Toelichting bij COM(2016)461 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 345/2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen en Verordening (EU) nr. 346/2013 betreffende Europese sociaalondernemerschapsfondsen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Dit voorstel strekt tot wijziging van Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen 1 (hierna "Verordening (EU) nr. 345/2013" genoemd) en Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen (hierna "Verordening (EU) nr. 346/2013" genoemd) 2 .

Dit voorstel moet worden bekeken in de ruimere context van maatregelen om investeringen in groeibedrijven aan te trekken. Het investeringsplan voor Europa 3 voorziet in een alomvattende strategie ter bevordering van werkgelegenheid, groei en investeringen. Een essentieel onderdeel van het investeringsplan is het actieplan voor de kapitaalmarktenunie (hierna 'KMU-actieplan' genoemd) 4 , dat ten doel heeft de versnippering op de kapitaalmarkten te verminderen, regelgevende belemmeringen voor de financiering van de economie weg te nemen en de kapitaalverschaffing aan ondernemingen te verhogen via de oprichting van een echte interne kapitaalmarkt. Het investeringsplan voor Europa is erop gericht bijkomende particuliere investeringen aan te trekken aan de hand van publieke middelen uit het Europees Fonds voor strategische investeringen (hierna 'EFSI' genoemd) 5 . Om particuliere investeringen in durfkapitaalmarkten in Europa aan te moedigen wordt in dit verband ook een pan-Europees paraplufonds opgericht dat in Europese durfkapitaalfondsen investeert. Het zal kapitaal uit de particuliere sector combineren met steun van de EU om kapitaal van grote institutionele beleggers aan te trekken voor de activaklasse van Europees durfkapitaal en om het effect van EU-steun voor de Europese risicokapitaalsector te versterken.

De Europese durfkapitaalfondsen (hierna 'EuVECA' genoemd) en de Europese sociaalondernemerschapsfondsen (hierna 'EuSEF' genoemd) zijn gecreëerd om marktdeelnemers nieuwe mogelijkheden te bieden om kapitaal aan te trekken en te investeren in innoverende kleine en middelgrote ondernemingen (hierna "kmo’s" genoemd) en sociale ondernemingen in heel Europa. Als een sector die groei en rendement kan genereren, zijn kmo’s van groot belang voor de economie van de Unie. Terwijl EuVECA-fondsen jonge en innovatieve ondernemingen ondersteunen, spitsen EuSEF-fondsen zich toe op ondernemingen die tot doel hebben een positief sociaal effect te bereiken.

De ontwikkeling, de groei en het succes van kmo's worden in grote mate bepaald door de herkomst en de beschikbaarheid van financiering. Om nieuwe groeimogelijkheden te bevorderen en naar een door innovatie gedreven economie toe te werken, moet sterker worden ingezet op nieuwe vormen van financiering ter ondersteuning van start-ups, innovatieve kmo’s en sociale ondernemingen. Aangezien banken doorgaans minder sterk zijn in het verlenen van deze financieringsvormen is toegang tot durfkapitaal en kapitaal voor sociaal ondernemerschap van cruciaal belang om de groei in dit segment van de Europese economie te kunnen financieren. Het tekort aan zulke financiering wordt vaak genoemd als een belemmering die moet worden aangepakt om economische groei in de EU te bevorderen. In plaats van een inhaalbeweging te maken, raakt de EU op het gebied van de durfkapitaalmarkt nog verder achterop bij de VS. Ondanks een vergelijkbare omvang van beide economieën verstrekken de Verenigde Staten meer risicokapitaal aan ondernemingen, waaronder kmo’s. Indien de durfkapitaalmarkten van de EU even groot waren als die van de VS zou luidens het KMU-actieplan 90 miljard EUR aan financiële middelen tussen 2009 en 2014 beschikbaar zijn geweest voor de financiering van ondernemingen. In 2014 was 90 % van de durfkapitaalinvesteringen in de EU in acht lidstaten geconcentreerd: het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Zweden, Denemarken, Finland, Nederland, Frankrijk en Spanje. Maar zelfs in deze meer ontwikkelde markten vertegenwoordigt risicokapitaal minder dan 0,1 % van het bbp.

Om de ontwikkeling van deze markten verder te ondersteunen, streeft de Commissie naar een optimale werking van de EuVECA- en EuSEF-regelingen ter ondersteuning van durfkapitaalinvesteringen en sociale investeringen. Om te anticiperen op herzieningen die krachtens beide verordeningen in 2017 zijn vereist, heeft de Commissie daarom besloten een evaluatie van de wetgeving door te voeren in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving van 2016 (REFIT) 6 . Doel van deze evaluatie was te bekijken hoe de twee regelingen tot dusver hebben gefunctioneerd, met name of ze doeltreffend, efficiënt, coherent en relevant zijn gebleken en meerwaarde voor de EU hebben opgeleverd. Bij dit proces is een aantal factoren aan het licht gekomen die de ontwikkeling van deze fondsen afremmen, zoals de voorschriften voor de wijze waarop de fondsen beleggen in activa, de wijze waarop de beheerders de fondsen beheren, de manier waarop de interactie tussen beide verordeningen en andere op beleggingsfondsen toepasselijke wetgeving verloopt en de voorschriften voor fondsen om gebruik te kunnen maken van het grensoverschrijdend paspoort.

Met dit voorstel wordt erkend dat er nog andere buiten de werkingssfeer vallende factoren zijn die de ontwikkeling van de durfkapitaalmarkt in de EU afremmen, zoals de aanpak van niet-bancaire financiering of fiscale regelingen die moeten worden aangepakt via andere specifieke initiatieven van de lidstaten. Die factoren zullen ook aan de orde komen in het brede pakket van maatregelen in het KMU-actieplan ter ondersteuning van durfkapitaalfinanciering in de EU.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Dit voorstel maakt deel uit van het actieplan voor de kapitaalmarktenunie (KMU). Het KMU-actieplan is een belangrijke prioriteit voor de Commissie en bevat een reeks maatregelen om obstakels voor de kapitaalmarkt weg te nemen en de financiering van kmo’s te faciliteren. Zo bevat het plan maatregelen ter verbetering van de door banken te verstrekken feedback wanneer ze leningaanvragen van kmo's weigeren, maatregelen voor betere kredietinformatie over kmo's en ter beoordeling van de fiscale stimuleringsmaatregelen en belastingverminderingen die de lidstaten aan kmo’s en investeerders in kmo's toekennen.

Dit voorstel is een essentieel onderdeel van het KMU-actieplan en helpt financieringsbronnen te diversifiëren en kapitaal te ontsluiten door het beleggers, fondsbeheerders en portefeuillemaatschappijen makkelijker te maken om gebruik te maken van EuVECA- en EuSEF-fondsen. Kapitaalmarkten bieden toegang tot een breed scala aan geldschieters en vormen een interessant kanaal voor durfkapitaal en maatschappelijk verantwoorde investeringen, private equity of business angels die investeren in ondernemingen in een vroeger stadium van hun groei.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

2.

Dit voorstel vormt een aanvulling op de twee andere pijlers van het investeringsplan voor Europa:


– het aantrekken van bijkomende particuliere investeringen met publieke middelen. Het EFSI is in het leven geroepen om tegen 2018 ten minste 315 miljard EUR aan extra investeringen te genereren. EFSI investeert in een groot aantal sectoren en geeft rechtstreekse financiële steun aan kmo’s, meestal via het Europees Investeringsfonds.

– ervoor zorgen dat geld voor investeringen de reële economie bereikt. Het Europese investeringsprojectenportaal en de Europese investeringsadvieshub zijn gecreëerd om geld voor investeringen naar de reële economie te leiden.

Dit voorstel vormt tevens een aanvulling op het Horizon 2020 kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 7 dat een belangrijke rol speelt als drijvende kracht achter kmo-financiering via InnovFin – EU Finance for Innovators, een reeks door de Europese Investeringsbankgroep aangeboden geïntegreerde en aanvullende financieringsinstrumenten en adviesdiensten die de hele waardeketen van onderzoek en innovatie bestrijken. De Commissie beheert eveneens een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo’s (COSME) 8 dat kmo’s een betere toegang tot financiering biedt, bedrijfsondersteunende diensten levert en ondernemerschap bevordert.

In het kader van de strategie voor de interne markt 9 wil de Commissie de administratieve lasten verminderen en Europa aantrekkelijker maken voor innovators van binnen en buiten de EU. Zo zal de Commissie ook een startersinitiatief opzetten om een brede beoordeling uit te voeren van de eisen die aan startende ondernemingen worden gesteld en van manieren waarop die eisen kunnen worden beperkt en, indien dat niet mogelijk is, de naleving ervan kan worden vergemakkelijkt.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 114 VWEU, dat ook de rechtsgrondslag voor Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 vormde. Uit de analyse in het kader van de effectbeoordeling blijkt dat onderdelen van Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 moeten worden gewijzigd om het gebruik van EuVECA- en EuSEF-fondsen te verbeteren en te stroomlijnen. Alleen de medewetgevers van de EU zijn bevoegd om de noodzakelijke wijzigingen aan te brengen.

Subsidiariteit



EU-maatregelen mogen enkel worden getroffen wanneer de doelstellingen van het overwogen optreden door de lidstaten in het kader van hun nationaal grondwettelijk stelsel niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt.

De interne markt voor durfkapitaalfondsen en sociaalondernemerschapsfondsen als bepaald in Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 blijft versnipperd en meer maatregelen zijn nodig om het Europees kader voor de grensoverschrijdende fondsenwerving door deze fondsen te versterken. Dit voorstel zou leiden tot meer convergentie en een versterkte interne markt voor durfkapitaalfondsen en sociaalondernemerschapsfondsen. Daarom kunnen de doelstellingen van deze verordening enkel door actie op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt.

De geconstateerde problemen betreffen beperkingen en verschillen in de toepassing van Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 door de lidstaten. Deze beperkingen en verschillen dreigen meer versnippering te veroorzaken en leiden tot gemiste kansen. Slechts door middel van gecoördineerd EU-optreden op grond van dit voorstel kunnen deze knelpunten worden verholpen. Daarom is het EU-niveau het enige passende niveau om deze problemen aan te pakken en te zorgen voor uniforme regels die consistent in alle lidstaten worden toegepast.

Evenredigheid

Dit voorstel versterkt het gebruik van de EuVECA- en EuSEF-keurmerken. Verordening (EU) 346/2013 noch Verordening (EU) 345/2013 noch dit voorstel verleent exclusiviteit aan de EuVECA- en EuSEF-fondsen op het gebied van durfkapitaalfondsen en sociale investeringsfondsen. Deze verordening handhaaft het exclusieve gebruik van de EuVECA- en EuSEF-keurmerken door respectievelijk EuVECA- en EuSEF-fondsen. De lidstaten blijven op grond van Richtlijn 2011/61/EU inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (hierna 'de AIFM-richtlijn' genoemd) 10 vrij om nationale regelingen voor durfkapitaalfondsen en sociale investeringsfondsen te bepalen.

Dit voorstel bereikt een evenwicht tussen het algemeen belang, de bescherming van beleggers, overwegingen op het gebied van veiligheid en vertrouwen alsmede de ermee samenhangende kosten. Onnodige lasten worden vermeden: voorgesteld wordt dat het beheer en het op de markt aanbieden van fondsen die vallen onder Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 worden toegestaan aan een nieuwe groep van beheerders die vallen onder de AIFM-richtlijn en die uitsluitend aan de vereisten van Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 voldoen die sectorspecifiek en niet verplicht zijn krachtens de AIFM-richtlijn, dat de registratie van fondsen wordt gestroomlijnd en dat wordt verduidelijkt dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst geen vergoedingen en soortgelijke kosten mogen opleggen.

Keuze van het instrument

1.

Het voorgestelde instrument is een verordening van het Europees Parlement en de Raad


3. RESULTATEN VAN DE EVALUATIE ACHTERAF, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN DE EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving

Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 zijn opgenomen in het REFIT-programma van de Europese Commissie. Meer details over deze evaluatie kunnen worden gevonden in de onderstaande rubriek 'Gezonde regelgeving en vereenvoudiging'.

Evaluatie achteraf/geschiktheidscontrole

De Commissie heeft besloten om vaart te zetten achter de voor 2017 geplande herziening van Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 en een begin te maken met een evaluatie van de wetgeving in het kader van het REFIT-werkprogramma voor 2016 11 .

Aangezien Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 pas sinds medio 2013 van kracht zijn, kon nog geen volledige evaluatie worden uitgevoerd omdat het nog te vroeg is om sluitende conclusies over de impact op de lange termijn te trekken. Wel houdt de evaluatie een beoordeling in van het initiële effect van de verordeningen, waarbij de nadruk ligt op de mogelijke factoren die hebben verhinderd dat de fondsen breder zijn benut in vergelijking met de oorspronkelijke verwachtingen. De evaluatie is als bijlage bij het effectbeoordelingsverslag van de Commissie gevoegd en hieronder volgen de conclusies:

Met betrekking tot de doeltreffendheid van Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 kunnen de door Verordening (EU) 345/2013 geboden mogelijkheden nog beter worden benut, terwijl het gebruik van de mogelijkheden in het kader van Verordening (EU) 346/2013 duidelijk ondermaats is. Zowel Verordening (EU) 345/2013 als Verordening (EU) 346/2013 kampt met een aantal obstakels, met name de uitsluiting van beheerders met portefeuilles van meer dan 500 miljoen EUR van het gebruik van de EuVECA- en EuSEF-keurmerken, een drempel van 100 000 EUR voor niet-professionele beleggers en specifieke beperkingen voor in aanmerking komende beleggingen (meer bepaald de definitie van in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen). Voor kleinere fondsen werd de drempel van 100 000 EUR al genoemd als mogelijke belemmering, maar kleinere investeringen in kmo-activa door niet-professionele beleggers zijn reeds mogelijk door middel van een aantal alternatieve instrumenten (bv. IPO’s, crowdfunding, enz.). EuSEF- en EuVECA-fondsen zijn verschillende instrumenten voor de langere termijn (zo hebben deze fondsen een lock-upperiode van minimaal vijf jaar), hetgeen hogere drempels en meer beleggersbescherming vereist.

Sinds begin april 2016 zijn 70 EuVECA-fondsen in de ESMA-gegevensbank opgenomen. Er zijn vier EuSEF-fondsen in slechts twee lidstaten geregistreerd: één EuSEF-fonds is geregistreerd in Frankrijk en drie in Duitsland, met een totaal aan beheerde activa van 32 miljoen EUR.

Op het vlak van efficiëntie worden in de evaluatie uiteenlopende eisen in verschillende rechtsgebieden geconstateerd, met name opstartvergoedingen, extra kosten aangerekend door lidstaten van ontvangst en de verschillende niveaus voor het voldoende eigen vermogen. In sommige gevallen gaan dergelijke praktijken verder dan de voorschriften van de verordeningen en vormen ze een belemmering voor de oprichting en het grensoverschrijdende aanbod van zowel EuVECA- als EuSEF-fondsen. Qua relevantie worden Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 als integrerend onderdeel van de werkzaamheden met betrekking tot de KMU beschouwd. Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 kaderen binnen het streven van de Commissie naar meer niet-bancaire financiering voor de economie en zijn afgestemd op de doelstellingen van het investeringsplan voor Europa om het concurrentievermogen te vergroten en investeringen te stimuleren met het oog op het scheppen van banen.

De nodige samenhang wordt verzekerd doordat Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 complementair zijn met de AIFM-richtlijn, aangezien ze zijn toegesneden op kleine beheerders met portefeuilles van minder dan 500 miljoen EUR en deze beheerders de mogelijkheid willen geven om zowel EuVECA- als EuSEF-fondsen over de grenzen heen op de markt aan te bieden.

Wat de EU-meerwaarde betreft, spelen Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 in op een bestaande leemte in de wetgeving en willen ze kleine beheerders de mogelijkheid aanreiken om fondsen over de grenzen heen op de markt aan te bieden en de hoeveelheid beschikbaar non-bancair kapitaal vergroten voor investeringen in startende ondernemingen en sociale ondernemingen. Bijkomende EU-meerwaarde vloeit voort uit het feit dat de verordeningen dienen als handleidingen om beleggers de beste en meest vergelijkbare informatie te verschaffen voor beleggingen in zowel EuVECA- als EuSEF-fondsen in heel Europa.

Raadplegingen van belanghebbenden

Dit voorstel bouwt voort op een aantal openbare raadplegingen, namelijk een openbare raadpleging opgestart in het kader van het Groenboek getiteld 'Het opbouwen van een kapitaalmarktenunie' (18 februari 2015 tot en met 13 mei 2015), een openbare raadpleging over de evaluatie van Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 (30 september 2015 tot en met 6 januari 2016) en een openbare raadpleging in het kader van de enquête: EU-regelgevingskader voor financiële diensten (30 september 2015 tot en met 31 januari 2016) en een gerichte technische workshop (27 januari 2016).

De resultaten van de raadplegingen wijzen op ruime steun voor een verbreding van de waaier van beheerders die fondsen met het EuVECA- of het EuSEF-keurmerk mogen beheren door ook beheerders toe te laten met een vergunning overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2011/61/EU. Dit voorstel stelt de markt voor EuVECA- en EuSEF-fondsen open voor beheerders met een vergunning overeenkomstig de AIFM-richtlijn, zodat zij een volledige waaier producten aan cliënten uit hun eigen en andere lidstaten kunnen aanbieden, hetgeen op zijn beurt het totale bereik van de fondsen zou verhogen. Deze beheerders moeten blijven voldoen aan de vereisten van de AIFM-richtlijn en tevens aan welbepaalde voorschriften in Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013.

Bij de belanghebbenden waren de meningen verdeeld over de verlaging van de minimumdrempel van 100 000 EUR voor niet-professionele beleggers voor beleggingen in EuVECA- en EuSEF-fondsen. Sommige respondenten waren voor het verlagen van deze drempel. Zij stelden voor de groep potentiële beleggers uit te breiden om niet-professionele beleggers meer keuze te geven. Andere respondenten vonden het risicoprofiel, de contractuele verplichtingen en het illiquide karakter van beleggingen in durfkapitaal en sociale ondernemingen niet echt geschikt voor niet-professionele beleggers met minder kapitaal. Anderen wezen erop dat aanvullende specifieke voorschriften inzake beleggersbescherming nodig zouden zijn om deze groep van beleggers te ondersteunen en dat de kosten daarvan niet zouden worden gecompenseerd door de mogelijke verbreding van de beleggersbasis. Als voorbeeld van de wellicht noodzakelijke mate van bescherming werd een portefeuillebenadering voor individuele beleggers in de lijn van Verordening (EU) 2015/760 betreffende Europese langetermijnbeleggingsinstellingen 12 genoemd. Met inachtneming van de bovenstaande argumenten handhaaft dit voorstel de toegangsdrempel van 100 000 EUR om de volgende redenen: een lager minimaal beleggingsbedrag zou aanzienlijke risico’s op het vlak van beleggersbescherming meebrengen en zo het vertrouwen van beleggers in EuVECA- en EuSEF-fondsen kunnen schaden. Een lagere beleggingsdrempel zou onvermijdelijk vergezeld moeten gaan van aanvullende maatregelen ter bescherming van kleine beleggers, hetgeen kosten zou genereren en het beoogde voordeel van flexibelere regelingen voor EuVECA- en EuSEF-fondsen teniet zou doen.

De indirecte kosten voor beheerders bij het registreren van EuVECA- en EuSEF-fondsen omvatten eigenvermogensvereisten. De respondenten benadrukten dat de bevoegde autoriteiten de term 'voldoende eigen vermogen' op uiteenlopende wijze interpreteren en sommige bevoegde autoriteiten passen alle voorschriften toe voor beheerders met een vergunning overeenkomstig de AIFM-richtlijn. De respondenten stelden ook vragen bij de verenigbaarheid van de aanvullende vergoedingen die sommige lidstaten van ontvangst op grond van Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 verlangen. Dit voorstel pakt het probleem van overregulering ("goldplating") aan door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (hierna 'ESMA' genoemd) te vragen ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen voor de methoden om de bedragen van voldoende eigen vermogen te bepalen. Ook wordt verduidelijkt dat de lidstaten van ontvangst geen kosten in rekening mogen brengen voor grensoverschrijdende EuVECA- en EuSEF-fondsen.

Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 verbieden het opleggen van verplichtingen of administratieve procedures in verband met het op de markt aanbieden van in aanmerking komende durfkapitaalfondsen in de lidstaten van ontvangst. Om te verzekeren dat het verbod in alle lidstaten consistent wordt toegepast, schrijft deze verordening expliciet voor dat de lidstaten van ontvangst geen vergoedingen en andere kosten mogen opleggen.

De meeste respondenten waren een uitbreiding genegen van het scala aan activa dat in aanmerking komt voor beleggingen door EuVECA-fondsen, met het argument dat de definitie van in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen overeenkomstig Verordening (EU) 345/2013 te restrictief is. Redenen hiervoor zijn de moeilijkheden voor beheerders om voldoende beleggingen te vinden die binnen de definitie vallen en de aantrekkelijkheid van vervolginvesteringen. De antwoorden leverden ook de suggestie op om de drempel van het aantal werknemers te verhogen en de omzet en het balanstotaal te schrappen. Dit voorstel maakt investeringen mogelijk in ondernemingen met maximaal 499 werknemers (kleine midcaps). Met deze wijziging wordt de werkingssfeer van de in aanmerking komende investeringen uit hoofde van Verordening (EU) 345/2013 in overeenstemming gebracht met de durfkapitaalprogramma’s die door het Europees Investeringsfonds worden beheerd en door financiële programma’s van de EU, zoals de InnovFin-faciliteit, worden ondersteund. Bovendien maakt dit voorstel ook investeringen mogelijk in kleine en middelgrote ondernemingen die op een kmo-groeimarkt zijn genoteerd, als gedefinieerd in Richtlijn 2014/65/EU betreffende markten voor financiële instrumenten 13 , zodat entiteiten in een groeistadium die reeds toegang hebben tot andere financieringsbronnen ook kapitaal uit EuVECA-fondsen kunnen ontvangen. Dit voorstel maakt ook vervolginvesteringen mogelijk in een onderneming die na de eerste investering niet meer beantwoordt aan de definitie van in aanmerking komende portefeuillemaatschappij.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De Commissie heeft zich op informatie van ESMA gebaseerd. Voorts organiseerde de Commissie op 27 januari 2016 een gerichte technische workshop, bilaterale bijeenkomsten en teleconferenties met belanghebbenden en gebruikte zij door brancheorganisaties geleverde statistieken.

Effectbeoordeling

Dit voorstel gaat vergezeld van een effectbeoordelingsverslag waarin een reeks beleidskeuzes aan bod komen, namelijk of beheerders met een vergunning overeenkomstig de AIFM-richtlijn het EuVECA- of het EuSEF-keurmerk mogen gebruiken, of de definitie van in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen in Verordening (EU) 345/2013 moet worden uitgebreid, of de minimumdrempel moet worden gehandhaafd en of de administratieve procedures en aanvullende maatregelen van lidstaten van ontvangst moeten worden gespecificeerd.

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft op 13 mei 2016 een positief advies met aanbevelingen ter verbetering van het ontwerp van effectbeoordelingsverslag gegeven. Het ontwerpverslag is vervolgens gewijzigd om rekening te houden met opmerkingen van de Raad 14 . De voornaamste wijzigingen hebben betrekking op de context en het tijdschema voor de herziening van de wetgeving, de presentatie van de opties die de voorkeur genieten en vereenvoudigingen en besparingen op de administratieve kosten. Het herziene effectbeoordelingsverslag en een samenvatting van de effectbeoordeling worden samen met dit voorstel gepubliceerd 15 .

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende genomen maatregelen, samen met een beoordeling van hun effect op de belanghebbenden, de voordelen en de evenredigheid.

Beleidsopties die de voorkeur genietenFinanciële gevolgenVoordelen voor beheerders van EuVECA- en EuSEF-fondsen, beleggers en portefeuillemaatschappijenEvenredigheid
Het gebruik van de EuVECA- en EuSEF-keurmerken toestaan aan beheerders met een vergunning overeenkomstig de AIFM-richtlijn.

Uitbreiding van de definitie van in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen in Verordening (EU) 345/2013.

Behoud van de minimumbelegging van 100 000 EUR.

Expliciete bepalingen in Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 om omslachtige administratieve procedures en aanvullende maatregelen (met inbegrip van door de lidstaten van ontvangst opgelegde vergoedingen) en onevenredige door de lidstaat van herkomst opgelegde verplichtingen te voorkomen.
Aangezien de hoofdkenmerken van de regeling bewaard blijven, ontstaan geen extra kosten voor vermogensbeheerders.

De kosten zullen waarschijnlijk lager uitvallen dan thans het geval is omdat de aangepaste regels zullen specificeren hoe de evenredigheid in de vereisten tot stand moet komen.

Het gebruik van het EuVECA- en het EuSEF-keurmerk toestaan aan beheerders met een vergunning overeenkomstig de AIFM-richtlijn zal wellicht een positief effect hebben op de vergoedingen die beleggers aan deze beheerders betalen, omdat deze laatsten meer schaalvoordelen genieten.

Het behoud van de drempel van 100 000 EUR maakt nieuwe verplichtingen inzake consumentenbescherming, zoals voorschriften betreffende bewaarders of diversificatie, overbodig. Deze zouden anders leiden tot hogere kosten voor de vermogensbeheerders en daardoor tot hogere door de beleggers te betalen vergoedingen.


Geen gevolgen voor de EU-begroting.

De hoofdelementen van de regeling blijven bewaard voor kleine vermogensbeheerders en zullen verder worden versterkt.

Het evenwicht tussen bescherming van beleggers en lagere kosten en de flexibiliteit van de regeling blijft overeind.

Er zijn geen aanvullende risico’s voor beleggers.

Beheerders met een vergunning overeenkomstig de AIFM-richtlijn zullen profiteren van de regelingen voor EuVECA- en EuSEF-fondsen en deze fondsen kunnen aanbieden aan professionele beleggers en andere beleggers die 100 000 EUR kunnen besteden. Zij kunnen zich ook richten op institutionele beleggers zoals verzekeraars die in het kader van de gedelegeerde handelingen van Solvabiliteit II reeds worden aangezet om in dit fondsenkader te beleggen.

Hoe meer vermogensbeheerders gebruik kunnen maken van de EuVECA- en EuSEF-keurmerken, hoe positiever het effect op investeringen in kmo’s, kleine midcaps en sociale ondernemingen.

Het uitbreiden van de definitie van in aanmerking komende portefeuillemaatschappij tot grotere entiteiten zal de portefeuilles van EuVECA-fondsen diverser maken en kleine midcaps toegang tot EuVECA-financiering verschaffen.

Een bredere definitie van in aanmerking komende portefeuillemaatschappij in Verordening (EU) 345/2013 door het toestaan van investeringen in kmo-groeimarkten zal de ontwikkeling van deze markten bevorderen.

Beleggers zullen toegang krijgen tot meer gediversifieerde EuVECA-portefeuilles, met mogelijk lagere risico's.

De administratieve lasten voor EuVECA- en EuSEF-beheerders zullen worden verminderd.

De voorkeursopties zijn in overeenstemming met andere wetgeving en initiatieven, met name de AIFM-richtlijn, de kmo-groeimarkten krachtens Richtlijn 2014/65/EU, de KMU en versterken financieringsprogramma’s van de EU, zoals het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kmo’s (COSME), Horizon 2020 en het Europees Fonds voor strategische investeringen.
De voorkeursopties houden rekening met het in artikel 5, lid 4, VEU verankerde beginsel van evenredigheid, volstaan om de doelstellingen te bereiken en gaan niet verder dan wat daartoe noodzakelijk is.

De gekozen beleidsopties streven naar een optimaal evenwicht tussen het algemeen belang, de bescherming van beleggers, overwegingen betreffende de veiligheid en betrouwbaarheid alsmede gerelateerde kosten. Onnodige lasten worden vermeden.

De voorgestelde bepalingen gaan niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om een gemeenschappelijk rechtskader voor EuVECA- en EuSEF-fondsen in te stellen. Ze werden zorgvuldig overwogen en zijn gericht op het ondersteunen van de specifieke kenmerken, het groeipotentieel en het innovatievermogen van de EuVECA- en EuSEF-sectoren.


Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Verordening (EU) nr. 345/2013 en Verordening (EU) nr. 346/2013 zijn vrijwillige fondsregelingen wat maakt dat hun benutting afhangt van de belangstelling die belanghebbenden voor het opzetten van deze beleggingsinstrumenten koesteren. Dit voorstel verlaagt onnodige lasten en kosten voor beheerders die bereid zijn EuVECA- en EuSEF-fondsen op te richten.

Beheerders van EuVECA- en EuSEF-fondsen vallen thans onder registratieverplichtingen in het kader van Verordening (EU) 345/2013 of Verordening (EU) 346/2013 en Richtlijn 2011/61/EU. Dit voorstel beoogt het voorkomen van deze overlappende verplichtingen. Uit de evaluatie van Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013 blijkt dat het voldoende eigen vermogen bij een identieke fondsomvang naargelang de lidstaat kan variëren van 6 500 EUR tot 125 000 EUR, waarbij de bovengrens overeenkomt met de totale kapitaalvereisten voor beheerders met een vergunning overeenkomstig de AIFM-richtlijn. Om dergelijke overregulering te voorkomen, bepaalt dit voorstel dat de methoden voor het vaststellen van het bedrag van het voldoende eigen vermogen moeten worden gespecificeerd door ESMA in technische reguleringsnormen. Bovendien heeft de evaluatie uitgewezen dat sommige bevoegde instanties ook een vergoeding vragen voor het op de markt aanbieden van grensoverschrijdende EuVECA- en EuSEF-fondsen op hun grondgebied. Die jaarlijkse vergoedingen variëren van 300 EUR tot 3 000 EUR, wat hetzelfde niveau is als voor grensoverschrijdende alternatieve beleggingsfondsen die op de markt worden aangeboden door beheerders met een vergunning overeenkomstig de AIFM-richtlijn. Bovendien verlangen sommige lidstaten van ontvangst bij de aanvang van het grensoverschrijdende marktaanbod eenmalige vergoedingen die variëren van 300 EUR tot 3 000 EUR. Dit voorstel verbiedt deze praktijk.

In dit verband wordt in het effectbeoordelingsverslag uitgegaan van ongeveer 40 500 EUR aan kostenbesparingen per jaar en per in de 27 lidstaten op de markt aangeboden EuVECA- of EuSEF-fonds, en van in totaal 32 miljoen EUR aan besparingen in vijf jaar voor alle nieuwe EuVECA-fondsen.

• Grondrechten

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht. Zij is in overeenstemming met artikel 16 inzake de vrijheid om een economische activiteit uit te oefenen aangezien het op de markt aanbieden van fondsen met het EuVECA- of het EuSEF-keurmerk aan andere gereglementeerde beheerders wordt toegestaan. Zij belicht eveneens het belang van artikel 47 betreffende het recht op voorziening in rechte en op een eerlijk proces, aangezien het recht op beroep bij de rechter wordt verzekerd, ook wanneer door de bevoegde autoriteiten geen beslissing is genomen.

Deze verordening dient te worden toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage

De gewijzigde Verordeningen (EU) 345/2013 en (EU) 346/2013 zullen worden beoordeeld vier jaar nadat ze in werking treden.

De monitoring en evaluatie zullen op vier gebieden worden toegespitst: i) of de gewijzigde regelingen aantrekkelijk zijn voor beheerders met een vergunning overeenkomstig de AIFM-richtlijn om EuVECA- en EuSEF-fondsen op de markt aan te bieden, ii) of de regelingen hebben bijgedragen tot een toename van de activa onder beheer in EuVECA- en EuSEF-fondsen en meer in het algemeen tot activa belegd in durfkapitaal en sociale ondernemingen, iii) of de gewijzigde criteria voor in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen tot meer bijeengebracht kapitaal en door EuVECA-fondsen gedane investeringen hebben geleid, en iv) of expliciete bepalingen betreffende het verbod voor lidstaten van ontvangst om vergoedingen op te leggen en betreffende het voldoende eigen vermogen, de kosten voor het beheer en het op de markt brengen van EuVECA- en EuSEF-fondsen hebben verlaagd.

Indicatoren voor dit toezicht omvatten: i) algemene gegevens over de sectoren durfkapitaal en sociaal ondernemerschap in de EU, met inbegrip van durfkapitaalfondsen en sociaalondernemerschapsfondsen die geen EuVECA- en EuSEF-fondsen zijn, ii) het aantal EuVECA- en EuSEF-fondsen en het aantal beheerders met een vergunning overeenkomstig de AIFM-richtlijn die EuVECA- en EuSEF-fondsen beheren en op de markt aanbieden alsmede het aantal EuVECA- en EuSEF-beheerders dat is geregistreerd uit hoofde van Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013, iii) de waarde van de in EuVECA- en EuSEF-fondsen beheerde activa en de gemiddelde omvang van deze fondsen, iv) de kosten voor het grensoverschrijdend op de markt aanbieden van EuVECA- en EuSEF-fondsen, v) de consistentie van het niveau van eigen vermogen van EuVECA- en EuSEF-beheerders en vi) de kosten voor het oprichten van fondsen. Het toezicht zal gebeuren in samenwerking met ESMA, die belast is met het bijhouden van een register van de EuVECA- en EuSEF-beheerders en de EuVECA- en EuSEF-fondsen en, voorzover beschikbaar, op basis van de rapportage in het kader van de AIFM-richtlijn. Commerciële gegevens en rapporten over de EuVECA- en EuSEF-fondsen en durfkapitaalondernemingen en sociale ondernemingen in de EU zullen eveneens worden geëvalueerd om in een breder perspectief rekening te houden met de effecten van de EuVECA- en EuSEF-fondsen.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Op grond van artikel 1, punt 1), en artikel 2, punt 1), mogen beheerders van instellingen voor collectieve belegging met een vergunning overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2011/61/EU en die portefeuilles beheren van in aanmerking komende durfkapitaalfondsen en in aanmerking komende sociaalondernemerschapsfondsen de benamingen 'EuVECA' en 'EuSEF' gebruiken bij het op de markt aanbieden van deze fondsen in de Unie. De beheerders in kwestie moeten hun EuVECA- en EuSEF-fondsen registreren en voldoen aan specifieke bepalingen in Verordening (EU) 345/2013 en Verordening (EU) 346/2013, met name de drempel van 30 % voor niet in aanmerking komende beleggingen, voorschriften inzake in aanmerking komende beleggers, specifieke informatieverplichtingen jegens beleggers en kennisgevingen. Beheerders van EuSEF-fondsen moeten ook voldoen aan bepalingen tot vaststelling van procedures om te beoordelen in hoeverre de in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen waarin deze fondsen beleggen meetbare positieve sociale resultaten boeken.

Artikel 1, punt 2), geeft een nieuwe definitie van in aanmerking komende portefeuillemaatschappij in Verordening (EU) 345/2013 die ofwel niet-beursgenoteerde ondernemingen met maximaal 499 werknemers, ofwel op een kmo-groeimarkt genoteerde kleine en middelgrote ondernemingen als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punten 12) en 13), van Richtlijn 2014/65/EU omvat. Dit maakt ook vervolginvesteringen in in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen mogelijk, namelijk ondernemingen die niet meer voldoen aan de criteria van de definitie maar dat wel nog deden op het tijdstip van de eerste investering door het in aanmerking komende durfkapitaalfonds in de ondernemingen in kwestie. Artikel 1, punt 2), en artikel 2, punt 2), wijzigen de definitie van de bevoegde autoriteit en de definitie van de lidstaat van herkomst.

Artikel 1, punt 3), en artikel 2, punt 3), belasten ESMA met het opstellen van ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de methoden voor de bepaling van het voldoende eigen vermogen worden gespecificeerd. Deze methoden dienen een onderscheid te maken tussen intern en extern beheerde EuVECA- en EuSEF-fondsen, rekening te houden met de omvang en de interne organisatie van de beheerders die zijn geregistreerd overeenkomstig Verordening (EU) 345/2013 of Verordening (EU) 346/2013 en beheerders met een vergunning overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2011/61/EU, en ervoor te zorgen dat de bedragen die voldoende eigen vermogen vormen de in artikel 9 van Richtlijn 2011/61/EU vastgestelde bedragen niet overschrijden.

Artikel 1, punt 4), en artikel 2, punt 4), strekken tot stroomlijning van het registratieproces. In eerste instantie wordt bepaald dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst beheerders mededeelt of zij zijn geregistreerd en dat uiterlijk twee maanden nadat zij alle vereiste informatie hebben verstrekt. Ten tweede wordt hiermee beoogd dubbele registratie te voorkomen in het kader van Verordening (EU) 345/2013 of Verordening (EU) 346/2013 en Richtlijn 2011/61/EU.

Artikel 1, punt 5), en artikel 2, punt 5), bepalen de voorwaarden voor de registratie van EuVECA- en EuSEF-fondsen door beheerders met een vergunning overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2011/61/EU. Deze verordening maakt de registratie door deze beheerders van EuVECA- en EuSEF-fondsen mogelijk in andere lidstaten dan de lidstaten waar deze beheerders een vergunning hebben gekregen. Punt 5 zorgt ervoor dat elke weigering of onmogelijkheid om de beheerders of de EuVECA- en EuSEF-fondsen te registreren met redenen moet worden omkleed, moet worden gemeld en vatbaar moet zijn voor beroep bij de rechter.

Artikel 1, punt 6), en artikel 2, punt 6), schrijven uitdrukkelijk voor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van ontvangst geen vergoedingen en andere kosten mogen opleggen met betrekking tot het grensoverschrijdend op de markt aanbieden van EuVECA- en EuSEF-fondsen. Ze breiden ook de grensoverschrijdende kennisgevingen uit tussen nationale toezichthoudende instanties op het gebied van EuVECA- en EuSEF-fondsen die zijn geregistreerd en op de markt aangeboden door beheerders die zijn toegelaten overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2011/61/EU.

Artikel 1, punt 7), en artikel 2, punt 7), zorgen ervoor dat de gegevensbank van ESMA informatie bevat over alle beheerders van EuVECA- en EuSEF-fondsen en de fondsen die zij op de markt aanbieden.

Artikel 1, punt 8), en artikel 2, punt 8), wijzigen de datum waarop de lidstaten kennis moeten geven van regels die van toepassing zijn bij inbreuken op Verordening (EU) nr. 345/2013 en Verordening (EU) nr. 346/2013, met inbegrip van overtredingen door beheerders die zijn goedgekeurd krachtens artikel 6 van Richtlijn 2011/61/EU en die gebruik maken van de benaming 'EuVECA' en 'EuSEF' bij het op de markt aanbieden van EuVECA en EuSEF-fondsen.

Artikel 9, punt 1), en artikel 2, punt 9), verzekeren de naleving van Verordening (EU) nr. 345/2013 en Verordening (EU) nr. 346/2013 door beheerders met een vergunning overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2011/61/EU en die in aanmerking komende durfkapitaalfondsen en in aanmerking komende sociaalondernemerschapsfondsen beheren en de benamingen 'EuVECA' en 'EuSEF' gebruiken bij het op de markt aanbieden van deze fondsen.

Artikel 1, punt 10), en artikel 2, punt 10), bepalen dat de herziening van Verordening (EU) nr. 345/2013 en Verordening (EU) nr. 346/2013 plaatsvindt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening.