Toelichting bij COM(2017)249 - Volgen van afgestudeerden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2017)249 - Volgen van afgestudeerden.
bron COM(2017)249 NLEN
datum 30-05-2017
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL


Motivering en doel van het voorstel


Het doel van de voorgestelde aanbeveling van de Raad is de beschikbaarheid te verbeteren van kwalitatieve en kwantitatieve informatie over wat afgestudeerden van tertiair onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding in Europa doen nadat zij hun onderwijs en opleiding hebben afgerond. Dergelijke informatie kan worden gebruikt door diensten die nieuwe studenten helpen weloverwogen studiekeuzes te maken, door onderwijzend personeel en het management van onderwijsinstellingen als input voor het ontwerpen van opleidingen en door overheidsinstanties om beslissingen te nemen over de organisatie van hoger onderwijs en beroepsonderwijs en opleiding. Het voorstel beoogt de verdere ontwikkeling en het gebruik van verschillende mechanismen voor het volgen van afgestudeerden op het niveau van het onderwijsstelsel in de afzonderlijke lidstaten te bevorderen en meer samenwerking tussen nationale actoren die bij het volgen van afgestudeerden betrokken zijn, te stimuleren zodat goede praktijken worden uitgewisseld en de verzamelde gegevens uiteindelijk beter kunnen worden vergeleken.


De inzetbaarheid van afgestudeerden baart in diverse EU-lidstaten zorg. In sommige delen van de EU is een significant deel van de afgestudeerden in het tertiair onderwijs werkloos of werkzaam in functies waarvoor ze overgekwalificeerd zijn. Voor pas afgestudeerden van programma's voor beroepsonderwijs en -opleiding is het beeld complexer. In sommige landen, zoals Denemarken, Duitsland en Estland, is de arbeidsparticipatie van pas afgestudeerden van beroepsonderwijs en opleiding hoog, hoger zelfs dan die van afgestudeerden in het tertiair onderwijs. In veel andere landen, zoals Frankrijk, Italië en Spanje, is de equivalente arbeidsparticipatie voor afgestudeerden van beroepsonderwijs en opleiding aanmerkelijk lager en ruim lager dan die van afgestudeerden in het tertiair onderwijs 1 .


Kwalitatief goede informatie over wat afgestudeerden doen nadat ze onderwijs en opleiding hebben verlaten, en over hoe ze de kennis, vaardigheden en competenties die ze op school, de hogeschool of de universiteit hebben verworven, beoordelen, is essentieel om inzicht te krijgen in zowel de oorzaken van de problemen rond de inzetbaarheid van afgestudeerden als het succes van bepaalde regio's, economische sectoren of studierichtingen van hoger onderwijs of beroepsonderwijs en opleiding. Deze informatie kan vervolgens worden gebruikt om oplossingen voor de problemen te vinden.


Dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad en de begeleidende voorgestelde initiatieven op EU-niveau spelen in op drie belangrijke problemen in Europa:


·Gebrek aan fijnmazige informatie. Dankzij het verzamelen van gegevens (bijv. in het kader van de Europese arbeidskrachtenenquête ) is basisinformatie beschikbaar over de arbeidsmarktsituatie en sociale resultaten van afgestudeerden, ook op EU-niveau. Daarnaast hebben sommige lidstaten enquêtes voor afgestudeerden ontwikkeld of aanvullende systemen opgezet om gegevens uit databases en registratiesystemen met betrekking tot onderwijs, belastingen en sociale zekerheid (administratieve gegevens) te analyseren teneinde de loopbaan en inkomsten van afgestudeerden te kunnen onderzoeken. In veel delen van de EU zijn de systemen voor het verzamelen, analyseren en benutten van gegevens over de resultaten van afgestudeerden in tertiair onderwijs en beroepsonderwijs en opleiding echter niet goed ontwikkeld. Het resultaat is dat er vaak geen solide onderzoeksgegevens beschikbaar zijn.

·Gemiste synergieën. Hoewel in veel EU-lidstaten systemen voor het volgen van afgestudeerden worden ontwikkeld of gepland zijn, is er momenteel weinig uitwisseling van goede praktijken en weinig wederzijds leren over wat werkt.

·Gebrek aan vergelijkbare gegevens. De bestaande vergelijkbare gegevens zijn beperkt en de gegevens die op nationaal niveau worden verzameld, zijn niet vergelijkbaar tussen landen, waardoor het moeilijk is conclusies te trekken uit verschillen in trends en resultaten tussen landen en regio's.


Om deze problemen te verhelpen hebben de voorgestelde aanbeveling van de Raad en de daarmee samenhangende initiatieven op EU-niveau de volgende specifieke doelstellingen:


·het bevorderen van de ontwikkeling of verdere ontwikkeling en verbetering van systemen voor het volgen van afgestudeerden in tertiair onderwijs en beroepsonderwijs en opleiding op nationaal niveau in Europa; om een vollediger beeld te krijgen van de resultaten van tertiair onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding worden de lidstaten aangemoedigd ook personen te volgen die hun onderwijs en opleiding niet hebben voltooid;

·het stimuleren en vereenvoudigen van meer samenwerking en uitwisseling van goede praktijken tussen nationale actoren die betrokken zijn bij het volgen van afgestudeerden, met betrekking tot enquêtes voor afgestudeerden en systemen voor het volgen van afgestudeerden op basis van administratieve gegevens, en het benutten van de resultaten ervan door middel van netwerken, wederzijds leren en adviesactiviteiten op EUniveau;

·het verbeteren van de beschikbaarheid van vergelijkbare informatie over de arbeidsmarktsituatie en sociale resultaten van afgestudeerden; deze doelstelling wordt nagestreefd door middel van de hierboven genoemde samenwerkingsactiviteiten, waarbij het verbeteren van de vergelijkbaarheid een van de aspecten is die in aanmerking worden genomen bij de verdere ontwikkeling van nationale systemen voor het volgen van afgestudeerden; de Commissie start dit jaar ook de proeffase van een Europese enquête voor afgestudeerden om na te gaan of het haalbaar is om — voortbouwend op de resultaten van het www.eurograduate.eu/results/reports">Eurograduate-haalbaarheidsonderzoek — informatie te verzamelen over de resultaten van afgestudeerden in het tertiair onderwijs, en zal haar inspanningen voortzetten om de vragen van sociale enquêtes te harmoniseren;


Samenhang met de huidige bepalingen op het beleidsgebied


In het initiatief 'Investeren in de jongeren van Europa' , dat op 7 december 2016 werd aangenomen, beklemtoont de Commissie het belang van onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit ter ondersteuning van de persoonlijke ontwikkeling van jongeren en hun overgang naar volwaardig werk. In overeenstemming met het werkprogramma van de Commissie voor 2017 heeft de Commissie — als onderdeel van de follow-up van het jongereninitiatief en de in juni 2016 aangenomen nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa — zich ertoe verbonden "[samen te werken] met de lidstaten om meer gegevens beschikbaar te maken over de arbeidsmarktsituatie en de sociale resultaten van afgestudeerden (het volgen van afgestudeerden), met inbegrip van het stelsel van beroepsonderwijs en –opleiding". Deze verbintenis vloeit voort uit het feit dat zowel op nationaal als op EU-niveau wordt erkend dat de kennis over de resultaten van afgestudeerden — en dus de empirische basis voor beleidsvorming en praktijk in onderwijs en opleiding — moet worden verbeterd. Dergelijke informatie kan worden gebruikt om de kwaliteit en relevantie van het onderwijs te verbeteren en zo bij te dragen aan een beter beheer van de huidige en toekomstige behoeften aan vaardigheden en een betere afstemming van het aanbod van vaardigheden op de vraag.


In het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategische kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) wordt voorgesteld nauwer samen te werken bij het bevorderen van de relevantie van het hoger onderwijs voor arbeidsmarkt en maatschappij, onder meer door betere informatie te verzamelen over en beter in te spelen op de behoeften en resultaten op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld door de loopbanen van afgestudeerden te volgen). Met betrekking tot beroepsonderwijs en opleiding hebben de lidstaten in de conclusies van Riga van 2015, waarin doelstellingen op het gebied van beroepsonderwijs en opleiding werden voorgesteld voor de periode 201520, toegezegd te zullen zorgen voor permanente informatie- en feedbackloops.


Het afstemmen van het aanbod aan vaardigheden aan de vraag, het beoordelen van de kwaliteit van onderwijs en opleiding, en het verbeteren van de feedback over resultaten van afgestudeerden komen ook aan bod in:

·de resolutie betreffende het bevorderen van sociaal-economische ontwikkeling en inclusiviteit in de EU via het onderwijs: bijdrage van onderwijs en opleiding aan het Europees semester 2016 , waarin het belang van de aanpak van discrepanties tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden en tekorten aan bepaalde vaardigheden wordt benadrukt;

·de www.eunec.eu/sites/www.eunec.eu/files/attachment">conclusies van de Raad over ondernemerschap in het onderwijs van 2014, waarin de lidstaten ermee instemden bij de beoordeling van de kwaliteit en doelmatigheid van onderwijs en opleiding in ondernemerschap, waar mogelijk, gebruik te maken van informatie over de loopbaan van afgestudeerden;

·de www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs">conclusies van de Raad over de sociale dimensie van hoger onderwijs van 2013, waarin de lidstaten ermee instemden het verstrekken van informatie over onderwijs- en arbeidsmarktgerelateerde kansen en resultaten te vereenvoudigen; en

·de www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs">conclusies van de Raad over de inzetbaarheid van afgestudeerden van onderwijs en opleiding van 2012, waarin de lidstaten ermee instemden het percentage afgestudeerden met een baan te monitoren met het oog op de versterking van de empirische basis voor beleidsontwikkeling op het raakvlak van onderwijs en opleiding met werk, terwijl de lidstaten en de Commissie ermee instemden kwalitatieve informatie en voorbeelden van goede praktijken te verzamelen die bedoeld zijn als aanvulling op de kwantitatieve monitoring en ter versterking van het fundament voor beleidsvorming op empirische basis.


Daarnaast onderstrepen de www.enqa.eu/wp-content/uploads/2015/11">normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs (ESG) en het www.eqavet.eu/gns/home.aspx">Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (EQAVET) de waarde van objectieve, kwalitatief goede informatie over wat afgestudeerden doen na voltooiing van hun onderwijs en opleiding.


Samenhang met andere beleidsmaatregelen van de Unie


Door informatie te verstrekken die door beleidsmakers kan worden gebruikt om resultaten van afgestudeerden te volgen en te meten, analyses te maken van de kwaliteit en relevantie van het onderwijs dat afgestudeerden hebben gevolgd, maatregelen te nemen om de slechte afstemming van het aanbod aan vaardigheden op de vraag of tekorten aan vaardigheden aan te pakken en curricula te ontwerpen waarmee de inzetbaarheid van afgestudeerden kan worden verbeterd, zal het volgen van afgestudeerden bijdragen aan de verwezenlijking van de prioriteit van de Commissie inzake het stimuleren van banen en groei .


Het volgen van afgestudeerden ondersteunt ook het kerndoel van Europa 2020 (ten minste 40% van de personen tussen 30–34 jaar voltooit tertiair onderwijs) aangezien het initiatief voor het volgen van afgestudeerden de loopbaanbegeleiding voor potentiële studenten en de ontwikkeling van een hoger onderwijs zal helpen verbeteren, zodat kan worden ingespeeld op veranderende behoeften op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid en samenleving.


Zowel voor hoger onderwijs als voor beroepsonderwijs en opleiding sluit dit voorstel aan bij de werkgelegenheidsrichtsnoeren , waarin prioriteit wordt gegeven aan een beter aanbod aan arbeidskrachten en vaardigheden door de structurele tekortkomingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels aan te pakken en jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid te bestrijden. Het voorstel zal immers bijdragen aan de succesvolle uitvoering van de jongerengarantie, aangezien dienstverleners in het kader van de jongerengarantie dankzij meer informatie over werkloze afgestudeerden beter in staat zullen zijn jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's), binnen deze groep op te sporen en hen gerichte steun te verlenen.


2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID


Rechtsgrondslag


Het initiatief is in overeenstemming met de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In artikel 165 staat dat de Unie bijdraagt tot de ontwikkeling van kwaliteitsvol onderwijs door de lidstaten aan te moedigen om samen te werken en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van hun onderwijsstelsel. In artikel 166 staat dat de Unie een beroepsopleidingsbeleid ten uitvoer moet leggen waardoor de activiteiten van de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding.


Het initiatief voorziet niet in een uitbreiding van de regelgevingsbevoegdheid van de EU en legt de lidstaten geen dwingende verbintenissen op. De lidstaten bepalen zelf overeenkomstig de nationale omstandigheden hoe ze de aanbeveling van de Raad ten uitvoer leggen.


Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)


Veel lidstaten hebben een systeem voor het volgen van afgestudeerden ontwikkeld, maar er vindt momenteel een beperkte uitwisseling van goede praktijken en vergelijkbare gegevens plaats tussen landen, wat de analyse van onderwijsresultaten en uitdagingen in de hele EU bemoeilijkt.


Actie op EU-niveau kan een toegevoegde waarde bieden doordat de EU:


·het uitwisselen en delen van deskundigheid en kennis tussen organisaties in verschillende landen kan vergemakkelijken om afgestudeerden op nationaal niveau beter te kunnen volgen; en

·de aanzet kan geven tot een methode om nieuwe vergelijkbare gegevens over de resultaten van afgestudeerden in de verschillende EU-lidstaten te verzamelen en de vergelijkbaarheid van bestaande gegevens, waar haalbaar en wenselijk, te verbeteren.


Evenredigheid


Het voorstel voorziet in een gecoördineerde methode om afgestudeerden te volgen. Dankzij deze methode kunnen de lidstaten en de Commissie goede praktijken en informatie vlotter uitwisselen en beleidsmaatregelen op nationaal en EU-niveau beter ontwikkelen. Aangezien de lidstaten vrijwillig verbintenissen aangaan en iedere lidstaat zelf bepaalt op welke wijze het systeem voor het volgen van afgestudeerden wordt ontwikkeld, wordt de maatregel evenredig geacht.


Keuze van het instrument


Een aanbeveling van de Raad is een passend instrument op het gebied van onderwijs en opleiding, omdat de EU op dit gebied een ondersteunende bevoegdheid heeft. Het is een instrument dat al vaak voor Europese maatregelen op het gebied van onderwijs en opleiding is gebruikt. Als juridisch instrument duidt een aanbeveling op het belang dat de lidstaten aan de maatregelen in de tekst hechten en biedt een aanbeveling een sterkere politieke grondslag voor samenwerking op dit gebied, met volledige eerbiediging van de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van onderwijs en opleiding.


3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN


Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving


Niet van toepassing.


Raadpleging van belanghebbenden


Het besluit om een EU-initiatief voor te stellen om afgestudeerden te volgen, kwam tot stand op basis van een brede openbare raadpleging over de evaluatie van de EUmoderniseringsagenda voor het hoger onderwijs, die in februari 2016 werd afgerond. Hieruit bleek met name dat er sprake was van bezorgdheid over de werkgelegenheidsresultaten van afgestudeerden en dat er brede steun bij de autoriteiten van de lidstaten en belanghebbenden bestond voor verdere EU-werkzaamheden gericht op het verbeteren van de empirische basis voor beleidsvorming en de praktijk, vooral met betrekking tot transparantie rond output en resultaten. Alle resultaten van de raadpleging zijn te vinden in het werkdocument van de diensten van de Commissie (bijlage II) bij de nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa.


Enkele belangrijke uitkomsten waren:

·71 % van de studenten of pas afgestudeerden en 61 % van de werknemers in het hoger onderwijs was het oneens met de bewering dat er sprake is van een goede afstemming van het aanbod aan afgestudeerden in het hoger onderwijs op de kennis en vaardigheden waaraan de economie behoefte heeft;

·55 % van de respondenten was het oneens met de bewering dat de mensen die cursussen voor het onderwijs ontwerpen, zich voldoende bewust zijn van de te verwachten vraag naar vaardigheden op de arbeidsmarkt;

·47 % van de respondenten was het oneens met de bewering dat de stelsels van hoger onderwijs goed functioneren; en

·slechts 29 % van de studenten of pas afgestudeerden was het eens met de bewering dat studenten voldoende worden ondersteund om weloverwogen studiekeuzes te kunnen maken.


Na de afronding van de openbare raadpleging werden de specifieke voorstellen voor een EUinitiatief voor het volgen van afgestudeerden besproken tijdens de vergadering van de directeuren-generaal voor het hoger onderwijs in Bratislava in oktober 2016, de vergadering van de ET 2020-werkgroep modernisering van het hoger onderwijs in november 2016 en het Europees forum voor onderwijs, opleiding en jeugd 2016, waar brede steun werd gegeven aan een gecoördineerde benadering op dit gebied.


Uit een recent Europees opinieonderzoek over beroepsonderwijs en opleiding van het CEDEFOP komen in een aantal EU-lidstaten vergelijkbare uitdagingen naar voren met betrekking tot jongeren die beroepsonderwijs en opleiding hebben voltooid, waarbij bijna een derde aangeeft op een bepaald moment moeilijkheden te hebben ervaren bij het vinden van een baan. Een andere CEDEFOP-enquête, European Skills and Jobs, op basis van de respons van 49 000 volwassen werknemers (tussen 24-65 jaar), wees uit dat 41 % van hen van mening was dat ze weinig kans hadden een baan te vinden die aansloot bij hun vaardigheden en kwalificaties.


Het volgen van afgestudeerden is bij verschillende gelegenheden met belanghebbenden in beroepsonderwijs en -opleiding besproken en de suggesties die tijdens het debat naar voren kwamen, werden bij de voorbereiding van het onderhavige voorstel verwerkt. Vooral de jaarlijkse netwerkbijeenkomst van EQAVET in juni 2016, de peer learning-activiteit inzake relevante indicatoren van EQAVET in september 2016 en het EQAVET-forum in 2016, waar het volgen van afgestudeerden een belangrijk punt was, leverden input op vanuit het perspectief van de kring die betrokken was bij de kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en opleiding.


Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid


Het voorstel is gebaseerd op een beoordeling van de potentiële voordelen, risico's en effecten van een Europees initiatief voor de verdere ontwikkeling van mechanismen voor het volgen van afgestudeerden op nationaal en EU-niveau. Het bevorderen van de inzetbaarheid van afgestudeerden en het volgen van afgestudeerden zijn terugkerende thema's bij de door Onderwijs en Opleiding 2020 en het proces van Bologna ondersteunde uitwisseling van beleid en praktijken, met recente peer learning-activiteiten inzake het bevorderen van de inzetbaarheid van afgestudeerden (februari 2015) en het volgen van afgestudeerden (september 2015).


Het eindverslag van het namens de Commissie uitgevoerde www.eurograduate.eu/results/reports">EUROGRADUATE haalbaarheidsonderzoek , dat in 2016 werd afgerond, bevestigde dat initiatieven voor het volgen van afgestudeerden op het niveau van het onderwijsstelsel in Europa wijdverspreid zijn, hoewel de benadering en het niveau van de activiteiten van land tot land sterk variëren. In 25 van de 31 onderzochte landen was sprake van initiatieven op basis van regelmatig of recentelijk onder afgestudeerden gehouden enquêtes, een analyse van administratieve gegevens of een combinatie hiervan. Er bleek echter dat in slechts 11 landen regelmatig enquêtes onder afgestudeerden worden gehouden (meestal jaarlijks of om de twee jaar) en dat in 6 landen onderzoeken naar de loopbaan van afgestudeerden worden gehouden waarin enquêtegegevens en administratieve gegevens zijn geïntegreerd. De enquête bevestigde ook dat er onder belanghebbenden behoefte is aan een duurzaam, regelmatig uitgevoerd Europees onderzoek naar afgestudeerden.


Er werd ook bewijs bijeengebracht afkomstig van de resultaten van de onderzoeken www.hegesco.org/">HEGESCO en www.reflexproject.org/">REFLEX (2010), (respectievelijk ondersteund door FP6 en het programma Een leven lang leren), waarbij grootschalige transnationale onderzoeken naar resultaten voor afgestudeerden in het tertiair onderwijs werden uitgevoerd, en van de Erasmus Impact Study (2015), een rapport over www.cedefop.europa.eu/files/5532_en.pdf">arbeidsmarktresultaten van beroepsonderwijs en -opleiding (CEDEFOP 2013) en de European Skills and Jobs Survey (CEDEFOP 2015).


In de www.eqavet.eu/gns/what-we-do">EQAVET peer learning-activiteit inzake indicator 5 2016 (plaatsingspercentage in beroepsonderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's), die ook gebaseerd was op nationale casestudies, werd geconcludeerd dat het volgen van afgestudeerden van beroepsonderwijs en opleiding voor nationale overheden en aanbieders van beroepsonderwijs en opleiding cruciale informatie opleverde waarmee ze hun aanbod van beroepsonderwijs en opleidingen op de arbeidsmarkt kunnen afstemmen en de doeltreffendheid van het stelsel van beroepsonderwijs- en opleiding kunnen beoordelen. Tijdens het EQAVET-forum 2016 werd specifiek gesproken over het volgen van afgestudeerden van beroepsonderwijs en opleiding en werden voorstellen gedaan voor het ontwerp en de uitvoering van geschikte systemen.

Effectbeoordeling


Gezien de complementaire benadering van de initiatieven van de lidstaten die bij de activiteiten wordt gevolgd, het vrijwillige karakter van de voorgestelde activiteiten en de reikwijdte van de verwachte effecten, werd er geen effectbeoordeling uitgevoerd. De ontwikkeling van het voorstel kwam veeleer tot stand op basis van eerdere onderzoeken, raadpleging van lidstaten, vooral de lidstaten met een goed ontwikkeld systeem voor het volgen van afgestudeerden, en de openbare raadpleging over de moderniseringsagenda voor het hoger onderwijs.


Gezonde regelgeving en vereenvoudiging


Niet van toepassing.


Grondrechten


De lidstaten verbinden zich ertoe om initiatieven voor het volgen van afgestudeerden te ontwikkelen die in overeenstemming zijn met artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie , waarin is bepaald dat iedereen recht heeft op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens; dat deze gegevens eerlijk moeten worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet; en dat eenieder recht van inzage heeft in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.


Door middel van betere informatie over resultaten van afgestudeerden zal de voorgestelde aanbeveling van de Raad ook bijdragen aan de verwezenlijking van artikel 14, inzake het recht op toegang tot onderwijs en beroepsonderwijs en opleiding, en artikel 15, inzake het recht op toegang tot werk.


De maatregelen zullen worden uitgevoerd overeenkomstig de EU-wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name Richtlijn 95/46/EG , die op 25 mei 2018 wordt vervangen door Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming).


4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING


De vaststelling van systemen voor het volgen van afgestudeerden heeft op nationaal niveau gevolgen voor de begroting en vergt een duurzame en toereikende financiering. Zoals uit het Eurograduate-onderzoek naar voren komt, wordt in 25 van de 31 onderzochte landen een bepaald systeem voor het volgen van afgestudeerden ontwikkeld, waaruit blijkt dat het belang van informatie over resultaten van afgestudeerden wordt erkend. Het gebruik van bestaande EUfinanciering, zoals Erasmus+ of Europese structuur- en investeringsfondsen, ter ondersteuning van de ontwikkeling van nationale volgsystemen zal, waar nodig en op basis van de rechtsgrondslag alsook de respectieve financiële capaciteit, worden aangemoedigd.


In het jaarlijkse werkprogramma van Erasmus+ 2017 is voor een periode van twee jaar een budget van 800 000 EUR uitgetrokken voor de proeffase van een enquête onder afgestudeerden. Het voorgestelde netwerk van deskundigen zal worden gefinancierd door middel van bestaande regelingen voor ET 2020-werkgroepen. Er zijn geen aanvullende begrotingsmiddelen of personele middelen uit de EUbegroting nodig.


5. OVERIGE ELEMENTEN


Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage


De lidstaten verbinden zich ertoe om jaarlijks aan de Commissie verslag uit te brengen over de uitvoering en de evaluatie van de maatregelen in de aanbeveling van de Raad, te beginnen binnen twee jaar na de vaststelling ervan, terwijl de Commissie binnen vijf jaar na de vaststelling van de aanbeveling aan de Raad verslag zal uitbrengen over de algehele uitvoering van de aanbeveling van de Raad.


Daarnaast zal de voortgang, met inbegrip van eventuele uitdagingen, worden gevolgd via bijeenkomsten van het netwerk van deskundigen, dat een forum zal bieden voor wederzijdse leerprocessen en de uitwisseling van goede praktijken.


Toelichtende stukken (bij richtlijnen)


Niet van toepassing.


Artikelsgewijze toelichting


1.

Maatregelen van de lidstaten



Alinea's 1-2


In het voorstel wordt de lidstaten aanbevolen de beschikbaarheid en kwaliteit van informatie over de activiteiten van afgestudeerden (personen die een bepaald niveau van onderwijs en opleiding met succes hebben afgerond) alsook, waar van toepassing, personen die hoger onderwijs en beroepsonderwijs en opleiding ongediplomeerd verlaten, te verbeteren door uiterlijk in 2020 systemen voor het volgen van afgestudeerden te ontwikkelen die voorzien in:


·de verzameling van relevante administratieve gegevens afkomstig uit databases met betrekking tot onderwijs, belasting en sociale zekerheid;

·de ontwikkeling van longitudinale enquêtes voor afgestudeerden; en

·de mogelijkheid om gegevens afkomstig van verschillende bronnen geanonimiseerd aan elkaar te koppelen.


De meeste bestaande initiatieven voor het volgen van afgestudeerden voorzien in het verzamelen van informatie over en afkomstig van afgestudeerden door middel van gerichte enquêtes of door het bijeenbrengen van diverse soorten administratieve gegevens afkomstig uit databases met betrekking tot onderwijs, belastingen en sociale zekerheid en het aanbrengen van kruisverwijzingen tussen deze verschillende gegevens. Door middel van meer algemene methoden om gegevens te verzamelen, zoals arbeidskrachtenenquêtes, worden ook gegevens verzameld over de werkgelegenheidsresultaten van afgestudeerden van verschillende onderwijsniveaus, maar de op deze wijze gegenereerde informatie is algemener dan de informatie die wordt verzameld via gerichte initiatieven voor het volgen van afgestudeerden. Zoals vermeld in overweging 5, wordt de overgang naar de arbeidsmarkt bovendien grotendeels bepaald door de economische context, het kwalificatieniveau en de studierichting. De overgang wordt ook beïnvloed door sociaal-demografische factoren (bijvoorbeeld geslacht, geboorteland, nationaliteit, etnische afkomst en sociaal-economische achtergrond van het gezin). Het is daarom belangrijk dat de systemen voor het volgen van afgestudeerden ook deze informatie verzamelen en zinvol weergeven (bijvoorbeeld door de gegevens naar geslacht uit te spiltsen).


Door de koppeling van gegevens van verschillende bronnen en het combineren van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens aan te bevelen, wordt het mogelijk een vollediger beeld te krijgen van de resultaten van afgestudeerden en het effect van hun eerdere studiekeuzes op hun daaropvolgende keuzes. Zoals in de inleidende tekst voorafgaand aan alinea 1 wordt beschreven, zal dit worden gedaan overeenkomstig de nationale wetgeving, waaronder nationale en Europese regelgeving inzake gegevensbescherming, beschikbare bronnen en nationale omstandigheden.


2.

Alinea's 3-4



Het belang van een hoge, representatieve en continue respons op longitudinale enquêtes onder afgestudeerden is duidelijk. Tijdens raadplegingen hebben sommige lidstaten echter hun bezorgdheid geuit over problemen bij het volgen van afgestudeerden die in het kader van hun opleiding of na het voltooien van hun opleiding zijn gemigreerd. Er zal derhalve bij de lidstaten op worden aangedrongen om zich ervoor in te spannen dat de leerresultaten van deze afgestudeerden in de verzamelde gegevens worden opgenomen en om waar nodig met andere lidstaten samen te werken.


Een doelstelling van de aanbeveling van de Raad is vergelijkbare gegevens over resultaten van afgestudeerden te ontwikkelen. Het recht van iedere lidstaat om systemen voor het volgen van afgestudeerden te ontwikkelen die zijn afgestemd op zijn eigen behoeften wordt erkend, maar het doel van de vorming van het netwerk van deskundigen, die worden aangewezen door de lidstaten, is om in een forum voor deskundigen te voorzien dat op Europees niveau samenwerkt om de samenwerking en wederzijdse leerprocessen te verbeteren, om de mogelijkheden voor het ontwikkelen van onderling verenigbare en vergelijkbare gegevens te verkennen en te onderzoeken wat de optimale frequentie van longitudinale enquêtes is.


Het netwerk van deskundigen wordt opgezet en gefinancierd overeenkomstig de afspraken voor de ET 2020-werkgroepen, zonder afbreuk te doen aan de structuren die mogelijk worden ontwikkeld ter vervanging van het ET 2020-proces. Het is de bedoeling dat webinars waar nodig kunnen dienen ter aanvulling van de fysieke bijeenkomsten.


3.

Alinea 5



De verspreiding en benutting van gegevens over de loopbaan van afgestudeerden is van belang voor zowel de lidstaten als de Commissie. In de voorgestelde tekst wordt beschreven waarvoor de gegevens dienen te worden gebruikt: het versterken van de loopbaanbegeleiding, het ontwerpen en actualiseren van curricula, een betere afstemming van vaardigheden, inspelen op veranderende behoeften op het gebied van werkgelegenheid en onderwijs en de behoeften van de samenleving, en het verbeteren van beleidsontwikkeling op nationaal en Europees niveau.


4.

Alinea 6



Een toereikende en duurzame financiering voor initiatieven om afgestudeerden te volgen, is van cruciaal belang voor het succes ervan. Daarom wordt in de voorgestelde aanbeveling van de Raad verwezen naar zowel nationale als Europese financieringsbronnen. Aangezien uit het Eurograduate-onderzoek naar voren komt dat in 25 van de 31 onderzochte landen een systeem voor het volgen van afgestudeerden wordt ontwikkeld, kan worden gesteld dat de lidstaten de waarde van systemen voor het volgen van afgestudeerden reeds erkennen.


5.

Alinea 7



De lidstaten zal worden gevraagd ermee in te stemmen jaarlijks aan de Commissie verslag uit te brengen over de uitvoering en de evaluatie van de aanbeveling van de Raad, te beginnen binnen twee jaar na de vaststelling ervan. Het is niet de bedoeling dat deze rapportage een drukkende last wordt: de lidstaten zal worden gevraagd verslag uit te brengen over de mate waarin er initiatieven voor het volgen van afgestudeerden worden ontwikkeld en daarbij een beknopte evaluatie te verstrekken over de resultaten en de uitdagingen waarvoor ze gesteld staan. Op basis van periodieke rapportage zal het netwerk van deskundigen in staat zijn om zijn werk af te stemmen op de specifieke behoeften.


6.

Maatregelen voor de Commissie



Alinea 8


In het hoger onderwijs zal de Commissie de proeffase van een Europese enquête onder afgestudeerden ontwikkelen, waardoor de beschikbaarheid van vergelijkbare informatie over resultaten van afgestudeerden zal verbeteren en waarmee zal worden voortgebouwd op de resultaten van het www.eurograduate.eu/">EUROGRADUATE-haalbaarheidsonderzoek . In dit onderzoek werd geconcludeerd dat er onder beleidsmakers en belanghebbenden steun was voor gegevens over resultaten van afgestudeerden die onderling vergelijkbaar zijn tussen de verschillende Europese systemen en dat de ontwikkeling van systemen voor het volgen van afgestudeerden op basis van enquêtes in landen waar dergelijke onderzoeken momenteel niet worden uitgevoerd of waar hervormingen in gang zijn gezet, kan worden ondersteund door middel van een Europese enquête onder afgestudeerden.


In het licht van de potentiële toegevoegde waarde van een dergelijke enquête alsook de bijbehorende uitdagingen is de Commissie van plan een gefaseerde benadering te hanteren: een proeffase, om instrumenten voor het verzamelen van gegevens in een beperkt aantal Europese landen te ontwikkelen en te testen, waarna een besluit kan worden genomen over de uitvoering van een volwaardige Europese enquête onder afgestudeerden. Volgens de planning wordt in september 2017 gestart met de enquête en wordt daarna binnen twee jaar verslag uitgebracht.


7.

Alinea 9



Er wordt erkend dat systemen voor het volgen van afgestudeerden in beroepsonderwijs en opleiding in veel gevallen minder ver ontwikkeld zijn dan die voor afgestudeerden in het hoger onderwijs. Daarom zal de Commissie zich richten op de ondersteuning van de capaciteitsopbouw die nodig is om systemen voor het volgen van afgestudeerden te kunnen opzetten, waarbij zal worden uitgegaan van goede praktijken die in de verschillende lidstaten in kaart zijn gebracht. De Commissie zal daarbij samenwerking aangaande het gebruik van gegevens over de loopbaan van afgestudeerden faciliteren.


8.

Alinea 10 - 12



De laatste vier alinea's handelen over het voornemen van de Commissie om een netwerk van deskundigen op te zetten en te ondersteunen, ervoor te zorgen dat gegevens en analysen beschikbaar worden gesteld (onder meer door het gebruik van onlinetools), waar nodig en op basis van de rechtsgrondslag het gebruik van Europese financieringsbronnen te steunen en binnen vijf jaar na de vaststelling van de aanbeveling van de Raad verslag uit te brengen aan de Raad over de uitvoering ervan.