Toelichting bij COM(2018)821 - Wijziging van de btw-uitvoeringsverordening m.b.t. belastingplichtigen die via het gebruik van een elektronische interface bepaalde goederenleveringen faciliteren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

In artikel 397 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad 1 (hierna 'de btw-richtlijn' genoemd) is bepaald dat de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen de nodige maatregelen vaststelt ter uitvoering van die richtlijn.

Op grond daarvan voorziet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad 2 (hierna 'de btw-uitvoeringsverordening' genoemd) in bindende regels voor de toepassing van een aantal bepalingen van de btw-richtlijn. In het bijzonder worden in hoofdstuk XI, afdeling 2, van die verordening nadere bepalingen vastgelegd voor de toepassing van de bijzondere regelingen voor niet-gevestigde belastingplichtigen die telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen, zoals bepaald in de artikelen 358 tot en met 369 duodecies van de btw-richtlijn (het zogenoemde 'mini-éénloketsysteem'). Het mini-éénloketsysteem biedt verrichters van zulke diensten de mogelijkheid om de btw die in andere lidstaten voor deze diensten verschuldigd is, aan te geven via een webportaal in de lidstaat waar zij voor de btw geïdentificeerd zijn.

Op 5 december 2017 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan Richtlijn (EU) 2017/2455 3 (hierna 'de btw-richtlijn e-commerce' genoemd) tot wijziging van de btw-richtlijn, die onder meer:

–de reikwijdte van het mini-éénloketsysteem uitbreidt tot alle soorten diensten en tot intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen, zodat het mini-éénloketsysteem een éénloketsysteem wordt;

–bijzondere bepalingen introduceert die gelden voor belastingplichtigen die via het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel, bepaalde goederenleveringen faciliteren.

Het doel van dit voorstel is om aanvullende uitvoeringsregels vast te stellen die nodig zijn om deze vanaf 1 januari 2021 van toepassing zijnde wijzigingen van de btw-richtlijn te onderschragen. Dat kan worden verwezenlijkt door middel van een wijziging van de btw-uitvoeringsverordening.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Bij dit voorstel worden de nadere bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van de btw-richtlijn e-commerce, die deel uitmaakt van het btw-actieplan 4 .

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De btw-richtlijn e-commerce is, in aanvulling op het btw-actieplan, aangewezen als een belangrijk initiatief in de strategie voor de digitale eengemaakte markt 5 , de strategie voor de eengemaakte markt 6 en het actieplan inzake e-overheid 7 .

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel is gebaseerd op artikel 397 van de btw-richtlijn. In dat artikel is bepaald dat de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen de nodige maatregelen vaststelt ter uitvoering van die richtlijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel wijzigt de nadere bepalingen die vereist zijn voor de goede werking van het mini-éénloketsysteem dat is vastgelegd in de btw-uitvoeringsverordening, volgend op de uitbreiding van de reikwijdte ervan. De goede werking van het éénloketsysteem berust op een EU-breed IT-systeem waarmee de lidstaten elektronisch gegevens kunnen uitwisselen over registratie en aangifte van btw op basis van geharmoniseerde, nauwkeurige regelgeving. Voorts wordt met dit voorstel uitvoering gegeven aan de bepalingen in de btw-richtlijn e-commerce betreffende belastingplichtigen die goederenleveringen of diensten faciliteren via het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel. Deze bepalingen moeten door alle lidstaten op geharmoniseerde wijze worden toegepast zodat geen mazen in de wetgeving ontstaan die zouden kunnen leiden tot inkomstenverliezen.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheid

Dit voorstel is nodig om de btw-uitvoeringsverordening aan te passen teneinde rekening te houden met de bepalingen van de btw-richtlijn, als gewijzigd bij de btw-richtlijn e-commerce. Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, dat wil zeggen dat het niet verder gaat dan wat nodig is om de beoogde doelstellingen van de btw-richtlijn e-commerce te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Het voorstel wijzigt Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van de btw-richtlijn.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De effectbeoordeling bij het Commissievoorstel dat tot de goedkeuring van de btw-richtlijn e-commerce heeft geleid, bevatte een beoordeling van het mini-éénloketsysteem waarin onder meer een aantal tekortkomingen zijn vastgesteld, zoals de complexiteit voor belastingplichtigen die correcties op btw-aangiften maken. Deze tekortkomingen werden verholpen in de btw-richtlijn e-commerce, maar vereisen gedetailleerde uitvoeringsbepalingen die in de btw-uitvoeringsverordening moeten worden opgenomen.

Raadpleging van belanghebbenden

Binnen het kader van de groep over de toekomst van de btw heeft de Commissie verschillende overlegrondes georganiseerd met de autoriteiten van de lidstaten, zowel met de belasting- als met de douanediensten. De Commissie heeft eveneens de betrokken bedrijven geraadpleegd in het kader van de btw-deskundigengroep en gerichte vergaderingen met providers van elektronische interfaces en postexploitanten. Tot slot zijn vertegenwoordigers van de belasting- en douanediensten en de betrokken sectoren van het bedrijfsleven in maart 2018 samengekomen voor een specifieke Fiscalis 2020-workshop in Malta, waar ze van gedachten hebben gewisseld over de problemen die voortvloeien uit de toepassing van de btw-richtlijn e-commerce.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

De maatregelen in kwestie zijn louter technisch van aard en geven slechts nadere invulling aan de toepassing van door de Raad goedgekeurde bepalingen. Er was derhalve geen behoefte aan een effectbeoordeling.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Met dit voorstel wordt uitvoering gegeven aan de btw-richtlijn e-commerce, die de reikwijdte van het mini-éénloketsysteem uitbreidt tot alle grensoverschrijdende diensten van bedrijven aan consumenten evenals tot afstandsverkopen van goederen (zowel binnen de EU als van derde landen of derdelandsgebieden naar de EU). Het éénloketsysteem vormt een belangrijke vereenvoudiging voor de betrokken leveranciers in die zin dat het systeem het mogelijk maakt btw over alle goederenleveringen en diensten aan afnemers in andere lidstaten aan te geven en te betalen in één enkele lidstaat. Dit is met name relevant voor kmo's, voor wie de kosten van de naleving van btw-verplichtingen relatief hoger zijn dan voor grotere ondernemingen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Op de uitvoering zal worden toegezien door het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking (SCAC), bijgestaan door het Permanent Comité inzake informatietechnologie (SCIT).

Artikelsgewijze toelichting

1.

1. Indirecte tussenkomst van de leverancier in de verzending of het vervoer


In artikel 14, lid 4, van de btw-richtlijn, als gewijzigd bij de btw-richtlijn e-commerce, worden definities gegeven van 'intracommunautaire afstandsverkopen van goederen' en 'afstandsverkopen van uit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen'. Deze definities hebben ook betrekking op goederenleveringen waarbij de leverancier indirect tussenkomt bij het vervoer of de verzending naar de afnemer. Om te waarborgen dat deze definities correct en uniform worden toegepast, moet het begrip 'indirect' worden gedefinieerd. Tot dusver is dit begrip slechts verduidelijkt in richtsnoeren van het btw-comité. Met dit voorstel wordt de tekst van die richtsnoeren ingevoegd in de btw-uitvoeringsverordening teneinde de rechtszekerheid te verbeteren voor zowel marktdeelnemers als belastingdiensten (artikel 1, punt 1, onder b), toevoeging van een nieuw artikel 5 bis aan de verordening).

2.

2. Bepalingen met betrekking tot elektronische interfaces


In de artikelen 14 bis en 242 bis van de btw-richtlijn, als gewijzigd bij de btw-richtlijn e-commerce, worden specifieke bepalingen geïntroduceerd voor elektronische interfaces, zoals een marktplaats, platform of portaal waarmee bepaalde door andere belastingplichtigen verrichte goederenleveringen en diensten worden gefaciliteerd. De Raad heeft de Commissie in zijn verklaring in de notulen bij de vaststelling van de btw-richtlijn e-commerce verzocht de uitvoeringsregels vast te stellen die nodig zijn voor de toepassing van deze bepalingen, door de volgende elementen in aanmerking te nemen:

–de definitie van de situatie waarin een belastingplichtige geacht wordt de verkoop van goederen of diensten te faciliteren via een elektronische interface (dit wordt voorgesteld in artikel 1, punt 1, onder b), waarbij een nieuw artikel 5 ter wordt toegevoegd aan de verordening en in artikel 1, punt 4, waarbij een nieuw artikel 54 ter wordt toegevoegd aan de verordening);

–specifieke bepalingen inzake de voorwaarden om te bepalen wanneer de betaling aanvaard werd, teneinde te kunnen bepalen in welk belastingtijdvak leveringen die door een belastingplichtige worden gefaciliteerd in de Gemeenschap via een elektronische interface of door een belastingplichtige die gebruikmaakt van de bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen moeten worden aangegeven (dit wordt gespecificeerd in artikel 1, punt 3, waarbij een nieuw hoofdstuk V bis en een artikel 41 bis worden toegevoegd aan de verordening, en in artikel 1, punt 5, waarbij een nieuw artikel 61 ter wordt toegevoegd aan de verordening);

–de soort gegevens die moet worden bewaard in de boekhouding van belastingplichtigen die goederenleveringen en diensten faciliteren in de Gemeenschap via een elektronische interface. Er moet rekening worden gehouden met de vraag over welke informatie dergelijke belastingplichtigen beschikken, welke informatie relevant is voor belastingdiensten en welke informatie evenredig is met de doelstelling van de bepaling, en met de noodzaak te voldoen aan de algemene verordening gegevensbescherming (Verordening (EU) 2016/679) (zie artikel 1, punt 4, waarbij een nieuwe afdeling 1 bis en een artikel 54 quater worden toegevoegd aan de verordening).

Naar aanleiding van het debat met de autoriteiten van de lidstaten en ondernemingen, wordt bij artikel 1, punt 1, onder b), een nieuw artikel 5 quater toegevoegd aan de btw-uitvoeringsverordening waarin wordt gespecificeerd dat:

–indien een elektronische interface geacht wordt de goederen zelf te hebben ontvangen en geleverd, is hij niet gehouden tot voldoening van een bedrag aan btw hoger dan de btw die de hij heeft aangegeven en betaald op verkopen via de elektronische interface. Een dergelijke bepaling is nodig om de lidstaten in staat te stellen elektronische interfaces vrij te stellen van bijkomende btw indien de elektronische interface afhankelijk is van informatie van de leverancier die goederen verkoopt via de elektronische interface en kan bewijzen dat hij te goeder trouw heeft gehandeld;

–verondersteld wordt dat elke leverancier die goederen verkoopt via de interface een belastingplichtige is, en diens afnemer een niet-belastingplichtige is. Deze veronderstelling stelt de interface vrij van de taak aan te tonen welke status de verkoper en de afnemer hebben.

3. Bepalingen betreffende de uitbreiding van de reikwijdte van het éénloketsysteem (artikel 1, punt 5, ter vervanging van hoofdstuk XI, afdeling 2, van de btw-uitvoeringsverordening).

Met de meeste van deze bepalingen wordt hoofdstuk XI, afdeling 2, van de btw-uitvoeringsverordening geactualiseerd, waarbij uitvoeringsbepalingen worden vastgelegd die vereist zijn voor de goede werking van het mini-éénloketsysteem volgend op de uitbreiding van de reikwijdte ervan.

Als gevolg van de raadpleging van belanghebbenden wordt voorts een aantal wijzigingen voorgesteld die verder gaan dan een loutere aanpassing van deze bepalingen aan de uitbreiding van de reikwijdte van het mini-éénloketsysteem. Die wijzigingen hebben betrekking op:

(a)In artikel 369 octodecies van de btw-richtlijn, als gewijzigd bij de btw-richtlijn e-commerce, is bepaald dat de lidstaat van identificatie een identificatienummer toekent aan een tussenpersoon die handelt in naam en voor rekening van een belastingplichtige die het éénloketsysteem gebruikt voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen. Aan artikel 57 sexies van de btw-uitvoeringsverordening wordt een tweede alinea toegevoegd ter verduidelijking dat dit identificatienummer een machtiging is die hem in staat stelt op te treden als tussenpersoon en niet kan worden gebruikt door de tussenpersoon om btw aan te geven over de belastbare handelingen.

(b)In artikel 57 octies van de btw-uitvoeringsverordening is bepaald dat indien een belastingplichtige vrijwillig het gebruik van het mini-éénloketsysteem beëindigt, ongeacht of hij diensten die onder het systeem kunnen vallen, blijft verrichten, wordt hij gedurende twee kalenderkwartalen vanaf de datum van beëindiging in alle lidstaten uitgesloten van het gebruik van het mini-éénloketsysteem. Deze bepaling wordt geschrapt, aangezien ze door de lidstaten niet nuttig wordt geacht en kan leiden tot bijkomende lasten voor de betrokken belastingplichtigen.

(c)De btw-richtlijn e-commerce maakt het mogelijk binnen drie jaar correcties aan te brengen in eerdere btw-aangiften via het mini-éénloketsysteem in een volgende aangifte, in plaats van de aangifte voor het belastingtijdvak waarop de correcties betrekking hebben opnieuw te moeten indienen zoals het geval is in het mini-éénloketsysteem. De btw-richtlijn e-commerce specificeert echter niet hoe de correcties op aangiften met betrekking tot belastingtijdvakken vóór 1 januari 2021 moeten worden aangebracht met ingang van 2021. Om de IT-gevolgen van de overgang van de ene regeling naar een andere te beperken, verdient het de voorkeur het huidige systeem te blijven gebruiken voor het aanbrengen van correcties in aangiften via het mini-éénloketsysteem met betrekking tot de tijdvakken vanaf het vierde kwartaal van 2017 tot en met het vierde kwartaal van 2020. Het voorstel brengt deze wijziging aan in artikel 61 van de btw-uitvoeringsverordening.

(d)In het kader van het éénloketsysteem moeten correcties van eerdere btw-aangiften worden ingediend in een volgende aangifte. Voor belastingplichtigen die zijn uitgesloten van het gebruik van het éénloketsysteem overeenkomstig artikel 61 bis van de btw-uitvoeringsverordening, zal het, zodra de laatste btw-aangifte is ingediend, niet langer mogelijk zijn om volgende btw-aangiften in te dienen. Bijgevolg voorziet het voorstel erin dat eventuele correcties van de laatste aangifte en eerdere aangiften die ontstaan na de indiening van de laatste aangifte, rechtstreeks bij de belastingdienst van de betrokken lidstaat van verbruik worden ingediend.

(e)De boekhouding die door een van het éénloketsysteem gebruikmakende belastingplichtige moet worden bijgehouden, bevat de naam van de afnemer, indien deze de belastingplichtige bekend is. Aangezien deze informatie alleen hoeft worden bijgehouden indien zij beschikbaar is, niet nodig is om te bepalen in welke lidstaat de levering belastbaar is, en kan leiden tot problemen inzake gegevensbescherming, maakt zij niet langer deel uit van de in de artikel 63 quater van de btw-uitvoeringsverordening vermelde gegevens die moeten worden bijgehouden door belastingplichtigen die gebruik maken van het éénloketsysteem. Nadere gegevens over het retourneren van goederen en verzendings- of transactienummers zijn opgenomen in artikel 63 quater om de controle van die handelingen te vergemakkelijken.

3.

4. Overige bepalingen


Als gevolg van de schrapping van artikel 34 van de btw-richtlijn bij de btw-richtlijn e-commerce, wordt artikel 14 geschrapt (artikel 1, punt 2).

In artikel 2 is bepaald dat de maatregelen van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021, de toepassingsdatum van de desbetreffende bepalingen van de btw-richtlijn e-commerce waaraan met dit voorstel uitvoering wordt gegeven. Voorts kunnen belastingplichtigen zich krachtens dit artikel registreren voor het éénloketsysteem met ingang van 1 oktober 2020, opdat zij het systeem kunnen gebruiken met ingang van 1 januari 2021.