Toelichting bij COM(2020)138 - Wijziging verordeningen 1303/2013, 1301/2013 ikv uitzonderlijke flexibiliteit bij het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen nav de uitbraak van COVID-19

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De directe en indirecte effecten van de uitbraak van COVID‑19 blijven in alle lidstaten toenemen. De huidige situatie is ongekend en vereist uitzonderlijke maatregelen die zijn aangepast aan de situatie die in deze omstandigheden moet worden toegepast.

Met het eerste pakket maatregelen dat de Commissie op 13 maart 2020 had voorgesteld werd een aantal belangrijke wijzigingen ingevoerd die een effectievere respons mogelijk maken in de huidige situatie. Ondertussen worden de gevolgen voor onze economieën en samenlevingen steeds ernstiger. Daarom is het noodzakelijk om — als onderdeel van de tweede reeks maatregelen — verder te gaan dan wat nu al mogelijk is en te voorzien in uitzonderlijke extra flexibiliteit om te kunnen reageren op de huidige ongekende situatie, die heeft geleid tot het activeren van de algemene ontsnappingsclausule in het kader van het stabiliteits- en groeipact.

Om ervoor te zorgen dat alle steun uit de fondsen kan worden ingezet om de gevolgen van de uitbraak van COVID‑19 op onze economieën en samenlevingen aan te pakken, is het, onverminderd de regels die onder normale omstandigheden moeten gelden, als tijdelijke en uitzonderlijke maatregel, noodzakelijk dat de tijdelijke mogelijkheid van 100 % medefinanciering uit de EU‑begroting voor de uitvoering van de programma’s in het kader van het cohesiebeleid, alsmede aanvullende mogelijkheden tot overdracht tussen het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds, en tussen regiocategorieën, mogelijk worden gemaakt. Daarnaast wordt voorgesteld de lidstaten vrij te stellen van de noodzaak om te voldoen aan de vereisten inzake thematische concentratie, zodat de middelen kunnen worden verlegd naar de gebieden die het hardst door de huidige crisis getroffen zijn. Door deze afwijking zullen alle beschikbare middelen van het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF kunnen worden ingezet om een antwoord te bieden aan de ongekende uitdagingen waarmee de lidstaten door de uitbraak van COVID‑19 worden geconfronteerd. De lidstaten en de regio’s kunnen meer middelen vrijmaken voor de opschaling en uitbreiding van werktijdverkortingsregelingen, steun voor het bedrijfskapitaal van kleine en middelgrote ondernemingen en voor onmiddellijke uitgaven in de gezondheidszorg.

Om in deze omstandigheden onnodige administratieve lasten voor de nationale en Europese overheidsdiensten als gevolg van de wijziging van de programma’s weg te nemen, is het ook noodzakelijk om af te zien van een wijziging van de partnerschapsovereenkomsten en de termijn voor de indiening van de jaarverslagen over de uitvoering in 2020 en de termijn voor de indiening van verslagen van de Commissie op basis daarvan uit te stellen. Daarnaast zullen bepaalde procedurele vereisten in verband met audits en financiële instrumenten worden vereenvoudigd. Gezien de huidige beperkingen om de noodzakelijke auditwerkzaamheden te verrichten, in het geval van het EFRO, het ESF, het EFMZV en het Cohesiefonds, moet uitdrukkelijk worden voorzien in de uitbreiding van de mogelijkheid om gebruik te maken van een niet-statistische steekproefmethode. Om een snelle aanpassing van de financiële instrumenten mogelijk te maken om een effectief antwoord te bieden aan de uitbraak van COVID‑19, zijn de herziening en actualisering van de ex-antebeoordeling en de bewijsstukken waaruit blijkt dat de verleende steun voor het beoogde doel is gebruikt, niet langer vereist. Ook moeten de mogelijkheden voor ondersteuning van bedrijfskapitaal via financieringsinstrumenten in het kader van het Elfpo worden uitgebreid.

Ten slotte wordt voorgesteld EFRO-steun te verlenen aan ondernemingen die zich vanwege deze specifieke omstandigheden in moeilijkheden bevinden en zo te zorgen voor samenhang met de aanpak die is gevolgd in het kader van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie tijdens de huidige COVID‑19-uitbraak en met de regels voor het verlenen van de-minimissteun.

De uitbraak van COVID‑19 zal waarschijnlijk ook ernstige gevolgen hebben voor de uitvoering van de lopende concrete acties. De nationale autoriteiten kunnen dus overeenkomstig hun nationale voorschriften, waar nodig en gerechtvaardigd, overwegen concrete acties aan te passen (bv. resultaten, uitvoeringstermijn, enz.) om de gevolgen van de COVID‑19-uitbraak voor de programma’s te beperken. De nationale autoriteiten zouden ook de mogelijkheid kunnen overwegen om nieuwe concrete acties te selecteren of indien nodig nieuwe of aanvullende oproepen tot het indienen van voorstellen te doen.

Er kunnen zich gevallen voordoen waarin omstandigheden naar aanleiding van de uitbraak van COVID‑19 als overmacht kunnen worden aangemerkt en dus een geldige rechtvaardiging zijn voor het onvermogen om aan een verplichting te voldoen. De Commissie is van mening dat alle nodige flexibiliteit moet worden betracht wanneer de begunstigden hun verplichtingen niet tijdig nakomen om redenen die verband houden met de uitbraak van COVID‑19 (bijvoorbeeld de onbeschikbaarheid van personeel). De Commissie zal dezelfde flexibiliteit betrachten bij de beoordeling van de naleving door de lidstaten van hun verplichtingen. Om ervoor te zorgen dat de lidstaten en de regio’s ten volle gebruik kunnen maken van de steun uit de fondsen, moet worden voorzien in beperkte aanpassingen van het maximumbedrag van de bijdrage uit de fondsen voor elke prioriteit en regiocategorie bij de vaststelling van het bedrag van het aan de operationele programma’s te betalen eindsaldo.

Deze maatregelen vullen de op 13 maart 2020 voorgestelde wijzigingen van de wetgeving aan. Zij vloeien voort uit de nauwe samenwerking met de lidstaten via de taskforce van het investeringsinitiatief coronavirusrespons die al meer dan 200 vragen heeft behandeld.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel is verenigbaar met het voor de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) vastgestelde algemeen wettelijk kader en beperkt zich tot een gerichte wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en Verordening (EU) nr. 1301/2013. Het voorstel vormt een aanvulling op het voorstel van de Commissie COM(2020) 113 final van 13 maart 2020 wat betreft specifieke maatregelen om investeringen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en in andere sectoren van hun economieën vrij te maken als antwoord op de COVID‑19-uitbraak (investeringsinitiatief coronavirusrespons) en op alle andere maatregelen om de huidige ongekende situatie aan te pakken.

Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel is beperkt tot gerichte wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en Verordening (EU) nr. 1301/2013 en hangt samen met andere beleidsterreinen van de Unie.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 177, 178 en 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Het voorziet in mogelijkheden voor een medefinancieringspercentage van 100 % en financiële flexibiliteit in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” tussen het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds, en tussen regiocategorieën. Het verschaft duidelijkheid over de subsidiabiliteit van de uitgaven die worden beïnvloed door de maatregelen die als reactie op de volksgezondheidscrisis zijn genomen. Ten slotte verlicht het enkele vereisten voor de lidstaten die administratieve lasten met zich meebrengen die de uitvoering van de maatregelen om de COVID‑19-uitbraak aan te pakken zouden kunnen vertragen. Deze uitzonderlijke wijzigingen laten de regels die onder normale omstandigheden van toepassing zijn onverlet.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het doel van het voorstel is afwijkingen van bepaalde beperkingen mogelijk te maken op grond van de thans geldende Unie-bepalingen en zo de grootst mogelijke flexibiliteit te creëren om bestaande investeringen vrij te maken om de directe en indirecte gevolgen van de ongekende volksgezondheidscrisis in het kader van de COVID‑19-uitbraak aan te pakken.

Evenredigheid

Het voorstel is een beperkte en gerichte wijziging die niet verder gaat dan wat nodig is om het doel te bereiken, namelijk het bieden van extra flexibiliteit en rechtszekerheid om investeringen te mobiliseren in reactie op de wijdverbreide volksgezondheidscrises die het groeipotentieel van regio’s en ondernemingen en het welzijn van het grote publiek aantasten.

Keuze van het instrument

Een verordening is het geschikte instrument om de extra flexibiliteit in te voeren die nodig is om deze ongekende omstandigheden aan te pakken.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

n.v.t.

Raadpleging van belanghebbenden

Er zijn geen externe belanghebbenden geraadpleegd. Het voorstel is echter het resultaat van uitvoerig overleg met de lidstaten en het Europees Parlement in de afgelopen weken en houdt rekening met de meer dan 200 vragen om verduidelijking en advies die de nationale autoriteiten hebben gesteld met betrekking tot hun aanpak van crisisresponsmaatregelen via de taskforce van het investeringsinitiatief coronavirusrespons.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

n.v.t.

Effectbeoordeling

Er is een effectbeoordeling uitgevoerd ter voorbereiding van de voorstellen voor Verordening (EU) nr. 1303/2013 en Verordening (EU) nr. 1301/2013. Deze beperkte en gerichte wijzigingen vereisen geen afzonderlijke effectbeoordeling.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

n.v.t.

Grondrechten

n.v.t.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde wijziging verandert niets aan de jaarlijkse maxima van het meerjarig financieel kader voor vastleggingen en betalingen als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1311/2013. De totale jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten in het kader van Verordening (EU) nr. 1303/2013 blijft ongewijzigd.

Het voorstel zal een versnelde uitvoering van de programma’s mogelijk maken, waardoor de betalingskredieten vervroegd zullen worden toegewezen.

De Commissie zal het effect van de voorgestelde wijziging op de betalingskredieten in 2020 nauwlettend volgen, rekening houdend met zowel de uitvoering van de begroting als de herziene prognoses van de lidstaten.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De uitvoering van de maatregelen zal worden gemonitord en gerapporteerd in het kader van de in Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde algemene verslagleggingsvoorschriften.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

n.v.t.

Artikelsgewijze toelichting

Er wordt voorgesteld Verordening (EU) nr. 1303/2013 (de verordening gemeenschappelijke bepalingen) te wijzigen om ervoor te zorgen dat de lidstaten kunnen verzoeken om wijzigingen in de operationele programma’s, zodat een medefinancieringspercentage van 100 % van de EU kan worden toegepast op het desbetreffende operationele programma voor het boekjaar 2020‑2021 (artikel 25 bis, lid 1). De Commissie maakt een beoordeling en kan op die basis een verlenging van deze maatregel voorstellen.

Daarnaast is het belangrijk om ervoor te zorgen dat het voor wijzigingen in de operationele programma’s na de inwerkingtreding van deze verordening, mogelijk is toewijzingen van het jaar 2020 tussen het EFRO en het ESF en het Cohesiefonds in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” (artikel 25 bis, lid 2) zonder beperkingen over te dragen. De middelen in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking”, de extra toewijzingen aan de ultraperifere gebieden en de steun voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen mogen niet door dergelijke overdrachten worden beïnvloed.

Om tegemoet te komen aan de behoeften van de lidstaten om de huidige specifieke problemen aan te pakken, moeten de lidstaten kunnen verzoeken om een overdracht van hun toewijzingen voor het jaar 2020 tussen regiocategorieën. Om ervoor te zorgen dat de nadruk blijft liggen op de minder ontwikkelde regio’s, moeten de lidstaten eerst andere mogelijkheden voor de overdracht van financiering onderzoeken voor zij overdrachten uit de begroting voor de minder ontwikkelde regio’s overwegen, gezien de mogelijke negatieve gevolgen van dergelijke overdrachten voor de essentiële investeringen in de regio van oorsprong of voor de voltooiing van voor de overdracht geselecteerde concrete acties (artikel 25 bis, leden 3 en 4). Voor wijzigingen van de operationele programma’s die na de inwerkingtreding van deze verordening worden ingediend, moeten de vereisten inzake thematische concentratie niet van toepassing zijn (artikel 25 bis, lid 5).

Om de lidstaten in staat te stellen zich te concentreren op de noodzakelijke reactie op de COVID‑19-uitbraak en de administratieve lasten te verminderen, moeten bovendien bepaalde procedurele vereisten in verband met de uitvoering van programma’s en audits worden vereenvoudigd. Met name moeten de partnerschapsovereenkomsten niet langer gewijzigd worden (artikel 25 bis, lid 6), de termijn voor de indiening van het jaarlijkse uitvoeringsverslag moet worden uitgesteld (artikel 25 bis, lid 8), en de uitbreiding van de mogelijkheid voor de fondsen en het EFMZV om gebruik te maken van een niet-statistische steekproefmethode moet ook uitdrukkelijk worden vermeld (artikel 25 bis, lid 12). Daarnaast wordt voorzien in specifieke regels voor het inroepen van overmacht in het kader van de vrijmaking van vastleggingen (artikel 25 bis, lid 8).

De subsidiabiliteit van de uitgaven is bij wijze van uitzondering toegestaan voor voltooide of volledig uitgevoerde acties die de responscapaciteit bij crises bevorderen in de context van de uitbraak van COVID‑19 (artikel 25 bis, lid 7). Deze concrete acties kunnen nog vóór de goedkeuring van de noodzakelijke wijziging van het programma door de Commissie worden geselecteerd.

Om een snelle aanpassing van de financieringsinstrumenten mogelijk te maken om een effectief antwoord te bieden aan een volksgezondheidscrisis, zijn bovendien de herziening en actualisering van de ex-antebeoordeling en de bewijsstukken waaruit blijkt dat de verleende steun voor het beoogde doel is gebruikt, niet langer vereist. Voorts moeten de mogelijkheden tot ondersteuning van het bedrijfskapitaal in het kader van het Elfpo worden uitgebreid (artikel 25 bis, leden 10 en 11).

Voorts wordt ook voorgesteld om bij de afsluiting van programma’s extra flexibiliteit toe te staan om ervoor te zorgen dat de beschikbare middelen zo veel mogelijk worden gebruikt (artikel 1, lid 3).

Ten slotte wordt voorgesteld Verordening (EU) nr. 1301/2013 te wijzigen om EFRO-steun te verlenen aan ondernemingen die zich vanwege deze specifieke omstandigheden in moeilijkheden bevinden en zo te zorgen voor samenhang met de aanpak die is gevolgd in het kader van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie tijdens de huidige COVID‑19-uitbraak en met de regels voor het verlenen van de-minimissteun (artikel 2).