Toelichting bij COM(2021)397 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 wat betreft de verlenging van de overgangsregeling voor beheermaatschappijen, beleggingsmaatschappijen en personen die advies geven over rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en niet-icbe’s of deze verkopen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) nr. 1286/2014 1 stelt retailbeleggers in staat verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP's) beter te begrijpen en te vergelijken en met kennis van zaken beleggingsbesluiten te nemen. PRIIP’s omvatten onder andere instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) en alternatieve retailbeleggingsinstellingen (abi’s).

Om deze doelstellingen te verwezenlijken moeten PRIIP-ontwikkelaars op grond van Verordening (EU) nr. 1286/2014 voldoen aan een uniforme reeks productinformatie-eisen en retailbeleggers het essentiële-informatiedocument (KID) verstrekken voor elk PRIIP dat zij aanbieden. De verstrekte informatie moet retailbeleggers in staat stellen de economische aard en risico’s van bepaalde PRIIP’s beter te begrijpen en te vergelijken. Een grotere transparantie en harmonisatie komen ook de interne markt voor financiële diensten ten goede doordat een gelijk speelveld wordt gecreëerd tussen PRIIP’s en distributiekanalen.

Verordening (EU) nr. 1286/2014 stelt de vorm en inhoud van het KID vast. Daarnaast verleent zij de Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA’s) - d.w.z. de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (zoals opgericht bij respectievelijk de Verordeningen (EU) nrs. 1093/2010 2 , 1094/2010 3 en 1095/2010 4 ) - de bevoegdheid om gezamenlijk technische reguleringsnormen op te stellen tot nadere bepaling van de presentatie en de inhoud van het KID, het standaardformat ervan, de methodologie voor de presentatie van risico’s en rendement en de kostenberekening, de voorwaarden en de minimumfrequentie voor de evaluatie van de informatie in het KID en de voorwaarden voor het verstrekken van het KID aan retailbeleggers. Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 van de Commissie 5 stelt de technische reguleringsnormen vast.

Artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1286/2014 voorziet in een overgangsregeling waarbij beheermaatschappijen, beleggingsmaatschappijen en personen die advies geven over rechten van deelneming in icbe’s en niet-icbe’s of deze verkopen, tijdelijk worden vrijgesteld van de verplichting om retailbeleggers een KID te verstrekken. Deze regeling is momenteel van toepassing tot en met 31 december 2021 (“overgangsregeling”).

Deze verordening gaat vergezeld van wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 van de Commissie. Gezien de tijd die nodig is om deze wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 ten uitvoer te leggen en de rechtsonzekerheid te verminderen, wordt de overgangsregeling bij deze verordening verlengd tot en met 30 juni 2022.

De wijzigingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 zijn gebaseerd op ontwerpen van technische reguleringsnormen die de ETA’s gezamenlijk hebben ingediend op 3 februari 2021. De ontwerpen van technische reguleringsnormen omvatten:

·nieuwe methodologieën voor de berekening van geschikte prestatiescenario's en een herziene presentatie van de scenario’s, om onrealistische rendementsverwachtingen bij retailbeleggers te voorkomen;

·herziene samenvattende kostenindicatoren en veranderingen in de inhoud en presentatie van informatie over de kosten van PRIIP’s, om retailbeleggers in staat te stellen de verschillende soorten kostenstructuren beter te begrijpen en het gebruik van deze informatie door personen die advies geven over PRIIP’s of deze verkopen, te vergemakkelijken;

·een gewijzigde methodologie voor de berekening van transactiekosten in verband met praktische problemen die zich hebben voorgedaan bij de toepassing van de bestaande regels en problemen bij de toepassing ervan op bepaalde soorten beleggingen;

·gewijzigde regels voor PRIIP’s die een scala van beleggingsopties bieden, om de informatie over de kostenimplicaties te verduidelijken.

De ontwerpen van technische reguleringsnormen bevatten ook bepalingen betreffende informatie over in het verleden behaalde resultaten voor bepaalde soorten icbe’s, kleine abi’s en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten. ‑

Deze verordening gaat ook vergezeld van wijzigingen van Richtlijn 2009/65/EG 6 om te voorkomen dat beleggers vanaf 1 juli 2022 twee precontractuele informatiedocumenten ontvangen met betrekking tot een zelfde icbe (d.w.z. het KID en de “essentiële beleggersinformatie” overeenkomstig die richtlijn).

Als gevolg van dit voorstel zal Verordening (EU) nr. 1286/2014 van toepassing zijn op beheermaatschappijen, beleggingsmaatschappijen en personen die advies geven over rechten van deelneming in icbe’s en niet-icbe’s of deze verkopen met ingang van 1 juli 2022, zodat de toepassingsdatum samenvalt met die van de wijzigingen van Richtlijn 2009/65/EG en Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Op grond van de artikelen 78 tot en met 82 en artikel 94 van Richtlijn 2009/65/EG moeten beleggingsmaatschappijen en icbe-beheermaatschappijen “essentiële beleggersinformatie” opstellen. De lidstaten kunnen besluiten dezelfde regels toe te passen voor niet-icbe-fondsen.

Doel van de “essentiële beleggersinformatie” is ervoor te zorgen dat beleggers “redelijkerwijs in staat zijn de aard en de risico’s van het aangeboden beleggingsproduct te begrijpen en derhalve met kennis van zaken beleggingsbeslissingen te nemen”. De “essentiële beleggersinformatie” is een kort document (van twee bladzijden, of drie voor gestructureerde icbe's), in een standaardmodel, waarin de informatie in een welbepaalde volgorde is vermeld om vergelijkingen tussen verschillende icbe’s mogelijk te maken. De informatie wordt gepresenteerd in niet-technische bewoordingen zodat zij te begrijpen is voor kleine beleggers. De “essentiële beleggersinformatie” moet een op zichzelf staand document zijn: de essentiële elementen ervan moeten voor beleggers te begrijpen zijn zonder dat naar andere documenten wordt verwezen, en moeten in overeenstemming zijn met de relevante delen van het icbe-prospectus. Zij is gebaseerd op het algemene vereiste dat verstrekte informatie eerlijk en duidelijk moet zijn en niet misleidend mag zijn.

Naast de identificatie van de icbe en een korte beschrijving van haar beleggingsdoelstellingen en beleggingsbeleid bevat de “essentiële beleggersinformatie”:

·een deel betreffende de kosten en lasten, volgens een standaardmodel voor de presentatie en toelichting van lasten, met inbegrip van relevante waarschuwingen, zodat beleggers naar behoren worden geïnformeerd over de kosten die zij zullen moeten betalen en de verhouding van deze kosten tot het kapitaalbedrag dat in het fonds wordt belegd;

·een deel betreffende de risico’s en opbrengsten, dat gedetailleerde regels bevat over de presentatie van het risico-opbrengstprofiel van het product, aan de hand van een synthetische indicator, aangevuld met beschrijvende toelichtingen over de indicator zelf en de risico’s die er niet door worden bestreken. De “essentiële beleggersinformatie” kan een kruisverwijzing bevatten naar het icbe-prospectus, dat nadere informatie verschaft over de relevante risico’s;

·een deel over de resultaten, waarin de in het verleden behaalde resultaten of, indien relevant, toekomstscenario’s worden gepresenteerd.

De “essentiële beleggersinformatie” is de benchmark geworden voor informatieverstrekking over PRIIP’s. De bepalingen inzake informatieverstrekking van Verordening (EU) nr. 1286/2014 zijn grotendeels ontleend aan Richtlijn 2009/65/EG. Het KID, dat gebaseerd is op het model van de “essentiële beleggersinformatie”, is een gestandaardiseerde factsheet met de belangrijkste kenmerken (met inbegrip van de kosten en de potentiële risico’s en opbrengsten) van een bepaald PRIIP op een eenvoudige, te begrijpen en vergelijkbare manier. Verordening (EU) nr. 1286/2014 bevat ook gedetailleerde regels over wanneer en hoe ontwikkelaars en personen die PRIIP’s verkopen of er advies over geven, het KID aan retailbeleggers moeten verstrekken.

Meer in het algemeen heeft Verordening (EU) nr. 1286/2014 tot doel retailbeleggers in de mogelijkheid te stellen betere beleggingsbesluiten te nemen en af te zien van suboptimale of op misleidende wijze verkochte producten, en daardoor het vertrouwen in het financiële stelsel te helpen herstellen. Anders dan de bepalingen inzake de “essentiële beleggersinformatie” zijn de regels voor het KID bewust ontworpen om de vergelijking van een breder scala van retailbeleggingsproducten te vergemakkelijken, met inbegrip van (onder andere) icbe’s en niet-icbe’s die worden aangeboden aan retailbeleggers, verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten, derivaten en gestructureerde producten, en andere verpakte verzekerings- en beleggingsproducten.

Informatiestandaarden voor functioneel vergelijkbare en substitueerbare PRIIP’s verbeteren de transparantie en de vergelijkbaarheid, en zorgen voor minder verwarring in verband met het gebruik van sectorspecifieke concepten. Dit draagt ertoe bij dat retailbeleggers de producten die zij kopen, begrijpen en vertrouwen, terwijl regelgevingsarbitrage wordt voorkomen en consistente regelgeving wordt bevorderd, wat op zijn beurt het toezicht moet vergemakkelijken, de kosten moet beperken en prijsconcurrentie moet ondersteunen. De “doelgerichte standaardisering” in het PRIIP’s-kader is geen “one size fits all”-benadering, maar houdt in dat PRIIP’s in vier categorieën worden ingedeeld en dat de informatieverplichtingen daarop worden afgestemd. Een van de categorieën omvat producten die een onderliggende belegging lineair volgen - hieronder vallen de meeste icbe’s, kleine abi’s en unit-linked levensverzekeringsproducten. Tegelijkertijd garandeert het KID, voor zover de PRIIP’s voldoende vergelijkbaar zijn, een uniforme presentatie van essentiële informatie, ongeacht de categorie.

Bij de goedkeuring ervan in 2014 was de overgangsregeling voor icbe’s en niet‑icbe’s gerechtvaardigd door de relatief korte periode sinds de invoering van de “essentiële beleggersinformatie” (1 juli 2011). In overweging 35 van Verordening (EU) nr. 1286/2014 specificeerden de medewetgevers dat het “evenredig [zou] zijn om voor deze icbe's na de inwerkingtreding van deze verordening een overgangsperiode van vijf jaar toe te kennen” en dat “[n]a het verstrijken van deze overgangsperiode, en zonder enige verlenging, [...] zij aan deze verordening [zouden] worden onderworpen, indien de overgangsperiode niet verder wordt verlengd”.

Verordening (EU) 2019/1156 van het Europees Parlement en de Raad 7 verlengde de overgangsregeling tot en met 31 december 2021, met het voorbehoud (overweging 14) dat “alle betrokken instellingen en toezichthoudende autoriteiten ernaar [dienen] te streven zo snel mogelijk te handelen, teneinde deze tijdelijke vrijstelling te beëindigen”.

Om dit doel te verwezenlijken, hebben de ETA’s gezamenlijk technische reguleringsnormen tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 vastgesteld en op 3 februari 2021 ingediend. Samenvattend hebben de technische reguleringsnormen betrekking op de onderstaande punten.

Prestatiescenario’s

De ETA’s beperken het risico van overoptimistische prestatiescenario’s voor alle soorten PRIIP’s, waarbij PRIIP-ontwikkelaars de mogelijkheid wordt geboden om, wanneer dit gerechtvaardigd is, gebruik te maken van lagere percentielen van de geraamde uitkeringen van toekomstige rendementen om de scenario's te ontwikkelen. Zo zouden PRIIP-ontwikkelaars scenario’s kunnen ontwikkelen die conservatiever zijn als er volgens hen een materieel risico is dat de voorgeschreven scenario’s aanleiding geven tot onrealistische verwachtingen bij beleggers. De methodologie maakt het PRIIP-ontwikkelaars evenwel niet mogelijk gebruik te maken van hogere percentielen.

Op basis van de resultaten van de consumententoetsing voegen de ETA’s voor alle PRIIP’s het minimumrendement van het product toe aan de door de prestatiescenario’s te bestrijken gebieden.

Voor PRIIP’s van categorie 2 (die de meeste icbe’s en niet-icbe’s omvat) stellen de ETA’s een herziene methodologie voor de berekening van “gunstige”, “gematigde” en “ongunstige” prestatiescenario’s voor om de incidentie van procycliciteit te verminderen en mogelijke misleidende ramingen, die onrealistische verwachtingen bij retailbeleggers dreigen te creëren, te beperken. ‑ Met name brengt deze methodologie het aantal jaren gegevens die ten grondslag liggen aan de berekening van de scenario’s, van 5 op 10 teneinde problemen in verband met procyclische ramingen aan te pakken. Zij ontleent scenario’s ook rechtstreeks aan een uitkering van rendementen in het verleden, zodat retailbeleggers het mathematisch verband tussen rendementen in het verleden en de scenariowaarden duidelijk begrijpen.

Voor het stressscenario behouden de ETA’s de huidige methodologie, aangezien die een doeltreffende indicator van extreme ongunstige gebeurtenissen op de markt is gebleken, zoals de aanvankelijke financiële schok in 2020 als gevolg van de COVID-19-crisis.

Prestaties in het verleden

In het deel “Andere nuttige informatie” van het KID nemen de ETA’s een link op naar een andere online bron of een extern document met gestandaardiseerde gegevens betreffende in het verleden behaalde resultaten. Voorts standaardiseren zij de inhoud en methodologie van prestaties in het verleden in een nieuwe bijlage VII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653. De voorgestelde methodologie is gebaseerd op de benadering voor de “essentiële beleggersinformatie”, met specifieke aanpassingen waar nodig. Voor andere PRIIP’s dan die van categorie 2 handhaven de ETA’s de huidige benadering waarbij alleen prestatiescenario’s worden getoond.

Kosten

De ETA’s herzien de samenvattende kostenindicatoren en veranderen de inhoud en de presentatie van informatie over de kosten van PRIIP’s om retailbeleggers in staat te stellen de verschillende soorten kostenstructuren beter te begrijpen en het gebruik van deze informatie door personen die PRIIP’s verkopen of er advies over geven, te vergemakkelijken, onder andere door te verlangen dat gedetailleerde informatie over kosten voor verpakte retailbeleggingsproducten (als omschreven in Richtlijn 2014/65/EU 8 , MiFID II) wordt uitgedrukt in een geldbedrag, in overeenstemming met artikel 50, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 9 . Voor verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten worden de kosten nog steeds uitgedrukt als “verlaging van de opbrengst”.

De ETA’s wijzigen de methodologie voor de berekening van transactiekosten om praktische problemen bij de toepassing van de uitkeringsregels aan te pakken. Zij voorkomen ook negatieve transactiekosten door een minimum vast te stellen voor de expliciete kosten.

Op grond van artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1286/2014 moet de Commissie nagaan of de overgangsregeling voor icbe’s en niet-icbe’s “wordt verlengd dan wel of de bepalingen inzake essentiële beleggersinformatie in Richtlijn 2009/65/EG na de vaststelling van eventuele noodzakelijke aanpassingen kunnen worden vervangen door of gelijkwaardig kunnen worden geacht aan het [KID]”.

In dit verband bevat het voorstel van de ETA’s voor een herziene reeks technische reguleringsnormen een aantal aanpassingen die rechtvaardigen dat de “essentiële beleggersinformatie” voor de producten in kwestie wordt vervangen door het KID.

·Dankzij de verplichting om in het KID een externe link naar productspecifieke informatie over in het verleden behaalde resultaten op te nemen, berekend volgens een standaardmethodologie, kunnen retailbeleggers verder gebruikmaken van deze informatie om de prestatie van elk product ten opzichte van zijn benchmark te beoordelen, wat belangrijk is om actief beheerde producten te vergelijken.

·De invoering van gestandaardiseerde prestatiescenario’s voor icbe- en niet-icbe-producten zal beleggers een vollediger beeld geven van de soorten prestatieresultaten die van het product kunnen worden verwacht, en zal tegelijk zorgen voor een betere vergelijkbaarheid met andere soorten retailbeleggings- en verzekeringsproducten.

·Beleggers zullen profiteren van een betere vergelijkbaarheid dankzij een gestandaardiseerd kader voor de openbaarmaking van de geaggregeerde kosten voor alle PRIIP’s, met inbegrip van icbe’s en niet-icbe’s. Bovendien komen meerdere van de voorgestelde wijzigingen van de technische reguleringsnormen, waaronder de gewijzigde methodologie voor de berekening van de transactiekosten en het nauwer afstemmen van de gedetailleerde informatie over kosten voor verpakte retailbeleggingsproducten op het MiFID II-kader voor de openbaarmaking van kosten, rechtstreeks tegemoet aan door ontwikkelaars van icbe-producten geuite bezwaren. Deze wijzigingen zullen de kosten voor de sector vermogensbeheer in verband met de aanpassing aan de regels inzake de openbaarmaking van de kosten van PRIIP’s beperken.

·De “essentiële beleggersinformatie” en het KID vereisen allebei dat een synthetische, numerieke, samenvattende risico-indicator wordt berekend op basis van een aggregatie van diverse risico’s (voor zover mogelijk) en vergezeld van voldoende beschrijvende toelichtingen. De twee huidige kaders voor openbaarmaking voorzien in licht verschillende methodologieën voor de berekening van deze indicator, wat verwarring kan scheppen bij retailbeleggers die kaders proberen te vergelijken. De overgang naar een gemeenschappelijke methodologie zal zorgen voor een betere vergelijkbaarheid. Tegelijkertijd kan de wijziging van de methodologie een aantal producten in een andere risicocategorie onderbrengen, en mogelijk de misleidende indruk wekken dat ze minder riskant zijn geworden. Dit is ten dele verholpen door de aan ontwikkelaars geboden mogelijkheid om de risico-indicator onder bepaalde voorwaarden bij te stellen naar boven (maar niet naar beneden).

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 is, net zoals de verordening zelf, gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Volgens het subsidiariteitsbeginsel is een optreden van de Unie alleen toegestaan als de beoogde resultaten niet door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt. Het optreden van de Unie is nodig om belemmeringen voor de interne markt voor financiële diensten en producten op te heffen door een uniforme aanpak van de informatieverstrekking over PRIIP’s in te voeren. De wetgeving die wordt gewijzigd, is vastgesteld met volledige naleving van het subsidiariteitsbeginsel, en alle wijzigingen daarvan moeten door middel van een Commissievoorstel worden gedaan.

Evenredigheid

Dit optreden van de Unie is nodig om een doeltreffende toepassing van de regels inzake PRIIP’s door de bevoegde autoriteiten en de ontwikkelaars van PRIIP’s te waarborgen. Het zal ervoor zorgen dat de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1286/2014 worden verwezenlijkt op de hele interne markt, waardoor een hoog niveau van markttransparantie en bescherming van retailbeleggers wordt gewaarborgd.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Dit voorstel gaat niet vergezeld van een afzonderlijke effectbeoordeling, aangezien reeds een effectbeoordeling is opgesteld voor Verordening (EU) 1286/2014.

Dit voorstel wijzigt de inhoud van de verordening niet en creëert evenmin nieuwe verplichtingen voor marktdeelnemers. Het betreft slechts een verlenging van de overgangsregeling voor beheermaatschappijen, beleggingsmaatschappijen en personen die advies geven over rechten van deelneming in icbe’s en niet-icbe’s of deze verkopen (artikel 32 van de verordening) met zes maanden (d.w.z. tot en met 30 juni 2022). Doel is de sector en de bevoegde autoriteiten rechtszekerheid te bieden bij de voorbereiding op de toepassing van de nieuwe regels in Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 en Richtlijn 2009/65/EG, zoals gewijzigd.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen budgettaire gevolgen voor de Commissie.