Toelichting bij COM(2020)612 - Screening van onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

1.

Motivering


In september 2019 kondigde Ursula von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, een nieuw migratie- en asielpact aan, met een brede aanpak die de buitengrenzen, de asiel- en terugkeersystemen, het Schengengebied van vrij verkeer en de externe dimensie omvat.

Het nieuwe migratie- en asielpact, dat samen met dit voorstel wordt gepresenteerd, vormt een nieuwe start op het gebied van migratie op basis van een brede aanpak van migratiebeheer. Dit voorstel voorziet in een gemeenschappelijk kader voor asiel- en migratiebeheer op EU-niveau als een bouwsteen voor deze brede aanpak en beoogt het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten te bevorderen. Op basis van de overkoepelende beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid wordt met het nieuwe pact gepleit voor geïntegreerde beleidsvorming waarin beleidsmaatregelen op het gebied van asiel, migratie, terugkeer, bescherming van de buitengrenzen, bestrijding van migrantensmokkel en betrekkingen met belangrijke derde landen worden samengebracht in een integrale aanpak. In het pact wordt erkend dat een brede aanpak ook een sterkere, duurzamere en tastbaardere uitdrukking van de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid inhoudt. Deze beginselen moeten daarom op alle aspecten van migratiebeheer worden toegepast, gaande van het waarborgen van toegang tot internationale bescherming tot het aanpakken van irreguliere migratie en niet-toegestane verplaatsingen.


De vraagstukken op het gebied van migratiebeheer, in het bijzonder die welke verband houden met het waarborgen van een snelle identificatie van personen die internationale bescherming nodig hebben en van effectieve terugkeeroperaties (voor personen die geen bescherming nodig hebben), moeten door de EU als geheel op uniforme wijze worden aangepakt. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de aankomststromen momenteel eerder gemengd zijn, in tegenstelling tot de periode 2015-2016, toen meer onderdanen van derde landen aankwamen die duidelijk internationale bescherming nodig hadden. Het is daarom van belang om een nieuw, doeltreffend proces te ontwikkelen dat een beter beheer van gemengde migratiestromen mogelijk maakt. Het is met name belangrijk dat een instrument in het leven wordt geroepen om de personen die in de EU waarschijnlijk geen bescherming zullen krijgen, in een zo vroeg mogelijk stadium te identificeren 1 . Een dergelijk instrument moet in de controleprocedure aan de buitengrenzen worden ingebouwd, met een snel resultaat en duidelijke en eerlijke regels, en moet tot gevolg hebben dat mensen toegang krijgen tot de passende procedure (de asielprocedure of de procedure die in overeenstemming is met de terugkeerrichtlijn 2 ). Het moet de synergieën tussen de controles aan de buitengrenzen en de asiel- en terugkeerprocedures versterken.

Dit voorstel voorziet in een screening vóór binnenkomst voor alle onderdanen van derde landen die zich aan de buitengrens bevinden zonder aan de voorwaarden voor toegang tot het grondgebied te voldoen of na ontscheping volgend op een opsporings- en reddingsoperatie. Er worden uniforme regels vastgesteld voor de te volgen procedures in de fase voorafgaand aan de binnenkomst, waarin de individuele behoeften van onderdanen van derde landen worden onderzocht, alsook uniforme regels voor de duur van de periode waarin informatie wordt verzameld om vast te stellen welke procedures ten aanzien van die personen moeten worden gevolgd.

Bij het voorstel worden ook uniforme regels vastgesteld voor de screening van irreguliere migranten die op het grondgebied zijn aangehouden en die zich bij binnenkomst in het Schengengebied aan de grenscontrole hebben onttrokken, waardoor hiervoor een EU-kader wordt gecreëerd. De bedoeling is het Schengengebied te helpen beschermen en ervoor te zorgen dat irreguliere migratie efficiënt wordt aangepakt.

2.

Doelstellingen en belangrijkste componenten van de screening


De screening moet de nieuwe brede aanpak van migratie en gemengde migratiestromen helpen verwezenlijken door ervoor te zorgen dat de identiteit van de personen maar ook eventuele gezondheids- en veiligheidsrisico’s snel worden vastgesteld, en dat alle onderdanen van derde landen die zich aan de buitengrens bevinden zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen of na ontscheping volgend op een opsporings- en reddingsoperatie, snel naar de toepasselijke procedure worden doorverwezen.

De screening moet met name bestaan uit:

(a)een voorafgaande medische controle en beoordeling van de kwetsbaarheid;

(b)een identiteitscontrole op basis van de inlichtingen in Europese databanken;

(c)de registratie van biometrische gegevens (d.w.z. vingerafdrukken en gezichtsopname) in de desbetreffende databanken, indien dit niet eerder is gebeurd, en

(d)een veiligheidscontrole aan de hand van een zoekopdracht in de relevante nationale en EU-databanken, met name het Schengeninformatiesysteem (SIS), om na te gaan of de persoon geen bedreiging vormt voor de veiligheid van de Unie.

Verwacht wordt dat de voorgestelde screening een meerwaarde zal bieden voor de huidige procedures aan de buitengrenzen, met name doordat:

–uniforme regels worden vastgesteld voor de identificatie van onderdanen van derde landen die niet voldoen aan de in de Schengengrenscode genoemde toegangsvoorwaarden, en zij worden aan de buitengrenzen onderworpen aan een medisch onderzoek en een veiligheidscontrole, waardoor de veiligheid binnen het Schengengebied wordt vergroot;

–wordt verduidelijkt dat onderdanen van derde landen niet op het grondgebied worden toegelaten tenzij hun expliciet toegang is verleend na beoordeling van de toegangsvoorwaarden of wanneer de lidstaat besluit om in een individueel geval de in artikel 6, lid 5, van de Schengengrenscode bedoelde bijzondere regels toe te passen;

–een uniform instrument wordt gecreëerd waarbij alle onderdanen van derde landen die zich aan de buitengrens bevinden zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen of na ontscheping volgend op een opsporings- en reddingsoperatie, naar de passende procedure worden doorverwezen: hetzij een procedure die in overeenstemming is met de terugkeerrichtlijn of, in het geval van een verzoek om internationale bescherming, de normale asielprocedure, een versnelde procedure, de asielgrensprocedure of, tot slot, herplaatsing naar een andere lidstaat (zonder vooruit te lopen op de uitkomst van dergelijke procedures, of deze te vervangen), en

–tevens een EU-kader wordt gecreëerd voor de screening van onderdanen van derde landen die zonder toestemming het grondgebied van de lidstaten zijn binnengekomen en daar zijn aangehouden.


In het voorstel is bepaald dat de grondrechten van de betrokkenen moeten worden beschermd met behulp van een door de lidstaten op te zetten onafhankelijk toezichtmechanisme. Dit toezichtmechanisme moet met name betrekking hebben op de eerbiediging van de grondrechten in het kader van de screening, de naleving van de toepasselijke nationale regels in geval van bewaring en de naleving van het beginsel van non-refoulement. Daarnaast moet het ervoor zorgen dat klachten snel en op passende wijze worden behandeld.


Tot slot wordt in het voorstel de rol erkend van de EU-agentschappen – Frontex en het Asielagentschap van de Europese Unie – die de bevoegde autoriteiten bij al hun taken in verband met de screening kunnen begeleiden en ondersteunen, en zal het Bureau voor de grondrechten de lidstaten in belangrijke mate ondersteunen bij de ontwikkeling van een onafhankelijk toezichtmechanisme met betrekking tot de eerbiediging van de grondrechten in het kader van de screening.

3.

Toepassingsgebied van het voorstel


De voorgestelde screening moet aan de buitengrenzen plaatsvinden en worden uitgevoerd voor:

–alle onderdanen van derde landen die buiten de grensdoorlaatposten om de buitengrenzen overschrijden en van wie de lidstaten op grond van de Eurodac-verordening de vingerafdrukken moeten nemen, met inbegrip van personen die om internationale bescherming verzoeken;

–onderdanen van derde landen die ontscheept zijn na een opsporings- en reddingsoperatie, en

–onderdanen van derde landen die zich bij grensdoorlaatposten melden zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen en die daar om internationale bescherming verzoeken.

Tegelijkertijd moet de screening stoelen op en gekoppeld worden aan de tools die bij andere wetgevingsinstrumenten worden vastgesteld, met name in verband met Eurodac 3 , het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor terugkeer 4 en de asielprocedure 5 .


Onderdanen van derde landen die buiten de grensdoorlaatposten om de buitengrenzen overschrijden of die ontscheept zijn na opsporings- en reddingsoperaties, met inbegrip van personen die om internationale bescherming verzoeken


Op grond van de Schengengrenscode 6 mogen buitengrenzen enkel aan de aangewezen grensdoorlaatposten worden overschreden 7 . Grenstoezicht 8 bestaat uit grenscontroles aan de grensdoorlaatposten en grensbewaking tussen de grensdoorlaatposten om te voorkomen dat personen de grenscontroles omzeilen, om grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en om maatregelen te nemen tegen personen die de grens zonder toestemming hebben overschreden. Dienovereenkomstig moeten onderdanen van derde landen die de buitengrenzen onrechtmatig hebben overschreden en die geen recht hebben om op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven, worden onderworpen aan procedures die in overeenstemming zijn met de terugkeerrichtlijn 9 . Indien de onderdaan van een derde land om internationale bescherming verzoekt, moet de toegang tot de asielprocedure worden gewaarborgd en moet de betrokkene naar de asielautoriteiten worden doorverwezen. In voorkomend geval moeten deze regels ook gelden voor onderdanen van derde landen die zijn ontscheept na opsporings- en reddingsoperaties.

Om in het bestaande rechtskader te passen, met name binnen de Eurodac-verordening, het Schengeninformatiesysteem voor terugkeer 10 en de richtlijn asielprocedures 11 , moet de verplichte screening van onderdanen van derde landen die buiten de grensdoorlaatposten worden aangehouden, worden uitgevoerd voor onderdanen van derde landen van wie de lidstaten overeenkomstig de Eurodac-verordening biometrische gegevens moeten verzamelen 12 .

De Schengengrenscode bevat geen specifieke verplichting wat betreft medische controles van onderdanen van derde landen die tijdens de grensbewaking worden aangehouden. Onderdanen van derde landen die zich aan de buitengrens bevinden zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen of na ontscheping volgend op een opsporings- en reddingsoperatie, zijn mogelijk blootgesteld aan gezondheidsrisico’s (bijvoorbeeld wanneer zij uit oorlogsgebieden komen of als gevolg van blootstelling aan overdraagbare ziekten). Daarom is het belangrijk om in een zo vroeg mogelijk stadium alle personen te identificeren die onmiddellijke zorg behoeven, en om minderjarigen en kwetsbare personen te identificeren, zodat zij naar een grensprocedure of een versnelde asielprocedure kunnen worden doorverwezen, overeenkomstig de toepasselijke criteria voor deze procedures. De recente COVID-19-pandemie toont ook aan dat medische controles noodzakelijk zijn om personen te identificeren die geïsoleerd moeten worden omwille van de volksgezondheid. Daarom is er behoefte aan uniforme regels voor voorafgaande medische controles, die van toepassing zouden zijn op alle onderdanen van derde landen die aan de screening worden onderworpen.

4.

Onderdanen van derde landen die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoen en die aan grensdoorlaatposten om internationale bescherming verzoeken


Overeenkomstig artikel 3 van de Schengengrenscode moet het grenstoezicht worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan de rechten van vluchtelingen en onderdanen van derde landen die om internationale bescherming verzoeken. De Schengengrenscode bevat echter onvoldoende instructies voor grenswachters over de wijze waarop moet worden omgegaan met onderdanen van derde landen die om internationale bescherming verzoeken aan grensdoorlaatposten 13 , en in dit verband blijken in de lidstaten uiteenlopende praktijken te bestaan. Als gevolg daarvan kunnen onderdanen van derde landen die op grond van het verzoek om internationale bescherming tot het grondgebied worden toegelaten hoewel zij niet aan de toegangsvoorwaarden voldoen, onderduiken.

Bovendien zijn er momenteel ook voor onderdanen van derde landen die zich in deze situatie bevinden geen regels inzake medische controles. Er moeten daarom aanvullende regels worden vastgesteld om het grenstoezicht aan de buitengrenzen naadloos te koppelen aan de desbetreffende vervolgprocedures in het kader van het asiel- of terugkeeracquis.

Ook moet worden verduidelijkt dat de betrokken onderdanen van derde landen tijdens de screening, dat wil zeggen tijdens de toetsingen waarbij wordt nagegaan welke procedure(s) passend is (zijn), niet tot het grondgebied van de lidstaten mogen worden toegelaten. Deze regel moet gelden voor alle onderdanen van derde landen die aan de screening aan de buitengrenzen worden onderworpen.

5.

Garanties die voortvloeien uit de toepasselijke procedures en toepasbaarheid van herplaatsing


Alle onderdanen van derde landen die aan de screening worden onderworpen, moeten, indien zij op het moment van aanhouding of bij de grenscontrole aan de grensdoorlaatpost of tijdens de screening om internationale bescherming verzoeken, worden beschouwd als personen die om internationale bescherming verzoeken. De artikelen 26 en 27 van Verordening XXX [asielprocedureverordening] en de rechtsgevolgen met betrekking tot Richtlijn XXXX [richtlijn opvangvoorzieningen] mogen echter pas van toepassing zijn na afloop van de screening.

In dezelfde geest mogen de bij de terugkeerrichtlijn vastgestelde procedures pas na afloop van de screening van toepassing worden op personen die onder dit voorstel vallen.

De screening kan worden gevolgd door herplaatsing in het kader van het bij Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende asiel- en migratiebeheer] ingestelde solidariteitsmechanisme indien een lidstaat op vrijwillige basis bijdraagt aan solidariteit of indien de verzoekers om internationale bescherming niet aan de grensprocedure uit hoofde van Verordening (EU) XXX/XXX (asielprocedureverordening) of in het kader van het bij Verordening (EU) XXX/XXX [verordening betreffende crisissituaties] ingestelde mechanisme voor de aanpak van crisissituaties zijn onderworpen.

6.

Algemene uitsluitingen


De screening is niet bedoeld voor onderdanen van derde landen die voldoen aan de in artikel 6 van Verordening (EU) 2016/399 (Schengengrenscode) vastgestelde toegangsvoorwaarden. Indien tijdens de screening blijkt dat de betrokken onderdanen van derde landen aan die voorwaarden voldoen, moet de screening onmiddellijk worden beëindigd en moet de onderdaan van een derde land tot het grondgebied van de lidstaat worden toegelaten. Dit laat de mogelijkheid onverlet om sancties op te leggen voor het overschrijden van een buitengrens zonder toestemming, zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Schengengrenscode.

Evenzo mag de screening niet van toepassing zijn op onderdanen van derde landen ten aanzien van wie de lidstaat een afwijking met betrekking tot de toegangsvoorwaarden kan of moet toepassen. Een uitputtende lijst van dergelijke gevallen is opgenomen in artikel 6, lid 5, van de Schengengrenscode; deze omvat de gevallen van onderdanen van derde landen die houder zijn van een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur van een andere lidstaat en aan wie toegang tot het grondgebied is verleend met het oog op doorreis, of onderdanen van derde landen aan wie door een lidstaat op basis van een individueel besluit op grond van humanitaire overwegingen (bijvoorbeeld met het oog op medische behandeling) toegang tot zijn grondgebied is verleend. Indien de lidstaat echter van oordeel is dat de personen die om internationale bescherming verzoeken in aanmerking kunnen komen voor een individueel besluit tot verlening van toegang zoals bedoeld in artikel 6, lid 5, onder c), moet die persoon worden doorverwezen naar de screening en moet de toestemming voor toegang tot het grondgebied worden opgeschort in afwachting van de uitkomst van de passende procedure voor het verlenen van internationale bescherming.

7.

Onderdanen van derde landen die op het grondgebied worden aangehouden


Onderdanen van derde landen die door de politie of andere bevoegde autoriteiten op het grondgebied van een lidstaat worden aangehouden maar niet aan de voorwaarden voor toegang tot en verblijf op het grondgebied voldoen, moeten worden onderworpen aan terugkeerprocedures overeenkomstig de terugkeerrichtlijn, tenzij zij om internationale bescherming verzoeken. In het laatste geval moeten zij hun verzoek laten onderzoeken of moet hen toestemming of het recht worden verleend om in de betrokken lidstaat te verblijven.

Met het oog op een betere bescherming van het Schengengebied en een goed beheer van irreguliere migratie moeten de lidstaten ook worden verplicht deze personen aan de screening te onderwerpen. Deze verplichting mag echter niet worden toegepast op personen die de toegestane verblijfsduur hebben overschreden (onderdanen van derde landen wier visum is verlopen, bijvoorbeeld door langer dan de 90 dagen van een periode van 180 dagen in de lidstaten te blijven, of door langer te blijven dan de periode die is toegestaan op grond van een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur waarvan zij houder zijn) omdat personen in deze situatie bij aankomst aan grenscontroles zijn onderworpen.

Het screenen van personen die op het grondgebied van een lidstaat worden aangehouden (met inachtneming van bovengenoemde beperking) dient ter compensatie van het feit dat deze personen er bij binnenkomst in de Europese Unie en het Schengengebied vermoedelijk in geslaagd zijn de grenscontroles te ontwijken. Door deze gevallen in het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening op te nemen, wordt ervoor gezorgd dat ook deze screening volgens uniforme regels en normen plaatsvindt.

Het ontbreken van een inreisstempel in een reisdocument of het ontbreken van een reisdocument, waardoor het dus niet mogelijk is om aannemelijk te maken dat de persoon op reguliere wijze een buitengrens heeft overschreden, moet in dergelijke gevallen aanleiding geven tot een screening. Met de ingebruikneming van het inreis-uitreissysteem in 2022 zullen de stempels worden vervangen door betrouwbaardere gegevens in het elektronische systeem dat ook voor de rechtshandhavingsautoriteiten beschikbaar is, wat extra zekerheid zal bieden met betrekking tot de legale binnenkomst van onderdanen van derde landen op het grondgebied van de lidstaten.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Met het voorstel worden problemen aangepakt in verband met de bescherming van de buitengrenzen en het voorkomen van niet-toegestane verplaatsingen binnen het gebied waar geen controles plaatsvinden aan de binnengrenzen. De screening vormt een aanvulling op de regels inzake grenstoezicht aan de buitengrenzen zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2016/399 (de Schengengrenscode). Het voorstel vormt met name een aanvulling op de verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit de artikelen 3 en 13 van de Schengengrenscode wat betreft de verplichting om illegale binnenkomst te voorkomen, alsook de verplichting om grenscontroles uit te voeren onverminderd de rechten van vluchtelingen en onderdanen van derde landen die internationale bescherming behoeven. Het weerspiegelt ook het feit dat van onderdanen van derde landen die op het grondgebied van een lidstaat zijn aangehouden, wordt vermoed dat niet aan de toegangsvoorwaarden is voldaan in het geval van een ontbrekende stempel in een reisdocument (of, eenmaal het inreis-uitreissysteem in 2022 in gebruik wordt genomen, bij gebrek aan gegevens over de persoon in het elektronische systeem dat ook voor de rechtshandhavingsautoriteiten beschikbaar is).

In het voorstel wordt rekening gehouden met de recente ontwikkelingen van het Schengenacquis, met name de voor 2022 geplande invoering van het inreis-uitreissysteem 14 , en met het bij Verordening (EU) 2019/817 15 en Verordening (EU) 2019/818 16 ingestelde interoperabiliteitskader. De noodzakelijke wijzigingen van de rechtshandelingen tot instelling van de specifieke databanken, zoals het inreis-uitreissysteem (EES), het Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) en het Visuminformatiesysteem (VIS), zijn beperkt tot het verlenen van toegangsrechten aan de aangewezen autoriteiten in het kader van de screening.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel is een van de wetgevingshandelingen waarop het nieuwe migratie- en asielpact steunt en voorziet in een extra component voor het migratiebeheer, in volledige overeenstemming met het voorstel voor een verordening betreffende asiel- en migratiebeheer, het voorstel voor een verordening betreffende de asielprocedure, het voorstel voor een verordening betreffende crisissituaties en het gewijzigde voorstel voor een herschikking van de Eurodac-verordening.

Samen met de hierboven genoemde voorstellen beoogt dit voorstel bij te dragen tot een brede aanpak van migratie door alle fasen van het migratieproces naadloos met elkaar te verbinden, vanaf de fase van aankomst tot de behandeling van verzoeken om internationale bescherming en, in voorkomend geval, terugkeer. Daarbij moeten de grondrechten ten volle worden geëerbiedigd. Daartoe wordt voorgesteld dat elke lidstaat een onafhankelijk toezichtmechanisme instelt om te waarborgen dat de grondrechten gedurende de volledige screening in acht worden genomen en dat beschuldigingen van schendingen van de grondrechten naar behoren worden onderzocht.

Het toezichtmechanisme voor de screening moet onderdeel zijn van het beheer en de monitoring van de migratiesituatie waarin de nieuwe verordening betreffende asiel- en migratiebeheer voorziet. De lidstaten moeten de resultaten van het op grond van deze verordening ingestelde nationale toezichtmechanisme integreren in hun in de verordening betreffende asiel- en migratiebeheer bedoelde nationale strategieën.

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de bestaande procedures op het gebied van asiel en terugkeer en beperkt de uitoefening van individuele rechten niet, maar zorgt er slechts voor dat de fase vóór binnenkomst beter wordt georganiseerd zodat een betere toepassing van die procedures wordt bevorderd.

Na afloop van de screening moeten de onderdanen van derde landen worden doorverwezen naar de bevoegde autoriteiten, die – met gebruikmaking van de tijdens de screening verzamelde informatie in het daartoe bestemde formulier – een passend besluit moeten nemen.

De tijdens de screening verzamelde informatie moet er daarom toe bijdragen dat de doelstellingen van de respectieve procedures efficiënter worden bereikt. Zij moet met name de bevoegde asielautoriteiten helpen om de asielzoekers te identificeren die onder het toepassingsgebied van de grensprocedure zouden vallen, overeenkomstig de voorgestelde wijzigingen van de asielprocedureverordening. De informatie moet ook bijdragen in de strijd tegen mensensmokkel en moet de grenscontroles helpen verbeteren door beter inzicht te bieden in de migratiestromen.

De in Verordening XXXX [Eurodac-verordening] bedoelde biometrische gegevens die tijdens de screening worden verzameld, samen met de in de artikelen [12, 13, 14 en 14 bis] van die verordening bedoelde gegevens, moeten aan Eurodac worden toegezonden in het geval van onderdanen van derde landen van wie de lidstaten verplicht zijn vingerafdrukken te nemen. Door voor te schrijven dat deze verzameling en toezending tijdens de screening moeten plaatsvinden, worden de verplichtingen wat betreft het nemen van vingerafdrukken en de registratie van onderdanen van derde landen bij deze verordening afgebakend in de tijd en dus bevestigd. De screening zal ook de raadpleging van andere grootschalige IT-systemen, zoals het Schengeninformatiesysteem, met het oog op terugkeer vergemakkelijken.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 77, lid 2, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat betrekking heeft op de ontwikkeling van beleid dat tot doel heeft personen te controleren en overschrijdingen van de buitengrenzen efficiënt te monitoren.

Wat betreft de wijzigingen van de verordeningen tot instelling van verschillende databanken (VIS, EES, Etias) en van de verordening tot totstandbrenging van interoperabiliteit, is het voorstel ook gebaseerd op artikel 77, lid 2, onder d), VWEU, dat betrekking heeft op de ontwikkeling van beleid met het oog op de geleidelijke invoering van een geïntegreerd systeem van beheer van de buitengrenzen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het optreden in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht behoort tot een gebied waarop de EU en de lidstaten in overeenstemming met artikel 4, lid 2, VWEU over een gedeelde bevoegdheid beschikken. Daarom is het subsidiariteitsbeginsel van toepassing krachtens artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie: de Unie treedt slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.


De doelstellingen van dit voorstel kunnen niet voldoende worden verwezenlijkt door de lidstaten alleen en kunnen beter door de Unie worden bereikt omdat zij betrekking hebben op de controle van personen aan de buitengrenzen en op de efficiënte monitoring van overschrijdingen van die grenzen. Zoals wordt uitgelegd in overweging 6 van de Schengengrenscode “[is] [g]renstoezicht [...] in het belang van niet alleen de lidstaat aan de [...]grenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft. Het grenstoezicht moet helpen de illegale immigratie en mensenhandel te bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten te voorkomen.”


De voorgestelde maatregelen vormen een aanvulling op de bestaande regels van de Schengengrenscode inzake grenstoezicht aan de buitengrenzen en andere maatregelen die op grond van artikel 77, lid 2, onder b), VWEU zijn vastgesteld. De voorgestelde maatregelen dragen bij tot het behoud van de ruimte zonder controles aan de binnengrenzen aangezien de bevoegde autoriteiten dankzij de maatregelen beter het overzicht kunnen behouden over wie de buitengrens overschrijdt en efficiënter kan worden bepaald welke procedure op de betrokken onderdanen van derde landen moet worden toegepast. De Unie kan daarom, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, de voorgestelde maatregelen nemen.

Evenredigheid

Het voorstel is evenredig om de bepaalde doelstellingen te bereiken.


Het voorstel biedt een antwoord op de geconstateerde tekortkomingen in het beheer van gemengde migratiestromen bestaande uit onderdanen van derde landen die zich aan de buitengrens bevinden zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen of na ontscheping volgend op een opsporings- en reddingsoperatie, met inbegrip van onderdanen van derde landen die verzoeken om internationale bescherming.

Het voorstel voorziet in een verplichting om de biometrische gegevens van de betrokken onderdanen van derde landen te toetsen aan het bij de interoperabiliteitsverordening ingestelde gemeenschappelijk identiteitsregister (CIR), dat alle identiteitsgegevens bevat van personen die in de grootschalige IT-systemen op het gebied van migratie, veiligheid en justitie bekend zijn. Deze verplichting is zodanig opgezet dat alleen toegang wordt verkregen tot gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor de identificatie van onderdanen van derde landen (de geraadpleegde gegevens zijn vergelijkbaar met die in een reisdocument) en dat de gegevens niet worden gedupliceerd of opnieuw verzameld in een grootschalig IT-systeem.

Bij de veiligheidscontrole moet een beroep worden gedaan op de toepasselijke Europese informatiesystemen en moeten, voor zover mogelijk, biometrische gegevens worden gebruikt om het risico van identiteitsverwisseling tot een minimum te beperken.

Het voorstel beoogt synergieën tot stand te brengen tussen de verschillende procedures en fasen van het beheersproces van de instroom van migranten en asielzoekers. Tijdens de screening moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met eventuele eerdere raadplegingen van de toepasselijke databanken, met name het Schengeninformatiesysteem. Dit is met name van belang voor personen die om internationale bescherming verzoeken aan de grensdoorlaatpost; voor hen moet de raadpleging van de databanken reeds tijdens de grenscontrole hebben plaatsgevonden.


Het verzamelen van de nodige en uitgebreide informatie over de betrokken onderdanen van derde landen zal de asielprocedure aan het einde van de screening naar verwachting helpen versnellen.


Evenzo blijven de voorgestelde uniforme regels met betrekking tot de medische controles en de identificatie van kwetsbare onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen beperkt tot hetgeen absoluut noodzakelijk is om de doelstelling van het voorstel te verwezenlijken, namelijk de identificatie van onderdanen van derde landen die onmiddellijke zorg behoeven of die geïsoleerd moeten worden omwille van de volksgezondheid, alsook van kwetsbare personen of personen met bijzondere opvang- of procedurele behoeften, en ervoor zorgen dat zij passende ondersteuning krijgen. Het voorstel schrijft ook voor dat de informatieverstrekking over de screening aan de behoeften van minderjarigen moet worden aangepast en dat moet worden gezorgd voor de aanwezigheid van personeel dat opgeleid en gekwalificeerd is om met minderjarigen om te gaan.


In het voorstel wordt verduidelijkt dat onderdanen van derde landen tijdens de screening aan de buitengrens niet tot het grondgebied van een lidstaat mogen worden toegelaten. Dit zal naar verwachting helpen om vlotter de specifieke gevallen te behandelen waarin het voornemen om een verzoek tot internationale bescherming in te dienen tijdens de grenscontrole weliswaar kenbaar wordt gemaakt, maar dit verzoek vervolgens niet of pas later in een andere lidstaat wordt ingediend. De regel dat personen tijdens de screening niet tot het grondgebied worden toegelaten, weerspiegelt de verplichting van de grenswachters om ervoor te zorgen dat onderdanen van derde landen die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoen, niet tot het grondgebied worden toegelaten. Bepalen in welke situaties bewaring nodig is voor de screening en de uitvoeringsbepalingen daarvoor zijn een zaak van nationaal recht.


Het voorstel voorziet ook in de screening van onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten worden aangetroffen wanneer er geen aanwijzingen zijn dat zij op reguliere wijze een buitengrens hebben overschreden om het grondgebied van de lidstaten binnen te komen. Dit geldt niet voor “verblijfsduuroverschrijders”, zoals houders van een visum voor kort verblijf die langer dan drie maanden verblijven, of personen met een verblijfsvergunning die blijven nadat die vergunning verstreken is. Personen in deze situatie zijn bij aankomst in het Schengengebied aan grenscontroles onderworpen; de onregelmatigheid van hun verblijf houdt geen verband met de manier waarop zij zijn binnengekomen, maar met het feit dat zij niet tijdig zijn vertrokken.


Keuze van het instrument

Het voorstel vormt een aanvulling op en specificeert de uniforme regels inzake grenstoezicht aan de buitengrenzen in de Schengengrenscode, door van de lidstaten te eisen dat onderdanen van derde landen in de drie bovengenoemde situaties worden onderworpen aan een screening bestaande uit een identiteitscontrole, een veiligheidscontrole en indien nodig een medische controle, zodat de autoriteiten hen kunnen doorverwijzen naar de passende procedures inzake asiel of terugkeer. Om zo bij te dragen tot de veiligheid van het Schengengebied en tot de doeltreffendheid van het asiel- en migratiebeleid van de Unie, moeten die controles volgens uniforme normen worden uitgevoerd. Deze normen moeten met rechtstreeks toepasselijke bepalingen worden vastgesteld. Derhalve is een verordening het geschikte instrument voor het opzetten van deze screening.


3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De Commissie geeft haar beleid vorm op basis van empirische onderbouwing en verwijst naar het afzonderlijke document (XXX), dat nadere gegevens en elementen bevat die de voorgestelde aanpak ondersteunen van de verschillende uitdagingen die sinds 2016 zijn vastgesteld voor de voltooiing van de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS). De gegevens en informatie in dat document zijn ook van belang voor het voorstel tot invoering van de screening als onderdeel van het naadloze proces voor alle onderdanen van derde landen die bij het overschrijden van de buitengrenzen van het Schengengebied niet aan de toegangsvoorwaarden voldoen.

Raadpleging van belanghebbenden



De Commissie heeft meermaals overleg gepleegd met de lidstaten, het Europees Parlement en belanghebbenden om hun standpunten over het toekomstige nieuwe migratie- en asielpact te kennen. Parallel met dat overleg hebben het Roemeense, het Finse en het Kroatische voorzitterschap zowel strategische als technische gedachtewisselingen gehouden over de toekomst van diverse aspecten van het migratiebeleid, waaronder asiel, terugkeer en betrekkingen met derde landen op het gebied van overname en re-integratie. Uit het overleg bleek dat er steun is voor een nieuwe start voor het Europees asiel- en migratiebeleid, met als doel de tekortkomingen in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel dringend aan te pakken, de doeltreffendheid van het terugkeerstelsel te verbeteren, onze betrekkingen met derde landen op het gebied van overname beter te structureren en te versterken en te zorgen voor een duurzame re-integratie van migranten na terugkeer.

Voorafgaand aan de lancering van het nieuwe migratie- en asielpact heeft de Commissie voortdurend overleg gepleegd met het Europees Parlement dat met name de nadruk legde op het belang van de volledige eerbiediging van de grondrechten. Daarnaast hebben vicevoorzitter Schinas en commissaris Johansson tijdens de eerste 100 dagen van hun ambtstermijn overleg gepleegd met alle lidstaten, gevolgd door bilateraal follow-upoverleg. De lidstaten erkenden de behoefte aan eenheid, geleidelijke vooruitgang bij het oplossen van de problemen in het huidige systeem, een nieuw systeem voor een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid waaraan alle lidstaten kunnen bijdragen, sterke grensbescherming en verbetering van de terugkeer, en wezen ook op het belang van de externe dimensie van migratie. De meeste lidstaten spraken hun belangstelling uit voor duidelijke en efficiënte procedures aan de buitengrenzen, met name om niet-toegestane verplaatsingen te voorkomen en terugkeer te vergemakkelijken. Sommige lidstaten benadrukten echter dat dit geen aanleiding mag geven tot onnodige administratieve lasten.

Commissaris Johansson heeft tevens meermaals gerichte raadplegingen gehouden met internationale organisaties, maatschappelijke organisaties, lokale niet-gouvernementele organisaties in de lidstaten, en sociale en economische partners.

De Commissie heeft rekening gehouden met talrijke aanbevelingen die nationale en lokale autoriteiten 17 , niet-gouvernementele en internationale organisaties zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) 18 en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) 19 , denktanks en de academische wereld hebben gedaan met betrekking tot een nieuwe start en de aanpak van de huidige migratieproblemen met inachtneming van de mensenrechtennormen. De Commissie heeft ook rekening gehouden met de bijdragen en studies die het Europees migratienetwerk 20 op eigen initiatief heeft opgesteld en die de afgelopen jaren verschillende gespecialiseerde studies en ad-hocverzoeken hebben opgeleverd.

Grondrechten

Het voorstel eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in de volgende handelingen:

·het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

·de verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht, in het bijzonder het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen,

·het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

·het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en

·het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

8.

De screening moet worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de grondrechten zoals neergelegd in het Handvest, waaronder


·het recht op menselijke waardigheid (artikel 1),

·het verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (artikel 4),

·het recht op asiel (artikel 18),

·bescherming bij verwijdering, uitzetting en uitlevering (artikel 19),

·het beginsel van non-discriminatie (artikel 21), en

·een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid (artikel 35).

Om te garanderen dat het Handvest van de grondrechten en andere EU- en internationale verplichtingen in het kader van de screening worden nageleefd, waaronder het feit dat procedures altijd toegankelijk moeten zijn, moeten de lidstaten een onafhankelijk toezichtmechanisme instellen. Dit toezichtmechanisme moet met name betrekking hebben op de eerbiediging van de grondrechten gedurende de hele screening, en op de naleving van de toepasselijke nationale regels in geval van bewaring. Het Bureau voor de grondrechten moet algemene richtsnoeren opstellen voor de instelling en de onafhankelijke werking van dit mechanisme. Voorts kan het, op verzoek van een lidstaat, de bevoegde nationale autoriteiten ondersteunen bij de ontwikkeling van het nationale toezichtmechanisme, met name wat betreft het vaststellen van de waarborgen voor de onafhankelijkheid ervan en het bepalen van een methodologie voor het toezicht alsook van opleidingsmaatregelen. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat hun nationale recht voorziet in onderzoek naar vermeende schendingen van de grondrechten tijdens de screening, onder meer door te waarborgen dat klachten snel en op passende wijze worden behandeld.

In dit voorstel wordt ten volle rekening gehouden met de rechten van het kind en de bijzondere behoeften van kwetsbare personen, door te voorzien in tijdige en adequate ondersteuning met het oog op hun lichamelijke en geestelijke gezondheid. Minderjarigen worden ondersteund door personeel dat opgeleid en gekwalificeerd is om met minderjarigen om te gaan; zij houden tevens de kinderbeschermingsautoriteiten op de hoogte.

Het voorstel heeft op drie manieren gevolgen voor de bescherming van persoonsgegevens (artikel 8 van het Handvest), maar gaat niet verder dan strikt noodzakelijk en evenredig is voor het bereiken van de nagestreefde doelstellingen: de veiligheid van het Schengengebied verbeteren en ervoor zorgen dat onderdanen van derde landen die zich aan de buitengrens bevinden zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen, vlot naar de passende procedures inzake asiel of terugkeer worden doorverwezen.

Ten eerste zijn de raadpleging van reisdocumenten, de verwerking van biometrische gegevens en de raadpleging van databanken in het kader van de identiteits- en veiligheidscontroles vormen van verwerking van persoonsgegevens die eigen zijn aan het achterhalen wie de buitengrens wil of tracht te overschrijden, en of die persoon een veiligheidsrisico vormt voor de lidstaten. Deze vormen van verwerking van persoonsgegevens zijn reeds geregeld bij de Schengengrenscode. In deze verordening worden zij nader omschreven voor de drie reeksen bijzondere situaties waarin onderdanen van derde landen zich aan de buitengrens bevinden zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen en waarin screening noodzakelijk wordt geacht om de veiligheid van het Schengengebied te verbeteren en ervoor te zorgen dat de betrokken personen vlot naar de passende procedures inzake asiel of terugkeer worden doorverwezen.

Ten tweede bevat het aan het einde van de screening ingevulde informatieformulier de gegevens die de autoriteiten van de lidstaten nodig hebben om de betrokkenen naar de passende procedure door te verwijzen. Het invullen en lezen van het informatieformulier door de autoriteiten is dus een vorm van verwerking van persoonsgegevens die eigen is aan de doorverwijzing van onderdanen van derde landen die zich aan de buitengrens bevinden zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen naar de passende asiel- of terugkeerprocedures.

Ten derde houdt de afbakening in de tijd van de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van de Eurodac-verordening om persoonsgegevens van de betrokken onderdanen van derde landen te verzamelen en door te geven, geen aanvullende verwerking van persoonsgegevens in. Van de lidstaten wordt eerder vereist dat zij deze verwerking, waartoe zij verplicht zijn op grond van de Eurodac-verordening, tijdens de screening uitvoeren.

Aangezien de screening een fase is waarin slechts informatie wordt verzameld die de controles aan de doorlaatpost aan de buitengrens verlengt of aanvult en die geen besluit met gevolgen voor de rechten van de betrokken persoon met zich meebrengt, wordt niet in rechterlijke toetsing van de resultaten van de screening voorzien. Na afloop van de screening volgt de aan de screening onderworpen persoon een terugkeer- of asielprocedure – waarbij beslissingen worden genomen die aan rechterlijke toetsing kunnen worden onderworpen –, of ontvangt hij een weigering van toegang, die ook voor een rechterlijke autoriteit kan worden betwist. De screening moet zo kort mogelijk duren en mag slechts in zeldzame, moeilijke gevallen of in situaties waarin een groot aantal personen tegelijk gescreend moet worden, de maximale voorziene tijd in beslag nemen. Wanneer de maximale duur van vijf dagen – in uitzonderlijke omstandigheden tien dagen – ten aanzien van een persoon is bereikt, moet de screening onmiddellijk worden beëindigd en moet ten aanzien van die persoon onmiddellijk een procedure worden ingeleid die leidt tot een besluit dat rechterlijk kan worden getoetst.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde verordening heeft gevolgen voor de EU-begroting.

De totale financiële middelen die nodig zijn om de uitvoering van dit voorstel te ondersteunen, worden voor de periode 2021-2027 op 417 626 miljoen EUR geraamd. Met name voor de volgende componenten van de screening kan financiële ondersteuning nodig zijn:

–infrastructuur voor de screening: uitrusting en gebruik/aanpassing van de bestaande gebouwen aan de grensdoorlaatposten, opvangcentra enz.;

–toegang tot de relevante databanken op nieuwe locaties;

–werving van extra personeel voor de uitvoering van de screening;

–opleiding van de grenswachters en ander personeel voor de uitvoering van de screening;

–werving van medisch personeel;

–medische uitrusting en gebouwen voor de voorafgaande medische controles, indien van toepassing;

–instelling van een onafhankelijk mechanisme voor toezicht op de eerbiediging van de grondrechten tijdens de screening.

De uitgaven in verband met deze nieuwe taken kunnen worden gedekt door de middelen die ter beschikking staan van de lidstaten in het kader van het nieuwe meerjarig financieel kader 2021-2027.

In het kader van dit wetgevingsvoorstel worden geen extra financiële of personele middelen gevraagd.

Nadere gegevens in dit verband zijn te vinden in het financieel memorandum bij dit voorstel.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Artikelsgewijze toelichting

In artikel 1 wordt het onderwerp van de verordening uiteengezet. Daarin wordt bepaald dat de verordening van toepassing is aan de buitengrenzen alsook op het grondgebied van de lidstaten wanneer er geen aanwijzingen zijn dat onderdanen van derde landen aan een buitengrens zijn gecontroleerd.

Artikel 2 bevat de definities die van toepassing zijn in het kader van de screening.

In artikel 3 wordt de personele werkingssfeer vastgesteld door te bepalen welke onderdanen van derde landen aan de buitengrenzen moeten worden gescreend: onderdanen van derde landen die zich aan de buitengrens bevinden zonder aan de toegangsvoorwaarden te voldoen en van wie de lidstaten op grond van de Eurodac-verordening verplicht zijn vingerafdrukken te nemen, personen die na opsporings- en reddingsoperaties op het grondgebied van de lidstaten zijn ontscheept, en onderdanen van derde landen die bij een grensdoorlaatpost om internationale bescherming verzoeken.

Onderdanen van derde landen aan wie op grond van de in artikel 6, lid 5, van de Schengengrenscode bedoelde afwijkingen toegang tot het grondgebied wordt verleend (houders van een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur met het oog op doorreis, visumplichtige onderdanen van derde landen in geval van afgifte van een visum aan de grens, en personen die door een lidstaat zijn toegelaten op basis van een individueel besluit op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen, met uitzondering van personen die om internationale bescherming verzoeken en naar de screening moeten worden doorverwezen), zijn niet aan de screening onderworpen.

In artikel 4 wordt bepaald dat onderdanen van derde landen die bij een buitengrens aan een screening worden onderworpen, tijdens de screening niet tot het grondgebied mogen worden toegelaten, en dat de screening moet worden beëindigd zodra blijkt dat de betrokken onderdaan van een derde land voldoet aan de toegangsvoorwaarden. Dit laat de mogelijke toepassing van sancties in verband met het onrechtmatig overschrijden van de buitengrenzen, overeenkomstig de huidige regels van de Schengengrenscode, onverlet.

In artikel 5 wordt bepaald dat de lidstaten ook onderdanen van derde landen moeten screenen die op hun grondgebied zijn aangehouden wanneer er aanwijzingen zijn dat zij zich bij binnenkomst aan de grenscontrole hebben onttrokken.

Artikel 6 bevat de regels betreffende de locatie en de duur van de screening. De locatie waar de screening wordt uitgevoerd, bevindt zich aan de buitengrenzen, behalve in gevallen die onder artikel 5 vallen. De voorgestelde duur van de screening bedraagt vijf dagen, tenzij de betrokkene in verband met het onrechtmatig overschrijden van de buitengrens al 72 uur aan de grens in afzondering of bewaring is gehouden zoals bedoeld in artikel 14, lid 3, van Verordening (EU) nr. 603/2013 [Eurodac-verordening]. In dat geval mag de screening maximaal twee dagen duren. De screening van personen die op het grondgebied zijn aangehouden, mag maximaal drie dagen duren. Het artikel bevat ook een opsomming van alle componenten van de screening en voorziet in de mogelijkheid dat de relevante EU-agentschappen de lidstaten binnen hun respectieve mandaten bij de screening bijstaan. Tevens wordt bepaald dat de lidstaten in het geval van kwetsbare personen of minderjarigen de kinderbeschermingsautoriteiten en de nationale rapporteurs voor de bestrijding van mensenhandel moeten inschakelen.

Artikel 7 bevat de verplichting voor elke lidstaat om een onafhankelijk toezichtmechanisme voor de grondrechten in te stellen en omschrijft de rol van het Bureau voor de grondrechten in dit proces.

In artikel 8 wordt aangegeven welke informatie tijdens de screening aan de betrokken onderdanen van derde landen moet worden verstrekt, en wordt tevens benadrukt dat daarbij bepaalde normen in acht moeten worden genomen zodat de onderdanen van derde landen op passende wijze worden geïnformeerd, met name wanneer het kinderen betreft.

Artikel 9 bevat de regels betreffende de medische controle en de identificatie van kwetsbare onderdanen van derde landen en onderdanen van derde landen met bijzondere opvang- of procedurele behoeften aan de buitengrenzen.

Artikel 10 bevat specifieke regels voor de identificatie van onderdanen van derde landen op basis van raadpleging van het bij de interoperabiliteitsverordening ingestelde gemeenschappelijk identiteitsregister (CIR). Raadpleging van het CIR maakt het mogelijk de identiteitsgegevens in het EES, VIS, Etias, Eurodac en Ecris-TCN in één keer, snel en op betrouwbare wijze te raadplegen, terwijl de gegevens maximaal worden beschermd en onnodige verwerking of overlapping van gegevens wordt vermeden.

Artikel 11 bevat specifieke regels in verband met veiligheidscontroles. De bevoegde autoriteiten moeten het EES, Etias, VIS, Ecris-TCN en de Interpol-databank voor reisdocumenten die voorkomen in Notices (TDAWN) raadplegen om na te gaan of onderdanen van derde landen geen veiligheidsrisico vormen. Al deze controles moeten, voor zover mogelijk, worden uitgevoerd op basis van biometrische gegevens om het risico van identiteitsverwisseling tot een minimum te beperken, en de resultaten van de zoekopdrachten moeten beperkt blijven tot betrouwbare gegevens.

Artikel 12 vormt een aanvulling op artikel 11 met specifieke regels voor de veiligheidscontroles.

Artikel 13 voorziet in een informatieformulier dat door de bevoegde autoriteiten aan het einde van de screening moet worden ingevuld.

Artikel 14 beschrijft de mogelijke uitkomsten van de screening voor de onderdanen van derde landen die de screening ondergaan. In het artikel wordt met name verwezen naar procedures die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG (terugkeerrichtlijn) met betrekking tot onderdanen van derde landen die geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend en ten aanzien van wie uit de screening niet is gebleken dat zij aan de toegangsvoorwaarden voldoen. Voorts is bepaald dat onderdanen van derde landen die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend, moeten worden doorverwezen naar de in artikel [XY] van die verordening bedoelde autoriteiten. Het in artikel 13 van deze verordening bedoelde formulier moet gelijktijdig met de doorverwijzing van de betrokkene aan de bevoegde autoriteiten worden toegezonden. In artikel 14 wordt ook verwezen naar de mogelijkheid van herplaatsing in het kader van het bij artikel XX van Verordening (EU) XXXX/XXXX [verordening asiel- en migratiebeheer] ingestelde solidariteitsmechanisme. De bepaling heeft ook betrekking op onderdanen van derde landen die aan de screening worden onderworpen nadat zij op het grondgebied zijn aangehouden. Dergelijke onderdanen van derde landen moeten worden onderworpen aan procedures die in overeenstemming zijn met Richtlijn 2008/115/EG of aan de in artikel 25, lid 2, van Verordening (EU) XXX/XXX (asielprocedureverordening) bedoelde procedures. Daarnaast wordt bepaald dat de autoriteiten tijdens de screening de in de artikelen [10, 13, 14 en 14 bis] van Verordening (EU) XXX/XXX [Eurodac-verordening] bedoelde biometrische gegevens verzamelen van alle personen op wie die verordening van toepassing is, en de gegevens doorsturen overeenkomstig laatstgenoemde verordening, voor zover dat niet eerder is gebeurd.

Bij artikel 15 wordt de comitéprocedure ingevoerd voor de vaststelling van de uitvoeringshandelingen die zijn vermeld in de context van de identificatie- en veiligheidscontroles van respectievelijk de artikelen 10 en 11.

De artikelen 16 tot en met 19 voorzien in wijzigingen van de respectieve rechtshandelingen Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/817 tot vaststelling van de databanken die tijdens de screening moeten worden geraadpleegd en hun onderlinge interoperabiliteit.

Artikel 20 voorziet in de evaluatie van de uitvoering van de in deze verordening vastgestelde maatregelen.

Artikel 21 bevat de slotbepalingen.