Toelichting bij COM(2023)92 - Standpunt in het Gemengd Comité EU-de Filipijnen in verband met de voorgenomen vaststelling van een besluit tot instelling van een subcomité maritieme samenwerking

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité EU-Filipijnen (“het Gemengd Comité”) dat is ingesteld bij de kaderovereenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek der Filipijnen 1 , anderzijds, in verband met de beoogde vaststelling van een besluit tot instelling van een speciaal subcomité maritieme samenwerking.

1.

Achtergrond van het voorstel



1.1.De kaderovereenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek der Filipijnen, anderzijds

De kaderovereenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek der Filipijnen, anderzijds (“de overeenkomst”), beoogt het bevorderen van de bilaterale betrekkingen tussen de partijen, die zich ertoe verbinden brede dialogen te voeren, en het bevorderen van verdere onderlinge samenwerking op alle gebieden van wederzijds belang. De overeenkomst is op 1 maart 2018 in werking getreden.

1.2.Het Gemengd Comité EU-Filipijnen

Het Gemengd Comité voert de in artikel 48 van de overeenkomst omschreven taken uit. Het bestaat uit vertegenwoordigers van beide partijen bij de overeenkomst en houdt toezicht op de uitvoering van de overeenkomst. Om de doelstellingen van de overeenkomst te bereiken, behandelt het alle belangrijke vraagstukken die zich in het kader van de overeenkomst voordoen, en alle andere bilaterale of internationale vraagstukken van gemeenschappelijk belang. Het Gemengd Comité kan ook doelgerichte aanbevelingen doen in onderlinge overeenstemming tussen beide partijen.

Volgens artikel 48, lid 3, van de overeenkomst kan het Gemengd Comité speciale subcomités instellen om zich te laten bijstaan bij de uitvoering van zijn taken en plichten. Het Gemengd Comité bepaalt de samenstelling en taken van dergelijke comités of lichamen en de wijze van functioneren. Zowel de EU als de Filipijnen hebben belangstelling getoond voor de instelling van een speciaal subcomité maritieme samenwerking.

1.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité

Voorgesteld wordt dat het Gemengd Comité een besluit vaststelt voor de instelling van een subcomité maritieme samenwerking, inclusief de vaststelling van het mandaat van dit subcomité (“de beoogde handeling”), overeenkomstig artikel 48, lid 3, van de overeenkomst.

De beoogde handeling heeft tot doel een speciaal subcomité maritieme samenwerking in te stellen om het Gemengd Comité bij de uitvoering van zijn taken bij te staan. Het Gemengd Comité neemt besluiten en doet aanbevelingen in onderlinge overeenstemming tussen de partijen. Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van zijn reglement van orde kan het Gemengd Comité besluiten vaststellen of aanbevelingen aannemen via een schriftelijke procedure, op voorwaarde dat beide partijen daarmee instemmen.

2. Namens de Unie in te nemen standpunt

Dit voorstel voor een besluit van de Raad bepaalt het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het bij de overeenkomst ingestelde Gemengd Comité betreffende de instelling van een subcomité maritieme samenwerking en tot vaststelling van het mandaat ervan. Zowel de EU als de Filipijnen hebben belangstelling getoond voor de instelling van een speciaal subcomité maritieme samenwerking.

Het voorgestelde standpunt van de Unie is gebaseerd op de ontwerphandeling van het Gemengd Comité in de bijlage bij dit voorstel voor een besluit van de Raad.

3. Rechtsgrondslag

3.1.Procedurele rechtsgrondslag

3.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten “tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke internationaalrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die internationaalrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 2 .

3.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Gemengd Comité is een lichaam dat is ingesteld bij de kaderovereenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek der Filipijnen, anderzijds (“de kaderovereenkomst EU-Filipijnen”).

De door het Gemengd Comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen, aangezien het besluit, dat overeenkomstig artikel 48, lid 3, van de overeenkomst in onderlinge overeenstemming tussen de partijen wordt genomen, de instelling van een subcomité maritieme samenwerking mogelijk zal maken.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

3.2.Materiële rechtsgrondslag

3.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling waarover namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component terwijl de andere doelstelling of andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component. Het voorgestelde besluit gaat over de werking van de internationale lichamen die zijn opgericht op basis van de partnerschapsovereenkomst. De werkingssfeer waarbinnen het beoogde besluit valt, moet worden bepaald in het licht van de partnerschapsovereenkomst in haar geheel 3 .

3.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De kaderovereenkomst EU-Filipijnen is gesloten op basis van de artikelen 207 en 209 VWEU als materiële rechtsgrondslag 4 . Het hoofddoel van het voorgestelde besluit is de instelling, op basis van de overeenkomst, van een subcomité dat belast is met aangelegenheden op het gebied van het zeevervoer. Artikel 27 van de kaderovereenkomst EU-Filipijnen voorziet in samenwerking op het gebied van maritieme arbeid, opleiding en scholing, inclusief veiligheid op het werk en fatsoenlijke werkomstandigheden. In artikel 38 van die overeenkomst worden terreinen voor samenwerking op het gebied van zeevervoer vastgesteld. Het belangrijkste gebied is dus dat van het zeevervoer. De desbetreffende rechtsgrondslag uit hoofde van het VWEU is artikel 100, lid 2, VWEU.

Aangezien de instelling van het genoemde subcomité een tweeledig doel heeft, namelijk de algemene verwezenlijking van de doelstellingen van de overeenkomst, maar ook, meer specifiek, om te voorzien in een forum voor samenwerking tussen de partijen op het gebied van het zeevervoer, streeft de beoogde handeling tegelijkertijd meerdere doelstellingen na. Het is dus juridisch gerechtvaardigd om, bij wijze van uitzondering, de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslagen op te nemen. De rechtsgrondslagen zijn: de rechtsgrondslagen waarop de overeenkomst in haar geheel werd gesloten (artikelen 207 en 209 VWEU), samen met de rechtsgrondslag die nodig is voor de samenwerking op het gebied van het zeevervoer (artikel 100, lid 2, VWEU). Het voorgestelde besluit heeft dus de volgende artikelen als materiële rechtsgrondslagen: artikel 100, lid 2, VWEU en de artikelen 207 en 209 VWEU.

3.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit moet bestaan uit artikel 100, lid 2, VWEU, en de artikelen 207 en 209, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.