Toelichting bij COM(2012)515 - Verslag over de tussentijdse evaluatie van het Erasmus Mundus II-programma (2009-2013)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

52012DC0515

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Verslag over de tussentijdse evaluatie van het Erasmus Mundus II-programma (2009-2013) /* COM/2012/0515 final */


3.

INHOUD


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Verslag over de tussentijdse evaluatie van het Erasmus Mundus II-programma (2009-2013)

4.

1........... INLEIDING.................................................................................................................. 3


5.

2........... ACHTERGROND VAN DE EXTERNE EVALUATIE................................................. 3


6.

3........... DE EXTERNE EVALUATIE......................................................................................... 4


7.

3.1........ De modaliteiten van de evaluatie...................................................................................... 4


8.

3.2........ Methodologie................................................................................................................. 4


9.

3.3........ De bevindingen van de evaluatie...................................................................................... 4


10.

3.3.1..... Nieuw in het EM II-programma...................................................................................... 4


11.

3.3.2..... Andere algemene bevindingen......................................................................................... 6


12.

3.3.3..... Relevantie....................................................................................................................... 6


13.

3.3.4..... Doeltreffendheid............................................................................................................. 6


14.

3.3.5..... Duurzaamheid................................................................................................................. 7


15.

3.3.6..... Efficiëntie........................................................................................................................ 7


16.

3.3.7..... Het beheer van het programma: opzet en structuur........................................................... 8


17.

4........... BELANGRIJKSTE AANBEVELINGEN VAN DE EXTERNE EVALUATIE.............. 9


18.

4.1........ Algemene aanbevelingen over de relevantie..................................................................... 9


19.

4.2........ Algemene aanbevelingen over de doeltreffendheid........................................................... 9


20.

4.3........ Algemene aanbevelingen over de duurzaamheid............................................................... 9


21.

4.4........ Algemene aanbevelingen over de efficiëntie.................................................................... 10


22.

5........... CONCLUSIES VAN DE COMMISSIE..................................................................... 10


Inhoudsopgave

1.

Inleiding



De tussentijdse evaluatie van het Erasmus Mundus (EM) II-programma werd opgestart door de Europese Commissie ingevolge de vereisten van het Erasmus Mundus-besluit (Besluit nr. 1298/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008[1]). Het doel van deze evaluatie was het beoordelen van de relevantie, doeltreffendheid, duurzaamheid en efficiëntie van het programma, met bijzondere aandacht voor de nieuwigheden die in fase II van het programma werden geïntroduceerd. Deze evaluatie behelsde de drie acties (actie 1, actie 2 en actie 3) over de uitvoeringsperiode 2009-2011.

De evaluatie werd geleid door de stuurgroep die was samengesteld uit leden die verschillende directoraten-generaal van de Europese Commissie vertegenwoordigden (Onderwijs en Cultuur; Ontwikkeling en Samenwerking – EuropeAid; en Uitbreiding), de Europese Dienst voor extern optreden en het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur, die ook allemaal betrokken zijn bij het EM-programma. De volledige tekst van de evaluatie vindt u op: ec.europa.eu/dgs/education_culture/evalreports

Het verslag over de tussentijdse evaluatie wordt overeenkomstig artikel 13 van het EM-besluit gepresenteerd. Het steunt op de bevindingen van de tussentijdse EM II-evaluatie van de behaalde resultaten en de kwalitatieve aspecten van de uitvoering van het programma. Het verslag bevat het standpunt van de Commissie over de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de tussentijdse evaluatie. Deze conclusies en aanbevelingen zijn gebaseerd op uitgebreide enquêtes en interviews met EM-deelnemers en belangrijke belanghebbenden.

2.

Achtergrond


23.

VAN DE EXTERNE EVALUATIE


Het EM II-programma (2009-2013) is bedoeld om de kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa te verbeteren, om de carrièrekansen van studenten te helpen verbeteren en om de dialoog en het begrip tussen de mensen te bevorderen door middel van internationale samenwerking, alsook om een bijdrage te leveren aan de duurzame ontwikkeling van het hoger onderwijs in derde landen, in overeenstemming met de EU-doelstellingen voor buitenlands beleid.

Het EM-programma heeft een budget van 950 miljoen EUR, waarvan ongeveer 494 miljoen EUR is toegewezen aan acties 1 en 3, uit het onderwijsbudget van de EU, en 460 miljoen EUR aan actie 2, uit verschillende financieringsinstrumenten.

Structuur van het programma: EM II 2009-2013 werd uitgevoerd via de volgende acties:

– Actie 1: Gezamenlijke EM-programma's van uitmuntende kwaliteit op master- en doctoraatsniveau, met inbegrip van studie- en onderzoeksbeurzen om deel te nemen aan deze programma's;

– Actie 2: EM-partnerschappen tussen Europa en hogeronderwijsinstellingen in derde landen, inclusief studie- en onderzoeksbeurzen voor mobiliteit op alle academische niveaus. Deze actie vervangt het vroegere onderdeel 'externe samenwerking';

– Actie 3: Bevordering van het Europese hoger onderwijs via projecten om Europa als onderwijsbestemming en mondiaal excellentiecentrum aantrekkelijker te maken.

Nieuwigheden in EM II: In fase II werd het toepassingsgebied van het EM-programma uitgebreid door de volgende essentiële nieuwe dimensies toe te voegen:

– Uitbreiden van gezamenlijke programma's naar het doctoraatsniveau;

– Beurzen aanbieden voor Europese studenten;

– Het onderdeel 'externe samenwerking' integreren in het EM-programma als actie 2 en het toepassingsgebied ervan uitbreiden;

– De gezamenlijke EM-programma's openstellen voor hogeronderwijsinstellingen van derde landen.

24.

3. DE EXTERNE EVALUATIE


25.

3.1. De modaliteiten van de evaluatie


Na een aanbesteding[2] werd het Instituut voor overheidsbeleid en beheer (PPMI) geselecteerd om de evaluatie uit te voeren. De tussentijdse evaluatie betreft de periode 2009-2011. In deze periode werd een aantal oproepen tot het indienen van voorstellen gepubliceerd voor de praktische uitvoering van het programma.

In de tussentijdse evaluatie werd de nadruk gelegd op het beantwoorden van evaluatievragen over relevantie en nut, efficiëntie, doeltreffendheid, duurzaamheid en toegevoegde waarde van het programma voor de Europese Unie.

Voor elk van de evaluatievragen geeft de tussentijdse evaluatie concrete aanbevelingen over hoe de logica, de doelstellingen, het opzet, de uitvoering en de resultaten verder kunnen worden verbeterd vanuit het standpunt van de Commissie, de begunstigden en mogelijke deelnemers.

26.

3.2. Methodologie


De toegepaste methodologie start met een set van 45 evaluatievragen en subvragen/operationele vragen. Ter beantwoording van de vragen werden expliciete indicatoren en beoordelingscriteria gedefinieerd.

27.

3.3. De bevindingen van de evaluatie


28.

3.3.1. Nieuw in het EM II-programma


- De gezamenlijke EM-doctoraatsprogramma's:

De gezamenlijke master- en doctoraatsprogramma's die werden gefinancierd door actie 1, hadden een aanzienlijke toegevoegde waarde omdat ze afgestudeerden betere slaagkansen boden bij het zoeken naar werk en/of naar een aanstelling als onderzoeker. Internationale ervaring en interculturele competentie kunnen worden beschouwd als de belangrijkste troeven die EM-studenten onderscheiden van andere afgestudeerden. Het opnemen van samenwerking op doctoraats- en postdoctoraatsniveau binnen EM II is een van de meest succesvolle innovaties geworden van fase II. Heel wat prestigieuze hogeronderwijsinstellingen werden hierdoor aangetrokken om deel te nemen.

- De nieuwe EM-actie 2

De invoering van actie 2 met specifieke doelstellingen op het vlak van samenwerking met derde landen vond plaats in het kader van een programma dat het potentiële conflict aanpakte tussen duurzame ontwikkeling van derde landen (actie 2) en het bevorderen van een excellentiecentrum (actie 1). Op die manier was EM II ontworpen om een 'braindrain' te voorkomen. Deze nieuwe actie bevat twee delen: een voor ontwikkelingslanden (deel 1) en een voor geïndustrialiseerde landen (deel 2).

De interviews met institutionele en individuele begunstigden en de casestudies wijzen erop dat de doelstellingen inzake samenwerking en excellentie eerder complementair waren dan tegenstrijdig. Begunstigden uit derde landen waarderen de grote positieve invloed van samenwerking op de capaciteiten van hogeronderwijsinstellingen in hun landen. De belanghebbende partijen in derde landen benadrukten echter ook de behoefte aan meer evenwichtige relaties tussen hogeronderwijsinstellingen uit de EU en uit derde landen.

- Beurzen aanbieden voor EU-studenten

In het algemeen biedt deze nieuwe fase van het EM-programma een toegevoegde waarde aan EU-studenten in hun zoektocht naar werk of naar een aanstelling als onderzoeker (vroeger was dit alleen voor studenten uit derde landen). Internationale ervaring en interculturele competenties zijn belangrijke EM-troeven die nu ook aan EU-studenten worden aangeboden.

De beurzen voor Europese studenten in het kader van actie 1 waren echter de minst succesvolle nieuwigheid van het programma (beurzen uit categorie B voor EU-studenten waren niet aantrekkelijk genoeg). Bovendien wordt erop gewezen dat het essentieel is om voldoende informatie te verstrekken om Europese studenten aan te trekken.

Ook het aantrekken van Europese studenten onder actie 2 mobiliteit was een uitdaging. Toch waren vertegenwoordigers van partnerinstellingen in actie 2 deel 2 (geïndustrialiseerde landen) er sterk van overtuigd dat mobiliteit naar en van geïndustrialiseerde derde landen ook in de toekomst deel moet uitmaken van EM-programma's omdat dit de excellentiedoelstellingen ondersteunt en veel kansen biedt om relaties uit te bouwen met hogeronderwijsinstellingen in de grote economieën overal ter wereld.

- Hogeronderwijsinstellingen uit derde landen de kans geven om deel te nemen aan actie 1 van het programma als volledige partners

Met deze nieuwigheid kregen hogeronderwijsinstellingen uit derde landen de kans om binnen consortia een pan-Europees ontwerp van gezamenlijke programma's uit te wisselen.

De samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen binnen en buiten de EU wordt gehinderd door de vele verschillende nationale hogeronderwijssystemen. De deelname aan het EM-programma van hogeronderwijsinstellingen buiten de EU werd bemoeilijkt door regelgeving, problemen met overheden, beperkte middelen en specifieke problemen op allerlei vlakken. Hogeronderwijsinstellingen van buiten de EU en EU-partners hebben obstakels aangepakt die verband hielden met de verscheidenheid aan nationale systemen, administratieve problemen, coördinatie van het consortium, toekenning van diploma's, gezamenlijke diploma's of de uiteenlopende onderwijskosten in het hele consortium. In de meeste gevallen werden deze uitdagingen geval per geval opgelost, maar meer structurele maatregelen zullen in de toekomst nodig zijn.

De institutionele begunstigden waren enthousiast over de invloed van het EM II-programma op het versterken van de internationale banden tussen Europese instellingen en instellingen uit derde landen. Uit voorbeelden is duidelijk gebleken dat het programma nuttig is voor de internationalisering van de hogeronderwijsstelsels van de deelnemende landen (meer kansen voor internationale interinstitutionele samenwerking).

29.

3.3.2. Andere algemene bevindingen


Deze tussentijdse evaluatie was nuttig om meer te weten te komen over de uiteindelijke doelstellingen van EM II-begunstigden:

– Begunstigden onder actie 1 haalden aan dat excellentie op het vlak van onderwijs en onderzoek de belangrijkste doelstelling was van hun geselecteerde projecten.

– De begunstigden van actie 2 – deel 1 legden de nadruk op samenwerking, mobiliteit en capaciteitsopbouw.

– Bij de belanghebbenden die deelnamen aan actie 2 – deel 2 bleek dat academische excellentiedoelstellingen de belangrijkste motivatie waren van de betrokken instellingen.

Het EM-programma heeft bijgedragen tot een sterker Europees concurrentievoordeel in het hoger onderwijs door de hogeronderwijsstelsels te helpen in het kader van de gezamenlijke programma's een homogener beeld van zichzelf te geven.

De doelstellingen van EM II voldeden aan beleidsinitiatieven en politieke prioriteiten van de EU. In de toekomst kan het EM II-programma echter nog meer de nadruk leggen op de inzetbaarheid van jonge mensen, zoals ook vermeld in het Europa 2020-initiatief. Het programma biedt waardevolle vaardigheden die afgestudeerden in hun loopbaan kunnen gebruiken, maar de eigenlijke inzetbaarheid bleef ongelijk verdeeld tussen de verschillende regio's en onderzoeksgebieden.

30.

3.3.3. Relevantie


De doelstellingen van het EM II-programma bleven erg relevant, ook al waren de behoeften van de doelgroepen en belanghebbenden erg uiteenlopend. Zowel de gezamenlijke programma's (actie 1) als mobiliteit (actie 2) dragen bij tot het stimuleren van excellentie, capaciteitsopbouw en ontwikkeling van internationale samenwerking.

De begunstigden uit derde landen benadrukten dat het programma een bijdrage kan leveren aan de capaciteitsopbouw van hun hogeronderwijsinstellingen. Het risico op een 'braindrain' uit derde landen bleef bestaan, maar de belanghebbende partijen uit de derde landen gaven ook aan dat het ontwikkelingselement kon worden versterkt door meer evenwichtige en wederzijdse betrekkingen tussen de deelnemers uit de EU en die uit derde landen.

Het EM II-programma was nauw verbonden met en werd aangevuld door de andere EU-programma's, namelijk: LLP, Tempus, Alfa, Edulink en Marie Curie-beurzen.

31.

3.3.4. Doeltreffendheid


Hoewel het programma een bijdrage heeft geleverd aan het strategische EU-beleid, waren de gevolgen voor de Bologna-hervorming voor de verschillende landen ongelijk en verscheiden. De bijdrage was erg significant in sommige derde landen, met name in de nabuurschapslanden, en vooral op het vlak van essentiële wetgeving voor de erkenning van gezamenlijke diploma's en voor mechanismen voor de erkenning van studiepunten. Toch wordt aangegeven dat op deze domeinen, zowel binnen de EU als in de derde landen, extra inspanningen nodig zijn.

Over het algemeen levert het programma een aanzienlijke bijdrage aan de versterking van de internationale oriëntatie van de deelnemende instellingen, maar het proces moet worden gezien in de context van een bredere internationale samenwerking en moet rekening houden met verschillende situaties binnen de hogeronderwijsinstellingen. Het programma moet worden beschouwd als een 'soft power'-initiatief om de attitudes en standpunten van beleidsmakers en belanghebbenden te wijzigen. In sommige gevallen hadden EM II-deelnemers al engagementen op lange termijn op het vlak van internationale samenwerking.

In de evaluatie worden drie soorten obstakels geïdentificeerd die betrekking hebben op mobiliteit: 1) obstakels die betrekking hebben op de diversiteit van nationale hogeronderwijsstelsels; 2) obstakels met betrekking tot het opzet van het programma; 3) obstakels met betrekking tot de administratieve last en medefinanciering (EM-consortia laten het gecentraliseerde beheer en management meestal over aan hun coördinerende instellingen. Die instellingen proberen administratieve en financiële doeltreffendheid te garanderen, wat ook het zoeken naar mogelijke medefinancieringsbronnen behelst).

32.

3.3.5. Duurzaamheid


De deelnemende instellingen waren doorgaans zeer geïnternationaliseerd en hadden personeelsleden die verantwoordelijk waren voor internationaal projectbeheer, maar bijna de helft van de begunstigden verklaarde over te weinig middelen te beschikken om de werklast van het gezamenlijke EM-project te kunnen dragen. De deelnemende instellingen waren over het algemeen voorbereid op het verdwijnen van de EU-ondersteuning, maar ze hoopten dat dit geleidelijk aan zou gebeuren.

Dankzij het EM-label konden instellingen die uitmunten op hun gebied, maar geen internationaal prestige hebben, toegang krijgen tot externe financiële middelen en makkelijker erkenning krijgen voor hun cursussen. Door voormalige begunstigden hun label na afloop van de financieringsperiode te laten behouden, kan de duurzaamheid van hun cursussen worden verbeterd.

De duurzaamheid van het EM-project kan mogelijk worden verbeterd door het programma te promoten en de resultaten beter te benutten. De EMA (EM-alumnivereniging) is bijzonder gemotiveerd en actief in het promoten van het programma en het ontwikkelen van de identiteit van voormalige EM-deelnemers. De verspreidingsactiviteiten bestonden vooral in het promoten van het programma in plaats van in het promoten van Europa als studiebestemming.

33.

3.3.6. Efficiëntie


Het programma werd op een efficiënte manier uitgevoerd. Uit de evaluatie komen de volgende gegevens over de efficiëntie van het programma naar voren:

- De meeste van de geplande programmaresultaten moeten tegen 2013 worden behaald met minder kosten dan aanvankelijk verwacht.

- De programmaresultaten werden behaald met gelijkwaardige of zelfs lagere kosten dan die van soortgelijke beursstelsels. Algemeen blijkt uit de analyse dat het behalen van dezelfde resultaten met minder financiering geen probleem vormde omdat het programma efficiënt werd uitgevoerd wat betreft begroting en resultaten.

- In de tweede fase van het EM-programma werden relevante administratieve middelen ingevoerd, zoals de berekening van gedane kosten op basis van forfaitaire bedragen. Hoewel het aantal activiteitenverslagen werd verminderd tijdens de uitvoering van het programma, ervoeren de begunstigden hun deelname aan EM als lastig.

34.

3.3.7. Het beheer van het programma: opzet en structuur


De begunstigden van het programma stonden positief tegenover de voorbereiding en uitvoering van EM-projecten, behalve wat betreft de grote administratie werklast. De begunstigden waren van mening dat verdere vereenvoudigingen (bijvoorbeeld van de activiteitenverslagen) mogelijk waren; onder meer werd voorgesteld de jaarlijkse hernieuwing van de aanvraag te herzien.

De monitoring en evaluatie van het project was hoofdzakelijk kwantitatief. In de toekomst kan het EM-kwaliteitsbeoordelingsproject (EMQA) ook worden aangewend om de kwaliteit van de gezamenlijke programma's beter te beoordelen met de betrokkenheid van deskundigen op het terrein.

De begunstigden waren tevreden met de diensten van het uitvoerend agentschap (EACEA) en met de informatie en de begeleiding die werden verstrekt door de nationale structuren, de nationale Tempus-bureaus en de EU-delegaties. Hoewel de mechanismen voor het selecteren van projecten efficiënt waren, tastten de lage slaagkansen voor sommige acties en onderdelen het vertrouwen aan van de doelgroepen als het gaat om de transparantie van de projectselectie.

De verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de DG's voor de uitvoering van acties 1 en 2, evenals het gebrek aan een comité dat de leiding neemt over het hele programma, werkt de ontwikkeling van synergieën tussen de acties van het programma niet in de hand. Toch worden de zwakke punten in de strategische coördinatie in zekere mate gecompenseerd door een goede coördinatie op operationeel niveau aangezien de administratie van alle acties onder de verantwoordelijkheid valt van één enkele eenheid binnen het uitvoerend agentschap (EACEA – Agentschap voor onderwijs, audiovisuele middelen en cultuur).

Er is behoefte aan één enkel comité (met vertegenwoordigers van het DG EAC, DG DEVCO en andere directoraten-generaal en diensten van de Europese Commissie) om het programma na 2013 te sturen.

35.

4. BELANGRIJKSTE AANBEVELINGEN VAN DE EXTERNE EVALUATIE


Algemene aanbevelingen

36.

4.1. Algemene aanbevelingen over de relevantie


Volgens de algemene aanbevelingen van de evaluatie kan de relevantie worden verbeterd door middel van evenwichtigere programmadoelstellingen en een sterkere band tussen het EM-programma en andere EU-programma's op het vlak van hoger onderwijs.

37.

4.2. Algemene aanbevelingen over de doeltreffendheid


Om de doeltreffendheid te verbeteren, worden in de evaluatie aanbevelingen gedaan over de volgende belangrijke aspecten: inzetbaarheid; evenwicht tussen de doelstellingen inzake excellentie, capaciteitsopbouw en geografische participatie; werkgevers betrekken; helpen bij de visumprocedure; en beste praktijken in kaart brengen.

Wat de inzetbaarheid betreft, kunnen de programma-activiteiten meer open staan voor internationale mobiliteit en samenwerking op het vlak van beroepsopleidingen die worden aangeboden door hogeronderwijsinstellingen om hooggekwalificeerde professionals op te leiden.

Het evenwicht tussen programmadoelstellingen inzake excellentie, capaciteitsontwikkeling en geografische spreiding moet worden behouden en versterkt. Er zouden stimulansen moeten worden aangeboden om meer instellingen te bereiken uit kandidaat- en mogelijke kandidaat-lidstaten in het programma en om hun capaciteiten te verbeteren voor een meer evenwichtige mobiliteit.

Goede praktijken voor het betrekken van werkgevers moeten worden gestimuleerd, en netwerkactiviteiten in kandidaat- en mogelijke kandidaat-lidstaten zijn nodig.

Aangezien de belangrijkste hindernissen te maken hebben met administratie, is het belangrijk dat het DG EAC de activiteiten van de Europese Commissie blijft ondersteunen om de visumprocedure voor begunstigden van Europese mobiliteitsprogramma's te vereenvoudigen. Op dit moment gebeurt dit door richtlijnen vast te stellen.

Goede praktijken moeten algemeen bekend worden gemaakt onder aanvragers en begunstigden.

38.

4.3. Algemene aanbevelingen over de duurzaamheid


Duurzaamheid garanderen is een grote bezorgdheid die wordt gedeeld door EM-begunstigden. Aanbevelingen over duurzaamheid hebben te maken met een beter gebruik van de beperkte EU-middelen. Het delen van goede praktijken en een beter geïntegreerd programma kunnen ook nuttig zijn.

Hoewel er een risico bestaat op afhankelijkheid van EU-middelen, is het ook zo dat aanvragen voor financiële middelen uit andere instrumenten vereisen dat de academische netwerken worden verdiept en uitgebreid zodat uitmuntende cursussen en partnerschappen tot wasdom kunnen komen.

Het is belangrijk om goede praktijken te delen zodat partners hun erkenningsmechanismen kunnen versterken en minder middelen moeten investeren in hun ontwikkeling.

39.

4.4. Algemene aanbevelingen over de efficiëntie


Overeenkomstig de aanbevelingen in de tussentijdse evaluatie kan de efficiëntie van het programma worden verhoogd door de financiële toewijzingen voor elke actie met duidelijk geïdentificeerde beleidsdoelstellingen te verbinden die rekening houden met de specifieke behoeften van verschillende regio's in de wereld bij het definiëren van de prioriteiten, het interventieniveau – bachelor, master, doctor – diploma versus mobiliteit van studiepunten, enz.); het verbeteren van de monitoring en evaluatie van toekomstige projecten; en het stroomlijnen van de promotie van het programma.

Het evenwicht tussen de verschillende acties en hun onderdelen in het programma na 2013 moet worden geëvalueerd in samenhang met duidelijk geïdentificeerde beleidsdoelstellingen en met het oog op het maximaliseren van de kansen op succes.

De monitoring en evaluatie van toekomstige projecten moeten worden verbeterd door een betere balans tussen kwalitatieve en kwantitatieve beoordelingen en door deskundigen op het terrein te betrekken bij de monitoringbezoeken en projectevaluaties. Het EM‑kwaliteitsbeoordelingsproject moet worden voortgezet en beter aan de projectmonitoring worden gekoppeld.

De promotie van het programma voor de verschillende acties in het kader van het programma na 2013 moet worden gestroomlijnd, maar ook het huidige institutionele kader waarbij het uitvoerend agentschap, de nationale structuren en de EU-delegaties betrokken zijn, moet worden behouden.

40.

5. CONCLUSIES VAN DE COMMISSIE


De Commissie deelt het globale oordeel van de evaluator dat het EM II-programma een sterke ondersteuning en een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het internationaliseringsproces van de Europese ruimte voor hoger onderwijs.

Het programma blijft uiterst relevant voor het stimuleren van excellentie, internationale samenwerking, mobiliteit en academische capaciteitsopbouw. In de eerste helft van het EM-programma (2009-2011) heeft het programma op een doeltreffende manier de internationale oriëntatiestrategie van de deelnemende instellingen versterkt en strategische netwerkactiviteiten duurzaamheid gegeven. Uit de tussentijdse evaluatie van EM blijkt dat het programma op een efficiënte manier en met een zeer goede kosten-batenverhouding werd uitgevoerd.

De drie programma-acties konden uitstekende resultaten voorleggen voor hogeronderwijsinstellingen, studenten en academici uit EU-lidstaten en derde landen. Actie 1 heeft geholpen bij het verbeteren van de excellentie op het vlak van lesgeven en leren en het ondersteunen van institutionele samenwerking.

De EM II actie 2-partnerschappen hebben hun nut bewezen bij het ondersteunen van internationale samenwerking op het vlak van hoger onderwijs en zijn erg efficiënt gebleken om instellingen van derde landen als leden te betrekken bij internationale partnerschappen die academische mobiliteit ondersteunen.

EM II actie 3 was doeltreffend om het hele programma coherent en duurzaam te maken.

EM II werd ontworpen met vier nieuwigheden om verschillende gebreken, tekortkomingen en zwakke punten aan te pakken die in de vorige fase (2004-2008) werden opgemerkt. Zelfs al moeten deze nieuwigheden nog verder worden verbeterd, is het algemene resultaat al erg positief, vooral wat betreft de integratie van de nieuwe actie 2, de actievere deelname van partners uit derde landen in consortia en de beurzen die aan EU-studenten worden aangeboden.

De Commissie neemt nota van de bevindingen van deze evaluatie ten gunste van verdere verbeteringen die in de tweede helft van het programma en later kunnen worden ingevoerd.

De Commissie verwelkomt in het bijzonder aanbeveling 4.1 om de relevantie te verbeteren door de banden tussen EM en andere EU-programma's op het vlak van hoger onderwijs te versterken. Deze aanbeveling weerspiegelt de voorkeursoptie die resulteerde uit de effectbeoordeling over de internationale dimensie van de hogeronderwijsacties van het toekomstige geïntegreerde programma voor de periode 2014-2020. Volgens die optie (op basis waarvan de Commissie haar voorstel voor het toekomstige geïntegreerde programma Erasmus voor iedereen voor onderwijs, jeugd en sport heeft opgesteld) wordt beoogd de doelstellingen en de impact te versterken door middel van geconcentreerde acties en een gestroomlijnde structuur. Het gebruik van deze optie bij het ontwerpen van het toekomstige geïntegreerde programma hoort de nodige banden te creëren binnen interne programma's (tussen Erasmus en Erasmus Mundus) en tussen het externe en interne beleid en de programma's voor het hoger onderwijs (Erasmus Mundus, Tempus, Edulink, Alfa, Atlantis, enz.). Verwacht wordt dat het ook de banden zal versterken tussen mobiliteit en partnerschappen (met inbegrip van capaciteitsopbouw en beleidsondersteunende maatregelen) en ondersteuning zal bieden om de algemene kwaliteit en relevantie van het hoger onderwijs te verbeteren, waarbij de banden tussen het beleid en de programma's worden verbeterd en de universiteiten in hun internationaliseringsstrategie en bij de modernisering van het hoger onderwijs in landen buiten de EU worden ondersteund, terwijl tegelijkertijd hun menselijk kapitaal wordt ontwikkeld.

De Commissie gaat ook akkoord met aanbeveling 4.2 om de doeltreffendheid van het programma te verbeteren door excellentie en capaciteitsopbouw beter in balans te brengen (in het bijzonder door de financiële toewijzingen voor elke actie te koppelen aan duidelijk geïdentificeerde beleidsdoelstellingen die de behoeften weerspiegelen van verschillende regio's in de wereld). Daarbij worden werkgevers betrokken en wordt getracht de visumprocedure voor zover mogelijk te verbeteren.

Wat aanbeveling 4.3 betreft: de Commissie ondersteunde duurzaamheid (en zal dat ook blijven doen) via verschillende initiatieven zoals de oprichting van de Erasmus Mundus-merknaam en het hergroeperen van de beste Erasmus Mundus-praktijken op het vlak van duurzaamheid.

Wat aanbeveling 4.4 betreft gaat de Commissie akkoord met de noodzaak om de monitoring en evaluatie van projecten te verbeteren en de promotie van het programma te stroomlijnen (met het oog op het verbeteren van het huidige institutionele kader waarbij het uitvoerend agentschap, nationale structuren en de EU-delegaties betrokken zijn). Dit zal plaatsvinden in het kader van het toekomstige geïntegreerde programma, door middel van instrumenten die in de huidige fase worden geproduceerd, met name onder het EM-kwaliteitsbeoordelingsproject.

[1] PB L 340 van 19.12.2008, blz. 83.

[2] Besloten aanbesteding onder het meervoudige raamcontract EAC/50/2009 voor evaluatie, evaluatiegerelateerde ondersteuning en effectbeoordeling.