Toelichting bij COM(2012)352 - Voorstel voor een verordening voor het verstrekken van kerninformatie bij investeringsproducten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Dit voorstel heeft tot doel de transparantie op de markt voor retailbeleggingen te verhogen.

Retailbeleggingsproducten – waaronder investeringsfondsen, gestructureerde retailproducten en bepaalde types verzekeringsovereenkomsten die voor beleggingen worden gebruikt – zijn belangrijk om te voldoen aan de behoeften van de EU-burgers die daarmee spaartegoeden en beleggingen opbouwen. Tegelijkertijd dragen deze producten bij tot efficiënte kapitaalmarkten die de Europese economische groei helpen financieren.

In de informatie over beleggingsproducten bestaat echter een gebrek aan symmetrie tussen de retailbeleggers en de instanties die deze producten ontwerpen en bij het beleggerspubliek aan de man brengen. Retailbeleggers zijn daarbij niet al te goed toegerust om hun eigen belangen optimaal te verdedigen. Deze beleggers krijgen vaak te maken met verwarrende en buitensporig complexe informatie over mogelijke beleggingen en hebben het moeilijk om de risico's en de kosten van de producten te beoordelen of te vergelijken. Daardoor wordt de efficiëntie van de beleggingsmarkten ondermijnd, hetgeen leidt tot hogere prijzen voor beleggers. Er bestaat ook een rechtstreekse invloed omdat retailbeleggers ongeschikte producten aankopen, waardoor zij schade lijden ten gevolge van onverwachte kosten of verliezen, gemiste kansen of, in het ergste geval, door het verlies van vitale spaargelden met dramatische gevolgen voor het individuele of familiale welzijn.

De informatie die nu al wordt verstrekt, varieert naargelang van de wettelijke vorm waarin het product wordt aangeboden, meer dan dat deze te maken zou hebben met de economische aard of de risico’s die eruit voortvloeien voor retailbeleggers. De vergelijkbaarheid, de toegankelijkheid en de wijze van voorstelling van de informatie kunnen verschillen zodat de gewone belegger het lastig krijgt om de nodige vergelijkingen tussen producten te maken. Productinformatie is vaak immers meer afgestemd op het beperken van de wettelijke risico’s voor de productontwikkelaar dan op het verstrekken aan potentiële klanten van daadwerkelijke, open en evenwichtige informatie over het product in een vorm die de klanten kunnen begrijpen en gebruiken. De bestaande informatie is – anders dan de marketing errond – gewoonlijk buitensporig lang en zet de voornaamste kerngegevens of informatie-elementen niet voldoende in de verf.

Hoe belangrijk het is deze zaken te behandelen blijkt nog uit de financiële crisis. Kleine beleggers hebben immers geld verloren met beleggingen waaraan risico's verbonden waren die niet transparant waren of die zij niet begrepen. Retailbeleggingsproducten, waaronder gestructureerde retailproducten of verzekeringsovereenkomsten voor beleggingen, zijn vaak verkocht en worden in die vorm nog steeds verkocht aan kleine beleggers, ter vervanging van gewone producten zoals spaarrekeningen, zelfs al begrijpen deze retailbeleggers niet noodzakelijk de verschillen. In deze context is het vertrouwen van de belegger ineengestort: een recente EU-brede consumentenenquête heeft uitgewezen dat consumenten minder vertrouwen stellen in financiële diensten dan in alle andere bedrijfssectoren.

Het is dus belangrijk het vertrouwen te herstellen. Een essentieel onderdeel daarvan zijn betere regels inzake transparantie die retailbeleggers ten goede moeten komen en rekening moeten houden met hun behoeften.

Door voor instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) het “UCITS key investor information document” (document inzake de verstrekking van essentiële beleggersinformatie of “UCITS KIID”) op te stellen heeft de EU al innovatieve stappen ondernomen. Deze regeling werd op een nieuwe manier ontwikkeld op basis van solide resultaten waarbij vormen van informatieverstrekking op retailbeleggers zelf werden uitgetest met de bedoeling de verstrekte informatie zoveel mogelijk in te korten, te stroomlijnen en af te stemmen, zodat de informatie begrijpelijk wordt voor de gemiddelde kleine belegger.

Terwijl de informatieverstrekking voor icbe’s reeds is verbeterd, is dat voor het ruimere gamma van retailbeleggingsproducten nog niet het geval. Het is de bedoeling al deze producten hier te behandelen: Europese retailbeleggers moeten altijd korte, vergelijkbare en gestandaardiseerde informatie ontvangen, in een document dat in deze toelichting essentiële-informatiedocument (“key information document” of KID) wordt genoemd, ongeacht het product waarop het document betrekking heeft.

Dit voorstel voor een EU-breed KID gaat terug op een verzoek van de ECOFIN-Raad van mei 2007 aan de Europese Commissie om de samenhang te onderzoeken van het Europese recht dat op verschillende types retailbeleggingsproducten van toepassing is.

Een eerste fase van het werk heeft geleid tot de goedkeuring in april 2009 van een mededeling van de Commissie over pakketproducten voor retailbeleggingen (PRIP's). De Commissie is hierin tot de conclusie gekomen dat een duurzaam en toereikend regelgevingskader voor de verkoop van en de verstrekking van informatie over pakketproducten voor retailbeleggingen alleen tot stand kan komen door een wijziging van de Europese wetgeving, omdat het ontbreken van daadwerkelijke regels op Europees niveau geleid heeft tot onsamenhangende praktijken in verschillende sectoren. Volgens de mededeling zijn ook verdere werkzaamheden vereist op de volgende twee terreinen: voorschriften voor productverkopen en voorschriften voor productinformatie. Dit voorstel spruit voort uit de laatstgenoemde werkzaamheden over productinformatie.

Het voorstel heeft de vorm van een verordening, die moet worden ondersteund door gedetailleerde gedelegeerde/uitvoeringshandelingen. Deze verordening voorziet in de algemene principes voor de aanpak en de inhoud. Met de voorgestelde gedelegeerde/uitvoeringshandelingen wordt de door deze verordening voorgeschreven wijze van voorstelling van de informatie voorzover mogelijk gestandaardiseerd terwijl indien nodig maatregelen worden genomen die afgestemd zijn op de specifieke kenmerken van andere retailbeleggingsproducten en de onderscheiden risicoprofielen daarvan. Zo wordt ervoor gezorgd dat retailbeleggers altijd de essentiële informatie ontvangen die zij nodig hebben om beslissingen met kennis van zaken te nemen. Deze nadere maatregelen zullen uiteindelijk een pakket vormen samen met de voorgestelde verordening. Zij zullen een invloed hebben op de algemene kosten voor de invoering van het KID en de keuzen die daarbij mogelijk zijn, zullen zelf grondig op hun effecten worden beoordeeld.

Dit voorstel maakt deel uit van een ruimer wetgevingspakket dat het herstel van het consumentenvertrouwen in de financiële markten beoogt. Het pakket bevat nog twee andere onderdelen. Het eerste deel bestaat uit een grondige vernieuwing van Richtlijn 2002/92/EG inzake verzekeringsbemiddeling, die ervoor moet zorgen dat de klant een hoog niveau van bescherming geniet wanneer hij verzekeringsproducten afneemt. Het tweede onderdeel van het pakket beoogt een versterking van de functie van bewaarder voor icbe’s, hetgeen een essentiële bouwsteun is in de bescherming van de belegger waarin de icbe-richtlijn voorziet. Om het blijvende effect van deze bouwsteun te garanderen worden doelgerichte wijzigingen in Richtlijn 2009/65/EG voorgesteld.

De in deze verordening voorgestelde maatregelen inzake productinformatie vormen met name een aanvulling op de maatregelen ter bescherming van de belegger met betrekking tot beleggingsadvies en verkoopsdiensten. Wat de verkoop van gestructureerde deposito’s betreft, deze is behandeld in het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten voor financiële instrumenten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/39/EG[1]. De herziening van de richtlijn verzekeringsbemiddeling zal meer in het bijzonder tot doel hebben de regels voor de verkoop van producten voor beleggingsverzekering te verbeteren.

Resultaten van de raadpleging van de belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Dit initiatief spruit voort uit een brede dialoog en een diepgaand overleg met alle betrokken belanghebbenden.

Er hebben twee raadplegingen plaatsgevonden: de eerste volgde op het verzoek van de Raad en ging vooraf aan de publicatie van de mededeling van de Commissie in 2009. In oktober 2007 een oproep gedaan om materiaal te verzamelen, waarover in maart 2008 feedback is gegeven, en in mei 2008 heeft een technische workshop met vertegenwoordigers van de sector plaatsgevonden, gevolgd in juli 2008 door een open hoorzitting op hoog niveau. De tweede fase van de raadpleging was meer toegespitst op concrete elementen van het werkschema voor informatieverstrekking en volgde op de mededeling. In oktober 2009 vond een verdere technische workshop plaats en een update van het werk werd gepubliceerd in december 2009.

Naast deze inspanningen werkten de drie comités van nationale toezichthouders van niveau 3 (CEBS, CEIOPS en CESR) samen om hun zienswijze dienaangaande verder te ontwikkelen. Het eerste resultaat was de gezamenlijke indiening bij de Commissie van drie sectorale verslagen op 18 november 2009. Aangezien deze activiteiten sectoroverschrijdend zijn, werd in 2009 een gezamenlijke task force van niveau 3 over PRIP's opgericht, die één jaar later zijn eindverslag aan de Commissie voorlegde.

De Commissie heeft in november 2010 een openbare raadpleging over concrete opties gehouden. Zij heeft ongeveer 140 bijdragen ontvangen, die op haar website zijn gepubliceerd. Uit de antwoorden op deze raadpleging is gebleken dat de sector, de consumenten en de belanghebbenden uit de lidstaten het initiatief en de voorgestelde ruime aanpak ondersteunen. Meningsverschillen hadden meestal betrekking op de vraag hoe ruim het toepassingsgebied van de regeling moet worden opgevat en in welke mate de aanpak door middel van essentiële beleggersinformatie voor icbe's kan worden overgenomen voor andere retailbeleggingen.

Deze raadplegingen zijn aangevuld met een reeds besprekingen met consumentenorganisaties (FIN-USE, Consumentengroep financiële diensten en Gebruikersgroep financiële diensten), regelgevende instanties (Comité Financiële Diensten, Europees Comité voor het effectenbedrijf, Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven.

Dit voorstel bouwt voort op de werkzaamheden van de drie comités van niveau 3 (CEBS, CEIOPS en CESR[2]); meningen die tijdens de raadplegingen, onder meer in workshops, naar voren zijn gekomen, vergaderingen met belanghebbenden alsmede de ervaring met de regeling inzake essentiële beleggersinformatie die voor icbe’s is opgedaan.

In overeenstemming met haar beleid voor een betere regulering heeft de Commissie een effectbeoordeling van beleidsalternatieven uitgevoerd. De beleidsalternatieven hadden betrekking op het toepassingsgebied van de nieuwe regeling, het niveau van standaardisering, de vraag wie verantwoordelijk moet worden geacht voor de productinformatie en het probleem hoe kan worden gezorgd voor de daadwerkelijke verstrekking van informatie aan retailbeleggers. Deze effectbeoordeling was gegrond op een aantal studies, waaronder een innovatieve studie die specifiek inzicht verschafte over de gedragingen van kleine beleggers.

Het ontwerp van effectbeoordelingsverslag werd door de dienst voor effectbeoordelingen onderzocht en herzien in overeenstemming met zijn positief advies van 15 april 2011. Naast andere verbeteringen werd verduidelijking aangebracht met betrekking tot de interactie tussen het voorstel en andere maatregelen inzake bescherming van beleggers, alsmede inzake verkoopspraktijken, de concrete werkingssfeer met betrekking tot de onder het voorstel vallende producten en entiteiten werd verder verduidelijkt, de mogelijke interactie tussen de voorstellen en andere beleidsdomeinen van de Unie werd verder verhelderd, de analyse van de beleidsopties werd verruimd en verdiept en de ramingen van kosten en baten werden aangepast om rekening te houden met de stappen die reeds voor icbe’s waren ondernomen. Daarnaast werd de analyse van de andere factoren die meespelen in beleggingsbeslissingen, uitgediept om uitdrukkelijker aan te geven dat het verstrekken van productinformatie aan beleggers slechts één van die factoren is en dat adviseurs of verhandelaars in de verkoopspraktijk in vele gevallen een doorslaggevende rol kunnen spelen bij het bepalen of beïnvloeden van beleggingskeuzen.

1.

Juridische aspecten van het voorstel



3.

3.1. Rechtsgrondslag


Dit voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het VWEU. Het bevat uniforme regels inzake het verstrekken van informatie over beleggingsproducten aan retailbeleggers. Het moet retailbeleggers in staat stellen de belangrijkste kenmerken en risico’s van retailbeleggingsproducten te begrijpen en de eigenschappen van verschillende producten te vergelijken. Tegelijkertijd beoogt het voorstel ook gelijke concurrentievoorwaarden te scheppen voor de verschillende productontwikkelaars en de verhandelaars van deze beleggingsproducten. Het is de bedoeling op eenvormige wijze te regelen hoe beleggers in de Unie geïnformeerd moeten worden over beleggingsproducten door middel van een kort document en op welke wijze deze informatie hun wordt verstrekt. Het voorstel harmoniseert derhalve de bedrijfsomstandigheden waarin informatie over beleggingsproducten wordt verstrekt, en dit voor alle betrokken partijen op de markt van retailbeleggingsproducten, productontwikkelaars, productverhandelaars en beleggers.

Uiteenlopende regels naargelang van de bedrijfssector die de beleggingsproducten aanbiedt, en nationale regelgeving dienaangaande brengen ongelijke concurrentievoorwaarden tussen verschillende producten en distributiekanalen teweeg, waardoor bijkomende belemmeringen worden opgeworpen voor de interne markt van financiële diensten en producten. Lidstaten hebben reeds divergerende en ongecoördineerde maatregelen genomen om tekortkomingen in de bescherming van de beleggers te verhelpen, en dergelijke ontwikkelingen zullen zich waarschijnlijk blijven voortdoen. Terwijl de handel in retailbeleggingsproducten steeds meer grensoverschrijdend verloopt, leiden de verschillen in de nationale regelingen tot uiteenlopende niveaus van bescherming voor de belegger, hogere kosten en meer onzekerheid voor zowel aanbieders als distributeurs van producten, hetgeen de verdere grensoverschrijdende ontwikkeling van de markt van retailbeleggingen in de weg staat. Wil deze markt zich verder kunnen ontwikkelen, dan moet het mogelijk zijn producten van verschillend type gemakkelijk te vergelijken in heel de Unie. Divergerende eisen ten aanzien van informatieverstrekking aan de belegger maakt het moeilijk dergelijke vergelijkingen te maken. Deze verschillen in regelgeving kunnen de fundamentele vrijheden in de weg staan en hebben dus een rechtstreekse invloed op de werking van de interne markt. De ervaring op het gebied van icbe’s leert ook dat divergerende nationale regelingen inzake informatieverstrekking aanleiding kunnen geven tot aanzienlijke concurrentieverstoringen. Bijgevolg is de passende rechtsgrondslag artikel 114 VWEU.

Het wordt passend en noodzakelijk geacht dit voorstel in te dienen in de vorm van een verordening, zodat het initiatief aan zijn doel kan beantwoorden. Deze maatregel is alleen van toepassing op informatieverstrekking aan retailbeleggers. Hij heeft geen betrekking op andere rechten of verplichtingen van productontwikkelaars, verhandelaars van beleggingsproducten of beleggers. In dat geval zou een richtlijn de geschikte rechtsvorm kunnen zijn. Uit ervaring is gebleken dat indien productinformatie gestandaardiseerde informatie bevat waarmee beleggers verschillende beleggingsproducten kunnen vergelijken, dit alleen kan worden bereikt met rechtstreeks toepasselijke bepalingen die geen verdere uitvoeringsmaatregelen van de lidstaten behoeven. Mochten de voorschriften inzake inhoud en vorm van de informatie van lidstaat tot lidstaat verschillen ten gevolge van de omzetting van een richtlijn, dan zou dit voor marktdeelnemers ongelijke concurrentievoorwaarden meebrengen en bijgevolg een ongelijk niveau van bescherming voor beleggers. Het is belangrijk dat deze verordening rechtstreekse verplichtingen aan privé-partijen oplegt wat betreft het opstellen van de productinformatie of de informatieverstrekking, en het toepassingsgebied van deze verplichtingen mag niet afhankelijk zijn van nationale uitvoeringsmaatregelen.

4.

3.2. Subsidiariteit en evenredigheid


Volgens het subsidiariteitsbeginsel bedoeld in artikel 5, lid 3, van het VEU mag slechts op EU-niveau worden opgetreden wanneer de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de EU kunnen worden bereikt.

De doelstellingen van dit voorstel, namelijk zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden in de EU tussen productontwikkelaars en personen die beleggingsproducten verhandelen alsmede aan beleggers een uniform niveau van bescherming verlenen door middel van geharmoniseerde regels inzake transparantie, kan niet worden verwezenlijkt door optreden op het niveau van de lidstaten alleen. Nationale regelingen kunnen een gunstige invloed hebben op het niveau van bescherming binnen de desbetreffende lidstaat. Toch blijven nationale regels per definitie beperkt tot het desbetreffende nationale grondgebied. Bovendien bestaat het risico dat de informatieverstrekking op uiteenlopende wijze wordt aangepakt. Op die manier is het niet mogelijk over heel de Unie te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden voor productontwikkelaars en verhandelaars van beleggingsproducten alsmede een gelijk beschermingsniveau tot stand te brengen op het gebied van informatieverstrekking voor beleggers. Derhalve is Europees optreden noodzakelijk.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 4, VEU) is het voor de verwezenlijking van de doelstellingen van dit initiatief noodzakelijk en passend beginselen vast te stellen met betrekking tot de inhoud en de vorm van de informatieverstrekking voor retailbeleggingsproducten alsmede regels te bepalen met betrekking tot het opstellen en het verstrekken van deze productinformatie aan retailbeleggers. Deze voorschriften moeten verder worden ontwikkeld op niveau 2 zodat de maatregelen een dergelijke mate van consistentie bereiken dat het gemakkelijker wordt vergelijkingen te maken tussen beleggingsproducten uit verschillende bedrijfssectoren.

5.

3.3. Inachtneming van de artikelen 290 en 291 VWEU


Sinds 1 januari 2011 zijn de verordeningen tot oprichting van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten EBA, EIOPA en ESMA van toepassing[3]. In dit verband herinnert de Commissie aan haar verklaringen bij de vaststelling van de verordeningen op 23 september 2009, met betrekking tot de artikelen 290 en 291 VWEU : "Wat het proces voor de vaststelling van de reguleringsnormen betreft, benadrukt de Commissie het unieke karakter van de financiëledienstensector, dat voortvloeit uit de Lamfalussy-structuur en expliciet erkend wordt in verklaring 39 bij het VWEU. De Commissie twijfelt er evenwel sterk aan of de beperkingen van haar rol bij het vaststellen van gedelegeerde handelingen en uitvoeringsmaatregelen in overeenstemming zijn met de artikelen 290 en 291 VWEU.”

6.

3.4. Nadere uitleg van het voorstel


7.

3.4.1. Beleggingsproducten die bij de verkoop aan retailbeleggers vergezeld moeten zijn van een KID


Wanneer beleggingsproducten worden ontwikkeld, kunnen zij uiteenlopende wettelijke vormen aannemen zodat hetzelfde beleggingsvoorstel in een aantal bedrijfssectoren kan worden aangeboden. Dit soort productontwikkeling kan de indruk wekken dat de producten erg verschillen ook al zijn de onderliggende economische doelstellingen gelijk (bijvoorbeeld een fonds, een deposito en een aan een belegging gekoppelde verzekeringsovereenkomst kunnen er heel anders uitzien maar kunnen wel op dezelfde wijze worden gebruikt zodat zij hetzelfde beleggingsvoorstel opleveren). Al deze producten beogen te voldoen aan een vrij eenvoudige behoefte: kapitaalaccumulatie met een rendement dat hoger ligt dan een risicovrij rendement. Hoewel deze producten variëren in hun aanbod – sommige combineren het vooruitzicht van kapitaalaccumulatie met een kapitaalgarantie, terwijl dat bij andere niet het geval is; andere combineren een beleggingselement met een ander element (zoals het aanbieden van uitkeringen van een levensverzekering) – worden zij verkocht aan retailbeleggers die zich tot financiële intermediairs of rechtstreeks tot productontwikkelaars wenden voor producten die in behoeften van kapitaalaccumulatie voorzien.

Met dergelijke beleggingsproducten is de belegger blootgesteld aan schommelingen in de marktwaarde of in de uitkeringen die met deze activa kunnen worden gerealiseerd. Deze blootstelling aan risico’s geschiedt echter niet rechtstreeks zoals in het geval waarin de belegger bepaalde activa aanschaft. De producten en de personen door wie zij worden ontwerpen, spelen integendeel een bemiddelende rol tussen de belegger en de markten door middel van het verpakken van deze activa of door andere mechanismen die verschillen van een directe participatie (“packaging”). Het kan daarbij gaan om technieken zoals het samenvoegen van kapitaal van een aantal beleggers om collectieve beleggingen mogelijk te maken of het construeren van risico’s door het gebruik van derivaten. Deze technieken kunnen bijkomende complexiteit, kosten en ondoorzichtigheid opleveren ten aanzien van het product. Zij maken het echter ook mogelijk de risico's te spreiden en andere voordelen te verkrijgen waarover de belegger niet zou kunnen beschikken als hij alleen stond; zij stellen gewone beleggers in staat op efficiëntere wijze deel te nemen aan investeringsmarkten, hetgeen leidt tot diepere kapitaalmarkten en betere opties voor beleggers die hun beleggingsrisico’s wensen te diversifiëren. Om al deze producten te kunnen omvatten verwijst de definitie van beleggingsproducten in deze verordening rechtstreeks naar deze ‘verpakte’ vorm. In de mededeling van de Commissie van april 2009 wordt specifiek melding gemaakt van pakketproducten voor retailbeleggingen (“packaged retail investment products” of PRIP’s); naar aanleiding van de raadplegingen wordt dit specifieke aspect van pakketproducten voor beleggingen in deze verordening operationeel gemaakt door een verwijzing naar de niet-rechtstreekse aard van de participatie.

Een dergelijke definitie omvat producten met kapitaalgaranties en producten waarin naast het kapitaal een aandeel in de opbrengst wordt gegarandeerd; investeringsfondsen, van het closed-end-type of het open-ended-type, met inbegrip van icbe’s; alle gestructureerde producten, ongeacht hun vorm (bv. verpakt als verzekeringspolissen, fondsen, effecten of bankproducten), verzekeringsproducten waarvan de afkoopwaarde indirect wordt bepaald door het rendement op de eigen beleggingen van de verzekeringsonderneming of zelfs door de rendabiliteit van de verzekeringsonderneming zelf of door derivaten. Sommige van deze producten kunnen worden gebruikt als individuele pensioenproducten op retailniveau, dit zijn accumulatie-instrumenten ten behoeve van pensioenplanning.

Door het gebruik van deze definitie vallen de volgende producten niet onder deze verordening:

- producten waarvan het precieze rendement vooraf voor de gehele levensduur van het product is vastgesteld, aangezien het betaalbare bedrag hier niet gebonden is aan waardeschommelingen van andere activa (er is geen beleggingsrisico);

- zuivere aandelen en obligaties, voorzover deze niet een ander mechanisme bevatten dan een rechtstreekse participatie in de desbetreffende activa;

- deposito’s die niet ‘gestructureerd’ zijn, dit zijn deposito’s die bepaald worden door een rentetarief zoals bv. EURIBOR of LIBOR;

- verzekeringsproducten die alleen verzekeringsuitkeringen bieden, zoals verzekeringsproducten die zuiver bescherming bieden of producten die geen levensverzekering inhouden, wanneer zij geen afkoopwaarde opleveren die blootgesteld is aan schommelingen in de prestaties van een of meerdere onderliggende activa of referentiewaarden;

- regelingen voor bedrijfspensioenvoorziening als bedoeld in Richtlijn 2003/41/EG of Richtlijn 2009/138/EG;

- pensioenproducten waarvoor naar nationaal recht een financiële bijdrage van de werkgever is vereist en waarbij de werknemer geen vrijheid heeft in de keuze van de aanbieder van het pensioenproduct.

De mechanismen op basis waarvan de uitkeringen worden betaald, hebben geen belang voor de afbakening van het toepassingsgebied: producten die een inkomen opleveren, of die voorzien in één uitbetaling op de vervaldag, of die enige andere regeling bevatten, vallen allemaal binnen de werkingssfeer voorzover zij voldoen aan de algemene definitie.

De definitie bevat geen verwijzing naar een voor retailgebruik bedoeld product, zelfs indien tal van beleggingsproducten ontworpen zijn met retailgebruikers voor ogen. Dit is te wijten aan het feit dat het retailelement pas kan worden vastgesteld op het verkoopspunt, wanneer de distributeur een bepaald beleggingsproduct aan een retailklant verkoopt of advies daarover verstrekt. De productinformatie moet echter worden verstrekt telkens wanneer een binnen het toepassingsgebied vallend product aan retailbeleggers wordt verkocht.

3.4.2. Verantwoordelijkheid voor het verstrekken van het KID – artikel 5

Het voorstel legt de verantwoordelijkheid voor de voorbereiding van het KID uitdrukkelijk bij de ontwikkelaar van het beleggingsproduct, in de zin van de verordening: de persoon die een beleggingsproduct ontwerpt maar ook de persoon die het risico of de kostenstructuur van een bestaand beleggingsproduct substantieel heeft veranderd. (Een entiteit die andere producten combineert, zou een productontwikkelaar zijn.) Deze definitie slaat op een situatie waarin de oorspronkelijke ontwikkelaar van een bijzonder financieel product geen controle uitoefent over het uiteindelijke product. Niet elke verandering in het oorspronkelijke product verlegt de verantwoordelijkheid. Veranderingen die hoofdkenmerken van het beleggingsproduct zoals het risicovergoedingsprofiel of de kosten ervan in aanzienlijke mate wijzigen, worden echter beschouwd als het herontwerpen van het product zoals toegelicht in artikel 4. Wanneer het opstellen van de informatie geheel of gedeeltelijk aan derden wordt gedelegeerd, hetgeen zich kan voordoen wanneer er sprake is van samenwerking met distributeurs, heeft dit geen gevolgen voor de algemene verantwoordelijkheid van de productontwikkelaar met betrekking tot het KID.

3.4.3. Vorm en inhoud van het KID – artikelen 6 tot en met 11

Dit voorstel voert de beginselen van de icbe-KIID-regeling in voor alle andere retailbeleggingsproducten – alle KID's moeten een gestandaardiseerd uitzicht krijgen en een inhoud die zodanig ontworpen zijn dat de aandacht gevestigd wordt op de eenvormig aangeboden kerninformatie, zodat de informatie voor retailbeleggers beter vergelijkbaar en gemakkelijker te begrijpen wordt.

Het KID moet worden gezien als een gelegenheid om daadwerkelijk en openlijk te communiceren met potentiële beleggers. Daarom bevat het voorstel duidelijke aanwijzingen wat de vorm en het taalgebruik betreft: het moet gaan om een kort document, dat in bondige bewoordingen, in een niet-technische taal, wars van jargon, is geschreven, en dat derhalve begrijpelijk is voor de gemiddelde of de gewone retailbelegger, en op eenvormige wijze is opgesteld zodat beleggers gemakkelijk kunnen vergelijken tussen verschillende beleggingsproducten. Het KID moet een op zichzelf staand document zijn, in die zin dat retailbeleggers geen andere documenten moeten lezen om de essentiële kenmerken van het beleggingsproduct te begrijpen en een doordachte beleggingsbeslissing te nemen, en het moet duidelijk te onderscheiden zijn van marketingmaterialen.

Het voorstel omschrijft de essentiële onderdelen van het beleggingsproduct die in het KID moeten worden vermeld: de identiteit van het product en de ontwikkelaar ervan, de aard en de voornaamste kenmerken van het product, met vermelding of de belegger zijn kapitaal kan verliezen, zijn risicovergoedingsprofiel, de kosten en de voorbije prestaties indien van toepassing. Voor specifieke producten kan andere informatie worden opgenomen terwijl voor producten op het gebied van privé-pensioenen informatie over mogelijke toekomstige resultaten moet worden vermeld. Dit voorstel voorziet in een gemeenschappelijk formaat en een reeks hoofdstukken om de vergelijkbaarheid te bevorderen. Het is zeer belangrijk dat de in het document vermelde informatie tot een minimum beperkt blijft, zo niet wordt het document te ingewikkeld voor de retailbelegger. Om het document kort te houden, mag er geen andere informatie in het KID worden opgenomen.

Deze voorschriften moeten worden aangevuld bij gedelegeerde handelingen en er moeten methodologieën worden opgesteld voor de berekening van de samenvattende productinformatie over kosten en risico’s gespecificeerd in technische normen. Deze aanpak moet zorgen voor een zo groot mogelijke coherentie en vergelijkbaarheid van productinformatie die overeenstemt met het gamma producten waarop de regeling van toepassing is. Voorts kan aanvullende ondersteuning worden overwogen om het succes van dit initiatief nog te verhogen, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van gemeenschappelijke glossaria of de uitwisseling van beste praktijken in het gebruik van eenvoudige taal.

Het voorstel bevat daarnaast maatregelen om het KID up-to-date te houden en ervoor te zorgen dat de begeleidende marketinginformatie passende referenties bevat.

Het voorstel verduidelijkt de aansprakelijkheid van de ontwikkelaar van het beleggingsproduct op basis van het KID en de bewijslast dienaangaande: in geval van klacht door de retailbelegger moet de ontwikkelaar van het product aantonen dat hij aan de verordening heeft voldaan.

3.4.4. Verplichting tot het verstrekken van het KID – artikelen 12 en 13

Volgens het voorstel moet het KID aan retailbeleggers worden verstrekt (en mag het niet gewoonweg een aanbod zijn). Ongeacht wie het retailbeleggingsproduct verhandelt (de distributeur of de productontwikkelaar in geval van directe verkoop), hij moet de productinformatie tijdig en vóór de sluiting van de koop verstrekken. Het tijdstip van informatieverstrekking is van vitaal belang: om doeltreffend te zijn moet het document worden verstrekt voordat de beslissing tot beleggen wordt genomen. De voorgestelde verordening laat voor bepaalde vormen van distributie echter enige flexibiliteit met betrekking tot het tijdstip waarop de informatie moet worden verstrekt. Zo bevat het voorstel voorwaarden met betrekking tot de media die voor het verstrekken van het KID aan de retailbelegger worden gebruikt, waaronder voorwaarden met betrekking tot het gebruik van andere dan de papieren media. Deze voorschriften moeten ervoor zorgen dat deze media geschikt zijn voor de verhandeling en voor de voortdurende toegang van de retailbeleggers tot de informatie in de toekomst. Om te komen tot coherente resultaten zullen de nadere uitwerking van de methode, de timing en de voorwaarden voor de verstrekking van informatie aan retailbeleggers worden verduidelijkt bij gedelegeerde handeling.

3.4.5. Klachten, beroep en samenwerking – Artikelen 14 tot en met 17

Dit voorstel bevat maatregelen om effectieve klachtenprocedures mogelijk te maken zowel voor de ontwikkelaar van het beleggingsproduct als op het niveau van de lidstaten. Daarnaast voorziet het voorstel in maatregelen om daadwerkelijke toegang tot geschillenbeslechtingsprocedures en beroepsprocedures te verzekeren.

Wegens de sectoroverschrijdende aard van dit voorstel, dat betrekking heeft op producten van banken, verzekeringen, effecten en fondsen, is sterkere en effectieve samenwerking nodig tussen de bevoegde autoriteiten in alle sectoren.

3.4.6. Administratieve sancties en maatregelen – Artikelen 18 tot en met 22

Volgens de mededeling van de Commissie over sancties[4] is het in de eerste plaats “de taak van nationale autoriteiten om voor de correcte toepassing van de EU-voorschriften te zorgen”. Zij hebben de verantwoordelijkheid om financiële instellingen ervan te weerhouden de EU-voorschriften te schenden en om schendingen binnen hun rechtsgebied te bestraffen. Tegelijkertijd wordt in de mededeling beklemtoond dat de nationale autoriteiten op een gecoördineerde en geïntegreerde wijze moeten handelen.

Overeenkomstig deze mededeling en op basis van andere Europese initiatieven in de financiële sector voorziet dit voorstel in sancties en maatregelen om ter wille van de samenhang te komen tot een geharmoniseerde sanctieregeling. Het is belangrijk dat administratieve sancties en maatregelen worden opgelegd indien fundamentele bepalingen van dit voorstel niet worden nagekomen, en deze sancties en maatregelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

3.4.7. Overgangsbepaling voor icbe's en herzieningsbepaling – Artikelen 23 en 25

Gelet op de recente invoering van het KIID voor icbe’s zou het niet evenredig zijn de KID-voorschriften van deze verordening in dit stadium op icbe’s toe te passen. Om die reden is een overgangsbepaling opgenomen zodat icbe’s het KIID overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG verder kunnen gebruiken gedurende vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.

Op dat ogenblik zal de Commissie in staat zijn te evalueren hoe icbe’s moeten worden behandeld en of het bestaande UCITS KIID moet worden gewijzigd om te zorgen voor een zo hoog mogelijke graad van vergelijkbaarheid van informatie tussen de icbe’s en de andere beleggingsproducten waarop overeenkomstig deze verordening het KID van toepassing is. Naast het aanwijzen van mogelijke aanpassingen in de inhoud van het UCITS KIID zijn een aantal opties denkbaar voor een evenredige invoering van wijzigingen. Een van de opties kan bestaan in de verlenging van de overgangsregeling van deze verordening zodat icbe’s alleen aan de voorschriften van Richtlijn 2009/65/EG onderworpen blijven – met een mogelijke aanpassing van deze voorschriften met het oog op de vergelijkbaarheid van informatie. Een andere optie is de wijziging van Richtlijn 2009/65/EG door het intrekken van de bepalingen inzake het UCITS KIID en het overhevelen van de inhoudelijke regeling over informatieverstrekking voor icbe's naar deze verordening. Een laatste optie zou erin bestaan de inhoudelijke regels over het UCITS KIID in het kader van de regeling voor icbe’s te laten bestaan maar voor te schrijven dat dit document gelijkwaardig is aan het essentiële-informatiedocument voor pakketproducten voor retailbeleggingen krachtens deze verordening. Bij de beoordeling van de opties kan indien noodzakelijk worden nagegaan of in deze verordening wijzigingen moeten worden aangebracht wat het KID betreft.

Deze verordening voorziet in een evaluatie van de doeltreffendheid van de maatregelen na vier jaar. Dit tijdstip is gepland vóór het einde van de voormelde overgangsperiode zodat reeds conclusies kunnen worden getrokken over de passende behandeling van icbe's. In de evaluatie moet ook worden nagegaan of het toepassingsgebied van de verordening al dan niet moet worden verruimd om nieuwe of innovatieve beleggingsproducten die in de Unie worden aangeboden, erin op te nemen.

8.

3.4.8. Werking ten aanzien van andere wettelijke regelingen van de Unie met betrekking tot informatieverstrekking aan consumenten


Wat andere informatieverplichtingen in het recht van de Unie betreft, kan worden vermeld dat het krachtens deze verordening vereiste KID een nieuw informatiedocument is dat qua inhoud en vorm zo ontworpen is dat het uitsluitend afgestemd is op de behoeften van gewone retailbeleggers welke, voordat zij een belegging verrichten, verschillende beleggingsproducten bekijken en vergelijken. Het formaat en de doelstellingen ervan lopen daarom niet volledig gelijk met die van andere informatievereisten zoals die welke krachtens de prospectusrichtlijn of krachtens solvabiliteit II gelden. Deze informatieverplichtingen beogen naast het verstrekken van essentiële informatie aan beleggers andere doeleinden, zoals transparantie ten aanzien van financiële markten of een volledige presentatie van alle bijzonderheden met betrekking tot een voorgesteld contract. Het KID kan deze andere informatieverplichtingen derhalve niet zo gemakkelijk vervangen en zal dus parallel met deze voorschriften bestaan. Uit de ervaring met de voorschriften van deze verordening zal echter blijken of de KID-regels in de praktijk verder moeten worden ontwikkeld, bijvoorbeeld om bepaalde informatieverplichtingen krachtens andere wettelijke regelingen van de Unie te vervangen.

Daarnaast gelden de KID-voorschriften parallel met de voorschriften van de richtlijn inzake verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en de richtlijn inzake elektronische handel (e-commerce). De verplichtingen van de richtlijn inzake verkoop op afstand zijn gerelateerd aan een dienst en de verplichtingen van de e-commercerichtlijn vullen andere informatieverplichtingen uit hoofde van het EU-recht aan. Daarom zal deze verordening geen invloed hebben op die richtlijnen.

2.

Gevolgen voor de begroting



Er zijn geen gevolgen voor de EU-begroting omdat er geen extra middelen en geen extra posten vereist zijn om deze taken uit te voeren. De taken die voor de Europese toezichtsinstanties bedoeld zijn, vallen binnen het bestaande takenpakket van deze instanties. De toewijzing van middelen en personeel waarin de goedgekeurde financiële memoranda voor deze instanties voorziet, zal toereikend zijn om de uitvoering van deze taken mogelijk te maken.