Toelichting bij COM(2015)576 - Voortgangsverslag inzake klimaatactie, met inbegrip van het verslag over de werking van de Europese koolstofmarkt en het verslag over de herziening van Richtlijn 2009/31/EG betreffende de geologische opslag van kooldioxide

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Inhoudsopgave

1.

Brussel, 18.11.2015


COM(2015) 576 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voortgangsverslag inzake klimaatactie, met inbegrip van het verslag over de werking van de Europese koolstofmarkt en het verslag over de herziening van Richtlijn 2009/31/EG betreffende de geologische opslag van kooldioxide

(vereist krachtens artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG, krachtens artikel 10, lid 5, en artikel 21, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad en krachtens artikel 38 van Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de geologische opslag van kooldioxide)

{SWD(2015) 246 final}


Inhoudsopgave

Samenvatting



2.

2. Vooruitgang bij de verwezenlijking van de Europa 2020- en Kyotodoelstellingen


3.

2.1.Vooruitgang bij de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen


4.

2.2.Vooruitgang bij de verwezenlijking van de Kyoto-doelstellingen


5.

3. Ontwikkeling van de broeikasgasemissies in de EU


6.

3.1.Ontwikkeling van de broeikasgasemissies in 2014 in vergelijking met 2013


7.

3.2.Ontledingsanalyse van de emissiereductie


8.

4. Beleidsinitiatieven van de EU inzake mitigatie: recentste ontwikkelingen


9.

4.1.Klimaat- en energiekader van de EU voor 2030


10.

4.2.EU-ETS


11.

4.2.1.Uitvoering van de EU-ETS - fase 3 (2013-2020)


12.

4.2.2.Marktstabiliteitsreserve


13.

4.2.3.Herziening van de EU-ETS - fase 4 (2021-2030)


14.

4.3.Andere beleidsinitiatieven en maatregelen


15.

4.3.1.De beschikking inzake de verdeling van de inspanningen in het klimaat- en energiekader voor 2030


16.

4.3.2.De integratie van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) in het klimaat- en energiekader voor 2030


17.

4.3.3.Energie-efficiëntie


18.

4.3.4.Hernieuwbare energie


19.

4.3.5.CO2-afvang en -opslag


20.

4.3.6.Vervoersector


21.

4.3.7.F-gassen


22.

5. Beleidsinitiatieven van de EU inzake aanpassing


23.

6. Klimaatfinanciering


24.

6.1.Veilingopbrengsten van EU-ETS-emissierechten


25.

6.1.1.Het gebruik door de lidstaten van de veilingopbrengsten


26.

6.1.2.NER300 en het voorstel voor een innovatiefonds


27.

6.1.3.Voorstel voor een moderniseringsfonds


28.

6.2.Integratie van het klimaatbeleid in de EU-begroting


29.

6.3.Klimaatgerelateerde uitgaven van de EU en de lidstaten ter ondersteuning van ontwikkelingslanden



Figuurindex

Figuur 1: Vooruitgang bij de verwezenlijking van de Europa 2020- en Kyotodoelstellingen

Figuur 2: Index van de veranderingen in bbp (in reële termen), broeikasgasemissies en emissie-intensiteit van de economie (verhouding tussen emissies en bbp) (1990 = 100)

Figuur 3: Kloof tussen de geschatte emissies en doelstellingen voor 2014 en tussen de emissieprognoses (op basis van bestaande maatregelen) en -doelstellingen voor 2020 in niet-ETS-sectoren. De negatieve en positieve waarden geven respectievelijk overprestatie en onderprestatie weer.

Figuur 4: Ontledingsanalyse van de verandering in de CO2-emissies afkomstig van de verbranding van fossiele brandstoffen in de EU voor de periode 2005-2012.

Figuur 5 Gerapporteerde opbrengst of het equivalent daarvan in financiële waarde gebruikt voor of met het oog op gebruik voor klimaat- en energiegerelateerde doeleinden in 2014


1. Samenvatting

30.

Op schema voor de verwezenlijking van de emissiereductiedoelstellingen voor broeikasgassen in het kader van Europa 2020 en het Protocol van Kyoto


Volgens de recentste schattingen lagen de totale onder het klimaat- en energiepakket voor 2020 vallende broeikasgasemissies in de EU in 2014 23 % lager dan in 1990 en zijn deze met 4 % gedaald in vergelijking met 2013.

Volgens de op bestaande maatregelen gebaseerde prognoses van de lidstaten in 2015 worden de emissies in 2020 24 % lager geschat dan in 1990. Deze prognoses werden opgesteld alvorens de cijfers over de emissies in 2014 beschikbaar waren.

Bijgevolg ligt de EU momenteel op schema bij het verwezenlijken van haar emissiereductiedoelstellingen voor broeikasgassen, zowel in het kader van Europa 2020 als het Protocol van Kyoto.

31.

Figuur 1: Vooruitgang bij de verwezenlijking van de Europa 2020- en Kyotodoelstellingen





Bron: Europese Commissie en Europees Milieuagentschap (EEA).

Voor alle lidstaten met uitzondering van Luxemburg, Ierland, België en Oostenrijk liggen de emissieprognoses voor 2020 onder de respectievelijke nationale doelstellingen als vastgesteld in de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen.


32.

Extra maatregelen nodig voor de verwezenlijking van de emissiereductiedoelstelling voor broeikasgassen voor 2030


Volgens de op bestaande maatregelen gebaseerde prognoses van de lidstaten worden de totale emissies van broeikasgassen in de EU in 2030 27 % lager geschat dan in 1990. Er zijn extra maatregelen nodig opdat de EU haar emissiereductiedoelstelling van ten minste 40 % in 2030 in vergelijking met 1990 kan bereiken. Hiervoor heeft de Commissie in juli 2015 een herziening van de EU-regeling voor de emissiehandel (EU-ETS) voorgesteld. In de eerste helft van 2016 zal de Commissie ook voorstellen indienen voor de uitvoering van de reductiedoelstelling van 30 % voor niet-ETS-emissies in vergelijking met 2005.

33.

Verdere succesvolle ontkoppeling van economische activiteiten en broeikasgasemissies


In de EU worden de economische groei en de broeikasgasemissies verder succesvol ontkoppeld. In de periode 1990-2014 groeide het gezamenlijke bbp van de EU met 46 %, terwijl de totale broeikasgasemissies (exclusief emissies door LULUCF en de internationale luchtvaart) met 23 % daalde. De broeikasgasemissie-intensiteit van de EU-economie, gedefinieerd als de verhouding tussen emissies en bbp, is tussen 1990 en 2014 met bijna de helft gedaald.

Figuur 2: Index van de veranderingen in bbp (in reële termen), broeikasgasemissies en emissie-intensiteit van de economie (verhouding tussen emissies en bbp) (1990 = 100)



Bron: Europese Commissie.

De uitvoering van structurele beleidsmaatregelen op het gebied van klimaat en energie heeft in aanzienlijke mate bijgedragen tot deze succesvolle ontkoppeling. Met name de tenuitvoerlegging van het klimaat- en energiepakket voor 2020 heeft geleid tot een aanzienlijke toename van het aandeel van hernieuwbare energie en tot vooruitgang op het gebied van energie-efficiëntie. Beide elementen spelen een bepalende rol in de vastgestelde emissiereductie, waarbij de koolstofprijs functioneert als een drijvende kracht die naar verwachting steeds belangrijker zal worden.


34.

Reikwijdte van het verslag


Dit verslag en de twee bijlagen erbij vormen de verslagen als vereist op grond van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering; op grond van artikel 10, lid 5, en artikel 21, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap; en op grond van artikel 38 van Richtlijn 2009/31/EG betreffende de geologische opslag van kooldioxide.

Het begeleidende werkdocument voor de diensten van de Commissie bevat aanvullende technische informatie en gegevens in verband met de vooruitgang bij de verwezenlijking van de EU 2020- en Kyotodoelstellingen. Het bevat ook de referenties van de voornaamste gegevens en figuren in dit verslag.

2. Vooruitgang bij de verwezenlijking van de Europa 2020- en Kyotodoelstellingen

2.1.Vooruitgang bij de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen

In het klimaat- en energiepakket is voor de EU een emissiereductiedoelstelling voor broeikasgassen vastgesteld van 20 % in 2020 in vergelijking met 1990, hetgeen gelijk staat aan een verlaging met 14 % in vergelijking met 2005. Deze inspanningen zijn verdeeld over de sectoren die vallen onder de EU-regeling voor de emissiehandel (EU-ETS) en de sectoren die vallen onder de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen. De EU-ETS stelt voor de gehele EU een plafond vast, terwijl de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen voor de niet-ETS-sectoren in elke lidstaat jaarlijkse emissieruimten vaststelt.

Volgens de op bestaande maatregelen gebaseerde prognoses van de lidstaten zal de EU haar doelstelling voor 2020 naar verwachting bereiken, aangezien de totale emissies (inclusief EU-ETS en niet-ETS) in 2020 naar verwachting 24 % lager zullen liggen dan in 1990. 24 lidstaten zullen volgens de prognoses hun 2020-doelstellingen in de niet-ETS-sectoren bereiken door gebruik te maken van bestaande beleidsinitiatieven en maatregelen. Vier lidstaten (Luxemburg, Ierland, België en Oostenrijk) zullen echter extra maatregelen moeten nemen om hun doelstellingen voor 2020 voor niet-ETS-sectoren te bereiken, of zij zullen gebruik moeten maken van de flexibele mechanismen als bedoeld in de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen. Deze omvatten de overdracht van ongebruikte emissieruimte van een jaar naar het volgende, het gebruik van internationale projectkredieten en de overdracht van ongebruikte emissieruimte tussen lidstaten.

Voor alle lidstaten zullen de emissies in 2013 en de schattingen voor 2014 naar verwachting lager liggen dan hun respectievelijke doelstellingen voor 2013 en 2014 als vastgesteld in de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen. In 2016 zal de naleving in het kader van de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen worden geëvalueerd.


Figuur 3: Kloof tussen de geschatte emissies en doelstellingen voor 2014 en tussen de emissieprognoses (op basis van bestaande maatregelen) en -doelstellingen voor 2020 in niet-ETS-sectoren. De negatieve en positieve waarden geven respectievelijk overprestatie en onderprestatie weer.



Bron: Europese Commissie en EEA.

Volgens de prognoses zal Luxemburg 21 procentpunten achterblijven bij haar nationale doelstelling. Wegens de lage accijnzen op brandstof voor motorvoertuigen en het hoge aantal grenswerkers vertegenwoordigen de emissies afkomstig van het wegvervoer meer dan twee derde van de totale niet-ETS-emissies. Deze prognoses houden echter geen rekening met nieuwe maatregelen zoals de verhoging van het normale btw-tarief, waardoor het verschil tussen de brandstofprijzen met de buurlanden kleiner zal worden, en de bouw van een tram in de stad Luxemburg. De impact van deze maatregelen op de emissieprognoses moet nog worden berekend.

In Ierland blijkt uit de recentste in 2015 ingediende nationale prognoses dat de niet-ETS-emissies tot 2020 zullen stijgen wegens een verwachte stijging met 19 % van de emissies afkomstig van vervoer tussen 2013 en 2020. In Ierland is weinig openbaar vervoer, in het bijzonder in Dublin, en ontbreekt infrastructuur voor elektromobiliteit. De emissies afkomstig van de landbouw zullen tijdens die periode naar verwachting met 2 % stijgen. Bijgevolg zullen de totale emissies in Ierland volgens de prognoses 10 procentpunten bij de 2020-doelstelling achterblijven.

Volgens de prognoses zullen de broeikasgasemissies in België 6 procentpunten achterblijven bij de 2020-doelstelling. De federale en regionale overheden zijn nog niet tot een overeenkomst gekomen over de verdeling van de inspanningen die nodig zijn om de 2020-doelstelling te bereiken. Daarbovenop zijn een aantal kenmerken van het belastingstelsel, waaronder de aanhoudende gunstige fiscale behandeling van bedrijfswagens, milieuschadelijk.

Volgens de recentste prognoses van Oostenrijk zullen de emissies afkomstig van het wegvervoer tussen 2013 en 2020 met 3 % stijgen en 45 % van de niet-ETS-emissies gaan vertegenwoordigen. Bijgevolg wordt verwacht dat de niet-ETS-emissies in 2020 4 procentpunten bij de doelstelling zullen achterblijven. De Oostenrijkse autoriteiten plannen extra maatregelen om dit probleem aan te pakken, met name transport verder verschuiven naar het spoorvervoer, de doeltreffendheid van voertuigen verhogen en alternatieve brandstoffen en elektromobiliteit stimuleren. Indien deze geplande extra maatregelen succesvol worden uitgevoerd, zal Oostenrijk volgens de prognoses haar 2020-doelstelling bereiken.

2.2.Vooruitgang bij de verwezenlijking van de Kyoto-doelstellingen

35.

Eerste verbintenisperiode (2008-2012)


Na het verstrijken van de 'aanvullende periode voor het nakomen van de verplichtingen' ("true-up period") in november 2015 zal de naleving van het Protocol van Kyoto door de Europese Unie en haar lidstaten tijdens de eerste verbintenisperiode definitief worden beoordeeld. De 'true-up period' zal vervolgens in 2016 op internationaal niveau worden herzien.

De EU-15 en elf andere lidstaten die een individuele doelstelling hebben in het kader van de eerste verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto, hebben hun doelstelling bereikt. Geschat wordt dat de EU haar doelstelling met 3,2 gigaton (Gt) CO2-equivalent zal overtreffen, zonder rekening te houden met koolstofputten van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) en internationale kredieten van de Kyotomechanismen. Indien rekening wordt gehouden met deze flexibele mechanismen zal de EU haar doelstellingen naar verwachting met in totaal 4,2 gigaton CO2-equivalent overtreffen.

Rekening houdend met LULUCF en de Kyotomechanismen zijn de emissies in de EU-15 tijdens de verbintenisperiode verlaagd tot 18,5 % onder het niveau van het referentiejaar. Dit komt overeen met een totale reductie van 2,2 gigaton CO2 -equivalent en betekent een vermindering die meer dan twee maal zo hoog is als de gemiddelde reductiedoelstelling van 8 % in 2008-2012 in vergelijking met het referentiejaar.

36.

Tweede verbintenisperiode (2013-2020)


Volgens de recentste prognoses van de lidstaten ligt de EU op schema om haar Kyotodoelstelling van de tweede verbintenisperiode, namelijk een gemiddelde reductie met 20 % in 2013-2020 in vergelijking met het referentiejaar, te verwezenlijken.

3. Ontwikkeling van de broeikasgasemissies in de EU

3.1.Ontwikkeling van de broeikasgasemissies in 2014 in vergelijking met 2013

De totale emissies van broeikasgassen in de EU zijn in 2014 met meer dan 4 % gedaald in vergelijking met 2013, tegen de achtergrond van een verbeterde economische situatie en een stijging van het bbp met 1,4 %. De daling van de emissies afkomstig van installaties die vallen onder de EU-ETS wordt geschat op ongeveer 4,5 %.

De consumptie van aardgas is in alle lidstaten gedaald en de consumptie van vaste en vloeibare brandstoffen is ook in de EU als geheel aanzienlijk gedaald. Een kleinere vraag naar verwarming door de huishoudens wegens de warmere winter en de verdere stijging van het aandeel hernieuwbare energie in 2014 hebben bijgedragen aan deze ontwikkelingen.


3.2.Ontledingsanalyse van de emissiereductie

Een specifieke ontledingsanalyse werd uitgevoerd om de impact in de tijd te meten die de ontwikkeling van de Europese economie op de emissies heeft gehad. Nadere gegevens over de gebruikte methodologie kunnen worden geraadpleegd in het begeleidende werkdocument voor de diensten van de Commissie.

Deze analyse heeft betrekking op CO2-emissies afkomstig van de verbranding van fossiele brandstoffen, die goed zijn voor ongeveer 80 % van de totale broeikasgasemissies. De structurele factoren waarmee rekening is gehouden, zijn:

• economische activiteit (bbp);

• structurele veranderingen in de economie gemeten aan de impact die veranderingen in het relatieve belang van economische sectoren (bv. verschuivingen tussen de secundaire en tertiaire sector) op de emissies hebben gehad;

• technologische veranderingen gemeten aan de impact die de overschakeling naar minder koolstofintensieve technologieën op de emissies heeft gehad (bv. hogere energie-efficiëntie of een stijgend aandeel hernieuwbare energie).

Figuur 4 toont dat de CO2-emissies met 11,5 % zijn gedaald tijdens de periode 2005-2012. Technologische veranderingen hebben de grootste impact gehad op de emissies en hebben geleid tot een daling met 18,5 %. De groei van de economische activiteit (bbp) heeft geleid tot een stijging van de emissies met 6,8 %. Structurele veranderingen in de economie hebben bijgedragen tot een kleine stijging van de emissies met 1,7 %. Deze effecten kunnen worden verklaard door twee factoren. Ten eerste is het aandeel van de dienstensector in bepaalde lidstaten, zoals Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, weliswaar toegenomen, maar is in bepaalde andere lidstaten, in het bijzonder Duitsland, juist de verwerkende industrie gegroeid. Ten tweede is het aandeel in de EU-economie van de relatief meer geïndustrialiseerde oostelijke lidstaten ook toegenomen.

Bijgevolg blijkt uit de resultaten dat technologische veranderingen het meest hebben bijgedragen aan het verlagen van de emissies en de bijdrage van de verschuiving tussen economische sectoren ver overstijgen. Het beleid op het gebied van klimaat en energie heeft aanzienlijk bijgedragen tot het gebruik van schone technologieën.


Figuur 4: Ontledingsanalyse van de verandering in de CO2-emissies afkomstig van de verbranding van fossiele brandstoffen in de EU voor de periode 2005-2012.



Bron: Europese Commissie.

4. Beleidsinitiatieven van de EU inzake mitigatie: recentste ontwikkelingen

4.1.Klimaat- en energiekader van de EU voor 2030

In oktober 2014 is de Europese Raad tot een overeenkomst gekomen over de voornaamste bouwstenen voor het klimaat- en energiekader van de EU voor 2030:

• een bindend EU-streefcijfer voor de reductie van broeikasgasemissies van ten minste 40 % in 2030 in vergelijking met 1990. De doelstelling moet worden verwezenlijkt door de EU-ETS-emissies met 43 % te verlagen in vergelijking met 2005 en door de emissies in niet-ETS-sectoren te verlagen tot 30 % onder het niveau van 2005; een doelstelling waarvoor de inspanningen tussen de lidstaten moeten worden verdeeld in de vorm van bindende nationale doelstellingen;

• een op EU-niveau bindend streefcijfer van ten minste 27 % hernieuwbare energie in 2030;

• een indicatief energie-efficiëntiestreefcijfer op EU-niveau van ten minste 27 % in 2030, dat in 2020 moet worden herzien met het oog op een streefcijfer van 30 % op EU-niveau;

• elektriciteitsinterconnectie tussen de lidstaten van ten minste 15 % van hun geïnstalleerde elektriciteitsproductiecapaciteit;

• een nieuw betrouwbaar en transparant governancesysteem om ervoor te zorgen dat de EU haar klimaat- en energiedoelstellingen verwezenlijkt.

Volgens de op bestaande maatregelen gebaseerde prognoses van de lidstaten zullen de totale emissies van broeikasgassen in de EU in 2030 27 % lager liggen dan in 1990.

Bijgevolg is het huidige beleidskader ontoereikend om de overeengekomen emissiereductiedoelstelling voor broeikasgassen van ten minste 40 % in 2030 te verwezenlijken. De EU en de lidstaten moeten extra mitigatiemaatregelen nemen.

Hiervoor heeft de Commissie in juli 2015 een herziene versie van de EU-ETS-richtlijn voorgesteld en zal zij in de eerste helft van 2016 wetgevingsvoorstellen indienen voor sectoren die niet onder de ETS vallen.

Ook brengt de Commissie de activiteiten ten uitvoering die zijn gepland in het kader van de 'kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering'. Er zijn voorstellen gepland voor maatregelen op bepaalde gebieden waaronder hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, vervoer en onderzoek en ontwikkeling. Bovendien werkt de Commissie aan de uitvoering van de energie-unie, zoals wordt benadrukt in de 'stand van de energie-unie' voor 2015.

4.2.EU-ETS

4.2.1.Uitvoering van de EU-ETS - fase 3 (2013-2020)

Sinds 2013 heeft de EU-ETS gewerkt volgens de verbeterde en meer geharmoniseerde regels van fase 3. In artikel 10, lid 5, van de EU-ETS-richtlijn is vereist dat de Commissie toezicht houdt op de werking van de Europese koolstofmarkt en dat zij elk jaar een verslag indient bij het Europees Parlement en bij de Raad over de werking van de koolstofmarkt, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van de veilingen, liquiditeit en verhandelde hoeveelheden. Terzelfder tijd publiceert de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 2, een verslag over de toepassing van de EU-ETS-richtlijn op basis van de verslagen van de lidstaten. Het verslag over de werking van de Europese koolstofmarkt betreffende de eerste twee jaren van fase 3, nl. 2013 en 2014, is als bijlage bij dit verslag gevoegd. Daarin wordt bevestigd dat het systeem solide is en dat het een goed functionerende marktinfrastructuur en een liquide markt gecreëerd heeft.

4.2.2.Marktstabiliteitsreserve

Bij Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 wordt een marktstabiliteitsreserve vastgesteld die in werking zal treden in januari 2019. De doelstelling is tweeledig: de negatieve effecten van het bestaande overschot aan emissierechten neutraliseren en de bestendigheid van het systeem tegen toekomstige schokken verbeteren. Om dit te bereiken bevat het besluit onder meer maatregelen waardoor het aanbod te veilen emissierechten automatisch wordt aangepast wanneer het totale aantal emissierechten dat in omloop is buiten een bepaald vooraf vastgesteld bereik raakt.

4.2.3.Herziening van de EU-ETS - fase 4 (2021-2030)

Op 15 juli 2015 heeft de Commissie, in lijn met de conclusies van de Europese Raad van oktober 2014 over het kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030 een wetgevingsvoorstel ingediend betreffende de herziening van de EU-ETS voor fase 4.

Het voorstel heeft tot doel een reductie van de EU-ETS-emissies met 43 % te bereiken in vergelijking met het niveau in 2005. Hiervoor zal het totale aantal rechten vanaf 2021 jaarlijks met 2,2 % dalen. Vergeleken met de huidige 1,74 % leidt dit tot een aanzienlijke extra emissiereductie die wordt geschat op ongeveer 550 miljoen ton tussen 2021 en 2030. De Commissie stelt voor om de toewijzing van gratis emissierechten beter af te stemmen en dynamischer te maken, mede door een actualisering van de benchmarks in het licht van de technologische vooruitgang; ook stelt zij gerichtere koolstoflekkagegroepen voor en een betere afstemming van de hoeveelheid gratis rechten op de productieniveaus. In het voorstel wordt de transparantie verbeterd van de mogelijkheid om aan 10 minder kapitaalkrachtige lidstaten gratis emissierechten te blijven toewijzen om hen bij de modernisering van de opwekking van elektriciteit te ondersteunen.

4.3.Andere beleidsinitiatieven en maatregelen

4.3.1.De beschikking inzake de verdeling van de inspanningen in het klimaat- en energiekader voor 2030

In lijn met de conclusies van de Europese Raad van oktober 2014 is de Commissie voornemens om in de eerste helft van 2016 een wetgevingsvoorstel vast te stellen over de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen met het oog op de reductie van de niet-ETS-emissies met 30 % tussen 2005 en 2030.

Als onderdeel van het voorbereidende werk heeft de Commissie overeenkomstig artikel 14 van de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen een beoordelingsonderzoek achteraf van de tenuitvoerlegging van die beschikking gelanceerd. De beoordeling zal de tenuitvoerlegging en resultaten van de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen onderzoeken, zowel binnen de lidstaten als op EU-niveau. Zij zal bepalen in welke mate de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen bijdraagt tot de totale EU 2020-emissiereductiedoelstelling voor broeikasgassen.

4.3.2.De integratie van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) in het klimaat- en energiekader voor 2030

In de EU neemt de LULUCF-sector momenteel emissies op; zij is bijgevolg een nettoput. Er wordt echter geschat dat het effect van de put zal verkleinen als er geen nieuwe maatregelen worden genomen. Indien niet op duurzame wijze beheerd, kan het toegenomen gebruik van biomassa als energie het puteffect nog sneller verkleinen.

Sinds 2013 biedt het LULUCF-besluit geharmoniseerde EU-boekhoudregels over de wijze waarop emissies en verwijderingen van de sector in de broeikasgasinventarissen van de EU worden opgenomen, wat de algehele transparantie ten goede komt. Hoewel in de EU-wetgeving geen specifieke LULUCF-doelstelling is vastgesteld, zijn de lidstaten op grond van het Protocol van Kyoto verplicht ervoor te zorgen dat het nettoresultaat van de LULUCF-boekhouding niet negatief is.

De Commissie werkt aan de effectbeoordeling waarin zal worden geanalyseerd op welke manier LULUCF in het klimaat- en energiekader voor de periode na 2020 kan worden geïntegreerd door voort te bouwen op het bestaande LULUCF-besluit. Als onderdeel van dit werk voert de Commissie sinds begin 2015 raadplegingen uit met lidstaten en belanghebbende partijen. Een voorstel over de opname van LULUCF is gepland voor de eerste helft van 2016.

4.3.3.Energie-efficiëntie

In 2014 heeft de Europese raad overeenstemming bereikt over een op EU-niveau indicatief streefcijfer om de energie-efficiëntie in 2030 met ten minste 27 % te verbeteren in vergelijking met het basisscenario. Het streefcijfer zal voor 2020 worden herzien waarbij het EU-streefcijfer van 30 % dat de Commissie heeft voorgesteld, voor ogen wordt gehouden. Zoals aangekondigd in het stappenplan voor de energie-unie zal de Commissie in 2016 de richtlijn betreffende energie-efficiëntie en de richtlijn energieprestatie van gebouwen herzien. Bovendien is de specifieke strategie voor verwarming en koeling gepland voor begin 2016. Een voorstel voor een herziening van de wetgeving betreffende energie-etikettering werd reeds ingediend en wordt momenteel door de medewetgevers bekeken. Verder omvat de actie van de EU ook maatregelen om het gebruik van financiële instrumenten aan te moedigen.

4.3.4.Hernieuwbare energie

In 2014 heeft de Europese raad overeenstemming bereikt over een op EU-niveau bindend streefcijfer om tot ten minste 27 % hernieuwbare energie in het eindenergieverbruik te komen in 2030. Met het oog hierop bevat het stappenplan voor de energie-unie een voorstel voor een nieuwe richtlijn hernieuwbare energie en een duurzaamheidsbeleid voor bio-energie. De EU-actie omvat ook maatregelen die het gebruik van financiële instrumenten aanmoedigen om de ontwikkeling van de hernieuwbare energiecapaciteit en de bevordering van samenwerking tussen de lidstaten te ondersteunen.

4.3.5.CO2-afvang en -opslag

De Commissie heeft de richtlijn betreffende CO2-afvang en -opslag (CCS) beoordeeld en geconcludeerd dat deze geschikt is voor het beoogde doel, het regelgevingskader vaststelt dat nodig is om een veilige afvang, vervoer en opslag van CO2 te garanderen en de lidstaten daarbij toch voldoende flexibiliteit biedt.

Het verslag over de herziening van de CCS-richtlijn, als vereist in artikel 38 van de richtlijn, is als bijlage bij dit verslag gevoegd. Het omvat de beoordeling van de werking, doeltreffendheid, doelmatigheid, samenhang en relevantie van de richtlijn en de toegevoegde waarde ervan voor de EU in het kader van het Refit-programma van de Commissie.

4.3.6.Vervoersector

37.

Het systeem voor monitoring, rapportage en verificatie (MRV) voor de scheepvaart in de EU


De EU ondersteunt een wereldwijde aanpak om de emissies afkomstig van de internationale scheepvaart te verlagen; deze vormt nl. een belangrijke en groeiende bron van emissies. In april 2015 heeft zij een verordening vastgesteld waarbij voor de hele EU een systeem voor monitoring, rapportage en verificatie voor de scheepvaart wordt opgezet, als een eerste stap in de EU-strategie voor het verlagen van de emissies in deze sector. In die verordening is vastgesteld dat grote schepen met een brutotonnage van meer dan 5 000 die EU-havens aandoen hun jaarlijkse geverifieerde CO2-emissies en andere energiegerelateerde gegevens vanaf januari 2018 monitoren en er later over rapporteren.

Het MRV-systeem van de EU voor emissies afkomstig van de scheepvaart is bedoeld om bij te dragen aan de instelling van een internationaal systeem voor de scheepvaartsector. Binnen de Internationale Maritieme Organisatie zijn besprekingen over dit onderwerp gaande. Het MRV-systeem van de EU voor de scheepvaart zal ook nieuwe kansen creëren om overeenstemming te bereiken over efficiëntienormen voor bestaande schepen.

38.

Lichte en zware voertuigen


In de sector van lichte voertuigen voorziet de EU-wetgeving in bindende emissiedoelstellingen voor nieuwe auto's en bestelwagens. De doelstellingen voor auto's (130 g CO2/km in 2015) en voor bestelwagens (175 g CO2/km in 2017) werden in 2013 reeds bereikt. Uit de voorlopige gegevens met betrekking tot registraties in 2014 blijkt dat het gemiddelde voor nieuwe auto's 123,4 g CO2/km bedroeg en voor bestelwagens 169,2 g CO2/km. Zolang met dit tempo vooruitgang wordt geboekt, zijn de fabrikanten goed op weg om de doelstelling voor 2021 van 95 g CO2/km voor auto's en de doelstelling voor 2020 van 147 g CO2/km voor bestelwagens te bereiken.

De strategie voor zware voertuigen die in mei 2014 werd aangenomen, is het eerste initiatief van de EU om het brandstofverbruik en de CO2-emissies van vrachtwagens, bussen en touringcars aan te pakken. Als eerste stap van deze strategie zal de Commissie het brandstofverbruik en de CO2-emissies van voertuigen meten middels een computersimulatiemethodologie (Vecto). In het pakket voor de energie-unie voor 2015 is deze aanpak bevestigd.

39.

Brandstofkwaliteit


In april 2015 zijn het Europees Parlement en de Raad tot een overeenkomst gekomen om de richtlijn brandstofkwaliteit en de richtlijn hernieuwbare energie te wijzigen teneinde rekening te houden met de effecten van indirecte veranderingen in landgebruik die ontstaan door het telen van bepaalde gewassen voor de productie van biobrandstoffen tot 2020. In de nieuwe wetgeving:

• wordt een plafond van 7 % ingesteld voor de bijdrage die bepaalde gewassen, voornamelijk voedingsgewassen, kunnen leveren aan de doelstelling voor 2020 van 10 % hernieuwbare energie in de vervoersector;

• wordt een indicatieve doelstelling van 0,5 % ingevoerd voor geavanceerde biobrandstoffen; en

• is vereist dat de Commissie emissiefactoren introduceert om in haar verslaglegging rekening te houden met de effecten van indirecte veranderingen in landgebruik.

4.3.7.F-gassen

De in 2014 vastgestelde verordening inzake F-gassen is op 1 januari 2015 in werking getreden. Hierin worden bestaande maatregelen versterkt (bv. de insluiting van gassen door de detectie van lekken, de installatie van apparatuur door opgeleid personeel, de terugwinning van gebruikte gassen enz.) en wordt de afbouw van het gebruik van F-gassen ingeleid, wat de totale emissies van F-gassen in 2030 met twee derde moet verlagen in vergelijking met 2014. Ook wordt in bepaalde omstandigheden het in de handel brengen van F-gassen verboden als er alternatieven beschikbaar zijn (bv. huishoudelijke koelkasten en diepvriezers die fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) met een aardopwarmingsvermogen (GWP) van 150 of meer bevatten).

5. Beleidsinitiatieven van de EU inzake aanpassing

De EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, vastgesteld in 2013, heeft tot doel Europa klimaatbestendiger te maken. De strategie bevordert aanpassingsmaatregelen binnen de EU, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de aanpassingsoverwegingen in alle relevante beleidsdomeinen van de EU aan bod komen (integratie) en dat betere coördinatie, samenhang en informatie-uitwisseling worden gestimuleerd. In 2017 zal de Commissie verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de aanpassingsstrategie. De algemene ontwikkelingen omvatten de volgende:

• vele lidstaten pakken aanpassingsplanning en de identificatie van risico's en zwakke plekken in verband met klimaatverandering reeds aan. 20 lidstaten hebben nationale aanpassingsstrategieën goedgekeurd en in de meeste van de overblijvende landen zijn dergelijke strategieën in voorbereiding;

• meer dan de helft van de lidstaten heeft financieringsmiddelen gereserveerd voor aanpassing; minder dan de helft echter beschikt over een specifieke begroting voor aanpassingsmaatregelen in kwetsbare sectoren;

• de meeste lidstaten moeten nog actieplannen voor aanpassing opstellen en uitvoeren;

• de situatie in verband met de ontwikkeling en uitvoering van bewakings- en evaluatiesystemen verschilt enigszins tussen de lidstaten, maar in de meeste lidstaten blijft het een openstaande kwestie.

6. Klimaatfinanciering

Dit deel biedt een overzicht van het gebruik van klimaatfinanciering uit veilingen van EU-ETS-emissierechten en uit de EU-begroting. Het resumeert ook de gegevens met betrekking tot de klimaatgerelateerde uitgaven van de EU en de lidstaten ter ondersteuning van ontwikkelingslanden.

6.1.Veilingopbrengsten van EU-ETS-emissierechten

6.1.1.Het gebruik door de lidstaten van de veilingopbrengsten

In 2014 bedroeg de totale opbrengst uit veilingen van EU-ETS-emissierechten 3,2 miljard EUR.

Overeenkomstig de EU-ETS-richtlijn zouden de lidstaten ten minste 50 % van de opbrengst uit veilingen of het equivalent daarvan in financiële waarde moeten gebruiken voor klimaat- en energiegerelateerde doeleinden.

In 2014 hebben de lidstaten gemiddeld ongeveer 87 % van die opbrengsten of het equivalent daarvan in financiële waarde gebruikt voor klimaat- en energiegerelateerde doeleinden of daarvoor gereserveerd, grotendeels ter ondersteuning van nationale investeringen in klimaat en energie. Niettemin zijn een paar lidstaten de gepaste wettelijke en financiële instrumenten nog aan het vaststellen om een deel van de opbrengsten te gebruiken. België heeft geen nadere gegevens verstrekt over het gebruik van haar opbrengsten aangezien geen overeenstemming is bereikt over de toewijzing ervan aan de verschillende overheden.

40.

Figuur 5 Gerapporteerde opbrengst of het equivalent daarvan in financiële waarde gebruikt voor of met het oog op gebruik voor klimaat- en energiegerelateerde doeleinden in 2014





Bron: Europese Commissie.

* HR: de veilingen starten in 2015; bijgevolg zijn er geen opbrengsten in 2014.


Wat betreft het type actie dat wordt ondersteund, gebruiken Denemarken en het Verenigd Koninkrijk een aanzienlijk deel van hun opbrengst uit veilingen of het equivalent daarvan in financiële waarde voor de financiering van onderzoeksprojecten over emissiereductie, waaronder CCS-technologieën. Frankrijk investeert alle opbrengsten in de verbetering van de energie-efficiëntie van openbare gebouwen die worden gebruikt voor sociale huisvesting. In 2014 en 2015 heeft Zweden een bedrag ten belope van 32 miljoen EUR uit haar veilingopbrengsten ter beschikking gesteld van het Groen Klimaatfonds van het UNFCCC.

Meer informatie over het gebruik van de veilingopbrengsten door de lidstaten kan worden geraadpleegd in het begeleidende werkdocument voor de diensten van de Commissie.

6.1.2.NER300 en het voorstel voor een innovatiefonds

In het kader van het NER300-programma zijn in 20 lidstaten projecten geselecteerd voor financiering, waarvan 38 op het gebied van hernieuwbare energie en één CCS-project. De totale financiering van NER300-projecten zal 2,1 miljard EUR bedragen, wat naar verwachting een extra 2,7 miljard EUR aan private investeringen zal aantrekken.

In de conclusies van de Europese Raad van oktober 2014 wordt de Commissie verzocht het NER300-programma na 2020 te vernieuwen en te verlengen. Het nieuwe innovatiefonds dat wordt voorgesteld als onderdeel van de herziene EU-ETS-richtlijn zou 400 miljoen emissierechten en 50 miljoen niet-toegewezen emissierechten bevatten. Het zou voortbouwen op het NER300-programma maar het toepassingsgebied verruimen tot koolstofarme innovatie in industrietakken.

6.1.3.Voorstel voor een moderniseringsfonds

In juli 2015 heeft de Commissie ook een nieuw moderniseringsfonds voorgesteld, bedoeld voor 10 lidstaten met een bbp per hoofd van de bevolking dat lager ligt dan 60 % van het EU-gemiddelde, om hun energiesystemen te moderniseren en de energie-efficiëntie te verbeteren opdat hun burgers uiteindelijk over schonere, zekere en betaalbare energie kunnen beschikken. Tussen 2021 en 2030 zullen ongeveer 310 miljoen emissierechten (nl. 2 % van het totaal) worden gebruikt voor de oprichting van het fonds.

6.2.Integratie van het klimaatbeleid in de EU-begroting

41.

Ondersteuning van de overschakeling naar lage emissies en klimaatbestendigheid in de EU door middel van het meerjarig financieel kader


In het huidige meerjarig financieel kader wordt tot doel gesteld om ten minste 20 % van de EUbegroting aan klimaatgerelateerde doelstellingen toe te wijzen. Dit vertegenwoordigt ongeveer 180 miljard EUR en betekent een verdrievoudiging van het aandeel van 6 tot 8 % dat hiervoor in de begroting voor 2007-2013 was toegewezen. Deze klimaatgerelateerde uitgaven worden op jaarbasis gevolgd overeenkomstig een door de Commissie vastgestelde methodologie.

Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt. De totale bijdrage in 2015 bedraagt ongeveer 16,8 %. In 2016 zal naar verwachting 20,6 % van de EU-begroting worden gebruikt om bij te dragen aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU:

• de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF's) vormen meer dan 43 % van het meerjarig financieel kader. Klimaat komt aan bod in de ESIF-verordeningen, in de 28 partnerschapsovereenkomsten en in meer dan 530 fondsspecifieke programma's. Een gemeenschappelijke methodologie is vastgesteld om te bepalen op welk niveau de doelstellingen op het gebied van klimaatverandering worden ondersteund. Meer dan 110 miljard EUR zal worden gereserveerd voor deze doelstellingen, wat overeenkomt met 23 tot 25 % van de totale fondsen. Het precieze bedrag zal bekend zijn aan het einde van de huidige programmering, wanneer alle programma's zijn goedgekeurd. De lidstaten zullen het dan gebruiken voor geplande klimaatgerelateerde projecten;

• ten minste 35 % van de Horizon 2020-begroting, die 79 miljard EUR bedraagt, zal naar verwachting worden geïnvesteerd in klimaatgerelateerde projecten. Ten tijde van de opstelling van dit verslag is 80 % van de begroting in 2014 getraceerd en 22 % van de klimaatgerelateerde uitgaven geregistreerd. In de programmering voor thematische gebieden ligt de verwezenlijking van de klimaatdoelstelling van 35 % niet veraf. In de bottom-up-acties, goed voor 25 % van de totale Horizon 2020-begroting, is echter slechts een beperkt aantal klimaatgerelateerde projecten terug te vinden. Bijgevolg zijn dringende corrigerende maatregelen nodig om de integratiedoelstelling van 35 % te bereiken en te vermijden dat in 2015 en de jaren daarna verder ondergepresteerd wordt. Bovendien is het geïntegreerde strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan) het allereerste onderzoeks- en innovatieproject in het kader van de energie-unie; het geeft een nieuwe impuls aan de ontwikkeling en de inzet van koolstofarme technologieën door een betere coördinatie van de inspanningen, waarvan ook de prioriteiten beter worden bepaald. Het is opgebouwd rond tien actiepunten die erop zijn gericht de onderzoeks- en innovatieprioriteiten van de energie-unie te verwezenlijken. Ook stelt het een nieuw financieel product voor, de faciliteit voor energiedemonstratieprojecten, ontwikkeld in samenwerking met de EIB, dat is gericht op baanbrekende demonstratieprojecten op grote schaal;

• voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn 2014 en 2015 overgangsjaren. Het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt effectief vanaf 2015 en zal de uitbetaling omvatten van ongeveer 4 miljard EUR afkomstig van de vergroeningsmaatregelen alleen. Plattelandsontwikkelingsprogramma's worden voornamelijk in de loop van 2015 goedgekeurd; zij omvatten projecten die later worden uitgevoerd, wat een aanzienlijke stijging inhoudt van de uitgaven van plattelandsontwikkeling voor klimaat.

6.3.Klimaatgerelateerde uitgaven van de EU en de lidstaten ter ondersteuning van ontwikkelingslanden

Steun aan ontwikkelingslanden speelt een belangrijke rol in de verwezenlijking van de overeengekomen doelstelling om de mondiale stijging van de gemiddelde temperatuur te beperken tot minder dan 2 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau, de overgang naar economieën met lage broeikasgasemissies te voltooien en bij te dragen aan klimaatbestendige duurzame ontwikkeling. Tijdens de klimaatconferentie in Kopenhagen in 2009 hebben de ontwikkelde landen zich tot doel op de korte termijn gesteld om voor de periode 2010-2012 gezamenlijk 30 miljard USD extra overheidsfinanciering voor het klimaat bijeen te brengen (snellestartfinanciering). Ook hebben zij zich verbonden tot de langetermijndoelstelling om tot 2020 gezamenlijk 100 miljard USD per jaar vrij te maken om zinvolle mitigatiemaatregelen te ontplooien en te zorgen voor transparantie bij de tenuitvoerlegging (langetermijnfinanciering). Die financiering zal komen van een brede reeks publieke en private, bilaterale en multilaterale bronnen, waaronder alternatieve financieringsbronnen.

Deze toezegging van 100 miljard USD heeft bijgedragen aan een aanzienlijke stijging van de klimaatfinanciering binnen ontwikkelingssamenwerking en via multilaterale ontwikkelingsbanken. De EU en haar lidstaten zijn de grootste donoren van officiële ontwikkelingshulp aan ontwikkelingslanden, goed voor meer dan 70 miljard USD op jaarbasis (ongeveer 58 miljard EUR in 2014). In de periode 2010-2012 hebben zij 7,34 miljard EUR toegewezen in het kader van de snellestartfinanciering.

Voorts hebben de EU en haar lidstaten in 2014 gezamenlijk 14,5 miljard EUR toegezegd om ontwikkelingslanden bij te staan in hun strijd tegen de klimaatverandering. Dat cijfer omvat klimaatfinanciering afkomstig van overheidsbegrotingen en andere instellingen voor ontwikkelingsfinanciering. Sinds 2014 is daarin ook de klimaatfinanciering van de EIB ten belope van 2,1 miljard EUR vervat. In vergelijking met de voorgaande jaren is in deze berekening rekening gehouden met completer cijfermateriaal op basis van gegevens van de OESO over toegerekende multilaterale bijdragen.