Toelichting bij COM(2021)64 - Standpunt EU in Partnerschapsraad bij de Handels- en samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk mbt de datum waarop de voorlopige toepassing ervan wordt beëindigd

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

De Commissie stelt voor dat de Raad het standpunt vaststelt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Partnerschapsraad die is opgericht bij de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”), met betrekking tot de datum waarop de voorlopige toepassing van de handels- en samenwerkingsovereenkomst wordt beëindigd.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De handels- en samenwerkingsovereenkomst

Op 29 december 2020 heeft de Raad Besluit (EU) 2020/2252 1 vastgesteld betreffende de ondertekening, namens de Unie, en betreffende de voorlopige toepassing van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens.

Bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst wordt de basis voor brede betrekkingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk vastgesteld, die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijk optreden en bijzondere procedures.

De informatiebeveiligingsovereenkomst is een aanvullende overeenkomst bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst en is intrinsiek verbonden met die overeenkomst, met name wat betreft de datums van toepassing en van beëindiging.

Overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Besluit (EU) 2020/2252 van de Raad, zoals overeengekomen door de partijen in artikel FINPROV.11, lid 2, worden de overeenkomsten met ingang van 1 januari 2021 voorlopig toegepast, in afwachting van de voltooiing van de voor de inwerkingtreding ervan vereiste procedures.

2.2.Het beoogde besluit van de Partnerschapsraad

Overeenkomstig artikel FINPROV.11, lid 2, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst eindigt de voorlopige toepassing op een van de volgende data, naargelang welke datum eerder valt:

a) 28 februari 2021 of een andere datum zoals vastgesteld door de krachtens artikel INST.1 van de overeenkomst opgerichte Partnerschapsraad; of

b) de eerste dag van de maand volgende op die waarin beide partijen elkaar ervan in kennis hebben gesteld dat zij hun respectieve interne vereisten en procedures voor het vaststellen van hun instemming om gebonden te zijn, hebben vervuld.

Gezien de tijd die het Europees Parlement en de Raad nodig hebben om de overeenkomsten in alle 24 authentieke talen naar behoren te onderzoeken, zal de Unie de handels- en samenwerkingsovereenkomst niet vóór 28 februari 2021 kunnen sluiten.

Daarom moet de Partnerschapsraad een latere datum dan 28 februari 2021 vaststellen voor het einde van de voorlopige toepassing, rekening houdend met de tijd die nodig is voor de voltooiing van de juridisch-taalkundige revisie en de authenticatie van alle taalversies van de overeenkomst.

Het beoogde besluit van de Partnerschapsraad waarvoor het standpunt van de Unie moet worden vastgesteld, heeft tot doel deze datum te bepalen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Gezien de geplande datum waarop de overeenkomsten in alle 24 authentieke talen beschikbaar zullen zijn, moet de datum 30 april 2021 zijn.

Bijgevolg dient de Unie het standpunt in te nemen dat zij instemt met de vaststelling van een besluit van de Partnerschapsraad waarbij op grond van artikel FINPROV.11, lid 2, punt a), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst 30 april 2021 wordt vastgesteld als nieuwe einddatum voor de voorlopige toepassing, overeenkomstig het ontwerpbesluit dat bij dit voorstel is gevoegd.

4. Rechtsgrondslag

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten van de Raad tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het door de Partnerschapsraad vast te stellen besluit is een handeling met rechtsgevolgen.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.

Het enige doel en de inhoud van de beoogde handeling hebben betrekking op de vaststelling van het standpunt van de Unie inzake de datum waarop de voorlopige toepassing wordt beëindigd. De ondertekening van de handels- en samenwerkingsovereenkomst was gebaseerd op artikel 217 VWEU.

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is bijgevolg artikel 217 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien het besluit van de Partnerschapsraad tot doel heeft de datum waarop de voorlopige toepassing wordt beëindigd, uit te stellen, is het passend het besluit van de Partnerschapsraad na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.