Toelichting bij COM(2021)125 - Standpunt EU in de Internationale Graanraad met betrekking tot de verlenging van het Graanhandelsverdrag 1995

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Internationale Graanraad in verband met de goed te keuren verlenging van het Graanhandelsverdrag 1995 tot 30 juni 2023.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Het Graanhandelsverdrag 1995

Het Graanhandelsverdrag 1995 (“het verdrag”) heeft tot doel de internationale samenwerking met betrekking tot alle aspecten van de handel in granen te bevorderen, de uitbreiding van de internationale handel in granen te stimuleren en een zo vrij mogelijk graanhandelsverkeer te bewerkstelligen. Bovendien moet het zoveel mogelijk bijdragen tot de stabiliteit van de internationale graanmarkten in het belang van alle leden, de wereldwijde voedselzekerheid vergroten en een forum bieden voor de uitwisseling van informatie en voor de bespreking van de zorgpunten van de leden met betrekking tot de graanhandel.

Het verdrag is op 1 juli 1995 in werking getreden.

De Europese Unie is partij bij het verdrag 1 .

2.2.De Internationale Graanraad

De Internationale Graanraad (“IGR”) is een intergouvernementele organisatie die streeft naar verwezenlijking van de in artikel 1 van het verdrag vastgestelde doelen. Met name beoogt de IGR:

·de internationale samenwerking met betrekking tot alle aspecten van de handel in granen te bevorderen;

·de uitbreiding, openheid en billijkheid van de internationale handel in de graansector te bevorderen;

·bij te dragen tot de stabiliteit van de internationale graanmarkt, de wereldwijde voedselzekerheid te vergroten en bij te dragen tot de ontwikkeling van de landen waarvan de economie afhankelijk is van de graanverkoop.

Deze doelen worden nagestreefd door middel van verbetering van de markttransparantie in de vorm van informatie-uitwisseling, analyse en onderling overleg over markt- en beleidsontwikkelingen.

De IGR bestaat uit 30 leden, waaronder veel van ‘s werelds grootste graanproducenten en graanimporteurs. Naast de Europese Unie zijn onder meer Argentinië, Australië, Canada, Egypte, India, Japan, Rusland, Oekraïne, het Verenigd Koninkrijk en de VS lid van de raad. China en Brazilië zijn echter geen lid.

De 30 leden van de IGR hebben in totaal 2 000 stemmen.

Voor de begrotingsprocedures (zie artikel 11 van het verdrag), dat wil zeggen voor de vaststelling van de jaarlijkse financiële bijdrage van de leden, beschikt de Unie in 2020/2021 2 over 371 stemmen.

Voor de besluitvorming, dat wil zeggen bij stemmingen (zie artikel 12 van het verdrag), bezitten de 11 exporterende leden samen 1 000 stemmen (waarvan de Unie er 244 heeft) en de 19 importerende leden samen ook 1 000 stemmen. In dit verband moet worden benadrukt dat de IGR in principe op basis van consensus werkt en dat het zeer zelden tot een stemming komt.

Op de IGR-bijeenkomsten wordt de Europese Unie vertegenwoordigd door de Europese Commissie. De lidstaten mogen de IGR-bijeenkomsten, en met name de raadszittingen, bijwonen.

2.3.De beoogde handeling van de Internationale Graanraad

Het is de bedoeling dat de IGR op 7 juni 2021 tijdens zijn 53e zitting een besluit goedkeurt waarbij het verdrag met twee jaar wordt verlengd (“de beoogde handeling”).

Op basis van de beoogde handeling, die op artikel 33 van het verdrag berust, kan de IGR zijn werkzaamheden voortzetten.

De verlenging van het verdrag geldt voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2023.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het Graanhandelsverdrag 1995 is door de Europese Unie bij Besluit 96/88/EG van de Raad 3 gesloten voor een periode tot en met 30 juni 1998 en is sindsdien regelmatig verlengd. Overeenkomstig artikel 33 van het verdrag wordt het verdrag telkens verlengd voor een periode van maximaal twee jaar. In juni 2019 is het verdrag bij besluit van de IGR voor het laatst verlengd tot en met 30 juni 2021.

De Europese Unie is altijd een actief IGR-lid geweest en een verlenging van het verdrag met nogmaals maximaal twee jaar is in het belang van de Unie. De Unie is een grote graanproducent en een belangrijke exporteur van tarwe en gerst, maar ook de grootste importeur van maïs.    

Het doel van dit voorstel is om de Raad te verzoeken de Commissie te machtigen om namens de Europese Unie in de IGR voor verlenging van het verdrag tot en met 30 juni 2023 te stemmen. Het formele besluit over de verlenging van het verdrag is gepland voor de 53e zitting van de IGR op 7 juni 2021, die wellicht via videoconferentie zal verlopen.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 4 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De beoogde handeling van de IGR heeft tot gevolg dat de geldigheid van het verdrag, dat een internationale overeenkomst is die bindend is voor de Unie, wordt verlengd. De beoogde handeling heeft derhalve rechtsgevolgen.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De hoofddoelstelling en -inhoud van de beoogde handeling hebben betrekking op de handel in landbouwproducten.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de looptijd van het verdrag met de IGR-handeling wordt verlengd, moet het besluit van de Raad na de goedkeuring ervan worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.