Toelichting bij COM(2021)532 - Standpunt EU tijdens de zevende zitting van de vergadering van partijen bij het Verdrag van Aarhus inzake naleving in het kader van de zaken ACCC/C/2008/32 en ACCC/C/2015/128

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de zevende vergadering van de partijen bij het Verdrag van Aarhus in verband met de voorgenomen vaststelling van Besluit VII.8f betreffende de naleving door de Europese Unie van haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Het Verdrag van Aarhus

Het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (“het Verdrag van Aarhus”) 1 is een multilaterale milieuovereenkomst die onder auspiciën van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) is gesloten.

Het Verdrag van Aarhus is op 17 februari 2005 2 goedgekeurd door de Europese Gemeenschap, die bij de ondertekening ook een verklaring aflegde 3 . Alle lidstaten zijn partij bij de overeenkomst. Verordening (EG) nr. 1367/2006 (“de Aarhusverordening”) draagt bij tot de uitvoering van het Verdrag met betrekking tot de instellingen en organen van de EU 4 .

2.2.Het Verdrag van Aarhus

De partijen bij het Verdrag van Aarhus komen om de vier jaar bijeen en een van de vaste agendapunten betreft de naleving van het Verdrag door de partijen. De naleving wordt beoordeeld door het bij het Verdrag overeenkomstig artikel 15 ingestelde Comité van toezicht op de naleving (“het Comité”). De bevindingen van het Comité zijn definitief.

De bevindingen van het Comité worden overeenkomstig regel 37 van Besluit I/7 5 inzake de toetsing van de naleving ter bevestiging aan de vergadering van de partijen bij het Verdrag van Aarhus voorgelegd. Indien deze worden bevestigd, krijgen zij het statuut van officiële uitlegging van het Verdrag van Aarhus en worden zij bindend voor de overeenkomstsluitende partijen en de organen van het Verdrag.

De vergadering van de partijen besluit over het algemeen bij consensus. Indien alle pogingen om consensus te bereiken zijn uitgeput, worden besluiten over substantiële aangelegenheden aangenomen met een meerderheid van drie vierde van de stemmen van de op de vergadering aanwezige partijen die hun stem uitbrengen 6 . Als alle partijen aanwezig zijn, heeft de EU 27 van de in totaal 46 stemmen.

Voorafgaand aan de vergadering van de partijen worden de standpunten van de EU in de Groep internationale milieuvraagstukken van de Raad vastgesteld.

2.3.De beoogde handeling van het Verdrag van Aarhus

Op 18‑20 oktober 2021 zal de vergadering van de partijen bij het Verdrag van Aarhus tijdens haar zevende zitting Besluit VII.8f betreffende de naleving van het Verdrag door de Europese Unie (“de beoogde handeling”) vaststellen.

Het doel van de beoogde handeling is om na te gaan of de Europese Unie met name in de zaken ACCC/C/2008/32 en ACCC/C/2015/128 aan de voorschriften voldoet, om de nodige voorwaarden vast te stellen om naleving te waarborgen, om eventueel regelmatige rapportageverplichtingen op te leggen en de betrokken partij te verzoeken dringende maatregelen te nemen om de naleving te waarborgen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Op 17 maart 2017 heeft het Comité bevindingen bekendgemaakt in zaak ACCC/C/2008/32 die aanhangig was gemaakt door de niet-gouvernementele organisatie (ngo) ClientEarth betreffende toegang tot de rechter op EU-niveau 7 . Het Comité oordeelde dat de Verdragsbepalingen van de EU inzake de toegang tot de rechter voor de rechterlijke instanties van de EU, zoals door hen uitgelegd, en de criteria voor toegang tot bestuursrechtelijke toetsingsprocedures uit hoofde van de Aarhusverordening een inbreuk zijn op het Verdrag van Aarhus.


In een afzonderlijke nalevingszaak, ACCC/C/2015/128 8 , waarvan de bevindingen op 17 maart 2021 zijn bekendgemaakt, heeft het Comité vastgesteld dat de EU inbreuk maakte op het Verdrag omdat het publiek geen toegang heeft tot administratieve of gerechtelijke procedures om besluiten van de Europese Commissie over staatssteunmaatregelen aan te vechten.

Op 14 oktober 2020 heeft de Commissie naar aanleiding van de bevindingen van het Comité in zaak ACCC/C/2008/32 een voorstel tot wijziging van de Aarhusverordening 9 aangenomen en een mededeling over toegang tot de rechter 10 bekendgemaakt. Dit was een reactie op de oproep van de Raad 11 aan de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te dienen en op de toezeggingen die de Commissie in de mededeling over de Europese Green Deal heeft gedaan.

Als eindresultaat van het wetgevingsproces is op 12 juli 2021 tijdens de trialoog een politiek akkoord bereikt waarin alle bezwaren van het Comité in zaak ACCC/C/2008/32 aan bod kwamen.

Zaak ACCC/C/2015/128 heeft betrekking op uitzonderingen op staatssteunregels in het kader van de Aarhusverordening, die geen deel uitmaakte van het hierboven genoemde wetgevingsvoorstel van de Commissie. Tijdens de trialoog van 12 juli 2021 heeft de Commissie echter in het kader van het compromis dat tot de vaststelling van de herziene Aarhusverordening heeft geleid, een verklaring afgelegd waarin zij zich ertoe verbond de bevindingen in deze zaak te beoordelen en het resultaat uiterlijk eind 2022 bekend te maken. De Commissie heeft ook verklaard dat zij tegen eind 2023, indien nodig, maatregelen zal voorstellen om dit probleem aan te pakken, in het licht van de verplichtingen van de EU en haar lidstaten uit hoofde van het Verdrag van Aarhus en rekening houdend met de staatssteunregels van de Unie.

Dit initiatief betreft een ontwerpbesluit van de Raad dat op deze twee gevallen betrekking heeft; dienovereenkomstig kan de EU tijdens de vergadering van de partijen op 18‑20 oktober 2021 een eensgezind standpunt innemen.

Wat zaak ACCC/C/2008/32 betreft, verwacht de EU dat de vergadering van de partijen zal overeenkomen dat de maatregelen van de EU, zodra zij zijn aangenomen en in werking treden, aan het Verdrag van Aarhus zullen voldoen. Aangezien het ontwerp van het besluit van de vergadering van de partijen is opgesteld voordat de wetgevingsprocedure betreffende de Aarhusverordening formeel was afgerond, kan het nodig zijn dat de EU verzoekt om het ontwerp van het besluit van de vergadering van de partijen te actualiseren om deze zeer belangrijke ontwikkeling in de EU volledig weer te geven.

Wat de zaak in verband met staatssteun betreft, zal de EU een besluit aanvaarden waarin de bevindingen worden erkend, maar niet worden bekrachtigd, en zal zij op de kwestie terugkomen tijdens de volgende vergadering van de partijen, die in 2025 wordt verwacht, terwijl zij binnen de in de verklaring van de Commissie gestelde termijnen aan het Verdrag rapporteert.

Gezien het bovenstaande moet de EU tijdens de aanstaande zevende zitting van de vergadering van de partijen de bevindingen in zaak ACCC/C/2008/32 aanvaarden, met inachtneming van de bepalingen van dit ontwerpbesluit van de Raad. Voorts moet de EU de bevindingen in zaak ACCC/C/2015/128 erkennen, maar verzoeken de goedkeuring van deze bevindingen uit te stellen tot de achtste zitting van de vergadering van de partijen.

Daarnaast is het ook van wezenlijk belang dat het Verdrag de centrale rol van de nationale rechtbanken in de Unie als gewone rechtbanken die het recht van de Unie toepassen, erkent 12 en de procedure voor prejudiciële beslissingen uit hoofde van artikel 267 VWEU als geldig middel tot toegang tot de rechter en rechtsmiddel in milieuaangelegenheden erkent. Dit moet tot uiting komen in de tekst van het besluit dat tijdens de vergadering van de partijen wordt aangenomen.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 13 .

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


Het Verdrag van Aarhus is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst onder auspiciën van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties.

De door de vergadering van de partijen vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal volkenrechtelijk bindend zijn overeenkomstig artikel 15 van het Verdrag van Aarhus en de bepalingen van Besluit I/7 betreffende de toetsing van de naleving, met name regel 37 daarvan 14 .

De beoogde handeling strekt op zijn beurt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het milieubeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 192, lid 1, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 192, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.