Toelichting bij COM(2021)388 - Toetreding van de EU tot het Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen in burgerlijke of handelszaken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Momenteel hebben EU-burgers en -bedrijven die een in de EU gegeven beslissing willen laten erkennen en ten uitvoer leggen in een niet-EU-land, te maken met een versnipperd juridisch landschap omdat er tot dusver geen alomvattend internationaal kader bestaat voor de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Dit betekent dat schuldeisers hun weg moeten zoeken in een labyrint van nationale wetten van niet-EU-landen inzake de aanvaarding van buitenlandse beslissingen, en bilaterale, regionale en multilaterale verdragen. Wie een internationaal geschil aanhangig maakt en de beslissing uitgevoerd wil zien, zal dan ook bereid moeten zijn om tijd en geld te investeren en, in veel gevallen, externe experts in te schakelen om een doortimmerde processtrategie voor te bereiden. Deze complexiteit, alsook de daarmee gepaard gaande kosten en rechtsonzekerheid, kunnen voor bedrijven en burgers een reden zijn om in plaats van een gerechtelijke procedure een andere vorm van geschillenbeslechting te kiezen, afstand doen van hun vorderingen of helemaal geen internationale transacties aan te gaan. Dit kan op zijn beurt een negatief effect hebben op de bereidheid van EU-bedrijven en -burgers om deel te nemen aan internationale handels- en investeringsactiviteiten. Bovendien vormt de onzekerheid over de tenuitvoerlegging van in de EU gegeven beslissingen in derde landen een belemmering voor het recht op toegang tot de rechter van EU-bedrijven en -burgers.

Door de groei van de internationale handels- en investeringsstromen nemen deze juridische risico’s voor EU-bedrijven en -burgers nog toe, maar deze situatie kan worden aangepakt door middel van een voorspelbaar systeem van grensoverschrijdende erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke of handelszaken. Tot voor kort was de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen in burgerlijke en handelszaken op internationaal niveau echter niet volledig gereglementeerd, ook al bestaan er enkele bilaterale of multilaterale overeenkomsten met een beperkt toepassingsgebied. In juli 2019 kwam er verandering in deze situatie, met de goedkeuring van het Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen in burgerlijke of handelszaken (“het Verdrag betreffende beslissingen”) 1 .

Het Verdrag betreffende beslissingen, dat is aangenomen onder auspiciën van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, kan leiden tot een verbetering van het huidige systeem met betrekking tot het verkeer van buitenlandse beslissingen. Het verdrag beoogt de daadwerkelijke toegang tot de rechter voor allen te bevorderen en op regels gebaseerde multilaterale handel en investeringen, alsmede mobiliteit, te vergemakkelijken door justitiële samenwerking 2 .

De EU is altijd voorstander geweest van de totstandbrenging van een multilateraal systeem voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke of handelszaken en was derhalve actief bij de onderhandelingen over het verdrag betrokken met het oog op mogelijke toetreding tot dit internationale stelsel. De Europese Commissie heeft de belangen van de Unie tijdens de onderhandelingen bij de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht vertegenwoordigd op basis van het mandaat dat ze daartoe in mei 2016 van de Raad had ontvangen 3 .

De onderhandelingen over het Verdrag betreffende beslissingen zijn in juli 2019 met succes afgerond en het verdrag staat momenteel open voor ondertekening, ratificatie of toetreding. Als de Europese Unie, zoals de Commissie voorstelt, toetreedt tot het Verdrag betreffende beslissingen, zou het verdrag van toepassing zijn op de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van de EU-lidstaten in de andere verdragsluitende staten en omgekeerd.

Dit voorstel is in overeenstemming met de doelstellingen van de Commissie zoals uiteengezet in de politieke beleidslijnen voor de Europese Commissie (2019-2024) 4 , met name in verband met de prioriteit “Een nieuwe impuls voor de Europese democratie” 5 . Het is in overeenstemming met het streven van de Unie naar multilateralisme in de internationale betrekkingen en zal andere landen en handelspartners van de EU waarschijnlijk aanmoedigen zich bij het Verdrag betreffende beslissingen aan te sluiten. De toetreding van de EU tot een multilateraal verdrag betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken zou ook in overeenstemming zijn met het beleid van de Unie voor meer groei in internationale handel en buitenlandse investeringen en voor meer mobiliteit van burgers over de hele wereld.


Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De EU beschikt over een goed ontwikkeld systeem 6 voor wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken tussen de lidstaten. Dit systeem is opgezet als noodzakelijke aanvulling op de eengemaakte markt van de EU. De Brussel I bis-verordening 7 is echter niet van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die in derde landen zijn gegeven.

Op internationaal niveau heeft de EU een internationaal verdrag gesloten met de EER-staten en Zwitserland (het Verdrag van Lugano van 2007 8 ). Bovendien heeft een eerste poging om een multilateraal kader voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen tot stand te brengen, geleid tot de sluiting van het Forumkeuzeverdrag van 2005 9 . Dit verdrag waarborgt de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in gevallen waarin de partijen overeenstemming hebben bereikt over het gerecht dat exclusief bevoegd is voor de behandeling van hun geschil. De Unie heeft dit verdrag in 2015 geratificeerd, wat betekent dat het nu deel uitmaakt van het acquis van de Unie.

Afgezien van het Forumkeuzeverdrag van 2005, dat slechts een beperkt toepassingsgebied heeft, bestaat er geen mondiaal multilateraal kader inzake het verkeer van beslissingen.

Het Verdrag betreffende beslissingen zou dus een aanvulling vormen op het bestaande rechtskader in de Unie, waardoor het verkeer van buitenlandse beslissingen ook buiten het bestaande systeem dat van toepassing is tussen de EU en de EER-staten en Zwitserland, zou worden gewaarborgd.

Indien er geen verklaring wordt afgelegd, zou het interne acquis van de EU niet worden gewijzigd door het verdrag, omdat de twee instrumenten in verschillende contexten van toepassing zijn 10 . De Brussel I bis-verordening is van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van binnen de EU-gegeven beslissingen, terwijl het verdrag van toepassing zou zijn op beslissingen die worden gegeven in derde landen. Er is echter een verklaring nodig om ervoor te zorgen dat de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de Brussel I bis-verordening niet wordt beïnvloed door de toetreding tot het verdrag. Meer in het bijzonder kent de Brussel I bis-verordening in zaken betreffende commerciële huur, verhuur, pacht en verpachting de exclusieve bevoegdheid toe aan de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is. Het Verdrag betreffende beslissingen maakt geen gewag van dergelijke exclusieve bevoegdheidsregels voor commerciële huur, verhuur, pacht en verpachting. Dit betekent dat de lidstaten op grond van het verdrag verplicht zouden zijn om beslissingen van derde landen over commerciële huurovereenkomsten inzake op hun grondgebied gelegen onroerend goed te erkennen en ten uitvoer te leggen. Dit zou in strijd zijn met de beleidsdoelstelling van de Brussel I bis-verordening om in geschillen over in de EU gelegen onroerend goed exclusieve bevoegdheid toe te kennen aan gerechten in de EU.

Daarom zou bij de toetreding een gerichte verklaring moeten worden afgelegd waarbij de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake commerciële huur, verhuur, pacht of verpachting van in de EU gelegen onroerend goed worden uitgesloten. Deze beperkte verklaring garandeert coherentie tussen het verdrag en het EU-acquis, zonder dat de volledige verwezenlijking van alle beleidsdoelstellingen van dit voorstel erdoor wordt verhinderd.


Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het Verdrag betreffende beslissingen is het resultaat van een geleidelijk proces om het verkeer van beslissingen wereldwijd te vergemakkelijken. Het bouwt voort op het Forumkeuzeverdrag van 2005, met als doel de werkingssfeer van beslissingen die het voorwerp kunnen uitmaken van verkeer tussen staten, uit te breiden. De onder auspiciën van de Haagse Conferentie aangenomen verdragen beogen dit te doen zonder te raken aan bestaande bilaterale verdragen of aan gespecialiseerde verdragen op bepaalde gebieden zoals maritieme of vervoersaangelegenheden.

Door de rechtszekerheid te vergroten en zowel de kosten als de duur van procedures in verband met internationale rechtszaken te beperken, kan het Verdrag betreffende beslissingen EU-bedrijven en -burgers stimuleren om om internationale transacties aan te gaan, met een toename van het volume van grensoverschrijdende handel en investeringen tot gevolg.

Tot slot is toetreding tot het Verdrag inzake beslissingen in overeenstemming met het streven van de Unie naar multilateralisme en een op regels gebaseerde wereldorde.


2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De bevoegdheid van de Unie om kwesties inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen in burgerlijke en handelszaken te regelen, is gebaseerd op artikel 81, lid 2, punt a), VWEU.

Op grond van artikel 3, lid 2, VWEU is de Unie exclusief bevoegd een internationale overeenkomst te sluiten indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels van de EU of de strekking daarvan kan wijzigen. Als gevolg van de vaststelling van de Brussel I-verordening heeft de Unie deze exclusieve externe bevoegdheid verworven voor het regelen van kwesties betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van derde landen in burgerlijke en handelszaken 11 .

Het Verdrag betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen valt dus onder deze exclusieve externe bevoegdheid van de Unie. De Unie kan tot het verdrag toetreden op grond van artikel 81, lid 2, punt a), en artikel 218, lid 6, punt a), VWEU.


Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Niet van toepassing.


Evenredigheid

Dit voorstel heeft tot doel de toegang tot de rechter voor EU-partijen te verbeteren door de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die ongeacht waar de debiteur activa heeft, door gerechten in de EU zijn gegeven, te vergemakkelijken, de rechtszekerheid voor bedrijven en burgers die bij internationale transacties betrokken zijn, te vergroten en de kosten en de duur van procedures in grensoverschrijdende rechtszaken te verminderen. Tegelijkertijd beoogt dit voorstel de erkenning en tenuitvoerlegging van in derde landen gegeven beslissingen in de EU alleen toe te staan als de grondbeginselen van het EU-recht worden geëerbiedigd en het interne acquis niet wordt aangetast.

Deze doelstellingen kunnen alleen worden bereikt aan de hand van een stelsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen tussen staten, zoals het stelsel dat in het Verdrag betreffende beslissingen is vastgesteld. De lidstaten hebben niet langer de mogelijkheid om te onderhandelen over multilaterale of bilaterale overeenkomsten inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, omdat de externe bevoegdheid op het gebied van internationale rechterlijke bevoegdheid en erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken uitsluitend bij de Europese Unie berust.

Unilateraal optreden op EU-niveau zou niet geschikt zijn om de bovengenoemde doelstellingen te halen, omdat het de erkenning en tenuitvoerlegging van EU-beslissingen in derde landen niet zou vergemakkelijken.

Ten slotte zou toetreding tot een reeds bestaand multilateraal kader waarover de EU mee heeft onderhandeld, efficiënter zijn dan het aangaan van onderhandelingen met derde landen op bilateraal niveau. Afhankelijk van het aantal staten dat tot het verdrag zal toetreden, zou op die manier een gemeenschappelijk rechtskader tot stand worden gebracht waarbinnen in derde landen gegeven beslissingen, ongeacht hun oorsprong, worden behandeld en waarbinnen EU-bedrijven en -burgers in de EU gegeven rechterlijke beslissingen kunnen laten erkennen en ten uitvoer leggen in landen buiten de EU 12 .


Keuze van het instrument

Niet van toepassing.


3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.


Raadpleging van belanghebbenden

In het kader van de beoordeling van de verschillende beleidsopties in verband met het Verdrag betreffende beslissingen heeft de Commissie de belanghebbenden om hun standpunt gevraagd via een open publieke raadpleging en een workshop met de lidstaten 13 . Daarnaast werd een studie uitgevoerd door een externe contractant, die ook een aantal raadplegingsactiviteiten heeft verricht, onder meer via een online-enquête, gerichte interviews met belanghebbenden en een vragenlijst die onder de autoriteiten van de lidstaten werd verspreid.

Uit deze raadpleging bleek dat zowel de lidstaten als de overgrote meerderheid van de belanghebbenden (waaronder beoefenaars van juridische beroepen, bedrijven, beroepsorganisaties van advocaten en gerechtsdeurwaarders, academici) voorstander waren van toetreding tot het Verdrag betreffende beslissingen. Wat betreft de mogelijkheid om verklaringen af te leggen 14 , hebben de lidstaten bezwaar gemaakt tegen een verklaring op grond van artikel 19 van het verdrag en hebben zij geen duidelijk standpunt ingenomen ten aanzien van verklaringen uit hoofde van artikel 18. Slechts een klein aantal belanghebbenden was voorstander van toetreding met een verklaring uit hoofde van artikel 19. Ten aanzien van verklaringen uit hoofde van artikel 18 tekende zich geen duidelijke tendens af.

De informatie die uit deze raadplegingsactiviteiten naar voren kwam, was erg nuttig voor de beraadslagingen van de Commissie over de beste aanpak voor dit voorstel. Uiteindelijk heeft de Commissie besloten voor te stellen dat de EU tot het Verdrag betreffende beslissingen zou toetreden met een beperkte, gerichte verklaring waarbij de erkenning en de tenuitvoerlegging in de EU van in derde landen gegeven beslissingen over commerciële huur, verhuur, pacht en verpachting van in de EU gelegen onroerend goed, worden uitgesloten.


Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Tijdens de onderhandelingen over het Verdrag betreffende beslissingen heeft de Commissie voortdurend overleg gepleegd met deskundigen uit de lidstaten en gebruik gemaakt van hun expertise. Ook bij de voorbereiding van dit voorstel zijn deskundigen uit de lidstaten geraadpleegd.

Voorts is de Commissie voor de effectbeoordeling uitgegaan van een studie van een externe contractant. Deze studie 15 bevat een uitvoerige economische en juridische analyse van de beleidsopties. Voor de studie zijn verschillende analytische instrumenten ingezet (gaande van via een online-enquête, een vragenlijst en interviews verzamelde empirische gegevens, tot statistieken en controles op stukken). Indien er geen kwantitatieve gegevens beschikbaar waren, werd een beroep gedaan op kwalitatieve ramingen. Deze ramingen en de verschillende aannames werden tijdens een workshopvergadering door externe deskundigen bevestigd.

De conclusie van de studie luidde dat toetreding tot het verdrag zonder verklaring de meest passende manier is om de beleidsdoelstellingen te halen. Deze conclusie komt tot uiting in dit voorstel: voorgesteld wordt om tot het Verdrag betreffende beslissingen toe te treden met slechts een beperkte, gerichte verklaring die noodzakelijk wordt geacht met het oog op de samenhang met het bestaande EU-acquis. Het voorstel zal ook met een dergelijke beperkte verklaring zijn andere doelstellingen halen en de verwachte directe voordelen voor EU-bedrijven en -burgers op doeltreffende wijze tot stand brengen.

Tot slot heeft de Commissie zich gebaseerd op de uitgebreide expertise die op het gebied van de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op EU-niveau is opgedaan in het kader van de toepassing van de Brussel I bis-verordening en de voorloper daarvan, Verordening (EG) nr. 44/2001 16 , die zelf de opvolger was van het Verdrag van Brussel van 1968 17 over hetzelfde onderwerp. Het HvJ-EU heeft uitgebreide richtsnoeren gegeven met betrekking tot de interpretatie en toepassing van deze instrumenten op EU-niveau.

Effectbeoordeling

De wenselijkheid van toetreding van de EU tot het verdrag is onderzocht in het kader van een effectbeoordelingsverslag. Voor het scenario dat de EU tot het verdrag toetreedt, zijn verschillende beleidsopties in overweging genomen: toetreding, hetzij zonder verklaring, hetzij met een specifiek omschreven verklaring (ofwel op grond van artikel 18 van het verdrag om bepaalde aangelegenheden, zoals consumenten-, arbeids- of verzekeringszaken en/of commerciële huurovereenkomsten voor onroerend goed, van het toepassingsgebied uit te sluiten, ofwel op grond van artikel 19 van het verdrag, om beslissingen in burgerlijke en handelszaken waarbij staten of entiteiten betrokken zijn, van het toepassingsgebied uit te sluiten).

De voorkeur gaat uit naar toetreding tot het verdrag met een beperkte, gerichte verklaring waarbij de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over commerciële huur, verhuur, pacht en verpachting van in de EU gelegen onroerend goed, worden uitgesloten.

Met het oog op de kwantificering van de gevolgen van het Verdrag betreffende beslissingen voor het verkeer van beslissingen tussen de EU en derde landen werd uitgegaan van de werkhypothese dat acht geselecteerde derde landen tot het verdrag zouden toetreden, met name Australië, Argentinië, Brazilië, Canada, China, Japan, Zuid-Korea en de Verenigde Staten. Er werd een raming opgesteld voor alle gevolgen gedurende een bepaalde referentieperiode (2022-2026).

De voorkeursoptie zal de toegang tot de rechter verbeteren en de rechtszekerheid en voorspelbaarheid in internationale rechtszaken vergroten. De directe voordelen voor EU-burgers en -bedrijven die een in de EU gegeven beslissing in de geselecteerde derde landen willen laten erkennen en ten uitvoer leggen, zouden volgens de ramingen in 2026 tussen 1,1 en 2,6 miljoen EUR bedragen. Naar verwachting zal het immers 10 tot 20 % goedkoper worden om in de EU gegeven beslissingen in derde landen te laten erkennen en ten uitvoer leggen. Bovendien zou de gemiddelde duur van een procedure gemiddeld drie tot zes maanden korter zijn.

Een eenvoudiger en voorspelbaarder systeem voor de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen in burgerlijke en handelszaken zal ook positieve gevolgen hebben op het vlak van internationale handel en investeringen, waar, gezien de voorspelde groei, positieve effecten te verwachten zijn, zowel op micro- als op macroniveau, evenals positieve gevolgen voor de werkgelegenheidskansen. Met name kleine en middelgrote ondernemingen zullen profiteren van de verbeterde toegang tot de rechter en de rechtszekerheid bij internationale transacties als gevolg van het Verdrag betreffende beslissingen.

De voorkeursoptie is met name volledig in overeenstemming met het EU-acquis op dit gebied, namelijk de Brussel I bis-verordening. In het kader van de voorkeursoptie zijn commerciële huur, verhuur, pacht en verpachting uitgesloten van de toepassing van het verdrag, aangezien de Brussel I bis-verordening de gerechten in de EU exclusieve bevoegdheid verleent voor de behandeling van geschillen in verband met commerciële huur, verhuur, pacht en verpachting van in de EU gelegen onroerend goed.

Een verklaring tot uitsluiting van de andere in overweging genomen aangelegenheden 18 werd niet noodzakelijk geacht. Het verdrag biedt wel adequate bescherming aan zwakkere partijen (consumenten, werknemers of de verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde van een verzekeringsovereenkomst), zij het op een andere wijze dan het EU-acquis. Bovendien kunnen verklaringen met een breder toepassingsgebied – anders dan bij commerciële huur, verhuur, pacht en verpachting van in de EU gelegen onroerend goed – de volledige verwezenlijking van de doelstellingen van dit initiatief in de weg staan.

Het effectbeoordelingsverslag heeft op 23 april 2021 een positief advies van de Raad voor regelgevingstoetsing gekregen.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de kosten van kleine en middelgrote ondernemingen. Omdat dergelijke ondernemingen geschillen doorgaans liever via gerechtelijke weg dan via arbitrage beslechten, zal de grotere rechtszekerheid in combinatie met de lagere kosten en kortere procedures in internationale rechtszaken naar verwachting een positief effect hebben op hun bereidheid om internationale transacties aan te gaan of uit te breiden. De toetreding tot het verdrag kan ook het concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen verbeteren. Reden daarvoor is de daling van de kosten van internationale rechtszaken, en dus indirect van internationaal zakendoen. Daardoor krijgen kmo’s die hun zetel in de EU hebben, een relatief voordeel ten opzichte van bedrijven uit landen die het verdrag niet hebben geratificeerd. Het voorstel zal naar verwachting ook een positief effect hebben op het vlak van internationale handel en investeringen.

Grondrechten

Het voorstel beoogt de toegang tot de rechter voor EU-bedrijven en -burgers te verbeteren door de grensoverschrijdende erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – een integraal onderdeel van het recht op toegang tot de rechter – te verbeteren en voorspelbaarder te maken. Het verdrag weerspiegelt grotendeels de regels inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die intern in de EU van toepassing zijn (de Brussel I bis-verordening). Bijgevolg wijkt het verdrag in beginsel niet af van de grondrechten en beginselen van de EU op het gebied van een eerlijk proces. Het verdrag voorziet met name in een grond om erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen te weigeren in geval van onverenigbaarheid met de grondbeginselen van een eerlijk proces of met de openbare orde van de staat waar om erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht. Dit zou op basis van een beproefde aanpak 19 helpen te waarborgen dat de grondrechten, zoals het recht op verdediging of het recht op een eerlijk proces, in een niet-EU-land naar behoren in acht zijn genomen. Door de erkenning en tenuitvoerlegging van in de EU gegeven beslissingen in derde landen te verbeteren, zal het verdrag bovendien de vrijheid van ondernemerschap vergemakkelijken en de eerbiediging van het recht op eigendom versterken in de EU.


4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie. Het voorstel kan leiden tot eenmalige kosten voor de lidstaten in verband met de uitvoering van het verdrag en tot enigszins hogere kosten voor justitie in de lidstaten als gevolg van de verwachte lichte stijging van het aantal zaken. Deze kosten zullen naar verwachting echter op middellange en lange termijn worden gecompenseerd door de verwachte verkorting van de duur van de procedures.


5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Aangezien het voorstel betrekking heeft op de toetreding van de EU tot een internationaal verdrag dat duidelijke regels bevat inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen, zal er geen uitvoeringsplanning worden opgesteld.

Wat de controle en de evaluatie van de praktische werking van het verdrag betreft, zal de EU deelnemen aan de vergaderingen van de speciale commissie die regelmatig door de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht worden georganiseerd om de balans van de praktische toepassing van het verdrag op te maken.

Het interne evaluatie- en controlemechanisme van de EU zal zoveel mogelijk overeenkomen met het inventarisatiemechanisme bij de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. De op gezette tijden uit te voeren evaluatie zal een beoordeling van de gevolgen van de toetreding van de EU tot het Verdrag betreffende beslissingen omvatten, alsook een evaluatie van de verwezenlijking van de belangrijkste doelstellingen van de toetreding. Voorts zal de evaluatie een analyse van de wenselijkheid van verklaringen omvatten, om te beoordelen of de reeds afgelegde verklaring(en) moet(en) worden gehandhaafd of ingetrokken dan wel of er behoefte is aan een of meer nieuwe verklaringen.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Gezien de exclusieve externe bevoegdheid van de Europese Unie en het feit dat regionale organisaties voor economische integratie op grond van artikel 26 van het Verdrag betreffende beslissingen tot het verdrag kunnen toetreden, dient de EU zelf, zonder de lidstaten, partij bij het verdrag te worden op basis van een positief besluit van de Raad.

Bij toetreding tot het verdrag dient de Europese Unie derhalve overeenkomstig artikel 27 van het verdrag te verklaren dat zij de bevoegdheid uitoefent ter zake van alle aangelegenheden die in het verdrag worden geregeld en dat haar lidstaten geen partij bij dit verdrag zullen zijn, maar gebonden zullen zijn door de toetreding door de EU. Overeenkomstig Protocol (Nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, volgens hetwelk Denemarken niet deelneemt aan maatregelen uit hoofde van artikel 81, lid 2, van het Verdrag, heeft de toetreding van de EU tot het Verdrag betreffende beslissingen geen betrekking op Denemarken.

Bij toetreding tot het verdrag dient de EU op grond van artikel 18 van het verdrag ook een verklaring betreffende het materiële toepassingsgebied van het verdrag af te leggen, waarbij beslissingen inzake commerciële huur, verhuur, pacht en verpachting van in de EU gelegen onroerend goed worden uitgesloten van het toepassingsgebied van het verdrag.