Toelichting bij COM(2020)353 - Standpunt EU in de Internationale Graanraad betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Graanhandelsverdrag 1995

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Internationale Graanraad in verband met de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Graanhandelsverdrag 1995.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Het Graanhandelsverdrag 1995

Het Graanhandelsverdrag 1995 (hierna “het verdrag” genoemd) heeft tot doel de internationale samenwerking met betrekking tot alle aspecten van de handel in granen te bevorderen, de uitbreiding van de internationale handel in granen te stimuleren en een zo vrij mogelijk graanhandelsverkeer te bewerkstellingen. Bovendien moet het zoveel mogelijk bijdragen tot de stabiliteit van de internationale graanmarkten in het belang van alle leden, de zekerheid op het gebied van de voedselvoorziening in de wereld vergroten en een forum bieden voor de uitwisseling van informatie en voor de bespreking van de zorgpunten van de leden met betrekking tot de graanhandel.

Het verdrag is op 1 juli 1995 in werking getreden.

De Unie is partij bij het verdrag 1 .

2.2.De Internationale Graanraad

De Internationale Graanraad (hierna “IGR” genoemd), die het verdrag beheert, is een in Londen gevestigde intergouvernementele organisatie die streeft naar verwezenlijking van de in artikel 1 van het verdrag vastgestelde doelen. Met name moet de IGR:

(a)de internationale samenwerking met betrekking tot alle aspecten van de handel in granen bevorderen;

(b)de uitbreiding, openheid en eerlijkheid van de internationale handel in de graansector bevorderen;

(c)bijdragen tot de stabiliteit van de internationale graanmarkt, de zekerheid op het gebied van de voedselvoorziening in de wereld vergroten en bijdragen tot de ontwikkeling van landen waarvan de economie afhankelijk is van de graanverkoop.

Deze doelen worden nagestreefd door middel van verbetering van de markttransparantie in de vorm van informatie-uitwisseling, analyse en onderling overleg over markt- en beleidsontwikkelingen.

Momenteel bestaat de IGR uit 29 leden, waaronder veel van ’s werelds grootste graanproducenten en graanimporteurs. Naast de Unie zijn onder meer Argentinië, Australië, Canada, Egypte, India, Japan, Rusland, Oekraïne en de VS lid van de raad. Het laatste land dat tot de organisatie is toegetreden, is de Republiek Servië, die op 1 april 2020 lid is geworden. China en Brazilië zijn echter geen lid.

De 29 leden van de IGR hebben in totaal 2 000 stemmen.

Voor de begrotingsprocedures (zie artikel 11 van het verdrag), dat wil zeggen voor de vaststelling van de jaarlijkse financiële bijdrage van de leden, beschikt de Unie in 2019/2020 2 over 372 stemmen.

Voor de besluitvorming, dat wil zeggen bij stemmingen (zie artikel 12 van het verdrag), bezitten de 11 uitvoerende leden samen 1 000 stemmen (waarvan de Unie er 245 heeft) en de 18 invoerende leden samen ook 1 000 stemmen. In dit verband moet worden benadrukt dat de IGR in principe op basis van consensus werkt en dat het zeer zelden tot een stemming komt.

Op de IGR-bijeenkomsten wordt de Unie krachtens artikel 17 VEU vertegenwoordigd door de Commissie. De lidstaten mogen de IGR-bijeenkomsten bijwonen, en met name de raadszittingen.

2.3.De beoogde handeling van de IGR

Op 9 april 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk formeel een verzoek om toetreding tot het verdrag ingediend 3 . Op 14 april 2020 heeft het secretariaat van de IGR zijn leden in kennis gesteld van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk verzoekt om lidmaatschap van de IGR met ingang van 1 januari 2021, d.w.z. na het verstrijken van de overgangsperiode die volgt op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.

Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van het verdrag kunnen regeringen van alle staten toetreden op door de raad passend geachte voorwaarden. Overeenkomstig regel 33, onder d), van het reglement van orde bij het Graanhandelsverdrag (hierna “het reglement van orde” genoemd) neemt het Administratief Comité toetredingsverzoeken uit hoofde van artikel 27, lid 2, in overweging en geeft het de raad daaromtrent aanbevelingen.

Voor de toepassing van artikel 11 van het verdrag (d.w.z. de jaarlijkse financiële bijdrage van de leden) worden de stemmen van het toetredende land overeenkomstig regel 33, onder b), van het reglement van orde berekend op basis van het aandeel van de totale graanhandel van het toetredende land in de totale graanhandel van alle lidstaten van de IGR.

Op grond van artikel 12, lid 1, van het verdrag beslist de raad welke leden met betrekking tot het verdrag uitvoerende leden zijn en welke leden invoerende leden zijn. Bij die beslissing houdt de raad rekening met het graanhandelspatroon en de eigen opvattingen van die leden. De raad bepaalt ook over hoeveel stemmen zij beschikken, overeenkomstig de leden 2 en 3 van dezelfde bepaling.

De bespreking van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk is op 11 mei 2020 in het Administratief Comité van de IGR van start gegaan en is op 8 juni 2020 tijdens de 51e zitting van de Raad van de IGR voortgezet (via videoconferentie). Tijdens die zitting kwam de raad overeen dat het formele besluit over het verzoek van het Verenigd Koninkrijk volgens de schriftelijke procedure (stemming per brief) moet worden genomen en dat de leden van de IGR hun opmerkingen uiterlijk op 30 oktober 2020 aan het secretariaat moeten toezenden. Voor zover uiterlijk op 30 oktober 2020 geen schriftelijk bezwaar van een IGR-lid aan het secretariaat van de IGR is toegezonden, wordt aangenomen dat het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de IGR met ingang van 1 januari 2021 wordt goedgekeurd.

In het verdrag zijn geen specifieke regels betreffende de procedure voor de stemming per brief (of de schriftelijke procedure) opgenomen, maar in artikel 14 van het verdrag betreffende de besluiten van de raad wordt niet vereist dat dergelijke besluiten tijdens een zitting van de raad worden genomen.

1.

Het terugtrekkingsakkoord


Overeenkomstig artikel 129, lid 2, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie 4 (hierna “het terugtrekkingsakkoord” genoemd) blijft de Unie het Verenigd Koninkrijk gedurende de overgangsperiode vertegenwoordigen bij de werkzaamheden van organen die zijn ingesteld bij door de Unie gesloten internationale overeenkomsten. Het Verenigd Koninkrijk dient zich gedurende de overgangsperiode te onthouden van acties of initiatieven die de belangen van de Unie zouden kunnen schaden. Zoals evenwel bepaald in artikel 129, lid 4, van het terugtrekkingsakkoord kan het Verenigd Koninkrijk over internationale overeenkomsten die het in eigen hoedanigheid sluit op gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen, onderhandelen en deze ondertekenen en bekrachtigen, mits die overeenkomsten niet in werking treden of van toepassing zijn tijdens de overgangsperiode.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het Graanhandelsverdrag 1995 is door de Unie bij Besluit 96/88/EG van de Raad 5 gesloten voor de periode tot en met 30 juni 1998. Overeenkomstig artikel 33 van het verdrag wordt het verdrag telkens verlengd voor een periode van maximaal twee jaar. In juni 2019 is het verdrag bij besluit van de IGR voor het laatst verlengd tot en met 30 juni 2021 6 .

De Unie is altijd actief lid van de IGR geweest en was altijd voorstander van de uitbreiding van de organisatie.

Het Verenigd Koninkrijk is een belangrijke producent van landbouwproducten, waaronder granen, die de belangrijkste gewassen zijn bij de IGR. Als lid van de Unie dreef het Verenigd Koninkrijk veel handel in verschillende soorten granen met andere EU-lidstaten.

Tijdens de overgangsperiode na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie blijft het Verenigd Koninkrijk gebonden door de internationale overeenkomsten van de Unie en zal de Unie het Verenigd Koninkrijk in de IGR blijven vertegenwoordigen.

Overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het verdrag is de jaarlijkse financiële bijdrage van de leden onmiddellijk betaalbaar na de aanslag. Bijgevolg betaalt de Unie de IGR haar jaarlijkse bijdrage in de periode juli-augustus voor het volledige begrotingsjaar in kwestie, dat begint in juni en eindigt in juli van het daaropvolgende jaar. De bijdrage van de Unie voor 2020/2021 wordt betaald uit de begroting van de Unie voor 2020, waaraan ook het Verenigd Koninkrijk bijdraagt.

De bijdrage van de Unie aan de IGR voor het volledige begrotingsjaar 2020/2021 zal bijgevolg ook betrekking hebben op het Verenigd Koninkrijk.

Het doel van dit voorstel is het standpunt te bepalen dat de Unie in de IGR moet innemen met betrekking tot de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het verdrag vanaf 1 januari 2021.

Aangezien voor de toetredingsprocedure op grond van het verdrag een besluit van de IGR vereist is, wordt het standpunt van de Unie vastgesteld op basis van artikel 218, lid 9, VWEU.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

2.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen.

3.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De beoogde handeling van de IGR leidt tot uitbreiding van het lidmaatschap van de IGR. De beoogde handeling heeft rechtsgevolgen omdat daarin de toetredingsvoorwaarden zullen worden vastgesteld, en in het bijzonder omdat zij invloed zal hebben op de besluitvormingsverhoudingen binnen de IGR, waarvan de besluiten de meerderheid van zowel de uitvoerende leden als de invoerende leden vereisen en overeenkomstig artikel 14 van het verdrag bindend zijn voor de leden. De beoogde handeling zal ook van invloed zijn op de respectieve financiële bijdragen van de partijen. Daarom moet het standpunt van de Unie worden bepaald.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

5.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de handel in landbouwproducten.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.