Toelichting bij COM(2007)642 - Voortgangsverslag over de strategie voor duurzame ontwikkeling 2007

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52007DC0642


[afbeelding - zie origineel document] COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

2.

Brussel, 22.10.2007


COM(2007) 642 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Voortgangsverslag over de strategie voor duurzame ontwikkeling 2007 {SEC(2007)1416}

3.

INHOUDSOPGAVE


Inleiding

3

4.

2. Zorgen voor samenhang tussen de EU-strategieën en partnerschap tussen de actoren 4


5.

3. Beoordeling van de vooruitgang bij de belangrijkste uitdagingen 4


6.

3.1. Klimaatverandering en schone energie 4


7.

3.2. Duurzaam vervoer 5


8.

3.3. Duurzame consumptie en productie 7


9.

3.4. Behoud en beheer van natuurlijke hulpbronnen 8


10.

3.5. Volksgezondheid 10


11.

3.6. Sociale insluiting, demografie en migratie 11


12.

3.7. Globale uitdagingen op het gebied van armoede 12


13.

4. Horizontale beleidsmaatregelen 13


14.

4.1. Onderwijs en opleiding 13


15.

4.2. Onderzoek en ontwikkeling 13


16.

4.3. Financiering en economische instrumenten 14


17.

5. Resultaten boeken in een partnerschap 15


18.

5.1. Communicatie, mobiliseren van actoren en multiplicatie van succes 15


19.

5.2. Behalen van resultaten 15


20.

6. Conclusie 16


Inhoudsopgave

1.

Inleiding



In 2005 heeft de Europese Raad de richtinggevende beginselen voor het door Europa te volgen duurzame ontwikkelingspad vastgesteld. Deze principes omvatten de blijvende noodzaak om economische welvaart te bevorderen op grond van een vernieuwende, concurrerende en milieu-efficiënte economie, waarbij de kwaliteit van het milieu wordt beschermd en verbeterd, en rechtvaardigheid en sociale samenhang in solidariteit met de rest van de wereld worden bevorderd. In 2006 heeft de Europese Raad een vernieuwde strategie voor duurzame ontwikkeling (hierna 'SDO' genoemd") goedgekeurd, waarin in één samenhangend plan wordt uiteengezet hoe de EU op een meer doeltreffende wijze deze beginselen en de overkoepelende Verdragsdoelstelling van duurzame ontwikkeling zal kunnen naleven. In het plan zijn zeven cruciale uitdagingen opgenomen die moeten worden aangepakt, indien Europa een duurzaam ontwikkelingspad wenst te volgen en de huidige welvaart- en welzijnniveaus wenst te behouden. Volgens het plan kunnen SDO-doelstellingen enkel worden bereikt in nauwe samenwerking met de lidstaten. Derhalve wordt voorzien in een nieuw proces voor evaluatie en verslaglegging waarbij zowel de Commissie als de lidstaten zijn betrokken.

Dit voortgangsverslag is de eerste inventarisatie die op deze nieuwe werkmethode is gebaseerd. In het verslag worden de resultaten toegelicht die werden geboekt met betrekking tot de zeven kerndoelstellingen en komen de beleidsinitiatieven aan de orde die zowel op het niveau van de EU als van de lidstaten tot deze resultaten hebben bijgedragen. Omdat het niet mogelijk zou zijn geweest om betekenisvolle trends aan te geven op grond van de gegevens van één jaar, zijn gegevens met betrekking tot het jaar 2000 als uitgangspunt genomen om vast te stellen welke vooruitgang op de verschillende terreinen werd geboekt.

Dit verslag is een eerste momentopname van de stand van zaken i. Uit het verslag blijkt dat de concrete vooruitgang die werd geboekt, vrij bescheiden is. Wat betreft de ontwikkeling van beleidsinitiatieven op het niveau van zowel de EU als de lidstaten, is de situatie bemoedigender. Klimaatverandering en duurzame energie zijn bijvoorbeeld topprioriteiten geworden voor de binnenlandse en internationale agenda's. De significante vooruitgang op beleidsvlak zou in de loop van de komende jaren moeten resulteren in concrete resultaten. De verschillende actoren lijken het in toenemende mate eens te zijn over de prioriteiten: de EU, de lidstaten, burgergroeperingen, NGO's en het bedrijfsleven schenken steeds meer aandacht aan dezelfde vraagstukken en spannen zich in om dezelfde doelstellingen te bereiken.

De inventaris vormt de grondslag voor overleg, in de verscheidene beleidsfora over deze problematiek, in het kader van de follow-up van de wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2002 en de coördinatie van het SDO, met betrekking tot de noodzaak om de richting of het tempo van beleidsinitiatieven aan te passen, met het oog op een bijstelling en herijking van de doelstellingen op langere termijn.

21.

2. Zorgen voor samenhang tussen de EU-strategieën en partnerschap tussen de actoren


Een van de essentiële pijlers van de strategie voor 2006 was alle actoren – de EU, de lidstaten op nationaal, regionaal en lokaal niveau, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven – in partnerschap ertoe aan te zetten zich toe te spitsen op dezelfde prioriteiten en te streven naar samenhang tussen de beleidsterreinen. Dit is een proces op lange termijn, maar uit de ervaring van het eerste jaar van de tenuitvoerlegging van de strategie blijkt dat het haalbaar is.

De evaluatie heeft aangetoond dat het streven naar samenhang tussen beleidsterreinen een uitdaging is op alle beleidsniveaus. Op EU-niveau moet worden gestreefd naar convergentie tussen de overkoepelende langetermijndoelstelling van duurzame ontwikkeling – waarbij de nadruk ligt op levenskwaliteit, kansgelijkheid tussen generaties en levensvatbaarheid van de Europese samenleving op lange termijn – en de doelstelling op middellange termijn inzake groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid in het kader van de Lissabonstrategie. De agenda voor een energie- en klimaatveranderingsbeleid is een goed voorbeeld van convergentie tussen strategische doelstellingen op middellange en lange termijn. De interne markt is een ander voorbeeld dat aantoont hoe de openstelling van de markt, in combinatie met sociale en milieumaatregelen, groei en welzijn kan bevorderen. Door het programma van de EU voor betere regelgeving wordt de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen ook bevorderd omdat de economische, sociale en milieueffecten van alle belangrijke beleidsinitiatieven systematisch moeten worden beoordeeld.

22.

3. Beoordeling van de vooruitgang bij de belangrijkste uitdagingen


In de onderstaande beoordeling wordt een evaluatie gemaakt van de stand van zaken in elk van de zeven prioritaire beleidsterreinen van de SDO. De aandacht wordt gevestigd op maatregelen die op het niveau van zowel de EU als de lidstaten werden getroffen, om de beleidsdoelstellingen te kunnen bereiken. Alle uitdagingen zijn met elkaar verbonden; de oplossingen voor een bepaalde uitdaging hebben dus een effect op de andere oplossingen en vullen elkaar aan.

23.

3.1. Klimaatverandering en schone energie


De EU boekt vooruitgang bij de vermindering van de broeikasgasemissies en uit prognoses blijkt dat de Gemeenschap haar Kyoto-doelstelling zal halen op voorwaarde dat bij een groeiende economie de lidstaten zo spoedig mogelijk hun geplande aanvullende beleidsmaatregelen opstellen en ten uitvoer leggen.

In 2005 waren de broeikasgasemissies van de EU-15 met 2% gedaald in vergelijking met hun Kyotobasisjaarwaarde.

Voor het behalen van de Kyoto-doelstellingen zal meer gebruik moeten worden gemaakt van hernieuwbare energiebronnen. Het totale uit hernieuwbare energiebronnen afkomstige energieverbruik voor de EU-27 steeg in de jaren 1990 met een gemiddeld percentage van 3,2% per jaar. In de periode 2000-2005 bedroeg de toename 4,1%. Door het relatief significante groeipercentage van het bruto binnenlands verbruik bedroeg het aandeel van hernieuwbare vormen van energie in het energie-eindverbruik - ondanks de stijging van het uit hernieuwbare energiebronnen afkomstige energieverbruik - slechts 8,5% in 2005. De gemiddelde jaarlijkse groei is ontoereikend om in 2010 de doelstelling van 12% van het totale verbruik te bereiken. In 2005 bedroeg het aandeel van de biobrandstoffen slechts 1,08% voor de volledige EU-27, ver beneden het voor 2010 gestelde doel van 5,75%.

Op EU-niveau hebben er zich op dit vlak significante toekomstgerichte beleidsontwikkelingen voorgedaan. De belangrijkste ontwikkeling was het op de Europese Raad van maart 2007 uitgestippelde nieuwe geïntegreerde klimaatveranderings- en energiebeleid met ambitieuze bindende streefcijfers voor 2020 met betrekking tot de verminderde uitstoot van broeikasgassen, hernieuwbare energiebronnen en biobrandstoffen. Andere initiatieven zijn het actieplan inzake energie-efficiëntie (oktober 2006) en werkzaamheden op het gebied van koolstofvastlegging en –opslag i.

Bijna alle lidstaten hebben momenteel nationale klimaatveranderingsstrategieën opgesteld, hetzij als een afzonderlijke strategie, hetzij als onderdeel van nationale energiebeleidspakketten. Sommige lidstaten hebben specifieke instanties en wetenschappelijke raden opgericht om het vraagstuk van de klimaatverandering aan te pakken (Verenigd Koninkrijk, Zweden). Sommige lidstaten nemen fiscale maatregelen. In 2007 werden 23 nationale toewijzingsplannen in het kader van de richtlijn inzake de handel in emissierechten vastgesteld, hetgeen resulteerde in een vermindering van de uitstoot tot 1903,43 Mt jaarlijks in plaats van de door de lidstaten in eerste instantie voorgestelde jaarlijkse uitstoot van 2101,64 Mt.

Aanhoudende inspanningen zijn vereist om klimaatveranderings- en energiedoelstellingen binnen de afgesproken termijnen te behalen. Dit vereist dat blijvende aandacht wordt gegeven aan een afdoende regeling voor de handel in emissierechten, de bevordering van hernieuwbare vormen van energie en duurzaam gebruik van biobrandstoffen en de ontwikkeling van aanpassingsstrategieën en –plannen op het vlak van klimaatverandering.

24.

3.2. Duurzaam vervoer


De resultaten van Europa op het gebied van duurzaam vervoer zijn nog steeds ontoereikend. Het energieverbruik door het vervoer, gebruikt als indicatie voor de vraag naar vervoer, steeg in de periode 2000-2005 in de EU-27 met een gemiddeld percentage van 1,3% per jaar, nauwelijks lager dan het BNP-groeipercentage van 1,7% voor dezelfde periode. Er zijn dus geen reële tekenen die wijzen op een loskoppeling van economische groei en de vraag naar vervoer.

De BKG-uitstoot door het vervoer neemt nog steeds toe, met een gemiddeld jaarlijks groeipercentage van 1,2% voor de periode 2000-2005 in de EU-27. In 2004 was het binnenlands vervoer verantwoordelijk voor 21% van de totale broeikasgasuitstoot in de EU-15. In de periode 1990-2004 steeg de uitstoot met 26%, terwijl zich in dezelfde periode in de meeste andere sectoren een daling van de uitstoot voordeed. In de periode 2000-2004 daalde de gemiddelde CO2-uitstoot per kilometer van nieuwe personenwagens in de EU-15 gestaag, met een gemiddeld jaarlijks percentage van 1,3%, maar deze procentuele wijziging is minder groot dan in het voorbije decennium en is ontoereikend om in 2008/2009 de doelstelling van 140 gram per kilometer en in 2012 de doelstelling van 120 gram per kilometer te behalen.

De doelstelling om een evenwichtige verschuiving naar milieuvriendelijke vormen van vervoer te bewerkstelligen, is niet bereikt. Het aandeel van de weg in het goederenvervoer over land in de EU-27 is sinds 2000 – weliswaar in een vrij geringe mate - blijven stijgen en bedroeg in 2005 76,5%. De reizigerskilometers per wagen vertoonden een relatieve stabilisering in de EU-15, maar bedroegen in 2004 84,8% van het totale personenvervoer over land. De verkeerscongestie is toegenomen.

Een positief punt is de geboekte vooruitgang bij de terugdringing van de uitstoot van milieuverontreinigende stoffen in de vervoerssector, met in de periode 2000-2004 een gemiddelde jaarlijkse daling van de uitstoot met 4,4% voor ozonprecursoren en met 4,2% voor stofdeeltjes.

Evenzo was er - ondanks de toename van het wegverkeer - een gestage daling van het aantal dodelijke verkeersongevallen in zowel de EU-27 als de EU-15. De EU-15 is goed op weg om de voorgestelde doelstelling van een halvering van de verkeersdoden in 2010 ten opzichte van de cijfers van 2000 te halen. De EU-27 heeft op dit vlak enige achterstand opgelopen.

Essentiële beleidsontwikkelingen van de EU zijn de tussentijdse toetsing door de Commissie van het Witboek over vervoer; het Groenboek over een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur, de vaststelling van verordeningen (de zogeheten Euro 5- en 6- normen), waarin striktere normen worden vastgesteld voor personenwagens en lichte bedrijfsvoertuigen; en de voorstellen van de Commissie tot wijziging van de richtlijn over brandstofkwaliteit en Richtlijn 2003/96/EG van de Raad met betrekking tot minimumaccijnzen voor dieselbrandstof voor het wegvervoer en de opname van de luchtvaart in de EU-regeling voor de handel in emissierechten. Voor de spoorwegen werd een liberaliseringspakket goedgekeurd en het rechtskader van het openbaar vervoer werd herzien.

De lidstaten nemen een reeks maatregelen om te komen tot een meer duurzaam vervoer en milieuvriendelijke vervoersmiddelen. Slechts een aantal lidstaten (Finland) beschikken over transportstrategieën. Andere lidstaten hebben duurzaam transport in andere strategieën opgenomen (bv. nationale ruimtelijke ordening, financieringsstrategieën (Ierland, Italië)). Andere initiatieven hebben betrekking op een tolheffing voor vrachtwagens (Oostenrijk) of modernisering van de wegeninfrastructuur en belastingen (Bulgarije). Sommige lidstaten hebben fiscale maatregelen genomen om de vermindering van BKG-uitstoot te bevorderen en het gebruik van kleinere, zuinigere wagens (Denemarken, België), alternatieve brandstoffen (Roemenië) en biobrandstoffen (Oostenrijk, Bulgarije) te ondersteunen. In het kader hiervan werden vrijstellingen van accijnsheffingen (Denemarken), fiscale subsidies (Hongarije) en financiële stimuli (Italië) verstrekt. Sommige lidstaten hebben plaatselijke snelheidsbeperkingen opgelegd en "P+R"-voorzieningen ingevoerd (Oostenrijk, Malta). Talrijke lidstaten nemen maatregelen om een verschuiving naar milieuvriendelijke multimodale vormen van vervoer te bewerkstelligen (Denemarken, Hongarije), zowel voor het personen- (Tsjechië) als voor het vrachtverkeer (Nederland). Inspanningen op het vlak van het openbaar vervoer hebben betrekking op investeringsregelingen voor het spoorverkeer (nationaal, regionaal of voorstedelijk), tolheffingen en specifieke initiatieven ter bevordering van het fietsen (Oostenrijk, Bulgarije, Denemarken, Frankrijk, Italië, Verenigd Koninkrijk). Wat de verkeersveiligheid betreft, hebben sommige lidstaten nationale strategieën voor verkeersveiligheid goedgekeurd (Tsjechië, Griekenland), andere lidstaten hebben aandacht besteed aan de verbetering van de inspectie van voertuigen (bv. Bulgarije) en stringente snelheidscontrolesystemen (Frankrijk).

Er kunnen nog vorderingen worden geboekt. De lidstaten zouden onder andere volgende maatregelen kunnen nemen: bevordering van het brandstofrendement, groene aandrijving en milieuvriendelijke, energiezuinigere transportmiddelen; verstrakking van de normen voor emissies van verontreinigende stoffen en BKG-intensiteit voor alle transportmiddelen; voortzetting van de ontwikkeling van geluidsbelastingkaarten en maatregelen om verkeerslawaai aan de bron terug te dringen; bevordering van de stedelijke mobiliteit en optimale benuttiging van logistiek; en ontwikkeling van methodes voor infrastructuurheffingen.

25.

3.3. Duurzame consumptie en productie


Duurzame consumptie en productie zijn moeilijk op een brede basis betrouwbaar te meten. Desondanks wijst de kernindicator 'Middelenproductiviteit' op een loskoppeling tussen materiaalverbruik en economische groei. Voorts brengen steeds meer bedrijven verslag uit over de milieuprestaties en op de markt is een snel toenemend aantal duurzame producten en diensten beschikbaar. Ondanks deze vooruitgang zijn er evenwel nog niet benutte mogelijkheden. In de EU bedraagt de gemiddelde materiaalintensiteit ongeveer 1kg/euro, hetgeen iets minder is dan in de Verenigde Staten, maar wel tweemaal zo hoog als in Japan i. De EU zou ten minste 20% op haar huidige energieverbruik kunnen besparen, hetgeen neerkomt op 60 miljard euro per jaar of het huidige gezamenlijke energieverbruik van Duitsland en Finland.

De EU heeft een aantal initiatieven genomen om duurzame productie- en consumptiepatronen te evalueren, te stimuleren en te bevorderen: tenuitvoerlegging van de punten uit de richtlijn energieverbruikende producten die betrekking hebben op milieuvriendelijke productontwikkeling; het EU- Actieplan voor Milieutechnologie i; en voortgezette werkzaamheden met betrekking tot een verificatiesysteem voor milieutechnologieën. Met behulp van de lidstaten blijft de EU voortwerken aan de verbetering van milieukeuren en systemen voor milieumonitoring. Het aantal producten met een milieukeur blijft evenwel beperkt en het communautair systeem voor milieumanagement en audit (EMAS) slaat slechts in beperkte mate aan. Het aantal geregistreerde EMAS-bedrijven wordt op 5 000 geraamd (op een totaal van ongeveer 29 miljoen ondernemingen die in de EU operationeel zijn).

De lidstaten hebben een waaier van strategieën en actieplannen die betrekking hebben op aspecten van duurzame productie- en consumptiepatronen. Er zijn een aantal voorlichtingscampagnes en -acties die tot doel hebben duurzame consumptie te vorderen, zoals de Britse handleiding voor milieubewuster wonen en de 'Every Action Counts' campagne, wedstrijden tussen scholen in het kader van de bevordering van duurzame consumptie (Oostenrijk) en een campagne over milieubewustzijn (Denemarken).

De openbare overheden in de EU nemen maatregelen om de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de ondernemingen te stimuleren en te ondersteunen. In Nederland hebben de autoriteiten MVO Nederland (Maatschappelijk verantwoord ondernemen Nederland) opgericht, een stichting voor de uitwisseling van kennis en ervaring. Op de Franse beurs genoteerde ondernemingen zijn wettelijk verplicht sociale en milieu-informatie in hun jaarverslagen op te nemen.

Tien lidstaten hebben nationale actieplannen voor groene overheidsopdrachten goedgekeurd en sommige lidstaten hebben nationale doelstellingen inzake groene overheidsopdrachten vastgesteld. In Nederland zouden de overheidsopdrachten tegen 2010 volledig duurzaam moeten zijn. Het Verenigd Koninkrijk heeft een plan inzake duurzaam inkopen goedgekeurd. De Zweedse Raad voor Milieubeheer, een instantie die het gemeenschappelijke eigendom is van de centrale en lokale overheid en de bond van Zweedse ondernemingen, verstrekt deskundigheid, opleidingen en een internetondersteunde toepassing voor inkopers in de publieke sector die milieu-eisen in de technische specificaties wensen op te nemen.

Bedrijfsinnovatie en de toepassing van milieutechnologie worden door de lidstaten actief aangemoedigd. De overheid en het bedrijfsleven hebben gezamenlijke instanties opgericht om de commerciële mogelijkheden en de ontwikkeling van milieutechnologieën te bevorderen (Zweden, Verenigd Koninkrijk). Sommige lidstaten zorgen ervoor dat milieutechnologieën kunnen rekenen op een betere toegang tot financiering, inclusief financiële stimuli (het Verenigd Koninkrijk) en de toekenning van innovatieprijzen aan bedrijven (Italië). Slovenië heeft een kenniscentrum voor milieutechnologie opgericht. Eenentwintig lidstaten hebben reeds stappenplannen voor de tenuitvoerlegging van het ETAP (Environmental Technologies Action Plan - Actieplan inzake milieutechnologieën ) opgesteld.

Er kan nog meer worden gedaan. Volgende stappen kunnen nog worden gezet - tenuitvoerlegging van de geïntegreerde productbeleidbenadering; bevordering van groene overheidsopdrachten; evaluatie van regelingen inzake EMAS en het milieukeur; bevordering van onderzoek naar minder hulpbronintensieve producten en productieprocessen.

26.

3.4. Behoud en beheer van natuurlijke hulpbronnen


Deze uitdaging heeft betrekking op verschillende werkterreinen. Met behulp van het binnenlands materiaalverbruik (DMC) kan worden nagegaan welke vooruitgang werd geboekt bij de terugdringing van het totale gebruik van niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen. In de periode 2000-2004 is het DMC per jaar gemiddeld met 0,8% gedaald, waardoor de trend van een gestage gemiddelde jaarlijkse groei van 0,1% in de periode 1990-2000 is omgebogen i. In de periode 2000-2004 nam de middelenproductiviteit met 2,3% toe. Er trad een zekere mate van stabilisering op bij sommige aspecten van dit vraagstuk, inclusief op werkterreinen zoals efficiëntie van hulpbronnengebruik, bosbouw en afvalverwerking. Bepaalde subindicatoren voor biodiversiteit, zoals de ontwikkelingen van sommige visbestanden, blijven punten van ernstige bezorgdheid.

De situatie met betrekking tot specifieke hulpbronnen zoals water, lucht en aarde, alsook op het gebied van biodiversiteit en visserij is uiteenlopend en complex, waarbij volledige gegevens voor de EU-27 vaak ontbreken. In de periode 2000-2003 lijken de meeste lidstaten waarover gegevens beschikbaar zijn, erin te zijn geslaagd de druk op de watervoorraden te doen afnemen door een verminderde onttrekking van grondwater. De situatie voor het oppervlaktewater is minder duidelijk. Er werd enige vooruitgang geboekt op het gebied van de verbetering van de luchtkwaliteit door de terugdringing in de periode 1990-2004 van de schadelijke emissies van het vervoer (ozonprecursoren, verzurende stoffen en fijne stofdeeltjes). De aanhoudende verslechtering van de bodemkwaliteit en de klimaatverandering hebben een hogere van de bodem afkomstige BKG-uitstoot tot gevolg en veroorzaken risico's op erosie, aardverschuivingen, verzilting en de afname van het gehalte aan organische stof in de bodem. De uitputting van visbestanden blijft problematisch. Een aanzienlijk gedeelte van de visvangsten in door de EU beheerde wateren is afkomstig van visbestanden die zich reeds onder hun veilige biologische ondergrens bevinden. In het bijzonder de bestanden van vissoorten met een hoge handelswaarde (magere vis) zijn erop achteruit gegaan. Ontwikkelingen van de demersale en benthische visbestanden, zoals kabeljauw, schol, tong, blijven aanleiding geven tot bezorgdheid. Terwijl een stabilisatie optreedt van veel voorkomende vogelpopulaties, blijkt uit een recent onderzoek dat 15% van de zoogdieren van Europa wordt bedreigd en nog eens 9% bijna in aanmerking komt voor het statuut van bedreigde diersoort. De populatie van 27% van de Europese zoogdieren vertoont een dalende trend. De populatie van slechts 8% van de zoogdieren neemt toe.

Met het oog op de bevordering van het behoud van natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit neemt de EU de volgende essentiële initiatieven: lopende uitvoering van zowel de kaderrichtlijnen over luchtkwaliteit en water als de vogelstand- en habitatrichtlijnen; de tenuitvoerlegging van het nieuwe Europees Visserijfonds; de thematische strategie inzake bodembescherming; het initiatief Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT).

De meeste lidstaten hebben zich sterk ingespannen voor een beter beheer en de voorkoming van overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, in het bijzonder op het gebied van landbouw, bosbouw, visserij, bevordering van biodiversiteit, waterbeheer en afvalbeheer. De kaderrichtlijnen over afval, luchtkwaliteit en water worden door alle lidstaten daadwerkelijk ten uitvoer gelegd. Hierbij treden er vanzelfsprekend verschillen op tussen de lidstaten onderling, waarbij de nieuwe lidstaten bijvoorbeeld meer aandacht hebben voor afvalwaterverwerking. Sommige lidstaten (Oostenrijk, Duitsland) hebben actieplannen met betrekking tot grondstoffengebruik die tot doel hebben de hulpbronnenefficiëntie te verhogen. De meeste lidstaten hebben specifieke maatregelen genomen om een halt toe te roepen aan het biodiversiteitsverlies en NATURA 2000-gebieden af te bakenen. Op het vlak van de resultaten voor het bereiken van biodiversiteitsdoelstellingen en afbakeningen van NATURA-gebieden treden er tussen de lidstaten aanzienlijke onderlinge verschillen op. De toereikendheid van de in het kader van de habitatrichtlijnen afgebakende sites bedroeg 93% in de EU-15 en 82% in de EU-25. Talrijke lidstaten hebben de Commissie ervan in kennis gesteld dat zij hun netwerk hebben voltooid of de voltooiing bijna hebben tot stand gebracht.

Volgende stappen kunnen nog worden gezet: een algemene versterking van de integratie van de gevolgen voor biodiversiteit in de beleidsmaatregelen en programma's (inclusief de GLB-toetsing); continue aandacht voor de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijnen over afval, luchtkwaliteit en water; voltooiing van het NATURA 2000-netwerk van beschermde gebieden op land als op zee en zorgen voor een doeltreffend beheer en financiering van het netwerk; versterking van de doeltreffendheid van internationale governance inzake biodiversiteit. De EU-doelstelling om tegen 2010 een halt toe te roepen aan het verlies aan biodiversiteit en bij te dragen tot een aanzienlijke vermindering van het wereldwijde biodiversiteitsverlies tegen 2010, kan niet worden bereikt zonder significante extra inspanningen. De lidstaten hebben een bijzondere verantwoordelijkheid om door verbeterde bodembestemming grondgebruik en ontwikkelingsbehoeften in overeenstemming te brengen met het behoud van de biodiversiteit en van ecosysteemdiensten.

27.

3.5. Volksgezondheid


Europeanen leven niet alleen langer, maar een groter deel van hun leven blijven zij gespaard van ernstige gezondheidsproblemen. Minder mensen sterven als gevolg van chronische ziekten. Het aantal ernstige arbeidsongevallen daalt voortdurend.

Minder positief is dat met de levenswijze samenhangende ziekten zoals obesitas en geestesziekten in toenemende mate een probleem worden. In 2003 hadden – afhankelijk van het land - 30 tot 64 % van de jonge mannen in de leeftijdscategorie tussen 25 en 34 jaar te kampen met overgewicht of zwaarlijvigheid. Bij de jonge vrouwen lag dit percentage tussen 12 en 47%. Het percentage 65-plussers dat kampt met overgewicht of zwaarlijvigheid is aanzienlijk hoger en ligt tussen 62% en 80%. Zwaarlijvigheid verhoogt het risico op de ontwikkeling van type-2-diabetes, hart- en vaatziekten, bepaalde vormen van kanker en een slechtere gezondheid als gevolg van rugpijn en depressie. Ramingen van rechtstreeks door zwaarlijvigheid veroorzaakte kosten in de EU in de jaren 1990 varieerden van 1% van de uitgaven voor gezondheidszorg in Nederland tot 3,1%-4,2% in Duitsland en 6% in België.

Roken blijft gezondheidsproblemen veroorzaken. In 2003 waren 26 % van de Europeanen regelmatige rokers – 32% van de mannen en 21% van de vrouwen i.

Wat de geestelijke gezondheid betreft, daalt het aantal gevallen van zelfmoord overal. Toch vinden er jaarlijks 60 000 zelfmoorden plaats. Het zelfmoordcijfer is dus hoger dan het aantal Europeanen dat overlijdt als gevolg van verkeersongevallen. Ongeveer 11,5% van de Europeanen lijden aan een psychische aandoening. Psychische gezondheidsproblemen kosten de EU ten minste 3 tot 4% van het BNP. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) wordt depressie na hartziekte tegen 2020 wereldwijd de meest voorkomende aandoening.

Ongelijkheden op gezondheidsgebied, gemeten op basis van verschillen in levensverwachting tussen sociale groepen, schommelen tussen 4 tot 6 jaar bij mannen en 2 tot 4 jaar bij vrouwen. In sommige landen zijn deze verschillen aanzienlijk hoger (10 jaar) en in de meeste landen lijkt de kloof in de loop van de voorbije drie decennia te zijn toegenomen. De gezondheidsindicatoren van de meeste lidstaten die sinds mei 2004 tot de EU zijn toegetreden, zijn aanzienlijk slechter dan die van de lidstaten die voor mei 2004 reeds lid van de EU waren.

Hoewel de meeste beleidsmaatregelen weliswaar op het niveau van de lidstaten of op lokaal niveau worden genomen, heeft de EU een reeks initiatieven genomen die van rechtstreeks belang zijn voor de volksgezondheid: een evaluatie van de mogelijkheden voor een algemene voedsel- en voedingswaarde-etikettering; een Witboek over een EU-strategie voor aan voeding, overgewicht en obesitas gerelateerde gezondheidskwesties; een actieplan ter bestrijding van HIV/AIDS in de EU en in buurlanden; een voorstel voor een kaderrichtlijn over duurzaam gebruik van pesticiden en een nieuwe strategie met betrekking tot diergezondheid voor de periode 2007-2013.

De initiatieven die de lidstaten hebben genomen in het kader van de ombuiging van de toename van het aantal met de levenswijze verband houdende ziekten, de opstelling van draaiboeken voor pandemieën en een betere omgang met chemische producten, worden voortgezet. De lidstaten hebben geen uitvoerig verslag uitgebracht over hun activiteiten op het gebied van wetgeving inzake levensmiddelen en diervoeders, dierenwelzijn, geestelijke gezondheid en het beperken van de ongelijkheden op gezondheidsgebied. Er zijn weinig gegevens die wijzen op interministeriële en intersectorale samenwerking inzake gezondheidszorg.

In het algemeen dienen de EU en de lidstaten hun acties met het oog op de ombuiging van de huidige toename van met de levenswijze verband houdende ziekten voort te zetten. Blijvende aandacht is vereist voor gezondheid en milieu (gevolgen van chemische en luchtvervuiling). De aanhoudende ongelijkheden op gezondheidsgebied in Europa verdienen nadere aandacht van zowel de EU als de lidstaten.

28.

3.6. Sociale insluiting, demografie en migratie


Een duurzaam Europa moet solidariteit tot stand brengen tussen en binnen generaties om de algemene levenskwaliteit te verbeteren. Het is verontrustend dat 16% van de EU-bevolking het risico loopt om arm te worden, waarbij in het bijzonder kinderen, alleenstaande ouders en ouderen tot de kwetsbare bevolkingsgroepen behoren. In talrijke lidstaten blijft integratie een knelpunt, waarbij allochtone bevolkingsgroepen in sommige lidstaten te kampen hebben met een aanhoudend hoge werkloosheid. De werkloosheidscijfers bij jongeren blijven hoog en sommige lidstaten worden geconfronteerd met een hoog aantal schoolverlaters.

Een positief punt is dat de werkloosheid overal daalt. Voorts werd een bescheiden vooruitgang geboekt bij het verzekeren van de sociale en territoriale cohesie, hoewel er nog steeds significante welvaartsverschillen zijn tussen de rijkste en de armste regio's van de EU. Met het oog op demografische veranderingen worden de stelsels voor sociale zekerheid gemoderniseerd. Steeds meer vrouwen nemen deel aan het arbeidsproces en de gemiddelde leeftijd waarop personen stoppen met werken, vertoont een stijgende trend. De lidstaten hervormen hun pensioen- en gezondheidszorgstelsels.

De open coördinatiemethode is het belangrijkste beleidsinstrument van de EU in de strijd tegen sociale uitsluiting en armoede. Tot de recente initiatieven behoren: een nieuw kader van de Raad voor sociale bescherming en sociale integratie; een nieuwe routekaart 2006-2010 voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen en een mededeling over de demografische toekomst van Europa. Een uitvoerig beleidsplan over legale migratie (inclusief een kaderrichtlijn en vier specifieke richtlijnen) zal in de periode 2007-2009 worden ten uitvoer gelegd.

Alle lidstaten hebben strategieën voorgesteld voor sociale bescherming en sociale integratie voor de periode 2006-2008 die op de drie werkterreinen betrekking hebben. Tussen de lidstaten zijn er significante verschillen met betrekking tot zowel de omvang en het tijdschema van de maatregelen om te reageren op de demografische uitdagingen als de beleidsinitiatieven zelf.

In het kader van verdere maatregelen op dit vlak moet worden nagegaan hoe stelsels voor sociale bescherming, gezondheidszorg en pensioenen duurzaam kunnen worden gemaakt in het licht van demografische ontwikkelingen. Als onderdeel van de bredere arbeidsmarktstrategieën moeten de lidstaten maatregelen blijven ten uitvoer leggen om de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, ouderen, jongeren en migranten te bevorderen. Het flexizekerheid-concept, dat zorgt voor een evenwichtige benadering van flexibele contractuele arbeidsregelingen waarbij de individuele werknemer kan rekenen op afdoende ondersteuning, wordt ontwikkeld als een onderdeel van de reactie van de lidstaten op deze vraagstukken. De lidstaten moeten ook hun inspanningen voortzetten op het vlak van de ontwikkeling van veelomvattende strategieën inzake een leven lang leren, doeltreffende arbeidsmarktmaatregelen en moderne socialezekerheidsstelsels.

29.

3.7. Globale uitdagingen op het gebied van armoede


Er zijn enkele bemoedigende ontwikkelingen bij de tenuitvoerlegging van de milleniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG's). Sinds 2000 daalde de armoede wereldwijd met ongeveer 4%, hetgeen betekent dat 134 miljoen mensen uit de grote armoede zijn gekomen. In 2005 deed zich met betrekking tot de afrondingspercentages in het lager onderwijs een stijging voor van 78% (cijfergegevens 2000) tot 83%. De kwaliteit en doeltreffendheid van de bijstand stijgen. De druk op de milieuduurzaamheid blijft evenwel hoog, in het bijzonder de toegang tot essentiële hulpbronnen zoals water, hout, akkerbouwland, hetgeen mogelijkerwijs dramatische effecten heeft op de leefsituatie van de armste bevolkingsgroepen en een bron van conflicten zou kunnen zijn.

Anderzijds bevinden 1 miljard mensen zich nog steeds in extreme armoede. De doelstelling om de kindersterfte terug te dringen wordt in geen enkele ontwikkelingsregio gehaald en een derde van alle kinderen in de ontwikkelingslanden lijdt aan ondergewicht of een vertraagde groei. De helft van de bevolking in de ontwikkelingslanden heeft geen toegang tot verbeterde waterzuivering. Na een daling in het jaar 2000 was er een sterke stijging in de ODA/BNI-bijdragen van de EU-15, hetgeen resulteerde in een stijging van 0,32% tot 0,44% in de periode 2000-2005. In 2006 begon deze groei evenwel te haperen. De ODA/BNI-bijdrage daalde lichtjes tot 0,43% en de EU liep enige achterstand op bij de uitvoering van haar tussentijdse doelstelling voor 2010.

Er werd vooruitgang geboekt inzake de beleidsontwikkeling op EU-niveau. In december 2005 hebben de drie EU-instellingen een akkoord bereikt over 'de Europese consensus inzake ontwikkeling', waarbij de uitroeiing van de armoede de kern wordt van het EU-ontwikkelingsbeleid. De EU is de belangrijkste donor op wereldvlak en in de EU-Afrika strategie wordt voorrang gegeven aan de samenwerking met dit werelddeel (gezamenlijke EU-Afrika strategie 2007). De EU is ook bijzonder actief in het Middellandse Zeegebied in het kader van het nabuurschapsbeleid. Voorts is er ook voorzien in een samenwerking met Latijns-Amerika en Azië. Er werden vele nieuwe beleidsinitiatieven genomen om de coördinatie en de samenhang van de bijstand te versterken.

Vijf jaar na de VN-wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2002 (WSSD - World Summit on Sustainable Development) is er slechts een bescheiden vooruitgang geboekt met betrekking tot sommige WSSD-doelstellingen. De EU en de lidstaten blijven zich evenwel inzetten voor de wereldwijde bevordering van duurzame ontwikkeling en de overeenstemming van het interne en externe beleid van de EU met de wereldwijde duurzame ontwikkeling. Dit is een zeer brede doelstelling en de lidstaten richten zich evenwel vooral op specifieke thema's of geografische regio's die voor hen van bijzonder belang zijn.

Wat de omvang van de bijstand betreft, is het nog steeds mogelijk de tussentijdse doelstelling van 0,56% in 2010 te bereiken, om vervolgens het MDG-streefcijfer van 0,7% van het BNI tegen 2015 te verwezenlijken. Het is evenwel duidelijk dat significante extra inspanningen nodig zijn om de doelstelling te bereiken. Er blijven nog heel wat uitdagingen over: verdere ontwikkeling van het gebruik van algemene begrotingssteun als steunverleningsinstrument; aanpak van het steeds groter wordende vraagstuk van ecologische migratie en in eigen land ontheemde personen; grotere toezeggingen van de lidstaten voor het nemen van initiatieven inzake water en bossen; ervoor zorgen dat de milieu-aspecten van duurzame ontwikkeling voldoende in overweging worden genomen bij de toekenning van steun; verwezenlijking van een internationale regeling voor milieubeheer waarmee resultaten op het vlak van duurzame ontwikkeling kunnen worden bereikt en die ervoor kan zorgen dat het handelsbeleid tot duurzaamheid bijdraagt. Verdere samenwerking en coördinatie van de bijstand is duidelijk van essentieel belang indien de EU een uitgesproken bijdrage wil leveren voor het verwezenlijken van de milleniumontwikkelingsdoelstellingen.

30.

4. Horizontale beleidsmaatregelen


31.

4.1. Onderwijs en opleiding


Voor het verwezenlijken van duurzame ontwikkelingsdoelstellingen dienen burgers aanspraak te kunnen maken op onderwijs en opleiding. Het werkprogramma 'Onderwijs en opleiding 2010' vormt het beleidskader voor Europese maatregelen op het vlak van onderwijs en opleiding. De lidstaten hebben overeenstemming bereikt over vijf essentiële criteria die tegen 2010 moeten worden gehaald. Vermindering van het aantal vroegtijdige schoolverlaters; verhoging van de geletterdheid bij vijftienjarigen en verhoging van het aantal leerlingen dat het hoger secundair onderwijs heeft voltooid. Het programma heeft tot doel de kwaliteit en de toegang voor allen te verbeteren. De lidstaten reageren steeds meer op deze uitdagingen en nemen uitdagingen op het gebied van duurzame ontwikkeling op in hun onderwijsstelsels. De stijging van permanente educatie van 7,5% in 2000 tot 9,6% in 2006 in de EU-25 is bemoedigend in het licht van de Barcelona-doelstelling van 12% in 2010.

32.

4.2. Onderzoek en ontwikkeling


Onderzoek en technologische ontwikkeling zijn van cruciaal belang voor het ontwikkelen van innoverende en toekomstgerichte oplossingen voor het boeken van reële vooruitgang met betrekking tot de zeven essentiële uitdagingen. Uit Eurostat-gegevens blijkt dat de investeringen in onderzoek en ontwikkeling uitgedrukt als percentage van het BBP stagneerden in de periode 2000-2005, op 1,9% van het BBP in 2005 voor de EU-15 en 1,4% in de EU-25, ver beneden de EU-doelstelling van 3 % van het BNP tegen 2010.

Een van de belangrijkste doelstellingen van het in januari 2007 gelanceerde zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (KP7) is het Europees onderzoek voor duurzame ontwikkeling bevorderen i. In het eerste uitvoeringsjaar 2007 houden 40% van de activiteiten voor coöperatief onderzoek rechtstreeks of zijdelings verband met de SDO-uitdagingen van de EU. Twee gezamenlijke technologie-initiatieven 'Clean Sky' i en 'Brandstofcellen en Waterstof' i werden voorgesteld. Voorts worden de SDO-uitdagingen van de EU ook behandeld in het kader van vijftien operationele technologieplatforms en veertien ERANETS. De Commissie heeft richtsnoeren opgesteld met betrekking tot het gebruik van fiscale stimuleringsmaatregelen en overheidsopdrachten om particuliere onderzoeksinspanningen te bevorderen en heeft de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie herzien.

Uit de verslagen van de lidstaten blijkt dat in het kader van de meeste nationale beleidsmaatregelen op het vlak van onderzoek O&O wordt georiënteerd op de zeven essentiële SDO-doelstellingen van de EU, in het perspectief van een Europese onderzoeksruimte.

De Commissie zal zich blijven inspannen om O&O in te zetten voor duurzame ontwikkeling om de synergie-effecten te benutten tussen de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid en de SDO van de EU.

33.

4.3. Financiering en economische instrumenten


Een breed scala van marktinstrumenten (fiscale maatregelen en emissiehandelsregelingen) en beleidsgerichte marktprikkels (financiële bijstand voor O&O, innovatie en demonstratie met betrekking specifieke thema's) worden op het niveau van zowel de lidstaten als de EU gebruikt om duurzame ontwikkeling te bevorderen. Er zijn nog meer mogelijkheden om gebruik te maken van marktinstrumenten.

In maart 2007 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en energiegerelateerde beleidsdoelstellingen en in de loop van 2008 zal de Commissie de richtlijn inzake belastingheffing op energie i herzien en nagaan op welke wijze milieuonvriendelijke subsidies kunnen worden opgespoord en geleidelijk kunnen worden weggewerkt. De Commissie heeft wetgeving voorgesteld om de belasting op personenauto's i te herstructureren en de belasting van als motorbrandstof gebruikte loodvrije benzine en gasolie te coördineren i.

Het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds zijn belangrijke financiële instrumenten van de EU die in de periode 2007-2013 significante financiële steun verstrekken voor essentiële werkterreinen van de SDO van de EU, zoals klimaatverandering (9 miljard euro) en duurzaam transport (36 miljard euro). In het kader van het cohesiebeleid worden de beginselen van duurzame ontwikkeling 'Participatie van de burgers' en 'Samenhang van de beleidsvormen en governance' toegepast, door alle belanghebbende partijen op alle bestuursniveaus bij het beleid te betrekken en een samenhangende benadering van beleidsvorming in de verschillende sectoren te bevorderen.

34.

5. Resultaten boeken in een partnerschap


35.

5.1. COMMUNICATIE, MOBILISEREN VAN ACTOREN EN MULTIPLICATIE VAN SUCCES


De SDO van de EU kan slechts efficiënt en doeltreffend zijn indien de communicatie en tenuitvoerlegging op alle maatschappelijke niveaus toereikend is en zowel burgers, het bedrijfsleven als het overheidsbestuur erbij betrokken zijn. Zowel de EU als de lidstaten hebben bewustmakingsactiviteiten en specifieke conferenties georganiseerd over vraagstukken zoals klimaatverandering, vervoer, volksgezondheid die met deze doelstelling verband houden.

De inbreng van de burgers (met inbegrip van NGO's) is een constructieve en kritische bijdrage voor de tenuitvoerlegging. De Lokale Agenda 21 en de Europese Campagne voor duurzame steden en gemeenten zijn hiervan voorbeelden. Op het stakeholder forum van de EESC in mei 2007 i kwamen groepen uit het maatschappelijk middenveld bijeen om te overleggen hoe het maatschappelijk middenveld zelf constructieve oplossingen voor de klimaatverandering kan blijven ontwikkelen.

Ondernemingen en bedrijfsleiders beginnen te beseffen dat een duurzame benadering van ondernemen een concurrentievoordeel oplevert. Uit de Dow Jones Sustainability Group Index (DJSGI) i blijkt dat de in deze index opgenomen ondernemingen regelmatig beter presteren dan de ondernemingen die niet in de index zijn opgenomen. Ondernemers nemen nieuwe initiatieven - de European Corporate Leaders Group en het Europees Verbond voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zijn twee voorbeelden van dergelijke initiatieven, waarmee baanbrekend werk wordt verricht om de milieu- en sociale prestaties van ondernemingen te verbeteren.

36.

5.2. Behalen van resultaten


Met de SDO 2006 werd een nieuwe bestuursstructuur opgezet. In het voorbije jaar werd in elke lidstaat een SDO-coördinator aangesteld en de Commissie heeft een SDO-coördinatiegroep opgericht die ook samenwerkt met het Europees netwerk voor duurzame ontwikkeling (ESDN).

Eurostat heeft ervoor gezorgd dat inzake monitoring vooruitgang kon worden geboekt op basis van een brede reeks DO-indicatoren, die thans beter in overeenstemming zijn met de prioriteiten en doelstellingen van de hernieuwde SDO van de EU i. Over de indicatoren vindt er regelmatig overleg met Eurostat plaats.

In het kader van de SDO van de EU werd voorgesteld intercollegiale toetsingen van nationale strategieën te institutionaliseren om in het kader van een proces waarbij van elkaar kan worden geleerd, beproefde werkmethoden af te bakenen en uit te wisselen. De Commissie heeft een handleiding opgesteld en heeft in 2007 de intercollegiale toetsing van de Nederlandse nationale SDO medegefinancierd. Met deze evaluatie kwam een aanzienlijke inbreng tot stand voor de lopende herziening van de Nederlandse SDO. Voorts was er een zichtbaar politiek effect. Verdere herzieningen zijn gepland voor 2008.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) i heeft in september 2006 een waarnemingspost voor duurzame ontwikkeling opgericht die een advies heeft voorbereid over het tweejaarlijks voortgangsverslag over de strategie van de EU voor duurzame ontwikkeling, dat op 11 juli 2007 werd goedgekeurd. Het Comité van de regio's heeft een advies over opleiding ter bevordering van duurzame ontwikkeling voorbereid, dat in de loop van het najaar 2007 zou moeten worden goedgekeurd.

De lidstaten werken hun nationale strategieën bij en zijn voornemens deze in overeenstemming te brengen met de SDO van de EU.

37.

6. Conclusie


De conclusies van de Europese Raad van juni 2006 vormden het begin van een nieuw partnerschap tussen de EU, de lidstaten, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven met als doel samen te werken voor het verwezenlijken van de doelstellingen op het vlak van duurzame ontwikkeling.

Uit dit voortgangsverslag blijkt dat de concrete vooruitgang bescheiden blijft, maar dat op het vlak van de beleidsontwikkeling op het niveau van zowel de EU als de lidstaten op vele werkterreinen aanzienlijke vooruitgang werd geboekt, in het bijzonder met betrekking tot klimaatverandering en schone energie. De in de strategie van juni 2006 vastgestelde prioriteiten blijven geldig. Zoals uit de talrijke in dit verslag en de bijlage opgenomen voorbeelden blijkt, moet op alle prioritaire werkterreinen blijvende aandacht worden besteed aan de tenuitvoerlegging.