Toelichting bij COM(2016)62 - Ondertekening van de Overeenkomst van Parijs, die is goedgekeurd in het kader van het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het voorstel betreft een besluit van de Raad dat moet worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 218, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat betrekking heeft op de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst van Parijs bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC).

Tijdens de 21e Conferentie van de partijen bij het UNFCCC (de zogenoemde COP 21), die plaatsvond in Parijs van 30 november tot en met 12 december 2015, is een overeenkomst aangenomen betreffende de mondiale vermindering van de broeikasgasemissies. De overeenkomst treedt in werking op de dertigste dag na de datum waarop ten minste 55 partijen bij het Verdrag die naar schatting in totaal goed zijn voor ten minste 55 % van de totale uitstoot van broeikasgassen, hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben ingediend.

De overeenkomst zal openstaan voor ondertekening door de partijen bij het UNFCCC van 22 april 2016 tot en met 21 april 2017. De Europese Unie en haar lidstaten maken deel uit van de partijen bij het UNFCCC. Op 22 april 2016 zal een ondertekeningsceremonie op hoog niveau plaatsvinden in New York.

De Overeenkomst van Parijs is een mondiale mijlpaal bij de versterking van de mondiale collectieve actie en draagt bij aan een snellere wereldwijde overgang naar een koolstofarme en klimaatbestendige samenleving. Het zal een stap vooruit zijn ten opzichte van het Protocol van Kyoto van 1997, dat tot Parijs het enige juridisch bindende verdrag ter wereld was om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, en dat verbintenissen tot eind 2020 omvat. De Overeenkomst van Parijs bevat een kwalitatieve emissiereductiedoelstelling voor de lange termijn in overeenstemming met de doelstelling om de wereldwijde temperatuurstijging ruim beneden 2 °C te houden, en om te streven naar een maximum van 1,5 °C. Om dit doel te bereiken, zullen de partijen emissiereductiedoelstellingen vaststellen of bijstellen. Vanaf 2023 zullen de partijen om de vijf jaar de balans opmaken, gebaseerd op de laatste stand van de wetenschap en de uitvoering tot dusver, waarbij de vorderingen in kaart worden gebracht en de emissiereducties, aanpassingen en ondersteuning in aanmerking worden genomen.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Voorafgaand aan de COP 21 hebben de partijen bij het UNFCCC melding gemaakt van hun voorgenomen nationaal vastgestelde bijdragen (intended nationally determined contributions – INDC's) aan de overeenkomst. Op 6 maart 2015 hebben de Europese Unie en haar lidstaten als eerste grote economie hun INDC bekendgemaakt, dat bestaat uit een te behalen bindende doelstelling van binnenlandse reductie van broeikasgasemissies in 2030 van ten minste 40 % ten opzichte van 1990, zoals vastgesteld in de conclusies van de Europese Raad van 23 oktober 2014 over het klimaat- en energiebeleidskader 2030.

De EU is al begonnen met de verwezenlijking van de doelstelling van 40 % reductie van de broeikasgasemissies. Wat betreft de sectoren die onder het emissiehandelssysteem (ETS) vallen, heeft de Commissie op 15 juli 2015 haar goedkeuring gehecht aan een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kostenefficiënte emissiereducties en koolstofarme investeringen. Het voorstel is erop gericht de bovengenoemde doelstelling te bereiken voor de sectoren die onder de EU-ETS vallen. In 2016 is de Commissie ook voornemens voorstellen te doen met streefdoelen voor de lidstaten voor sectoren die buiten de regeling voor de handel in emissierechten vallen, en met aanwijzingen voor de integratie van emissies en onttrekkingen als gevolg van landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De conclusies van de Europese Raad van 23 oktober 2014 omvatten ook de doelstelling dat in 2030 ten minste 27 % van de verbruikte energie in de EU uit hernieuwbare energie bestaat. Tevens is een indicatief streefcijfer op EU-niveau van ten minste 27 % vastgelegd voor verbetering van de energie-efficiëntie in 2030. Daarom zal de Commissie in 2016 haar onderzoek voltooien en voorstellen doen voor maatregelen op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, met inbegrip van energie-efficiëntie van gebouwen.

2. RECHTSGRONDSLAG

Het voorstel berust op artikel 192, lid 1, in combinatie met artikel 218, lid 5. Artikel 218 VWEU legt de procedure vast voor het onderhandelen over en het sluiten van overeenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen of internationale organisaties. Op grond van lid 5 moet de Raad, op voorstel van de Commissie als onderhandelaar, een besluit vaststellen waarbij machtiging wordt verleend tot ondertekening van een overeenkomst namens de Europese Unie.

In overeenstemming met artikel 192, lid 1, en artikel 191 VWEU moet de Europese Unie bijdragen tot het nastreven van onder meer de volgende doelstellingen: behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van de klimaatverandering.

Veel wetgeving in de Unie waarmee deze doelstellingen worden verwezenlijkt, moet worden herzien met het oog op de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs, en dit kan alleen worden verwezenlijkt door middel van EU-wetgeving.