Toelichting bij COM(2012)360 - Verzekeringsbemiddeling

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2012)360 - Verzekeringsbemiddeling.
bron COM(2012)360 NLEN
datum 03-07-2012
1. Achtergrond van het voorstel

Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verzekeringsbemiddeling (IMD 1)[1] is de enige EU-wetgeving die de verkooppunten van verzekeringsproducten reglementeert om de rechten van de consument te beschermen. De richtlijn werd op 9 december 2002 vastgesteld en moest uiterlijk op 15 januari 2005 door de lidstaten zijn omgezet. De genoemde richtlijn is een instrument voor minimale harmonisatie dat algemene beginselen bevat, en is in de 27 lidstaten op wezenlijk verschillende manieren ten uitvoer gelegd. Reeds tijdens de door de Commissie in de periode 2005-2008 uitgevoerde tenuitvoerleggingscontrole werd erkend dat IMD 1 moest worden herzien.

Uit de huidige en recente financiële turbulenties is duidelijk gebleken hoe belangrijk het is in alle financiële sectoren voor een doeltreffende consumentenbescherming te zorgen. In november 2010 heeft de G20 de OESO, de Raad voor financiële stabiliteit en andere relevante internationale organisaties verzocht gemeenschappelijke beginselen op het gebied van financiële diensten te ontwikkelen teneinde de bescherming van de consument te verbeteren. In de algemene ontwerpbeginselen van de G20 met betrekking tot financiële consumentenbescherming wordt de behoefte onderstreept aan gedegen reglementering van en/of toezicht op alle aanbieders van financiële diensten en agenten die rechtstreeks met klanten handelen. In die beginselen wordt bepaald dat de consument altijd vergelijkbare normen voor consumentenbescherming moet kunnen genieten. De huidige herziening van IMD 1 moet worden gezien in het licht van die richtsnoeren en aanverwante internationale initiatieven.

Ook tijdens de besprekingen in het Europees Parlement over de richtlijn ter reglementering van de risicogebaseerde benadering van kapitalisatie en het toezicht op verzekeringsondernemingen (Solvabiliteit II)[2], vastgesteld in 2009, was een specifiek verzoek om herziening van IMD 1 gedaan. Volgens sommige leden van het Parlement en sommige consumentenorganisaties was er in de nasleep van de financiële crisis behoefte aan een betere bescherming van de verzekeringnemer en waren de verkoopmethoden van verschillende verzekeringsproducten voor verbetering vatbaar. Er werd met name grote bezorgdheid geuit over de normen voor de verkoop van levensverzekeringsproducten met een beleggingscomponent. Met het oog op de onderlinge samenhang tussen de verschillende sectoren verzocht het Europees Parlement bij de herziening van IMD 1 rekening te houden met de lopende herziening van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID II)[3]. Dit betekent dat overal waar het om de reglementering van de verkoop van levensverzekeringsproducten met een beleggingscomponent gaat, het voorstel voor een herziene richtlijn (IMD 2) dezelfde normen voor consumentenbescherming moet hanteren als MiFID II.

3.

1.1. Doelstellingen van het voorstel


De herziene richtlijn (IMD 2) is bedoeld om de reglementering van de retailmarkt voor verzekeringen op efficiënte wijze te verbeteren. Doel is te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden voor alle marktdeelnemers die bij de verkoop van verzekeringsproducten betrokken zijn, alsook voor een betere bescherming van de verzekeringnemer.

De overkoepelende doelstellingen van deze herziening zijn niet-vervalste concurrentie, consumentenbescherming en marktintegratie. Meer bepaald moet het IMD 2-project de volgende verbeteringen bewerkstelligen: uitbreiding van het toepassingsgebied van IMD 1 tot alle distributiekanalen (bv. direct writers, autoverhuurders enz.); onderkenning, beheer en beperking van belangenconflicten; sterkere harmonisatie van de administratieve sancties en maatregelen in geval van schendingen van wezenlijke bepalingen van de huidige richtlijn; verbetering van de geschiktheid en objectiviteit van advies; waarborging dat de beroepskwalificaties van de verkopers beantwoorden aan de complexiteit van de verkochte producten; vereenvoudiging en onderlinge aanpassing van de procedures voor grensoverschrijdende toegang tot verzekeringsmarkten in de hele EU.

4.

1.2. Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie


De doelstellingen van het voorstel zijn in overeenstemming met de beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie. Het Verdrag voorziet in maatregelen om ervoor te zorgen dat een goed werkende interne markt met een hoge mate van consumentenbescherming tot stand komt en dat diensten vrij kunnen worden verricht.

Dit voorstel is bedoeld om te worden aangenomen als onderdeel van een 'retailconsumentenpakket', samen met het pripvoorstel inzake informatieverstrekking over beleggingsproducten en de ICBE V-richtlijn. Doel van het pripinitiatief is voor een coherente horizontale aanpak te zorgen voor de verstrekking van informatie over beleggingsproducten en verzekeringsproducten met een beleggingscomponent (zogenaamde verzekeringsprips[4]); in de herzieningen van IMD 1 en MiFID zullen bepalingen over verkoopmethoden worden opgenomen.

Verder is het voorstel in overeenstemming met en een aanvulling op andere EU-wetgeving en -beleidslijnen, met name op het gebied van consumentenbescherming, beleggersbescherming en bedrijfseconomisch toezicht, zoals Solvabiliteit II, MiFID II en het pripinitiatief.

IMD 2 zal de verkoopmethoden van alle verzekeringsproducten reglementeren: van algemene verzekeringsproducten zoals motorrijtuigenverzekeringen tot en met levensverzekeringen, met inbegrip van die met een beleggingscomponent, bv. unit-linked levensverzekeringsproducten.

IMD 2 behoudt de kenmerken van een rechtsinstrument voor minimale harmonisatie. Dit houdt in dat de lidstaten kunnen beslissen strengere maatregelen te nemen indien zij dat voor de consumentenbescherming nodig achten. De minimumnormen van IMD 1 zullen echter aanzienlijk worden verhoogd. Sommige delen van de nieuwe richtlijn zullen worden versterkt met maatregelen van niveau 2 om de voorschriften op één lijn te brengen met MiFID, met name in het hoofdstuk over de distributie van levensverzekeringen met een beleggingscomponent.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Over verschillende punten in verband met de herziening van de IMD-richtlijn hebben de diensten van de Commissie advies ingewonnen bij de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EAVB, voorheen CETVB). Het eindverslag van de EAVB is ingediend in november 2010.[5] In de loop van 2010 en 2011 hebben de diensten van de Commissie regelmatig vertegenwoordigers van de verzekeringssector, consumentenorganisaties en toezichthouders ontmoet om over de aanstaande herziening van gedachten te wisselen. Van 26 november 2010 tot en met 28 februari 2011 hebben de diensten van de Commissie een openbare raadpleging over de herziening van IMD 1 gehouden. Ook uit de resultaten van die raadpleging bleek brede ondersteuning voor de richting die de diensten van de Commissie aan de herziening wilden geven.[6] Op 10 december 2010 is een openbare hoorzitting over IMD 2 gehouden. Bij de discussie ging vooral aandacht uit naar het toepassingsgebied van de richtlijn, de informatievereisten voor verzekeringstussenpersonen, belangenconflicten, grensoverschrijdende handel en de vereisten inzake beroepskwalificatie.[7] Op 11 april 2011 heeft een bijeenkomst met deskundigen van de lidstaten en de EAVB plaatsgevonden om de resultaten van de openbare raadpleging en de mogelijke structuur en inhoud van IMD 2 te bespreken. De grote meerderheid van de aanwezige belanghebbenden ondersteunde de richting die de diensten van de Commissie aan de herziening van IMD 1 wilden geven.

Overeenkomstig haar beleid voor betere regelgeving heeft de Commissie een effectbeoordeling van de beleidsalternatieven verricht. Voor die effectbeoordeling werden verscheidene specifieke studies gebruikt die door verschillende diensten van de Commissie in opdracht waren gegeven. Ten eerste liet DG MARKT PricewaterhouseCoopers (PwC) een studie uitvoeren om een volledig overzicht te verkrijgen van de werking van verzekeringsdistributie in de EU. Het verslag was klaar in juli 2011 en werd gepubliceerd op de website van de Commissie[8]. Ten tweede is in dit voorstel rekening gehouden met de resultaten van een in 2010 bestelde studie over de kosten en baten van mogelijke veranderingen in de distributievoorschriften voor verzekeringsproducten en verzekeringsbeleggingsproducten.[9] Ten derde werd gekeken naar de bevindingen van een EU-wijde studie naar de kwaliteit van adviesverstrekking.[10] Ten slotte werd ook rekening gehouden met een vierde studie, waarin vanuit gedragseconomisch oogpunt de verschillende factoren in verband met de besluitvorming van beleggers werden bestudeerd.[11]

De in de effectbeoordeling besproken beleidsopties werden aan verschillende criteria getoetst: marktintegratie voor marktdeelnemers, bescherming en vertrouwen van de klant, gelijke concurrentievoorwaarden voor de verschillende marktdeelnemers, en kosteneffectiviteit, d.w.z. de mate waarin de opties op kosteneffectieve en efficiënte wijze de beoogde doelstellingen verwezenlijken en de werking van de verzekeringsmarkten vergemakkelijken.

De globale raming van de administratieve last op basis van de bovenvermelde studie van PwC en bedrijfsstatistieken, bijgesteld door de diensten van de Commissie, komt erop neer dat het voorstel, gezien het grote aantal betrokken ondernemingen (ongeveer 1 miljoen), zal resulteren in relatief matige kosten van gemiddeld ongeveer 730 EUR per onderneming.

De effectbeoordeling werd afgerond in 2012. De aanbevelingen van de Effectbeoordelingsraad van de Europese Commissie werden overgenomen, met name wat het effect op kleine en middelgrote ondernemingen betreft. Bijvoorbeeld, bij tussenpersonen die tot het midden- en kleinbedrijf behoren en momenteel niet maar volgens het huidige voorstel wel onder de richtlijn vallen, gaat het voornamelijk om ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit een andere is dan verzekeringsbemiddeling (bemiddeling is voor hen dus louter een nevenactiviteit naast hun hoofdactiviteit, bv. in het geval van reisagenten of autoverhuurders). Voor deze tussenpersonen zal een minder strenge aanpak worden gehanteerd (verklaringsprocedure, artikel 4 van dit voorstel) die in verhouding staat tot de bijkomstige aard van de bemiddeling die zij uitvoeren. Over het algemeen zijn verhoudingsgewijze vereisten ingevoerd om aan de verzuchtingen van het midden- en kleinbedrijf tegemoet te komen en het beginsel 'minder regels voor minder complexe producten' na te leven. Zo zijn bijvoorbeeld sommige beleggingsproducten als levensverzekeringen verpakt. Voor de verkoop van dergelijke producten (levensverzekeringen met een beleggingscomponent (verzekeringsbeleggingsproducten of verzekeringsprips)) worden striktere regels ingevoerd (hoofdstuk VII).

1.

Juridische elementen van het voorstel



5.

3.1. Rechtsgrondslag


Het voorstel is gebaseerd op artikel 53, lid 1, en artikel 62 van het VWEU. De nieuwe richtlijn zal Richtlijn 2002/92/EG vervangen en betreft de harmonisatie van de nationale bepalingen met betrekking tot verzekeringstussenpersonen en andere verkopers van verzekeringsproducten. Bepaalde verkopers die dit als nevenactiviteit doen, en bepaalde verleners van diensten na de verkoop zoals schaderegelaars en schadebehandelaars worden aan het toepassingsgebied toegevoegd. De nieuwe richtlijn verduidelijkt de uitoefening van het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten, alsook de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten van herkomst en ontvangst in dit verband. Het voornaamste doel en onderwerp van dit voorstel is de harmonisatie van de nationale bepalingen inzake de gedragsregels voor alle verkopers van verzekeringsproducten en andere op de verzekerings- en herverzekeringsmarkten aanwezige marktentiteiten, de voorwaarden voor hun bestuur, en hun toezichtskader.

6.

3.2. Subsidiariteit en evenredigheid


Volgens het subsidiariteitsbeginsel (artikel 5, lid 3, VEU) mag slechts op EU-niveau worden opgetreden wanneer de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de EU kunnen worden bereikt.

De meeste kwesties die door de herziening worden bestreken, vallen reeds binnen het huidige wettelijke kader van IMD 1. Daarnaast is het zo dat de verzekeringsmarkt steeds meer grensoverschrijdend van aard wordt. De voorwaarden waaronder bedrijven en exploitanten in deze context kunnen concurreren, of het nu de regels inzake transparantie of consumentenbescherming betreft, moeten over de grenzen heen vergelijkbaar zijn en vormen momenteel de kern van IMD 1. Thans dient op Europees niveau actie te worden ondernomen om het regelgevingskader van IMD 1 zodanig te actualiseren en aan te passen dat rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen die sinds de tenuitvoerlegging ervan op de verzekeringsmarkten hebben plaatsgevonden. Vanwege deze integratie zou geïsoleerd nationaal ingrijpen veel minder efficiënt zijn en tot fragmentatie van de markten leiden, met regelgevingsarbitrage en concurrentieverstoring tot gevolg.

Voor de EAVB is een belangrijke rol weggelegd in de tenuitvoerlegging van het nieuwe EU-brede kader. Er moeten aan de EAVB specifieke bevoegdheden worden verleend om de werking van de verzekeringsmarkten te verbeteren.

In het voorstel wordt ten volle rekening gehouden met het evenredigheidsbeginsel, dat inhoudt dat het optreden van de EU voldoende moet zijn om de doelstellingen te verwezenlijken en niet verder mag gaan dan wat nodig is. Het voorstel is met dit beginsel verenigbaar omdat het rekening houdt met het juiste evenwicht tussen het openbaar belang en de kostenefficiëntie van de maatregelen: met name de noodzaak om een evenwicht te vinden tussen consumentenbescherming, marktefficiëntie en kosten voor de sector stond bij het vaststellen van de vereisten centraal.

Omwille van dat beginsel wordt in het voorstel een onderscheid gemaakt tussen de verschillende verkoopkanalen voor verzekeringsproducten en worden verkopers van eenvoudige verzekeringsproducten minder zware inschrijvings- en beroepskwalificatievereisten opgelegd. Zo worden bijvoorbeeld personen die als nevenactiviteit verzekeringen met een laag risico verkopen (zoals autoverhuurders en reisagenten), onderworpen aan een vereenvoudigde kennisgevingsprocedure in plaats van een registerinschrijving als verzekeringstussenpersoon. Het voorstel maakt ook een onderscheid tussen levensverzekeringsproducten en algemene verzekeringsproducten wat de transparantievereisten in verband met de vergoeding betreft. Deze evenredigheidsmaatregelen worden genomen om rekening te houden met de verschillen tussen de diverse verzekeringsproducten in termen van complexiteit en risiconiveau voor de consument, alsook om de administratieve last te beperken voor kleine en middelgrote ondernemingen die verzekeringsproducten verkopen.

7.

3.3. Inachtneming van de artikelen 290 en 291 VWEU


Op 23 september 2009 heeft de Commissie voorstellen aangenomen voor verordeningen tot oprichting van de EBA, de EAVB en de EAEM. In dat verband verwijst de Commissie naar haar verklaringen bij de vaststelling van de verordeningen tot oprichting van de Europese toezichthoudende autoriteiten met betrekking tot de artikelen 290 en 291 VWEU: 'Wat het proces voor de vaststelling van de regelgevingsnormen betreft, benadrukt de Commissie het unieke karakter van de financiëledienstensector, dat voortvloeit uit de Lamfalussy-structuur en expliciet erkend wordt in verklaring 39 bij het VWEU. De Commissie betwijfelt evenwel ten zeerste of de beperkingen van haar rol met betrekking tot de vaststelling van gedelegeerde handelingen en uitvoeringsmaatregelen in overeenstemming is met de artikelen 290 en 291 VWEU.'

8.

3.4. Verwijzingen naar andere richtlijnen


Aangezien Richtlijn 2009/138/EG betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) momenteel nog niet van toepassing is, wordt in dit voorstel verwezen naar de definities in Richtlijn 73/239/EEG, Richtlijn 2002/83/EG en Richtlijn 2005/68/EG. Deze richtlijnen zullen bij Richtlijn 2009/138/EG worden ingetrokken.

9.

3.5. Nadere uitleg van het voorstel


Hoofdstuk I – Toepassingsgebied en definities

Artikel 1 breidt het toepassingsgebied van IMD 1 uit tot de verkoop van verzekeringscontracten door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen zonder tussenkomst van een verzekeringstussenpersoon. Ook schadebeheeractiviteiten door en voor verzekeringsondernemingen, schaderegeling en schade-expertises vallen binnen het toepassingsgebied.

De 'de minimis'-uitsluiting van het toepassingsgebied in IMD 1 blijft behouden (voor personen die als aanvulling op de verkoop van goederen verzekeringspolissen verkopen waarvan de premie op jaarbasis niet meer dan 500 EUR bedraagt, en die aan de andere criteria voor vrijstelling voldoen), met dien verstande dat de limiet voor de premie op jaarbasis wordt verhoogd tot 600 EUR pro rata (minder dan 2 EUR per dag). Deze 2 EUR is het bedrag van de premie per contract en per dag. Bijvoorbeeld opticiens die bij een bril een verzekering verkopen, blijven nog steeds buiten het toepassingsgebied van de richtlijn.

Verzekeringspolissen die als aanvulling op de verkoop van diensten worden verkocht, vallen na de herziening binnen het toepassingsgebied van de richtlijn. Voorbeelden zijn de verkoop van reisverzekeringen door reisagenten en de verkoop van algemene verzekeringspolissen door autoverhuurbedrijven en leasemaatschappijen.

Artikel 2 neemt de definities van IMD 1 over met wat wijzigingen en voegt enkele nieuwe definities toe.

· 'Verzekeringsbemiddeling' wordt uitgebreid overeenkomstig de uitbreiding van het toepassingsgebied in artikel 1 en omvat bepaalde activiteiten van verzamelwebsites inzake verzekeringen. De activiteit 'aanbieden' wordt verwijderd. De definitie van 'herverzekeringsbemiddeling' wordt op dezelfde manier gewijzigd.

· Voor de omschrijving van 'verzekeringsbeleggingsproduct' wordt de definitie van 'beleggingsproduct' in de verordening betreffende essentiële informatiedocumenten voor beleggingsproducten (pripverordening) gevolgd.

· 'Verbonden verzekeringstussenpersoon' wordt uitgebreid tot tussenpersonen die onder de verantwoordelijkheid van een andere verzekeringstussenpersoon werken.

· 'Advies' wordt omschreven als de verstrekking van een persoonlijke aanbeveling aan een klant, al dan niet op diens verzoek.

· 'Professionele klant' wordt omschreven met het oog op de vrijstelling van de informatievereisten.

· 'Crossselling' betekent dat twee of meer producten in één verkoop worden gebundeld.

· 'Voorwaardelijke provisie' wordt omschreven als een commissie waarvan de hoogte afhangt van het bereiken van overeengekomen doelstellingen.

· Onder 'nauwe banden' worden regelingen met verbonden personen verstaan en regelingen die een nadelig effect kunnen hebben op het vermogen van een toezichthouder om effectief toezicht uit te oefenen.

· 'Vergoeding' wordt zo omschreven dat niet alleen betalingen (honoraria, commissies enz.) eronder vallen maar ook economische voordelen van welke aard ook.

· In de definities van 'lidstaat van herkomst', 'lidstaat van ontvangst', 'verzekeringstussenpersoon', 'herverzekeringstussenpersoon' en 'duurzame drager' zijn ter verduidelijking wijzigingen aangebracht.

Hoofdstuk II – Inschrijvingsvereisten

Artikel 3 laat de inschrijvingsvereisten van IMD 1 grotendeels ongemoeid, maar legt wel de instelling door de EAVB van een Europees elektronisch register op (als link tussen de nationale databanken) en stelt de kennisgeving van het bestaan van bepaalde regelingen met andere personen verplicht. Het Europees elektronisch register zal fungeren als portaalsite van waaruit naar de nationale registers kan worden doorgeklikt. Verder worden personen op wie de verklaringsprocedure (zie artikel 4) van toepassing is, van inschrijving vrijgesteld.

Hoofdstuk III – Verklaringsprocedure

Artikel 4 stelt twee categorieën personen vrij van de bovenvermelde inschrijvingsvereisten en voert voor hen een vereenvoudigde procedure in waardoor zij na een eenvoudige verklaring bemiddelingsactiviteiten kunnen uitoefenen. Het gaat om:

· personen die aan verzekeringsbemiddeling doen als nevenactiviteit naast hun hoofdberoepswerkzaamheid en die aan bepaalde andere voorwaarden voldoen (zoals reisagenten). Grosso modo komt het er bij die andere voorwaarden op neer dat de producten een aanvulling op een ander product of op een dienst moeten zijn en dat zij geen levensverzekerings- of aansprakelijkheidsrisico's mogen dekken, tenzij die dekking ondergeschikt aan de hoofddekking wordt verleend; en

· personen wier activiteiten beperkt blijven tot het beroepshalve verrichten van schadebeheer of schaderegeling.

De verklaringsprocedure heeft voornamelijk betrekking op reisagenten en autoverhuurders die verzekeringsproducten verkopen, en op schaderegelaars en schadebehandelaars.

Hoofdstuk IV – Vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging

De artikelen 5, 6 en 7 zijn een afspiegeling van de bepalingen in artikel 5 van IMD 1, het voorstel voor de herziening van MiFID en het Protocol van Luxemburg[12]. Ook de verdeling van de bevoegdheden tussen de toezichthouders van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst wordt hier geregeld, met name voor gevallen waarin een verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon bij zijn werkzaamheden in de lidstaat van ontvangst zijn verplichtingen niet nakomt.

Hoofdstuk V – Andere organisatorische maatregelen

Artikel 8 stelt de vereisten inzake beroepsbekwaamheid en organisatorische vereisten vast (artikel 4 in IMD 1): de vereiste van passende kennis en bekwaamheid, de vereiste van betrouwbaarheid, de vereiste van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering en maatregelen ter bescherming tegen het onvermogen van de tussenpersoon om de premie aan de verzekeringsonderneming over te dragen of het bedrag van een schadevordering of premierestitutie aan de verzekerde over te dragen. Het artikel bevat ook een verplichting tot voortdurende bijscholing. Om een evenredig effect te bereiken, moeten voor personen die als nevenactiviteit aan verzekeringsbemiddeling doen of wier activiteiten beperkt blijven tot het beroepshalve verrichten van schadebeheer, de voorschriften in verhouding staan tot de complexiteit van het verkochte product. Daarom wordt artikel 8 op dergelijke tussenpersonen niet volledig toegepast.

De Commissie heeft de bevoegdheid gedelegeerde handelingen vast te stellen om te specificeren wat onder passende kennis en bekwaamheid wordt verstaan.

Artikel 9 gaat over de bekendmaking van regels van algemeen belang en is een uitwerking van artikel 6 van IMD 1. Het verplicht de lidstaten de regels van algemeen belang bekend te maken, en verplicht de EAVB informatie over die regels te verzamelen en bekend te maken (voor een indicatieve uiteenzetting van de beginselen van algemeen belang met betrekking tot de derde verzekeringsrichtlijnen, zie de interpretatieve mededeling van de Commissie over het vrij verrichten van diensten en het algemeen belang in het verzekeringsbedrijf, 2000/C 43/03).

De artikelen 10 tot en met 12 zijn een herformulering van de voormalige artikelen 7, 9 en 10 en gaan over de bevoegde autoriteiten, informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en klachten.

Artikel 13 gaat over procedures voor de buitengerechtelijke beslechting van geschillen met klanten en versterkt het voormalige artikel 11 van IMD 1 door de lidstaten ertoe te verplichten (in plaats van ertoe aan te moedigen) dergelijke procedures in te voeren en de deelname eraan verplicht te stellen.

Artikel 14 betreft een beperking met betrekking tot het gebruik van tussenpersonen. Het breidt het voormalige artikel 3, lid 6, van IMD 1 uit tot herverzekeringsondernemingen en verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen en houdt ook rekening met de verklaringsprocedure (zie artikel 4).

Hoofdstuk VI – Informatievereisten en gedragsregels

In de artikelen 15 tot en met 20 worden de informatieverplichtingen, de vrijstelling voor grote risico's, de striktere bepalingen van het voormalige artikel 12 en de informatievoorwaarden van het voormalige artikel 13 geherformuleerd. Bovendien worden de volgende bepalingen toegevoegd:

· het algemene beginsel voor tussenpersonen dat zij zo goed mogelijk de belangen van hun klanten moeten behartigen;

· soortgelijke informatievereisten voor verzekeringsondernemingen;

· de verplichting voor verzekeringstussenpersonen om de grondslag en het bedrag van de vergoeding mee te delen;

· de verplichting om het bedrag mee te delen van elke variabele vergoeding die verkoopmedewerkers van verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen ontvangen;

· een systeem van verplichte, volledige informatieverstrekking voor de verkoop van levensverzekeringen en van informatieverstrekking op verzoek (van de klant) voor de verkoop van schadeverzekeringen gedurende een overgangsperiode van vijf jaar. Na afloop van deze overgangsperiode wordt het systeem van volledige informatieverstrekking automatisch ook van toepassing op de verkoop van schadeverzekeringen. Gedurende de overgangsperiode maakt het voorstel een onderscheid tussen levensverzekeringen en schadeverzekeringen. Bij de verkoop van levensverzekeringen ligt de vergoeding (commissie) vaak hoger. Bovendien staan levensverzekeringsproducten dichter bij beleggingsproducten en is de aankoop van een dergelijk product een investering op lange termijn. Voor schadeverzekeringen is de situatie anders. De vergoeding ligt doorgaans lager (de commissie bedraagt ongeveer 5 tot 10 % van de premie) en het product houdt minder risico's in. In de meeste EU-landen kan de consument zeer makkelijk en zonder al te veel kosten op een ander, vervangbaar product overschakelen;

· de verplichting voor verzekeringsondernemingen en -tussenpersonen om de klant vóór de sluiting van een overeenkomst voldoende informatie over het verzekeringsproduct te verstrekken zodat hij met kennis van zaken een beslissing kan nemen;

· een verplichting voor de EAVB om ervoor te zorgen dat informatie over strengere nationale bepalingen waarvan zij in kennis wordt gesteld, aan de verzekeringsondernemingen, de verzekeringstussenpersonen en de consumenten wordt meegedeeld; en

· extra uitzonderingen op de algemene verplichting tot verstrekking van de informatie op een duurzame drager.

Wat verbetering van de consumentenbescherming betreft, bieden deze bepalingen in vergelijking met de oorspronkelijke richtlijn (2002/92/EG) meer transparantie met betrekking tot de aard, de structuur en het bedrag van de vergoeding van de tussenpersoon en verduidelijken zij de relatie tussen opdrachtgever en agent, met inbegrip van de impact daarvan op het advies. De bescherming van de consument is er de laatste jaren met grote stappen op vooruit gegaan; bovendien zoeken consumenten nu meer naar informatie en zijn zij meer kostenbewust. Door bekendmaking van de verschillende onderdelen van de totaalprijs – met inbegrip van de vergoeding van de tussenpersoon – is de klant in staat om op basis van de geboden verzekeringsdekking, de aanverwante diensten (bijvoorbeeld verrichting van schadebeheer door de tussenpersoon) en de prijs een keuze te maken. Op die manier kan de consument genieten van passende, kostenefficiënte producten en diensten van de tussenpersoon. De verplichte verstrekking van informatie over de vergoeding moet ook een positief effect hebben op de concurrentie in de verzekeringsdistributie aangezien de klant hierdoor uitgebreidere informatie krijgt over producten en kosten en over mogelijke belangenconflicten. Het zal voor consumenten makkelijker worden om de verzekeringsdekking en de prijs te vergelijken van producten die via verschillende distributiekanalen worden verkocht. In verscheidene EU-lidstaten moet voor bepaalde verzekeringsproducten reeds informatie over de vergoeding worden verstrekt, en MiFID II zal dit voor beleggingsproducten verplicht stellen. Dankzij deze nieuwe informatie zal de consument beter geïnformeerd zijn over welke diensten de tussenpersoon verleent en welke kosten daarmee verbonden zijn. De verstrekking van informatie over de vergoeding moet echter zo worden uitgevoerd dat tussenpersonen en direct writers kunnen worden vergeleken. De informatie over de prijs van de dekking en de distributiekosten moeten vergelijking mogelijk maken. Meer bepaald moeten – om belangenconflicten te vermijden – verzekeringsondernemingen ook de berekeningsgrondslag meedelen van de variabele vergoeding die hun werknemers voor de verkoop van een product ontvangen. De nieuwe voorschriften zorgen er ook voor dat bepaalde kernproblemen in verband met de grensoverschrijdende verlening van verzekeringsbemiddelingsdiensten worden opgelost, namelijk het gebrek aan rechtszekerheid en het gebrek aan vergelijkbaarheid. Indien het wettelijk kader meer geharmoniseerd is, zullen tussenpersonen en hun klanten vlugger geneigd zijn over de grenzen heen verzekeringsproducten te verkopen of te kopen. Dankzij betere informatieverstrekking zullen (zoals eerder vermeld) producten en distributiekanalen makkelijker kunnen worden vergeleken, wat vandaag de dag bij grensoverschrijdende handel bijzonder moeilijk is.

Artikel 21 voert een bepaling met betrekking tot het bundelen van producten in en stelt dat de klant moet worden meegedeeld dat de producten afzonderlijk kunnen worden gekocht, en dat de klant bepaalde informatie hierover moet worden verstrekt. Het artikel bepaalt ook dat de EAVB richtsnoeren voor het toezicht hierop moet ontwikkelen en actueel houden.

Hoofdstuk VII – Aanvullende vereisten ter bescherming van de klant met betrekking tot verzekeringsbeleggingsproducten

Artikel 22 bakent het toepassingsgebied van deze aanvullende bepalingen af, namelijk de verkoop van verzekeringsbeleggingsproducten door een verzekeringstussenpersoon of een verzekeringsonderneming.

Artikel 23 bevat aanvullende bepalingen in verband met belangenconflicten en stelt dat dergelijke conflicten moeten worden onderkend. Het artikel geeft de Commissie de bevoegdheid via gedelegeerde handelingen:

· de maatregelen te omschrijven die mogen worden vereist om dergelijke conflicten te onderkennen, te voorkomen, te beheren en openbaar te maken; en

· criteria vast te stellen ter bepaling van de soorten conflicten die de belangen van de klanten kunnen schaden.

Artikel 24 is gebaseerd op artikel [23] van MiFID II en beschrijft de MiFID II-verplichting:

· zich op loyale, billijke en professionele wijze voor de belangen van de klant in te zetten;

· te zorgen voor correcte, duidelijke en niet-misleidende informatie;

· informatie te verstrekken over de verzekeringsonderneming of -tussenpersoon en haar of zijn diensten (met name de vraag of op onafhankelijke basis advies wordt verstrekt), over de omvang van de marktanalyse (de vraag of de geschiktheid permanent zal worden beoordeeld), over de voorgestelde verzekeringsproducten en beleggingsstrategieën, en over de kosten.

In het artikel worden ook de criteria voor onafhankelijk advies gespecificeerd, namelijk een verplichting tot beoordeling van op de markt verkrijgbare producten en een verbod op aanvaarding van vergoedingen van derden.

De Commissie krijgt de bevoegdheid gedelegeerde handelingen vast te stellen om de naleving van dit artikel te garanderen.

Artikel 25 bepaalt hoe de geschiktheid en adequaatheid moeten worden beoordeeld, en schrijft voor dat bij de klant bepaalde informatie wordt ingewonnen. Bij verkopen zonder advies moet de tussenpersoon of onderneming informatie over de kennis en ervaring van de klant inwinnen om uit te maken of een bepaald product voor hem adequaat is. Bij verkopen met advies moet bovendien informatie over de financiële situatie en de beleggingsdoelstellingen van de klant worden ingewonnen. Indien een product niet geschikt of adequaat is, moet de klant hiervoor worden gewaarschuwd. De verkoper moet ook een dossier bijhouden met de voorwaarden waarop hij voor de klant diensten zal verrichten, en moet bij de klant verslag uitbrengen. De Commissie krijgt de bevoegdheid gedelegeerde handelingen vast te stellen om de naleving van dit artikel te garanderen.

Hoofdstuk VIII – Sancties

Artikel 26 stelt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de bevoegde autoriteiten, in geval van schending van de overeenkomstig de richtlijn vastgelegde nationale bepalingen, doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties en maatregelen nemen.

De administratieve sancties en maatregelen moeten worden opgelegd aan de natuurlijke of rechtspersonen die uit hoofde van het nationale recht voor een schending verantwoordelijk zijn.

De bevoegde autoriteiten moeten alle nodige onderzoeksbevoegdheden krijgen en moeten bij grensoverschrijdende zaken samenwerken.

Artikel 27 bepaalt dat alle sancties of maatregelen die in geval van schendingen worden opgelegd, moeten worden bekendgemaakt.

In artikel 28 worden specifieke schendingen vermeld, alsook de administratieve sancties die aan tussenpersonen kunnen worden opgelegd, zoals intrekking van de registerinschrijving, een tijdelijk verbod voor de verantwoordelijken om leidinggevende functies uit te oefenen, en geldboeten ten belope van ten minste tweemaal het bedrag van de aan de schending ontleende winst indien deze kan worden bepaald.

Strafrechtelijke sancties vallen niet onder dit voorstel.

Artikel 29 somt de factoren op waarmee bij het opleggen van sancties en maatregelen rekening moet worden gehouden, zoals de aan de schending ontleende winst, de verliezen die derden hebben geleden en de mate waarin de verantwoordelijke persoon meewerkt, en stelt dat de EAVB met betrekking tot de sancties richtsnoeren moet uitvaardigen.

Artikel 30 schrijft doeltreffende mechanismen voor om de melding van schendingen aan te moedigen, alsook een passende bescherming voor klokkenluiders en hun persoonsgegevens, evenals bescherming van de gegevens van natuurlijke personen die voor een schending verantwoordelijk worden geacht.

Artikel 31 bepaalt dat jaarlijks geaggregeerde informatie over schendingen aan de EAVB moet worden verstrekt en dat de EAVB deze informatie moet publiceren. De Commissie is bevoegd in dit verband technische uitvoeringsnormen vast te stellen, die de EAVB moet ontwikkelen en [6] maanden na de bekendmaking van de richtlijn bij de Commissie moet indienen.

Hoofdstuk IX – Slotbepalingen

In de artikelen 32 tot en met 39 worden de slotbepalingen van IMD 1 met betrekking tot beroep op de rechter, omzetting en inwerkingtreding, intrekking van vroegere wetgeving en adressaten geherformuleerd (en waar nodig bijgewerkt). Daarnaast worden in de artikelen 33 en 34 de voorwaarden beschreven voor de uitoefening door de Commissie van haar bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen als bepaald in de richtlijn. Artikel 35 voorziet in een procedure voor de toetsing en evaluatie van de richtlijn door de Commissie na de inwerkingtreding ervan. Bij die toetsing zal met name worden gekeken naar het effect van de regels inzake informatieverstrekking in artikel 17, lid 2, op schadeverzekeringstussenpersonen die tot het midden- en kleinbedrijf behoren.

2.

Gevolgen voor de begroting



De specifieke begrotingsgevolgen voor de Commissie zijn ook beoordeeld in het financieel memorandum bij dit voorstel. Deze hebben betrekking op de taken die zijn toegekend aan de EAVB, zoals gespecificeerd in het financieel memorandum bij dit voorstel.

Het voorstel heeft gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

ê 2002/92/EG (aangepast)