Toelichting bij COM(2020)729 - Standpunt EU in de Wereldhandelsorganisatie over een besluit om bepaalde aankopen van levensmiddelen vrij te stellen van de toepassing van uitvoerverboden en -beperkingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in te nemen standpunt inzake een voorstel om de aankopen van levensmiddelen voor niet-commerciële humanitaire doeleinden door het Wereldvoedselprogramma vrij te stellen van de toepassing van uitvoerverboden en ‑beperkingen.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie

Het voorgestelde besluit van de Raad strekt ertoe de Europese Commissie te machtigen om namens de Unie een besluit te steunen dat in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) moet worden genomen. De Wereldhandelsorganisatie is opgericht bij de Overeenkomst van Marrakesh (hierna de “WTO-overeenkomst” genoemd), die op 1 januari 1995 in werking is getreden.

De Europese Unie is partij bij die overeenkomst.

2.2.Ministeriële Conferentie en Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie

Op grond van artikel IV, lid 1, van de WTO-overeenkomst is de Ministeriële Conferentie bevoegd om besluiten te nemen over alle onder multilaterale handelsovereenkomsten vallende aangelegenheden.

Op grond van artikel IV, lid 2, van de WTO-overeenkomst worden haar taken in de periode tussen de bijeenkomsten van de Ministeriële Conferentie echter uitgeoefend door de Algemene Raad.

Overeenkomstig artikel IX, lid 1, van de WTO-overeenkomst streven de WTO-organen ernaar hun besluiten bij consensus te nemen.

2.3.Beoogde handeling van de Algemene Raad van de WTO

Op grond van artikel XI, lid 2, onder a), van de GATT 1994 mogen WTO-leden uitvoerverboden en -beperkingen opleggen voor landbouwproducten, met inbegrip van levensmiddelen voor humanitaire doeleinden, zij het met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 van de Landbouwovereenkomst van de WTO.

In verband met de COVID-19-pandemie zijn sommige WTO-leden weer teruggevallen op de toepassing van uitvoerverboden of -beperkingen op landbouwproducten.

De Algemene Raad van de WTO kan tijdens zijn bijeenkomst in december 2020 of op een daaropvolgende bijeenkomst in 2021 worden verzocht een voorstel aan te nemen om niet-commerciële humanitaire aankopen van levensmiddelen door het Wereldvoedselprogramma vrij te stellen van de toepassing van uitvoerverboden en -beperkingen.

Het voorstel wordt gedaan omdat de humanitaire steun van het Wereldvoedselprogramma van cruciaal belang is en des te urgenter is geworden vanwege de COVID-19-pandemie en andere crises.

WTO-besluiten worden bij consensus genomen. Daarom moet de Raad op grond van artikel 218, lid 9, VWEU een besluit vaststellen waarbij de EU wordt gemachtigd zich bij de consensus aan te sluiten.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het onderhavige voorstel is bedoeld om de Europese Unie in staat te stellen zich aan te sluiten bij een consensus over een mogelijk al tijdens de bijeenkomst van de Algemene Raad van de WTO in december 2020 of tijdens een daaropvolgende bijeenkomst van deze raad in 2021 vast te stellen besluit om aankopen van levensmiddelen voor niet-commerciële humanitaire doeleinden door het Wereldvoedselprogramma vrij te stellen van de toepassing van uitvoerverboden en -beperkingen.

Vanuit het oogpunt van de Unie is een tijdig besluit van de Raad om zich aan te sluiten bij een consensus ter zake tijdens de bijeenkomst van de Algemene Raad, van cruciaal belang om het EU-standpunt in de WTO te steunen, en met name cruciaal gezien de urgente humanitaire context van het probleem als gevolg van de COVID-19-pandemie.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De Ministeriële Conferentie van de WTO is een krachtens een overeenkomst, namelijk de WTO-overeenkomst, opgericht lichaam dat op grond van artikel IV, lid 1, bevoegd is om besluiten over alle onder multilaterale handelsovereenkomsten vallende aangelegenheden te nemen, waaronder besluiten met rechtsgevolgen.

Op grond van artikel IV, lid 2, van de WTO-overeenkomst worden haar taken in de periode tussen de bijeenkomsten van de Ministeriële Conferentie uitgeoefend door de Algemene Raad.

De bovenbedoelde beoogde handelingen vormen handelingen met rechtsgevolgen, aangezien zij de rechten en verplichtingen van de Unie kunnen raken.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van de Algemene Raad van de WTO een aanvulling op de WTO-overeenkomst zal vormen omdat levensmiddelen die het Wereldvoedselprogramma voor niet-commerciële humanitaire doeleinden aankoopt, worden uitgesloten van uitvoerverboden en -beperkingen, moet deze na de vaststelling ervan worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.