Toelichting bij COM(2019)361 - Sluiting protocol bij de associatieovereenkomst met de Palestijnse Autoriteit over een kaderovereenkomst inzake de algemene beginselen voor deelname aan Unieprogramma's

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

De geleidelijke openstelling van bepaalde programma’s en agentschappen van de Europese Unie voor ENB-partnerlanden is een van de vele maatregelen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) om hervorming, modernisering en overgang in de buurlanden van de Europese Unie te bevorderen. De Europese Commissie heeft dit aspect van het beleid uiteengezet in haar mededeling van december 2006 over de algemene aanpak om de ENB-partnerlanden te laten deelnemen aan communautaire agentschappen en programma’s 1 .

De Raad heeft deze aanpak in zijn conclusies van 5 maart 2007 goedgekeurd 2 .

Op basis van de mededeling van de Commissie en van de conclusies van 5 maart 2007 heeft de Raad op 18 juni 2007 de Commissie richtsnoeren gegeven om met Algerije, Armenië, Azerbeidzjan, Egypte, Georgië, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Moldavië, Oekraïne, de Palestijnse Autoriteit en Tunesië te onderhandelen over kaderovereenkomsten inzake de algemene beginselen voor de deelname van die landen aan communautaire programma’s 3 .

De Europese Raad van juni 2007 4 bevestigde opnieuw het grote belang van het ENB en hechtte zijn goedkeuring aan een voortgangsverslag van het voorzitterschap 5 dat was ingediend voor de vergadering van de Raad van 18 en 19 juni 2007, alsook de daarmee verband houdende conclusies van de Raad 6 . In het verslag wordt verwezen naar de richtsnoeren van de Raad voor onderhandelingen over de desbetreffende aanvullende protocollen.

In de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid “Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden” 7 , goedgekeurd bij de conclusies van de Raad van 20 juni 2011, wordt verder met nadruk gewezen op de intentie van de EU om de deelname van de partnerlanden aan EU-programma’s te faciliteren.

Tot dusver werden vergelijkbare protocollen ondertekend met Algerije 8 , Armenië 9 , Azerbeidzjan 10 , Georgië 11 , Israël 12 , Jordanië 13 , Libanon 14 , Moldavië 15 , Marokko 16 , Tunesië 17 en Oekraïne 18 ; over een protocol met Egypte wordt onderhandeld. In september 2018 gaf de Palestijnse Autoriteit tijdens de vergadering van het Gemengd Comité EU-Palestijnse Autoriteit te kennen een protocol te willen ondertekenen bij een kaderovereenkomst met het oog op potentiële volledige deelname aan een aantal uitgekozen EU-programma’s.

Het protocol heeft ten doel de financiële en technische regels vast te leggen volgens welke de Palestijnse Autoriteit aan bepaalde EU-programma's kan deelnemen. Het horizontale kader van het protocol stelt de beginselen vast voor economische, financiële en technische samenwerking en maakt het voor de Palestijnse Autoriteit mogelijk van de Europese Unie steun te ontvangen, in het bijzonder financiële steun, in het kader van die programma's. Dit kader geldt alleen voor de programma's waarvoor de toepasselijke oprichtingshandeling voorziet in de mogelijkheid van deelname door de Palestijnse Autoriteit. De ondertekening en voorlopige toepassing van het protocol heeft derhalve niet tot gevolg dat de bevoegdheden in het kader van de diverse sectorale beleidsmaatregelen worden uitgeoefend; die bevoegdheden worden bij de vaststelling van de programma's uitgeoefend.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

De Euromediterrane Interim-associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds, werd op 24 februari 1997 ondertekend en is op 1 juli 1997 in werking getreden.

De Europese Raad van 17 en 18 juni 2004 verwelkomde de voorstellen van de Commissie voor het ENB en hechtte zijn goedkeuring aan de conclusies van de Raad van 14 juni 2004.

De Raad heeft op 5 maart 2007 zijn steun betuigd aan de algemene en alomvattende aanpak die is uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 4 december 2006, die tot doel heeft de ENB-partnerlanden, naargelang van hun verdiensten en voor zover de rechtsgrondslagen het mogelijk maken, aan communautaire agentschappen en programma’s te laten deelnemen.

Op basis van deze mededeling en van de conclusies van 5 maart 2007 heeft de Raad op 18 juni 2007 de Commissie richtsnoeren gegeven om met de ENB-landen te onderhandelen over kaderovereenkomsten inzake de algemene beginselen voor de deelname van die landen aan communautaire programma’s 19 .

De materiële rechtsgrondslag voor de sluiting van het protocol is artikel 209 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De procedurele rechtsgrondslag is artikel 218, lid 6, onder a), en lid 7, VWEU.

3. RESULTATEN VAN DE EVALUATIES ACHTERAF, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De Palestijnse Autoriteit draagt financieel bij aan de algemene begroting van de Europese Unie in overeenstemming met de specifieke programma's waaraan de Palestijnse Autoriteit deelneemt.

De specifieke voorwaarden betreffende de deelname van de Palestijnse Autoriteit aan elk programma, met name de te betalen financiële bijdrage, worden vastgesteld in een memorandum van overeenstemming tussen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de Palestijnse Autoriteit, op grond van de criteria die door de betrokken programma's zijn bepaald.

In elk memorandum van overeenstemming dat krachtens artikel 5 van het protocol wordt gesloten, wordt overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 vastgesteld dat financiële controles, audits of andere controles, met inbegrip van administratieve onderzoeken, worden uitgevoerd door of onder het gezag van de Commissie, OLAF en de Rekenkamer.

Er worden gedetailleerde bepalingen vastgesteld inzake financiële controle en audits, administratieve maatregelen, sancties en invordering, waarbij aan de Europese Commissie, OLAF en de Rekenkamer bevoegdheden worden toegekend die gelijkwaardig zijn met hun bevoegdheden ten aanzien van begunstigden of contractanten die in de Unie zijn gevestigd.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van dit protocol, en vervolgens iedere drie jaar, kunnen de partijen de tenuitvoerlegging van het protocol evalueren aan de hand van de werkelijke deelname van de Palestijnse Autoriteit aan programma's van de Unie.

De specifieke voorwaarden betreffende de deelname van de Palestijnse Autoriteit aan elk programma, met name de rapportage- en evaluatieprocedures, worden vastgesteld in een memorandum van overeenstemming tussen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de Palestijnse Autoriteit, op grond van de criteria die door de betrokken programma's zijn bepaald.