Toelichting bij COM(2018)559 - Standpunt EU in de Organisatie voor Internationale spoorwegvervoer (OTIF) tav bepaalde amendementen van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in te nemen standpunt tijdens de 13e zitting van de Algemene Vergadering van de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) op 25 en 26 september 2018 ten aanzien van bepaalde amendementen op het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif) en de aanhangsels daarvan. De vergaderdocumenten zijn beschikbaar op de website van de OTIF: extranet.otif.org/en/?page_id=1071 .

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif)

Het verdrag regelt de werking van de OTIF, haar doelstellingen, bevoegdheden, betrekkingen met de lidstaten en activiteiten in het algemeen. Er zijn 46 landen partij bij het Cotif, waaronder 26 EU-lidstaten, d.w.z. alle lidstaten behalve Cyprus en Malta. Sinds 1 juli 2011 is ook de Europese Unie partij bij het verdrag.

Het Cotif bestaat uit twee delen: het verdrag zelf en zeven aanhangsels waarin uniforme spoorwegwetgeving is vastgesteld, d.w.z. functionele technische voorschriften en modelovereenkomsten voor het vervoer van passagiers en goederen (aanhangsel A: Overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van reizigers – CIV; Aanhangsel B: Overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen – CIM; Aanhangsel C: Internationaal spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen – RID; Aanhangsel D: Overeenkomst inzake het gebruik van voertuigen in het internationale spoorwegverkeer – CUV; Aanhangsel E: Overeenkomst inzake het gebruik van infrastructuur in het internationale spoorwegverkeer – CUI; Aanhangsel F: Verbindendverklaring van technische normen en de aanneming van uniforme technische voorschriften die van toepassing zijn op spoorwegmaterieel bestemd voor gebruik in internationaal verkeer – APTU; Aanhangsel G: Technische toelating van spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in internationaal verkeer – ATMF).

2.2.De Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF)

Op 16 juni 2011 heeft de Raad Besluit 2013/103/EU vastgesteld betreffende de ondertekening en sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer (OTIF) tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het Protocol van Vilnius van 3 juni 1999. De overeenkomst is op 1 juli 2011 in werking getreden. In Besluit 2013/103/EU is bepaald dat de Unie in alle vergaderingen van de OTIF wordt vertegenwoordigd door de Commissie. Dat besluit bevat ook een verklaring van de Unie betreffende de uitoefening van bevoegdheden (bijlage I) en een interne regeling voor de Raad, de lidstaten en de Commissie in procedures in het kader van de OTIF (bijlage III).

2.3.Algemene Vergadering van de OTIF

De Algemene Vergadering is het hoogste besluitvormende orgaan van de OTIF. Ze houdt elke drie jaar een gewone zitting, maar er zijn ook buitengewone zittingen mogelijk. De Algemene Vergadering neemt besluiten over voorstellen tot wijziging van het verdrag. Al naargelang het geval moet twee derde of de helft van de lidstaten de vastgestelde wijzigingen goedkeuren. De laatste Algemene Vergadering vond plaats in september 2015.

De Unie en/of haar lidstaten nemen deel aan dat proces overeenkomstig de procedures van de OTIF en het huishoudelijk reglement van de Algemene Vergadering en de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de toetreding van de Unie tot het Cotif.

Het quorum van de Algemene Vergadering is bereikt als de meerderheid of twee derde van de OTIF-lidstaten met stemrecht vertegenwoordigd is op het ogenblik van de stemming.

2.4.De geplande handeling van de Algemene Vergadering van de OTIF

Tijdens haar 13e zitting op 25 en 26 september 2018 zal de Algemene Vergadering van de OTIF waarschijnlijk bepaalde wijzigingen vaststellen van het Cotif en de aanhangsels E (overeenkomst inzake het gebruik van infrastructuur in het internationale spoorwegverkeer – CUI) en G (Technische toelating van spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in internationaal verkeer – ATMF), en besluiten over de vaststelling van een nieuw aanhangsel H bij het Cotif met betrekking tot de veilige exploitatie van treinen in het internationale verkeer.

1.

De partijen zullen door de geplande handeling gebonden zijn overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van het Cotif, waarin het volgende is bepaald (artikel 34):


"§ 1 - De wijzigingen van het Verdrag waartoe de Algemene Vergadering heeft besloten, worden door de Secretaris-Generaal ter kennis gebracht aan de Lidstaten.

§ 2 - De wijzigingen van het Verdrag zelf, waartoe de Algemene Vergadering heeft besloten, treden twaalf maanden na goedkeuring daarvan door twee derde van de Lidstaten in werking voor alle Lidstaten met uitzondering van die welke, voordat de wijzigingen van kracht worden, een verklaring hebben afgelegd waarin zij stellen dat zij de genoemde wijzigingen niet goedkeuren.

§ 3 - De wijzigingen van de Aanhangsels bij het Verdrag waartoe de Algemene Vergadering heeft besloten, treden twaalf maanden na goedkeuring daarvan door de helft van de Lidstaten die geen verklaring overeenkomstig artikel 42, § 1, eerste volzin hebben afgelegd, in werking voor alle Lidstaten met uitzondering van die welke, voordat de wijzigingen in werking treden, een verklaring hebben afgelegd waarin zij stellen dat zij de genoemde wijzigingen niet goedkeuren en van die welke een verklaring overeenkomstig artikel 42, § 1, eerste volzin hebben afgelegd."

Tijdens de 13e zitting zal de Algemene Vergadering ook besluiten over bepaalde aanvullende punten, bv. de wijziging van haar huishoudelijk reglement, de verkiezing van de secretaris-generaal van de OTIF en de verkiezing van de leden van het Comité van Beheer.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Alle materiële agendapunten die tijdens de 13e zitting van de Algemene Vergadering van de OTIF moeten worden behandeld, zijn eerder besproken en/of goedgekeurd tijdens de 26e zitting van de Herzieningscommissie in februari 2018. Dat is met name het geval voor de punten 10, 12, 13 en 14. In voorkomend geval zijn het namens de Unie in te nemen standpunt en de vaststelling van de uitoefening van het stemrecht namens de Unie gebaseerd op en afgeleid van Besluit (EU) 2018/319 1 van de Raad.

2.

De verklaring en rechtvaardiging van het standpunt worden hieronder samengevat:


Agendapunt 5 – Wijziging van het huishoudelijk reglement

De voorgestelde ontwerpwijzigingen van het huishoudelijk reglement van de Algemene Vergadering van de OTIF hebben betrekking op de termijnen voor het indienen en verzenden van documenten, de deelname van onafhankelijke deskundigen en de verduidelijking van de bepalingen betreffende het uitoefenen van rechten door regionale organisaties. De huidige versie van het huishoudelijk reglement bestond al vóór de Unie toetrad tot het Cotif; sommige bepalingen moeten derhalve worden geactualiseerd, met name de bepalingen inzake de vaststelling van het quorum en het stemrecht van de Unie (artikelen 20 en 21), die moeten worden gewijzigd om in overeenstemming te zijn met artikel 38 van het Cotif en met de overeenkomst tussen de EU en de OTIF. De andere voorgestelde wijzigingen hebben tot doel de ordelijke gang van zaken van de Algemene Vergadering te verzekeren op grond van de beste internationale praktijken en de praktijken van de OTIF; die wijzigingen moeten worden gesteund.

Agendapunt 8 – Samenwerking met internationale organisaties en verenigingen

Het voorstel van het secretariaat van de OTIF bestaat uit een besluit van de Algemene Vergadering waarbij het Comité van Beheer wordt gemachtigd om adviesverlenende contactgroepen met andere internationale organisaties en verenigingen op te richten en te ontbinden en om toezicht te houden op de werking van dergelijke groepen. In dit stadium onderschrijft de Unie de doelstelling, namelijk dat er ruimte voor flexibiliteit moet zijn in de desbetreffende aangelegenheden. Zij kan het voorstel als dusdanig echter niet aanvaarden, omdat het erop neerkomt dat het Comité van Beheer een nieuwe taak krijgt opgelegd naast die als bedoeld in artikel 15, § 2, van het Cotif, zonder dat dit formeel wordt gewijzigd en voldoet aan de toepasselijke procedures.

De Unie moet derhalve bezwaar maken tegen het voorstel van het secretariaat van de OTIF en kan in de plaats daarvan voorstellen dat de Algemene Vergadering overeenkomstig artikel 13, § 2, van het verdrag een tijdelijke adhoc-commissie opricht die als taak heeft adviesverlenende contactgroepen met andere internationale organisaties en verenigingen op te richten en te ontbinden, en om toezicht te houden op de werking van dergelijke groepen. De activiteiten van die commissie moeten worden gebaseerd op en in overeenstemming zijn met het werkprogramma van de OTIF. Er mag daarbij niet worden vergeten dat dergelijke taken praktische gevolgen hebben voor de ontwikkeling van beleidsmaatregelen op het niveau van de OTIF op alle gebieden. Er moet dus worden gewaarborgd dat de Unie ten volle bij deze activiteiten wordt betrokken overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de toetredingsovereenkomst.

Een periode van vier jaar zou moeten volstaan om, vóór de ontbinding van de commissie, te beoordelen of de opgedane ervaring bevredigend is. Zo ja, en na de gepaste voorbereidingen, kan een wijziging van het verdrag met het oog op een structurele oplossing worden overwogen, overeenkomstig de garanties voor de Unie van artikel 5, lid 1, van de toetredingsovereenkomst.

Agendapunt 10 – Gedeeltelijke herziening van het basisverdrag: wijziging van de procedure tot herziening van het Cotif

In overeenstemming met het resultaat van de bespreking van dit punt tijdens de 26e zitting van de Herzieningscommissie in februari 2018 is het noodzakelijk en passend om de voorgestelde herziening van het Cotif te steunen, zodat een vaste termijn (36 maanden) kan worden ingesteld voor de inwerkingtreding van wijzigingen van de aanhangsels die door de Algemene Vergadering zijn aangenomen en er voldoende ruimte is om deze termijn geval per geval uit te breiden indien de in artikel 14, § 6, van het Cotif bepaalde meerderheid van de Algemene Vergadering daartoe heeft besloten. Het voorstel heeft tot doel de procedure voor de herziening van het Cotif te verbeteren en te vereenvoudigen, zodat wijzigingen van het verdrag en de aanhangsels daarvan consequent en snel kunnen worden toegepast, en te voorkomen dat de huidige langdurige herzieningsprocedure nadelige gevolgen zou hebben, zoals het risico dat wijzigingen die zijn vastgesteld door de Herzieningscommissie en wijzigingen die zijn vastgesteld door de Algemene Vergadering onderling verschillen of niet in overeenstemming zijn met externe handelingen, met name de wetgeving van de Unie.

Agendapunt 12 – Gedeeltelijke herziening van de uniforme regelen CUI

Overeenkomstig de wijzigingen die zijn goedgekeurd tijdens de 26e zitting van de Herzieningscommissie in februari 2018, is het passend de wijzigingen van de uniforme regelen CUI te steunen, die in wezen zijn bedoeld om het toepassingsbereik van de uniforme regelen CUI te verduidelijken door in artikel 3 een definitie op te nemen van 'internationaal spoorwegverkeer' als zijnde 'verkeer waarvoor het gebruik vereist is van een internationaal treinpad of verscheidene opeenvolgende nationale treinpaden in ten minste twee landen en dat wordt gecoördineerd door de betrokken infrastructuurbeheerders', en door artikel 1 (Toepassingsgebied) dienovereenkomstig te wijzigen, terwijl het verband met de uniforme regelen CIV en CIM behouden blijft. Het doel is te waarborgen dat de uniforme regelen CUI systematischer worden toegepast voor het beoogde doel, d.w.z. internationaal spoorwegverkeer. De ontwerpwijzigingen kloppen met de definities en bepalingen van het acquis van de Unie inzake het beheer van spoorweginfrastructuur en de coördinatie tussen infrastructuurbeheerders (bv. de artikelen 40, 43 en 46 van Richtlijn 2012/34/EU 2 (herschikking)). Wat betreft de voorgestelde ontwerpwijziging van artikel 8 (aansprakelijkheid van de beheerder), is dit in wezen een redactionele wijziging die geen gevolgen heeft voor het toepassingsgebied of de inhoud van de bepaling. De voorgestelde ontwerpwijzigingen van artikel 9 en van de artikelen 3, 5, 5 bis, 7 en 10 zijn strikt redactioneel.

Agendapunt 13 – Gedeeltelijke herziening van de uniforme regelen ATMF

Tijdens de 26e zitting van de Herzieningscommissie werd een gedeeltelijke herziening van de uniforme regelen ATMF aangenomen. Die herziening hield echter ook enkele kleine redactionele of taalkundige wijzigingen in van de artikelen 1, 3 en 9 van de uniforme regelen ATMF, die buiten de bevoegdheid van de Herzieningscommissie vallen. Die moeten dus worden vastgesteld door de Algemene Vergadering. De bepalingen van de uniforme regelen ATMF zijn verenigbaar met de bepalingen van Richtlijn 2008/57/EG 3 inzake interoperabiliteit in de EU en met delen van Richtlijn 2004/49/EG 4 inzake veiligheid. Met de vaststelling van het vierde spoorwegpakket in 2016 heeft de Unie verscheidene bepalingen van dit acquis gewijzigd. Op grond van een analyse van de Commissie hebben het secretariaat van de OTIF en de desbetreffende werkgroep wijzigingen voorbereid van de artikelen 2, 3 bis, 5, 6, 7, 10, 10 ter, 11 en 13 van de uniforme regelen ATMF. Die wijzigingen zijn noodzakelijk om bepaalde terminologie in overeenstemming te brengen met de nieuwe EU-bepalingen en om rekening te houden met enkele procedurele wijzigingen in de EU, met name het feit dat het Spoorwegbureau van de EU de bevoegdheid krijgt om vergunningen voor voertuigen af te geven. De voorgestelde wijzigingen hebben geen invloed op het basisconcept van de ATMF.

Agendapunt 14 – Nieuw aanhangsel H inzake de veilige exploitatie van treinen in het internationale verkeer

Het ontwerp van het nieuwe aanhangsel H bevat bepalingen om de veilige exploitatie van treinen in het internationale verkeer te regelen, teneinde het Cotif in overeenstemming te brengen met het acquis van de Unie en ook buiten de Europese Unie interoperabiliteit te ondersteunen. De voorgestelde tekst is in overeenstemming met de bepalingen van de nieuwe Richtlijn (EU) 2016/798 5 inzake veiligheid en de bijbehorende secundaire wetgeving. Het voorstel om deze nieuwe bijlage H op te nemen, moet worden gesteund. Daartoe moeten ook een aantal bepalingen van het Cotif worden aangepast.

De voorgestelde teksten zijn voorgelegd aan de Algemene Vergadering ingevolge een besluit van de 26e zitting van de Herzieningscommissie en zijn volledig in overeenstemming met het standpunt van de Unie dat is gedefinieerd in de aanloop naar de Herzieningscommissie.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 6 .

De Algemene vergadering van de OTIF is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif). De door de Algemene Vergadering van de OTIF vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De geplande handelingen hebben een beslissende invloed op de inhoud van de EU-regelgeving op het gebied van spoorwegvervoer.

De geplande handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Als de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

De hoofddoelstelling en de inhoud van de geplande handeling hebben betrekking op 'spoorwegvervoer'.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 91 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 91, VWEU in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van de Algemene Vergadering van de OTIF leidt tot wijzigingen van het Cotif en sommige aanhangsels daarvan, is het passend dit besluit, na goedkeuring ervan, bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.