Toelichting bij COM(2012)485 - Validatie van niet-formeel en informeel leren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2012)485 - Validatie van niet-formeel en informeel leren.
bron COM(2012)485 NLEN
datum 05-09-2012
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het belang van het scheppen van nieuwe leermogelijkheden

Vandaag de dag zijn de mogelijkheden om te leren onbeperkt, grenzeloos en ogenblikkelijk. Leren en nieuwe vaardigheden en competenties opdoen gebeurt niet meer alleen op school (formeel leren), maar ook steeds meer daarbuiten. Individuen leren veel op het werk, door activiteiten in maatschappelijke organisaties of in de virtuele ruimte die wordt gecreëerd door internet en mobiele apparatuur, zowel individueel als met anderen. Steeds vaker bieden bedrijven hun werknemers de mogelijkheid om hun vaardigheden te verbeteren door middel van georganiseerd, maar niet-formeel, leren. Informeel leren wordt ook steeds belangrijker in een geglobaliseerde en via netwerken verbonden wereld waarin de technologie het voor mensen mogelijk maakt om op talrijke manieren te leren, bijvoorbeeld via open onderwijsmiddelen en op afstand.

Het is van groot belang dat alle lerenden met leerervaringen ingezet worden en dat hun positie wordt versterkt om zo in te kunnen spelen op de snelle economische en technische veranderingen, frequentere wisselingen van baan tijdens een mensenleven en om individuen te stimuleren om betere en bruikbaardere vaardigheden te verwerven en zo de inzetbaarheid, de productiviteit en de economische groei te bevorderen.

In de huidige situatie van stijgende werkloosheid – vooral onder jongeren – en stagnerende economische groei is het dringend noodzakelijk dat er gebruik wordt gemaakt van nieuwe leermogelijkheden buiten het formele systeem en van de hierdoor verworven vaardigheden: Europa moet de juiste mix van vaardigheden ontwikkelen en vaardigheden en banen beter op elkaar afstemmen om het concurrentievermogen en de welvaart te vergroten.

In deze context moeten onderwijs- en kwalificatiesystemen alle burgers[1] de mogelijkheid bieden om zichtbaar te maken wat zij buiten de school hebben geleerd en dit te gebruiken voor hun loopbaan of om verder te leren. Dit kan worden bereikt door middel van een validatieprocedure voor leerresultaten die door niet-formeel en informeel leren zijn verworven; in deze procedure bevestigt een erkende instantie dat een individu leerresultaten (kennis, vaardigheden en competenties) heeft verworven, die worden afgemeten aan een toepasselijke norm.

Niet-formeel en informeel leren in het kader van de Europa 2020-strategie

De validatie van niet-formele en informele leerervaringen in de EU-lidstaten draagt wezenlijk bij aan het streven van de EU naar slimme, duurzame en inclusieve groei zoals vastgesteld in de Europa 2020-strategie. Dit kan wezenlijk bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt: de validatiemechanismen zorgen voor meer inzicht in de beschikbare vaardigheden van de beroepsbevolking, maken een betere afstemming tussen vaardigheden en de vraag naar arbeid mogelijk, verbeteren de overdraagbaarheid van vaardigheden tussen ondernemingen en sectoren en bevorderen de mobiliteit op de Europese arbeidsmarkt. Validatie kan de arbeids- en geografische mobiliteit vergemakkelijken en een betere afstemming tussen aanbod van en vraag naar vaardigheden mogelijk maken, en zo een aanmerkelijk effect hebben op de aanpak van het tekort aan vaardigheden in de groeisectoren en het economisch herstel ondersteunen.

In tijden van vergrijzing en een slinkende beroepsbevolking kan de validatie van informele en niet-formele leerervaringen er ook toe bijdragen dat Europa degenen die het verst van de arbeidsmarkt afstaan dichter bij nieuwe leer- en werkkansen brengt en al het menselijk kapitaal aanspreekt om de werkloosheid te bestrijden en de productiviteit en het concurrentievermogen te verbeteren. Met name kan validatie een steun zijn voor jonge werklozen die een eerste baan zoeken of zeer weinig beroepservaring hebben doordat de vaardigheden en competenties die zij in verschillende contexten hebben opgedaan, worden aangetoond en een marktwaarde krijgen.

Vanuit een individueel gezichtspunt biedt validatie kansen op een betere inzetbaarheid, hoger loon en betere carrièrevooruitzichten, een gemakkelijkere overdraagbaarheid van vaardigheden tussen landen, een tweede kans voor voortijdige schoolverlaters, een betere toegang tot formeel onderwijs en formele opleidingen, meer motivatie om te leren en een toegenomen zelfvertrouwen.

Al met al draagt de validatie van niet-formele en informele leerervaringen ook bij aan de verwezenlijking van de Europa 2020-kerndoelen voor voortijdig schoolverlaten, het aandeel van 30- tot 34-jarigen die tertiair of gelijkwaardig onderwijs hebben voltooid, de totale arbeidsparticipatie, en armoede en sociale uitsluiting, een proces dat wordt opgevolgd tijdens het Europees semester.

Voortbouwen op de Europese beleidsagenda

Validatie van niet-formeel en informeel leren maakt deel uit van de Europese beleidsagenda sinds 2001, toen de Commissie een leven lang leren definieerde als alle leeractiviteiten die gedurende het hele leven ontplooid worden om kennis, vaardigheden en competenties vanuit een persoonlijk, burgerlijk, sociaal en/of werkgelegenheidsperspectief te verbeteren. Sinds de verklaring van Kopenhagen over de bevordering van intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding is een reeks initiatieven ontplooid om Europese instrumenten op het gebied van een leven lang leren te ontwikkelen:

– In 2004 zijn de Gemeenschappelijke Europese beginselen voor validatie vastgesteld in de vorm van conclusies van de Raad.

– In 2004 is het Europass-kader ingevoerd, met inbegrip van het Europass-cv en een portfolio van documenten die de burger kan gebruiken om zijn kwalificaties en competenties beter kenbaar te maken en te presenteren in heel Europa. Andere instrumenten om leerresultaten te documenteren, zijn de Jongerenpas (Youthpass) voor het programma Jeugd in actie en paspoorten voor sectorale vaardigheden en kwalificaties die zijn ontwikkeld in het kader van de Europese sectorale sociale dialoog.

– Een belangrijke mijlpaal voor de validatie van niet-formeel en informeel leren was de goedkeuring in 2008 door het Europees Parlement en de Raad van de aanbeveling over het Europees kwalificatiekader (EKK) voor een leven lang leren. Het Europees kwalificatiekader is een referentiekader van kwalificatieniveaus die worden gedefinieerd aan de hand van leerresultaten. Het resulteerde in een nog voortdurend proces in het kader waarvan alle lidstaten hun nationale kwalificatiekader ontwikkelen en invoeren en hun kwalificaties afstemmen op de Europese kwalificatieniveaus. Door dit proces worden kwalificaties beter vergelijkbaar en begrijpelijker voor werkgevers, onderwijsinstellingen, werkenden en lerenden.

– In 2009 publiceerden de Commissie en Cedefop Europese richtsnoeren voor de validatie van niet-formeel en informeel leren om beleidsmakers en praktijkmensen technisch advies inzake validatie te verschaffen. Deze leggen de nadruk op verschillende vooruitzichten voor validatie (bv. individueel, organisatorisch, nationaal, Europees). De richtsnoeren vormen een praktisch hulpmiddel dat op vrijwillige basis wordt toegepast.

– Naast de andere instrumenten vergemakkelijken de op leerresultaten gebaseerde kredietsystemen de validatie van niet-formeel en informeel leren. Voor het hoger onderwijs is dit het Europese puntenoverdrachtsysteem (European Credit Transfer and Accumulation System – ECTS), dat is ontwikkeld in het kader van het Bologna-proces om de mobiliteit tussen instellingen voor hoger onderwijs te vergemakkelijken. Voor beroepsonderwijs en -opleiding is dit het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en ‑opleiding (European Credit System for Vocational Education and Training – ECVET).

Bovendien heeft het programma Een leven lang leren sinds 2007 een aantal proefprojecten gefinancierd met het oog op de ontwikkeling van validatieprocedures en ‑hulpmiddelen in specifieke sectoren of contexten, met name op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie. In sommige landen is het Europees Sociaal Fonds gebruikt om validatiesystemen te ontwikkelen.

Ondanks het bestaan van deze Europese beleidsmaatregelen is de voortgang op het gebied van de validatie in Europa ongelijkmatig, onregelmatig en traag verlopen.

Volgens de jongste update van 2010 voor de Europese inventaris inzake de validatie van niet-formeel en informeel leren hebben slechts vier EU-lidstaten een goed ontwikkeld validatiesysteem, terwijl nog eens zeven landen hetzij een nationaal systeem in de beginfase, hetzij een goed georganiseerd maar partieel validatiesysteem in een of meer sectoren hebben.

De noodzaak van onmiddellijke maatregelen

Dit betekent dat de meerderheid van de EU-lidstaten niet over een algemeen validatiesysteem beschikt. De landen met een goed ontwikkeld systeem hebben een geïntegreerde aanpak van validatie binnen hun systeem voor een leven lang leren (d.w.z. juridisch verankerd), een infrastructuur die de validatie ondersteunt, een sterkere betrokkenheid van de belanghebbenden (vooral de sociale partners) en validatie die betaalbaar is voor de aanvragers. In enkele landen zijn onlangs initiatieven op het gebied van validatie genomen in het kader van de ontwikkeling van een nationaal kwalificatiekader. In andere landen is weinig gebeurd, hetgeen blijk geeft van een gebrek aan nationale strategieën, aan kennis over de uitvoering van validaties in de praktijk en – in sommige gevallen – aan vertrouwen in validatie bij werknemers en werkgevers, en ook van culturele belemmeringen en vooroordelen.

Doordat het nationale validatiebeleid en de praktijken niet overal gelijkelijk beschikbaar zijn en door de bestaande verschillen tussen de lidstaten is de vergelijkbaarheid en de transparantie van de validatiesystemen zeer beperkt. Hierdoor is het voor de burgers moeilijk om de leerresultaten die zij in verschillende contexten, op verschillende niveaus en in verschillende landen hebben verworven, te combineren. Dit belemmert de grensoverschrijdende mobiliteit van lerenden en werkenden, juist nu deze mobiliteit nodig is om meer economische groei te creëren.

Gelet op de dringende noodzaak om de mobiliteit van arbeid te vergroten, de tekorten aan geschoolde arbeidskrachten te verminderen en te zorgen voor een betere validatie van buiten de formele systemen verworven vaardigheden en competenties, heeft de Commissie – in de kerninitiatieven van Europa 2020 genaamd “Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen”[2] en “Jeugd in beweging”[3] en in de recente initiatieven inzake de Single Market Act[4] en het werkgelegenheidspakket[5] ­– dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake de validatie van niet-formeel en informeel leren aangekondigd als bijdrage op EU-niveau om de hervormingsagenda te bespoedigen.

Het EU-optreden op het gebied van validatie met het oog op samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten kan de mobiliteit van de werknemers en lerenden vergemakkelijken door een betere wederzijdse erkenning van niet-formeel en informeel verworven competenties. Door invoering van meer samenwerking en een betere coördinatie tussen de lidstaten zal de transparantie van de validatiesystemen toenemen en zal het wederzijdse vertrouwen van de lidstaten in elkaars validatiesystemen worden versterkt. Vooral de lidstaten met een gering vertrouwensniveau en weinig tradities bij de validatie van niet-formeel en informeel leren kunnen hiervan profiteren. De lidstaten afzonderlijk kunnen het wederzijdse vertrouwen niet zo doeltreffend bevorderen als in combinatie met maatregelen op EU-niveau.

Specifiek toezicht op de uitvoering van de aanbeveling van de Raad maakt deel uit van de juridische aspecten van dit voorstel. De Commissie zal zich tevens op de hoogte houden van de vorderingen bij de validatie van informeel en niet-formeel leren in alle lidstaten in het kader van de totale structurele hervormingen voor onderwijs en opleiding die onder toezicht staan van het Europees Semester en de open coördinatiemethode “Onderwijs en opleiding 2020”.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging

De belanghebbende partijen zijn op verschillende manieren geraadpleegd:

– Een open raadpleging via een online-enquête tussen december 2010 en februari 2011. Verzoeken om medewerking aan de online-enquête en om indiening van een stellingname werden verstuurd naar de leden van de meest betrokken groepen en andere belanghebbenden op het gebied van onderwijs en opleiding, werkgelegenheid, jeugdzaken en sport[6].

– Discussie tijdens de bijeenkomsten van de beleidsorganen, met name de adviesgroep voor het Europees kwalificatiekader.

– Gespecialiseerde bijeenkomsten en peer-learningactiviteiten, georganiseerd door de groep Leerresultaten die ressorteert onder de adviesgroep voor het Europees kwalificatiekader.

– Peer-learningactiviteiten op het gebied van hoger onderwijs, beroepsonderwijs en ‑opleiding en volwasseneneducatie.

De sociale partners, zowel werkgevers als vakbondsvertegenwoordigers, zijn geraadpleegd als leden van de EKK-adviesgroep en via hun deelname aan diverse peer-learningactiviteiten.

De bovenstaande online-enquête heeft geleid tot 469 reacties op de gesloten en open vragen, aangevuld met 24 stellingnames. De reacties waren in vrijwel gelijke delen afkomstig van particulieren (53 %) en organisaties (47 %).

De resultaten wezen op een gebrek aan algemene coherentie van de aanpak van validatie binnen de lidstaten en tussen de lidstaten onderling, en ook op veel belemmeringen van een doeltreffende uitvoering van de validatie in de praktijk. De antwoorden lieten een zeer grote consensus zien over het belang van het zichtbaar maken van de vaardigheden die door levens- en werkervaring zijn verworven. Er bleek brede steun te bestaan voor een Europees initiatief om het beleid en de praktijk van validatie in de EU-lidstaten te bevorderen.

De raadpleging van de EKK-adviesgroep en de verschillende peer-learningactiviteiten leverden ook steun op voor een Europees initiatief op het gebied van validatie.

Effectbeoordeling



In de effectbeoordeling werden drie opties voor een Europees optreden op het gebied van de validatie van niet-formeel en informeel leren vergeleken, te weten 1) het basisscenario bestaande uit de huidige situatie en de verwachte ontwikkelingen zonder verdere maatregelen van de EU, 2) een aanbeveling van de Raad betreffende de uitvoering van de validatie van niet-formeel en informeel leren en 3) het opzetten van een nieuw proces op basis van een nieuwe open coördinatiemethode voor validatie, teneinde een Europees kwaliteitshandvest voor validatie te ontwikkelen.

De sociale, economische en andere effecten van de drie opties werden onderzocht in kwalitatieve termen op basis van waarschijnlijke effecten, aangezien er geen harde gegevens beschikbaar waren.

Optie 2 – een aanbeveling van de Raad betreffende de uitvoering van de validatie – bleek de meest doeltreffende en efficiënte optie met de grootste positieve economische en sociale effecten. Deze optie sluit het beste aan bij de doelstellingen van het EU-beleid. Op grond van een aanbeveling van de Raad verbinden de lidstaten zich formeel tot maatregelen. Het is het krachtigste instrument dat de zachte wetgeving biedt. De ervaringen uit het verleden, in het bijzonder met het Europees kwalificatiekader, hebben aangetoond dat dit instrument sociale druk van de lidstaten onderling kan opleveren om maatregelen te nemen.

Uit de effectbeoordeling van optie 1 (basisscenario) is gebleken dat de huidige situatie van de validaties naar verwachting slechts langzaam zou veranderen bij het uitblijven van verdere actie, wat betekent dat de beschikbaarheid en het gebruik van niet-formele en informele leerervaringen beperkt zouden blijven en dat er geen geharmoniseerde aanpak voor de validatie in heel Europa zou zijn.

Optie 3 (een nieuwe OCM) zou naar verwachting leiden tot verbeteringen ten opzichte van het basisscenario wat doeltreffendheid, doelmatigheid en coherentie met ruimere beleidsdoelstellingen van de EU betreft. Het opzetten van een nieuwe OCM zou echter tot extra structuren en rapportagemechanismen leiden, waardoor de administratieve lasten en kosten voor de lidstaten zouden stijgen. Bovendien zou deze optie niet leiden tot voldoende waarborgen voor de goedkeuring van validatiemaatregelen binnen een redelijke termijn, aangezien het succes ervan uitsluitend op de OCM-methode zou berusten.

Uit de effectbeoordeling bleek dat de aanbeveling van de Raad over de uitvoering in vergelijking met de andere twee opties ook de volgende voordelen had:

– de leemte door het gebrek aan validatie die momenteel bestaat binnen de beschikbare Europese instrumenten, zoals het EKK, Europass en kredietsystemen, wordt opgevuld. Deze aanbeveling zal met name een einde maken aan een tekortkoming van het Europees kwalificatiekader, dat voorziet in de bevordering van de validatie van niet-formeel en informeel leren, maar geen nadere richtsnoeren geeft voor de uitvoering ervan;

– zij bevat voorstellen voor concrete praktische maatregelen voor de tenuitvoerlegging van validatie in de lidstaten;

– een aanbeveling van de Raad als juridisch instrument verbindt de lidstaten tot het nemen van de vermelde maatregelen, waarvan de meeste op nationaal niveau moeten worden ingevoerd en aan de nationale context moeten worden aangepast;

– de belanghebbenden (arbeidsmarktdeelnemers, jeugd- en vrijwilligersorganisaties, onderwijs- en opleidingsinstellingen) worden uitdrukkelijk betrokken bij de ontwikkeling van de validatiesystemen;

– de lidstaten blijven samenwerken binnen de huidige OCM-structuren, met name de EKK-adviesgroep, hetgeen een eenvoudiger uitvoeringsstructuur is dan die in het kader van optie 3;

– de aanbeveling vormt een nieuwe en sterkere politieke basis voor samenwerking op het gebied van validatie van niet-formeel en informeel leren.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregelen



De voorgestelde acties omvatten praktische aanbevelingen aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat in 2015 iedere burger de gelegenheid heeft om de vaardigheden die hij/zij buiten de formele onderwijs- en opleidingsstelsels heeft verworven te laten valideren en deze validatie te gebruiken voor werk en opleiding in heel Europa. Op een concreter niveau leiden deze acties tot de volgende aanbevelingen voor de lidstaten:

– ervoor zorgen dat in 2015 nationale systemen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren zijn ingevoerd, waardoor alle burgers de gelegenheid krijgen om hun kennis, vaardigheden en competenties te laten valideren, ongeacht de context waarin het leren heeft plaatsgevonden. Deze validatie vormt de basis voor de toekenning van een volledige of gedeeltelijke kwalificatie, zonder afbreuk te doen aan andere toepasselijke wetgeving van de Unie, met name Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties;

– de nationale validatiesystemen voor niet-formeel en informeel leren spitsen zich toe op de volgende vier aspecten van validatie: de identificatie van leerresultaten, de documentatie ervan, de beoordeling aan de hand van overeengekomen normen en tot slot de certificering ervan;

– ervoor zorgen dat informatie over validatiemogelijkheden, in de vorm die geschikt is voor de desbetreffende nationale context, op grote schaal verkrijgbaar is (vooral voor kansarme groepen), dat de toegang tot validatie betaalbaar is voor burgers die een validatieprocedure willen inleiden, dat adequate begeleiding en advies beschikbaar en betaalbaar zijn voor burgers die een validatieprocedure willen doorlopen en dat er transparante kwaliteitsborgingsmechanismen zijn ingevoerd en op het validatiesysteem worden toegepast, zowel wat de beoordeling (methoden en instrumenten, gekwalificeerde beoordelaars) als wat de resultaten (overeengekomen normen) betreft;

– individuen de gelegenheid geven om een audit van hun vaardigheden en competenties te ondergaan binnen drie maanden na een onderkende behoefte, bijvoorbeeld een vooruitzicht op werkloosheid of onzekere arbeidsrelaties, en daartoe het gebruik van de huidige en toekomstige Europass-instrumenten bevorderen om de identificatie en de documentatie van leerresultaten te vergemakkelijken. De banden tussen validatieregelingen en kredietsystemen zoals ECTS en het ECVET moeten worden versterkt;

– de sociale partners en andere belanghebbenden – met name werkgeversorganisaties, vakbonden, kamers van koophandel, industrie en ambachten, nationale entiteiten die betrokken zijn bij het proces van erkenning van beroepskwalificaties, diensten voor arbeidsvoorziening, jongerenorganisaties, jongerenwerkers, aanbieders van onderwijs en opleidingen en maatschappelijke organisaties – betrekken bij de ontwikkeling van de validatiemechanismen en bij het documenteren van de leerresultaten die door niet-formeel en informeel leren zijn verworven;

– bevordering van partnerschappen en andere initiatieven ter vergemakkelijking van de documentatie van leerresultaten die binnen het mkb en andere kleine organisaties worden ontwikkeld;

– werkgevers, jongerenorganisaties en de maatschappelijke organisaties stimuleren om de identificatie en de documentatie van op het werk of via vrijwilligersactiviteiten verworven leerresultaten te bevorderen en te vergemakkelijken; aanbieders van onderwijs en opleidingen stimuleren om de toegang tot formeel onderwijs en opleidingen te vergemakkelijken en om ontheffingen te verlenen op basis van leerresultaten die zijn verworven in niet-formele en informele kaders en zorgen voor coördinatie tussen uitvoerende diensten op het gebied van onderwijs, opleiding, werkgelegenheid en jongerenwerk, evenals tussen relevante beleidsgebieden.

De EKK-adviesgroep zal het belangrijkste orgaan zijn dat overzicht heeft over de maatregelen die in het kader van deze aanbeveling worden voorgesteld. De voorgestelde maatregelen voorzien ook in rapportage over de follow-up van de acties in het kader van het gezamenlijke verslag van de Commissie en de Raad, die zijn gepubliceerd in het kader van de onderwijs- en opleidingsstrategie ET 2020. Tot slot zal in het jaarlijkse verslag van Cedefop over de ontwikkeling van nationale kwalificatiekaders in Europa worden beoordeeld welke vorderingen zijn gemaakt bij de totstandkoming van nationale systemen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren.

In de voorgestelde acties wordt de Commissie opgeroepen om: 1) de Europese richtsnoeren voor de validatie van niet-formeel en informeel leren regelmatig te actualiseren; 2) doeltreffende peer-learning en de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken te vergemakkelijken, waardoor de op validatiegebied minst geavanceerde landen kunnen profiteren van de ervaringen in de meest geavanceerde landen; 3) er in samenwerking met de lidstaten voor te zorgen dat de Europese programma’s voor onderwijs, opleiding en jeugd en de Europese structuurfondsen de follow-up van deze aanbeveling ondersteunen en 4) de follow-up van de voorgestelde maatregelen in samenwerking met de lidstaten en na raadpleging van de belanghebbenden te toetsen en te evalueren.

Rechtsgrondslag



Op grond van de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet de Unie bijdragen aan de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte en een beleid inzake beroepsopleiding ten uitvoer leggen door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en de beroepsopleiding.

Het onderhavige initiatief beveelt gemeenschappelijke actielijnen aan, die met enige Europese steun op het niveau van de lidstaten moeten worden uitgevoerd. Er zullen maatregelen worden voorgesteld die moeten worden toegepast op EU- en op lidstaatniveau. Het EU-niveau zal zorgen voor coördinatie – met name de coördinatie met de desbetreffende Europese instrumenten ­– en steun, bijvoorbeeld door activiteiten voor peer-learning te organiseren. De lidstaten blijven volledig verantwoordelijk voor de vorm, de ontwikkeling en de uitvoering van hun afspraken (wetten, regelingen, collectieve overeenkomsten) voor de validatie van niet-formeel en informeel verworven leerresultaten. De maatregelen op beide niveaus zijn complementair en de bevoegdheden van de lidstaten worden gewaarborgd.