Toelichting bij COM(2020)310 - Wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 1 (de verordening kapitaalvereisten of VKV) vormt samen met Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad 2 de richtlijn kapitaalvereisten of RKV) het raamwerk met prudentiële regels voor kredietinstellingen die binnen de Unie actief zijn. De VKV en de RKV zijn in de nasleep van de financiële crisis van 2008–2009 vastgesteld om instellingen die in de EU in de financiële sector actief zijn, veerkrachtiger te maken. Deze instrumenten waren grotendeels gebaseerd op internationale standaarden die zijn overeengekomen met de internationale partners van de EU, met name het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS).

De VKV is nadien gewijzigd om de resterende zwakke punten in het raamwerk met prudentiële regels weg te werken en om een aantal nog onafgewerkte onderdelen van de hele hervorming van de financiële diensten die van essentieel belang zijn om instellingen veerkrachtig te maken, uit te voeren. Een van de diverse veranderingen die nadien hebben plaatsgevonden, is de invoeging met Verordening (EU) 2017/2395 3 in de VKV van overgangsregelingen die de gevolgen van de invoering van een nieuwe boekhoudnorm, International Financial Reporting Standard — Financiële instrumenten (IFRS 9), op het eigen vermogen moesten beperken. Met Verordening (EU) 2019/630 4 is in de VKV een vereiste opgenomen wat betreft minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen (de zgn. prudentiële achtervang). Voorts is met Verordening (EU) 2019/876 5 (VKV II) aan de VKV een aantal van de sluitstenen van de internationale hervormingen (het gefinaliseerde Basel III-raamwerk) toegevoegd. Daarbij gaat het onder meer om een nieuwe definitie van de hefboomratio en een hefboomratiobuffer, die moeten voorkomen dat instellingen hun hefbomen buitensporig vergroten. Met deze laatste verordening is in de VKV ook een aantal gunstigere prudentiële behandelingen ingevoegd voor bepaalde softwareactiva, voor bepaalde door pensioenen en lonen gedekte leningen en voor leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en voor infrastructuurprojecten.

De zware economische schok die de COVID-19-pandemie veroorzaakt, en de uitzonderlijke inperkingsmaatregelen hebben een vergaand effect op de economie. Bedrijven krijgen te maken met verstoorde leveringsketens, tijdelijke sluitingen en een daling van de vraag, terwijl huishoudens worden geconfronteerd met werkloosheid en hun inkomen zien teruglopen. Op Unieniveau en op lidstaatniveau hebben overheden krachtdadige maatregelen genomen om huishoudens en solvabele ondernemingen te ondersteunen zodat zij het hoofd kunnen bieden aan deze ernstige, doch tijdelijke vertraging van de economische activiteiten en de liquiditeitskrapte die daarvan het gevolg zal zijn. Dankzij de hervormingen die in de nasleep van de financiële crisis van 2008 zijn doorgevoerd, zijn kredietinstellingen thans goed gekapitaliseerd en veel veerkrachtiger dan in 2008 het geval was. Daardoor kunnen zij een vitale rol spelen bij het omgaan met de economische schok die door de COVID-19-pandemie wordt veroorzaakt. Niettemin zal de onzekerheid over het tempo van het herstel van de economische activiteit onvermijdelijk een effect hebben op de banksector.

Als respons op de nieuwe omstandigheden hebben bevoegde autoriteiten in de hele Unie tijdelijk een versoepeling toegestaan wat betreft bepaalde kapitaaleisen en bepaalde operationele aspecten, zodat kredietinstellingen in deze COVID-19-crisis onder gunstige voorwaarden krediet kunnen blijven verstrekken. Het is dus van belang dat kapitaal wordt ingezet waar dat het hardste nodig is, en dat er een soepel samenspel is tussen het prudentiële raamwerk en de diverse maatregelen die in de strijd tegen de COVID-19-pandemie zijn genomen. De VKV biedt banken ampel ruimte om publieke en private initiatieven te ondersteunen die de kredietverlening in de context van de COVID-19-pandemie gaande moeten houden, zonder daarbij een prudente benadering los te laten. De flexibiliteit die in de VKV is ingebouwd, wordt beschreven in de interpretatieve mededeling van de Commissie van 27 april 2020 6 over de toepassing van de boekhoudkundige en prudentiële kaders om de bancaire kredietverlening in de EU te vergemakkelijken in het kader van COVID-19.

De flexibiliteit die het bestaande raamwerk biedt, moet ten volle worden benut, maar daarnaast zijn ook enkele beperkte aanpassingen van specifieke aspecten van de VKV nodig om kredietinstellingen maximaal de capaciteit te geven krediet te verlenen en verliezen te absorberen die met de COVID-19-pandemie verband houden, zonder dat een en ander ten koste gaat van hun veerkracht. Bovendien is, op het internationale niveau, het BCBS overeengekomen om de termijn om de sluitstenen van het Basel III-raamwerk te implementeren (waarvan sommige al in de VKV waren opgenomen 7 ) met één jaar uit te stellen, alsmede om een grotere flexibiliteit te hanteren bij het infaseren van de impact van IFRS 9 op het kapitaal. Deze veranderingen moeten tot uiting worden gebracht in de bestaande regels.

Allereerst moeten de overgangsregelingen worden bijgesteld zodat kredietinstellingen de impact op hun eigen vermogen kunnen verzachten van de voorzieningen die zij in het kader van IFRS 9 voor te verwachten kredietverliezen (expected credit-loss — ECL) aanleggen. Dankzij deze aanpassing zouden kredietinstellingen beter het effect kunnen beperken van een plotselinge toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen die wordt veroorzaakt door de verslechtering van de kredietkwaliteit van blootstellingen van kredietinstellingen vanwege de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie.

In de tweede plaats moeten, om rekening te houden met de impact van garanties in verband met COVID-19, de regels inzake de minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen worden bijgesteld zodat de behandeling die momenteel van toepassing is op niet-renderende blootstellingen die worden gegarandeerd of verzekerd door exportkredietinstellingen, wordt verruimd tot niet-renderende blootstellingen die zouden ontstaan als gevolg van de COVID-19-pandemie en die worden gedekt door de verschillende garantieregelingen die de lidstaten hebben opgezet. Aldus zou worden erkend dat de kenmerken van garanties door exportkredietinstellingen vergelijkbaar zijn met die van garanties in verband met COVID-19.

In de derde plaats moet er een wijziging komen van het compensatiemechanisme dat gekoppeld is aan de discretie van bevoegde autoriteiten om kredietinstellingen toe te staan blootstellingen in de vorm van centralebankreserves tijdelijk uit te sluiten van de berekening van de hefboomratio. Een en ander zou ervoor zorgen dat liquiditeitsmaatregelen die centrale banken in een crisiscontext verstrekken, door kredietinstellingen daadwerkelijk worden doorgegeven aan de economie.

In de vierde plaats moet, aansluitend bij het besluit van het BCBS, de toepassingsdatum van het nieuwe hefboomratiobuffervereiste worden uitgesteld. Aldus zou er operationele capaciteit van kredietinstellingen vrijkomen en zouden zij zich kunnen concentreren op de meer onmiddellijke uitdagingen die door de COVID-19-pandemie worden gesteld.

In de vijfde plaats moeten de toepassingsdata van een aantal van de gunstigere kapitaalvereisten die in de VKV worden beoogd, maar nog niet van toepassing zijn, worden vervroegd: de bepalingen betreffende de behandeling van bepaalde softwareactiva, de bepalingen betreffende bepaalde door pensioenen of lonen gedekte leningen, de herziene ondersteuningsfactor voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en de nieuwe ondersteuningsfactor voor de financiering van infrastructuur. Door de toepassingsdatum te vervroegen van de beide ondersteuningsfactoren, van de preferente behandeling van bepaalde softwareactiva en de preferente behandeling van bepaalde door pensioenen of lonen gedekte leningen, zou er eigen vermogen van instellingen vrijvallen, waarmee zij tijdens de COVID‑19-pandemie en de nasleep daarvan de broodnodige kredietverlening kunnen opvoeren.

Door deze voorgestelde veranderingen wordt het raamwerk van prudentiële regels niet fundamenteel gewijzigd. Deze veranderingen zijn onderdeel van de respons waarmee de Commissie een antwoord wil bieden op de noodsituatie die door de COVID-19-pandemie is ontstaan. Deze aanpassingen van het prudentiële raamwerk zouden collectieve inspanningen ondersteunen die de impact van de pandemie kunnen milderen en zo de weg kunnen banen voor een spoedig herstel.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Met het voorstel worden wijzigingen in bestaande wetgeving doorgevoerd. Deze wijzigingen stroken volledig met de bestaande beleidsbepalingen op het gebied van prudentiële vereisten voor instellingen en het toezicht op die instellingen, onder meer ook met de interpretatieve mededeling van de Commissie die tegelijkertijd met dit voorstel wordt vastgesteld. Zij stroken ook volledig met de boekhoudvoorschriften van de Unie, en met name met Verordening (EU) 2016/2067 van de Commissie van 22 november 2016 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat IFRS 9 betreft. Dit voorstel is een aanvulling op maatregelen die worden genomen door de Europese Centrale Bank, de Europese Bankautoriteit en de terzake bevoegde nationale autoriteiten.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel maakt deel uit van de bredere respons van de Europese Commissie op de COVID-19-pandemie. Het is van cruciaal belang om de doeltreffendheid te verzekeren van maatregelen die de lidstaten, de Commissie en de Europese Centrale Bank nemen. Het strookt volledig met de op 13 maart 2020 bekendgemaakte mededeling van de Commissie over de economische aspecten van de coronacrisis 8 en met het op 2 april 2020 gelanceerde economische COVID-19-pakket “Iedere beschikbare euro gebruiken” 9 .

1.

Rechtsgrondslag


, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna “VWEU” genoemd), d.w.z. dezelfde rechtsgrondslag als die voor de handelingen die worden gewijzigd.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De doelstellingen die met de beoogde wijzigingen worden nagestreefd — het maximaliseren van de capaciteit van kredietinstellingen om krediet te verlenen en verliezen te absorberen die met de COVID-19-pandemie verband houden, zonder dat een en ander ten koste gaat van hun veerkracht — kunnen beter worden behaald op het niveau van de Unie dan door verschillende nationale initiatieven, aangezien de wijzigingen de toepassingsdata van Unievoorschriften betreffen of aanpassingen aan bestaande Unievoorschriften zijn in respons op de COVID-19-pandemie. De problemen en de onderliggende oorzaken zijn in alle lidstaten dezelfde. Zonder actie van de Unie zou het bestaande reguleringsraamwerk minder doeltreffend zijn wat betreft het flankeren van de verschillende maatregelen die overheden op het niveau van zowel de Unie als de lidstaten hebben genomen, en zou minder goed kunnen worden gereageerd op de bijzondere uitdagingen voor de markt.

De mogelijkheden van lidstaten om nationale maatregelen te treffen, zijn beperkt aangezien de VKV die kwesties al beregelt, en veranderingen op het nationale niveau in strijd zouden komen met Uniewetgeving die momenteel van kracht is. Indien de Unie die aspecten niet meer zou beregelen, zouden op de interne markt voor bankdiensten uiteenlopende regelingen gaan gelden, hetgeen kan leiden tot compartimentering en de aantasting van het recent tot stand gekomen single rulebook in deze sector.

Evenredigheid

Deze actie van de Unie is noodzakelijk om de doelstelling te behalen van het maximaliseren van de capaciteit van kredietinstellingen om krediet te verlenen en verliezen te absorberen in deze COVID-19-pandemie, en tegelijk toch de coherentie van het prudentiële raamwerk te handhaven. De voorgestelde wijzigingen betreffen alleen bepaalde voorschriften in het prudentiële Unieraamwerk voor kredietinstellingen en zijn uitsluitend maatregelen om het herstel van de huidige COVID-19-pandemie te verzekeren. Bovendien blijven de voorgestelde wijzigingen beperkt tot de kwesties die niet kunnen worden opgelost binnen de discretionaire marge die door de huidige regels wordt gelaten.

3.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING


Dit voorstel gaat niet vergezeld van een afzonderlijke effectbeoordeling, omdat met dit voorstel geen fundamentele aspecten van de VKV worden gewijzigd en geen nieuwe verplichtingen aan de betrokken partijen worden opgelegd. Bovendien is van het effect van de maatregelen die met dit voorstel worden gewijzigd, een analyse gemaakt in de effectbeoordelingen die zijn uitgevoerd voor Verordening (EU) 2017/2395, Verordening (EU) 2019/876 en Verordening (EU) 2019/630 tot wijziging van de VKV wat betreft de aspecten waarop dit voorstel ziet. Het voorstel is in de eerste plaats bedoeld om, vanwege uitzonderlijke redenen in de context van de huidige COVID-19-pandemie, uitstel te verlenen wat betreft de toepassingsdatum van een aantal VKV-bepalingen, of om de toepassing te vervroegen van maatregelen waardoor banken een versoepeling zouden krijgen van bepaalde kapitaalvereisten, of om de prudentiële behandeling nader te bepalen van bepaalde blootstellingen in het licht van de uitzonderlijke omstandigheden die door de COVID-19-pandemie zijn ontstaan.

De voorgestelde wijzigingen zouden een beperkt effect hebben op de regeldruk voor banken en hun kosten om hun interne bedrijfsvoering aan te passen. De verwachting is dat de kosten zullen opwegen tegen de baten die deze in termen van beschikbaarheid van kapitaal meebrengen. De voorgestelde wijzigingen betreffen voorschriften waardoor banken van gunstigere behandelingen kunnen gebruikmaken, maar stellen deze voor hen niet verplicht.

Grondrechten

De Unie hecht aan hoge normen inzake de bescherming van grondrechten en is partij bij een ruim aantal mensenrechtenverdragen. In dit verband is het risico gering dat het voorstel een direct effect zal hebben op deze rechten, zoals die zijn opgesomd in de belangrijkste VN-mensenrechtenverdragen, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat integrerend deel uitmaakt van de EU-Verdragen, en het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM).

2.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen budgettaire impact voor de instellingen van de Unie.

4.

5. OVERIGE ELEMENTEN


Artikelsgewijze toelichting

5.

Overgangsregelingen ter beperking van de gevolgen van IFRS 9-voorschriften op het toetsingsvermogen


Artikel 473 bis VKV bevat overgangsregelingen waardoor instellingen een deel van de toename van de voorzieningen die het gevolg is van het feit dat te verwachten kredietverliezen door de invoering van IFRS 9 in hun jaarrekeningen moeten worden opgenomen, weer aan hun tier 1-kernkapitaal mogen toevoegen. Die overgangsregelingen bestaan uit twee componenten: een statische en een dynamische component. Met de statische component kunnen kredietinstellingen de “impact bij eerste opname” van de toename van de boekhoudkundige voorzieningen op het tier 1-kernkapitaal als gevolg van de invoering van IFRS 9 gedeeltelijk neutraliseren. Met de dynamische component kunnen banken de impact van de verdere toename (d.w.z. na de eerste opname) aan voorzieningen voor financiële activa zonder verminderde kredietwaardigheid gedeeltelijk neutraliseren. De bestaande overgangsregelingen betreffen de periode 2018–2022.

De toepassing van IFRS 9 tijdens de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte economische neergang kan leiden tot een plotse opvallende toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen, omdat voor vele blootstellingen misschien de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen moeten worden berekend. Om de potentiële gevolgen te beperken die een plotse toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen kan hebben op de mogelijkheden van instellingen om cliënten krediet te verstrekken in tijden waarin dat het meeste nodig is, dienen de overgangsregelingen te worden verlengd. Hiermee zouden de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de mogelijke toename van de voorzieningen die instellingen op grond van IFRS 9 moeten aanleggen, verder kunnen worden verlicht, terwijl toch de overgangsregelingen voor de bedragen aan te verwachten kredietverliezen die vóór de COVID-19-pandemie zijn vastgesteld, behouden blijven. Met deze wijzigingen zou voor de overgangsperiode van vijf jaar die in 2018 is ingegaan, een nieuwe aanvangsdatum kunnen worden bepaald. Door deze nieuwe overgangsperiode krijgen financiële instellingen dus de mogelijkheid om de kalibratie van de regelingen voor het weer toevoegen van voorzieningen aan het tier 1-kernkapitaal in de periode 2020–2024 aan te passen.

In de context van de COVID-19-pandemie worden de overgangsregelingen alleen verlengd voor de dynamische component in overeenstemming met de gerichte herzieningen 10 van de internationaal overeengekomen prudentiële normen (artikel 1, punt 2, van het voorstel), om zo een oplossing te bieden voor de mogelijke toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen in de nasleep van de COVID-19-pandemie. Om ervoor te zorgen dat de verdere versoepeling is toegespitst op kredietverliezen die te verwachten zijn als gevolg van de uitzonderlijke omstandigheden van de COVID-19-pandemie zonder zaken nodeloos complex te maken, wordt de referentiedatum voor toenamen van de voorzieningen waarvoor de verlengde overgangsregelingen zouden gelden, verschoven van 1 januari 2018 naar 1 januari 2020, omdat vanaf die datum extra verliezen die instellingen lijden, waarschijnlijk met de COVID-19-pandemie verband zullen houden.

Artikel 473 bis, lid 1, VKV bevat een herziene formule voor de berekening van de bedragen aan te verwachten kredietverliezen die mogen worden opgenomen in (d.w.z. weer worden toegevoegd aan) het tier 1-kernkapitaal; in die formule worden voor de statistische en de dynamische component elk aparte factoren toegepast. Hoewel de berekening van de statische component volgens dit voorstel ongewijzigd blijft, zullen voor de dynamische component een verlengde overgangsperiode en een herziene aanpassingsfactor voor de overgangsperiode gelden.

De referentiedata in artikel 473 bis, leden 3 en 5, VKV voor het berekenen van een eventuele toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen voor activa zonder verminderde kredietwaardigheid op de rapportagedatum die weer aan het tier 1-kernkapitaal mogen worden toegevoegd, worden gewijzigd in het licht van de herziene formule in lid 1 en de nieuwe peildatum.

De overgangsperiode voor de statische component in artikel 473 bis, lid 6, VKV wordt aangepast in het licht van de nieuwe formule in lid 1 van dat artikel.

In een nieuw lid 6 bis wordt de overgangstermijn voor de dynamische component verlengd, waardoor instellingen eventuele toenamen aan nieuwe voorzieningen die in 2020 en 2021 voor hun financiële activa zonder verminderde kredietwaardigheid worden opgenomen, volledig weer aan hun tier 1-kernkapitaal mogen toevoegen. Het bedrag dat in de periode van 2022 tot en met 2024 weer zou kunnen worden toegevoegd, zou lineair afnemen.

Door wijzigingen van artikel 473 bis, lid 7, VKV wordt de herberekening van kapitaalvereisten vereenvoudigd. Deze vervangen de schaalaanpassing van alle blootstellingswaarden die door voorzieningen worden verlaagd, door een standaard risicogewicht van 100 % dat wordt toegekend aan de weer aan het tier 1-kernkapitaal toegevoegde bedragen.

Dankzij wijzigingen van artikel 473 bis, lid 9, VKV mogen instellingen die voordien ervoor hadden gekozen om de overgangsregelingen niet te gebruiken, dat besluit op eender welk tijdstip in de overgangsperiode terugdraaien mits zij daarvoor voorafgaandelijk toestemming van hun bevoegde autoriteit hebben gekregen. Voorts krijgen instellingen in artikel 473 bis, lid 9, VKV de mogelijkheid om alleen de dynamische component toe te passen. Ten slotte moeten, om het aantal instellingen dat in de EU van de overgangsregelingen gebruikmaakt te kunnen monitoren, bevoegde autoriteiten periodiek aan de EBA informatie verschaffen over het aantal van de instellingen waarop zij toezicht uitoefenen, dat van die regelingen gebruikmaakt.


6.

Behandeling van door de overheid gegarandeerde leningen in het kader van de prudentiële achtervang voor niet-renderende leningen


Officiële exportkredietinstellingen geven doorgaans garanties af namens nationale regeringen om kredietprotectie te verschaffen voor leningen die ten behoeve van exportfinanciering worden verstrekt. Niet-renderende leningen die door dergelijke instanties worden gegarandeerd, krijgen een preferente behandeling wat betreft de eisen inzake voorzieningen uit hoofde van artikel 47 quater VKV. Met de voorgestelde afwijking van artikel 47 quater, lid 3, wordt deze preferente behandeling verruimd tot blootstellingen met een publieke garantie of tegengarantie in het kader van maatregelen die de economische impact van de COVID-19-pandemie moeten mitigeren, met (in voorkomend geval) inachtneming van de staatssteunvoorschriften van de Unie. Zo zou rekening worden gehouden met het vergelijkbare risicoprofiel van deze gegarandeerde blootstellingen (artikel 1, punt 3, van het voorstel).


7.

Toepassingsdatum van de hefboomratiobuffer


Met de VKV II werd in de VKV een nieuw artikel 92, lid 1 bis, ingevoegd, waardoor een hefboomratiobuffervereiste voor mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI’s) werd opgelegd. De toepassingsdatum van deze buffer was aanvankelijk bepaald op 1 januari 2022. In de context van de COVID-19-pandemie en in overeenstemming met het door het BCBS overeengekomen herziene tijdschema voor omzetting wordt de in artikel 3, lid 5, VKV II vastgestelde datum met één jaar uitgesteld — tot 1 januari 2023 (artikel 2, punt 2, van het voorstel).


8.

Compensatie van het effect van de uitsluiting van bepaalde blootstellingen van de berekening van de hefboomratio


Door de VKV II is de berekening van de hefboomratio gewijzigd op basis van de herziene Bazelse norm. Bij deze veranderingen ging het onder meer om de toepassing van een discretie om, in uitzonderlijke omstandigheden, bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken tijdelijk van een maatstaf van totale blootstelling van een instelling uit te sluiten (artikel 429 bis, lid 1, onder n), en artikel 429 bis, leden 5 tot en met 7, VKV). De ontheffing mag voor een beperkte tijdspanne van maximaal één jaar worden verleend, indien de bevoegde autoriteit van de instelling, na overleg met de betrokken centrale bank, heeft vastgesteld en publiek verklaard dat die uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen. Alle effecten van deze uitsluiting worden volledig gecompenseerd via een in artikel 429 bis, lid 7, VKV beschreven mechanisme waarmee het individuele hefboomratiovereiste van een kredietinstelling op een daarmee strikt evenredige wijze wordt verhoogd.

Deze discretie, die de daadwerkelijke transmissie van monetaire beleidsmaatregelen moet helpen te faciliteren, zal op 28 juni 2021 samen met het hefboomratiovereiste van toepassing worden. De huidige COVID-19-crisis heeft echter duidelijk gemaakt dat wanneer het compensatiemechanisme van toepassing zou worden, dit te restrictief zou worden en dat de toepassing ervan een daadwerkelijke transmissie van monetair beleid in feite niet zou faciliteren. Als gevolg van het huidige compensatiemechanisme kunnen kredietinstellingen immers misschien beperkingen ondervinden wat betreft de omvang van de toename van hun centralebankreserves. Het huidige compensatiemechanisme zou kredietinstellingen dus kunnen beletten om in een stresssituatie bij de centrale bank zoveel liquiditeitsfaciliteiten op te nemen als nodig of wenselijk is. Een en ander zou erin resulteren dat de daadwerkelijke transmissie van monetaire beleidsmaatregelen wordt belemmerd en dat een instelling uiteindelijk wordt gedwongen om haar hefboom af te bouwen door activa te verkopen of door het niveau van haar kredietverlening aan de reële economie te verlagen, of beide, gezien haar beperkte ruimte om de omvang van deze reserves tijdens een crisis onder controle te houden.

Op basis van deze bevindingen, en in het licht van het in artikel 511 VKV beschreven mandaat van de Commissie om onder meer de behandeling van centralebankreserves te herzien, acht de Commissie het passend het compensatiemechanisme te wijzigen voordat het van toepassing wordt (artikel 1, punt 1, onder b), van het voorstel). Hierdoor komt er meer flexibiliteit om passend en doelgericht te handelen bij mogelijke toekomstige schokken en crises en om de doeltreffendheid van de maatstaf te vergroten. Met name zal een kredietinstelling die de discretie uitoefent, de bijgestelde hefboomratio slechts eenmaal moeten berekenen — op het moment dat zij de discretie uitoefent — en op basis van de waarde van de in aanmerking komende centralebankreserves van de instelling en haar maatstaf van totale blootstelling op de dag waarop de bevoegde autoriteit van de instelling verklaart dat zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die de uitoefening van de discretie verantwoorden. De bijgestelde hefboomratio zal van toepassing zijn voor de hele periode waarin de discretie wordt uitgeoefend, en zal niet veranderen zoals onder het huidige compensatiemechanisme het geval is. De aanpassingen van het compensatiemechanisme vergen ook veranderingen in artikel 429 bis, lid 1, onder n), VKV, zodat alle in aanmerking komende centralebankreserves kunnen worden uitgesloten — en niet alleen de blootstellingen die zijn ingenomen nadat de ontheffing van kracht is geworden (artikel 1, punt 1, onder a), van het voorstel).


9.

Toepassingsdatum van de ontheffing van aftrekkingen van kapitaal ten behoeve van bepaalde softwareactiva


Met de VKV II zijn voorschriften ingevoerd om de behandeling in de regelgeving te veranderen van “prudent gewaardeerde softwareactiva”, die niet wezenlijk worden beïnvloed in een situatie van “gone concern” (d.w.z. de afwikkeling, insolventie of liquidatie van een instelling). Instellingen zullen deze specifieke softwareactiva niet langer van hun tier 1-kernkapitaal hoeven af te trekken (artikel 36, lid 1, onder b), VKV). De EBA kreeg de opdracht een ontwerp van technische reguleringsnorm te ontwikkelen om nader te bepalen hoe deze ontheffing van aftrekkingen dient te worden toegepast, door af te bakenen voor welke softwareactiva ontheffing kan worden verleend en hoe de risicoweging daarvan zal zijn (artikel 36, lid 4, VKV). De toepassingsdatum van de herziene behandeling van softwareactiva is bepaald op twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze technische reguleringsnorm (artikel 3, lid 7, VKV II).

In de context van de versnelde uptake van digitale diensten als gevolg van overheidsmaatregelen om de COVID-19-pandemie te bestrijden, wordt de toepassingsdatum gewijzigd zodat de ontheffing vroeger kan worden toegepast, namelijk op de datum van inwerkingtreding van de technische reguleringsnorm (artikel 2, punt 3, van het voorstel).


10.

Toepassingsdatum van de voor bepaalde door pensioenen of lonen gedekte leningen beoogde specifieke behandeling


Met de VKV II is in artikel 123 VKV een gunstigere behandeling ingevoerd voor bepaalde leningen die kredietinstellingen verstrekken aan gepensioneerden of werknemers met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. Deze gunstige behandeling is ingevoerd vanwege de aan dit soort leningen gekoppelde aanvullende garanties die voortvloeien uit de onvoorwaardelijke overdracht van een deel van het pensioen of het salaris van de kredietnemer aan die kredietinstelling. De toepassing van deze behandeling in de context van de COVID-19-pandemie zou instellingen ertoe aanzetten om de kredietverlening aan werknemers en gepensioneerden te verhogen. De toepassingsdatum van die bepaling wordt vervroegd, zodat instellingen de gunstigere behandeling reeds tijdens de COVID-19-pandemie kunnen genieten (artikel 2, punt 1, van het voorstel).


11.

Toepassingsdatum van de herziene kmo-ondersteuningsfactor en de infrastructuurondersteuningsfactor


Door VKV II zijn veranderingen aangebracht in artikel 501 van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende de aanpassing van eigenvermogensvereisten voor niet in wanbetaling zijnde kmo-blootstellingen (de kmo-ondersteuningsfactor) en is met artikel 501 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 een nieuwe aanpassing ingevoerd van de eigenvermogensvereisten voor blootstellingen aan entiteiten die fysieke structuren of faciliteiten, systemen en netwerken exploiteren of financieren die essentiële openbare diensten verrichten of ondersteunen (de infrastructuurondersteuningsfactor). Deze ondersteuningsfactoren maken een gunstigere behandeling van bepaalde blootstellingen aan kmo’s en aan infrastructuur mogelijk, om zo instellingen te prikkelen hun kredietverlening aan die entiteiten prudent te verhogen. In de context van de COVID-19-pandemie is het van cruciaal belang dat banken aan kmo’s krediet blijven verstrekken en infrastructuurinvesteringen ondersteunen. Daarom wordt de in artikel 3 VKV II bepaalde toepassingsdatum van de beide ondersteuningsfactoren vervroegd (artikel 2, punt 1, van het voorstel).