Toelichting bij COM(2020)583 - Standpunt EU in de Raad van de Internationale Koffieorganisatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel heeft betrekking op het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Raad van de Internationale Koffieorganisatie in verband met de voorgenomen aanneming van de verlenging van de Internationale Koffieovereenkomst 2007.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Internationale Koffieovereenkomst 2007

De Internationale Koffieovereenkomst 2007 (hierna “de overeenkomst” genoemd) heeft tot doel te zorgen voor sterkere internationale samenwerking in verband met koffie en daarmee samenhangende aangelegenheden, een forum te bieden voor intergouvernementeel overleg inzake koffie en inzake maatregelen ter verbetering van de wereldkoffie-economie, de handel te vergemakkelijken via het verzamelen en verstrekken van informatie over de wereldmarkt voor koffie, en de wereldwijde vraag naar koffie aan te wakkeren. Tot slot is een belangrijke doelstelling van de overeenkomst de leden aan te moedigen een duurzame koffiesector te ontwikkelen vanuit economisch, sociaal en ecologisch oogpunt. De overeenkomst is in 2007 ondertekend en op 2 februari 2011 in werking getreden voor een periode van tien jaar (tot en met 1 februari 2021). Overeenkomstig artikel 48 kan de overeenkomst met ten hoogste acht jaar worden verlengd.

De Europese Unie is partij bij de overeenkomst 1 .

2.2.De Raad van de Internationale Koffieorganisatie

Op grond van artikel 9 van de overeenkomst is de Raad van de Internationale Koffieorganisatie als de hoogste autoriteit bij de overeenkomst de verantwoordelijke instantie voor de uitvoering van alle functies die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen van de overeenkomst. De Raad is samengesteld uit alle leden van de organisatie (artikel 8 van de overeenkomst). Krachtens artikel 48, lid 3, van de overeenkomst kan de Raad van de Internationale Koffieorganisatie besluiten deze overeenkomst na haar vervaldatum voor één of meer opeenvolgende perioden te verlengen, maar niet langer dan acht jaar in totaal. In artikel 14 van de overeenkomst is bepaald dat alle besluiten van de Internationale Koffieorganisatie in beginsel bij consensus worden genomen. Bij gebrek aan consensus worden besluiten genomen bij stemming bij verdeelde meerderheid.

Overeenkomstig artikel 12 van de overeenkomst hebben de leden van de Internationale Koffieorganisatie in totaal tweeduizend stemmen. Elk lid van de Internationale Koffieorganisatie heeft een bepaald aantal stemmen dat jaarlijks door de Raad van de Internationale Koffieorganisatie wordt aangepast volgens criteria die vooraf zijn vastgesteld in de overeenkomst. De verdeling van de stemmen bepaalt ook de bijdrage van elk lid (artikel 20, lid 2, van de overeenkomst). Momenteel levert de Unie de grootste bijdrage aan de Internationale Koffieorganisatie.

2.3.De beoogde handeling van de Raad van de Internationale Koffieorganisatie

In 2019 heeft de Internationale Koffieorganisatie een werkgroep over de herziening van de overeenkomst opgericht.

Tijdens zijn 126e bijeenkomst op 4 en 5 juni 2020 raadde de Raad van de Internationale Koffieorganisatie aan de overeenkomst tot na de huidige vervaldatum te verlengen. Dit zou een substantiëlere herziening in de toekomst mogelijk maken.

Tijdens zijn 127e bijeenkomst, die plaatsvindt van 7 tot en met 11 september 2020, zal de Raad van de Internationale Koffieorganisatie een besluit aannemen inzake de verlenging van de Internationale Koffieovereenkomst 2007 (“de beoogde handeling”).

De beoogde handeling heeft tot doel de verlenging van de Internationale Koffieovereenkomst 2007 aan te nemen.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 14, lid 3, van de overeenkomst, waarin het volgende is bepaald: “De leden aanvaarden alle overeenkomstig deze overeenkomst door de Raad van de Internationale Koffieovereenkomst genomen besluiten als bindend.”

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het doel van dit voorstel is om de Raad te verzoeken de Commissie te machtigen om namens de Unie in de Raad van de Internationale Koffieorganisatie voor verlenging van de Internationale Koffieovereenkomst te stemmen.

De verlenging van de Internationale Koffieovereenkomst met ten hoogste acht jaar geeft de leden van de Internationale Koffieorganisatie een redelijke termijn om te bepalen of de overeenkomst in de toekomst een substantiële herziening moet ondergaan die gericht zou zijn op de modernisering en vereenvoudiging van de overeenkomst.

Momenteel komt de deelname van de EU in de Internationale Koffieorganisatie ten goede aan zowel de Unie als de andere staten die lid zijn van de organisatie, en de overeenkomst kan worden verlengd zoals zij is. Door de overeenkomst na 2021 te verlengen en te werken aan de modernisering van de overeenkomst zullen de leden beter betrokken worden en aanleiding geven tot besprekingen over de relevantie van de Internationale Koffieorganisatie om de huidige uitdagingen aan te pakken. De mogelijke herziening van de Internationale Koffieovereenkomst na 2021 kan de meerwaarde en de relevantie van de werkzaamheden van de Internationale Koffieorganisatie vergroten en mogelijk meer belangstelling voor de organisatie wekken. Een verlenging van de overeenkomst is derhalve in het belang van de Unie.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 2 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De Raad van de Internationale Koffieorganisatie is een instantie die is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de Internationale Koffieovereenkomst 2007.

De door de Raad van de Internationale Koffieorganisatie vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 14, lid 3, van de overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.