Toelichting bij COM(2005)291 - Wijziging van bijlage II bij richtlijn 2000/53/EG betreffende autowrakken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Volgens artikel 4, lid 2, onder a), van Richtlijn 2000/53/EG betreffende autowrakken[?] mogen materialen en onderdelen van voertuigen geen lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom bevatten, behalve in de gevallen die in bijlage II bij die richtlijn zijn vermeld. Deze lijst van vrijstellingen kan worden aangepast aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. De Commissie wordt in deze werkzaamheden bijgestaan door het comité dat is opgericht bij artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen[?].

Op basis van de technische en wetenschappelijke beoordeling is de Commissie tot de volgende bevindingen gekomen:

1.

Punt 2 a) en b) van dit voorstel (aluminium voor verwerkingsdoeleinden)


Met betrekking tot de vrijstelling voor het gebruik van lood als legeringselement in aluminium voor verwerkingsdoeleinden (punt 2 b) van bijlage II, zoals gewijzigd bij Beschikking 2002/525/EG van de Commissie[?]), blijkt uit de technische beoordeling dat lood door andere elementen kan worden vervangen. Uit de inbreng van belanghebbenden blijkt evenwel dat gestandaardiseerde aluminiumlegeringen met niet meer dan 1,5 gewichtsprocent lood nog steeds noodzakelijk zijn voor bepaalde veiligheidscomponenten en motoronderdelen (bijv. remsystemen en brandstofsystemen). Daarom wordt voorgesteld een loodgehalte van niet meer dan 1,5 gewichtsprocent toe te staan tot 1 juli 2008, met een mogelijkheid tot herziening op 1 juli 2007. In de tweede opmerking bij bijlage II wordt bovendien een maximale concentratie van 0,4 gewichtsprocent lood in aluminium voor verwerkingsdoeleinden toegestaan, zonder beperking in de tijd. Daar het technisch irrelevant is of het lood al dan niet opzettelijk is toegevoegd, wordt voorgesteld deze voorwaarde te schrappen.

2.

Punt 4 of van dit voorstel (lagerschalen en -zuigers)


De belanghebbende partijen hebben een herformulering gevraagd van de vrijstelling voor loodbronzen lagerschalen en -zuigers, waarin wordt voorzien bij punt 4 van bijlage II, zoals gewijzigd bij Beschikking 2002/525/EG van de Commissie, zodat deze niet alleen op loodbronzen lagerschalen en –zuigers van toepassing is, maar op alle loodhoudende lagerschalen en –zuigers. Loodbronzen lagerschalen en –zuigers bevatten doorgaans 21 tot 25 gewichtsprocent lood. Momenteel worden loodvrije lagerschalen en -zuigers ontwikkeld; in sommige toepassingen begint men ze reeds te gebruiken. Volgens belanghebbenden zullen loodvrije lagerschalen en –zuigers in de toekomst op grote schaal worden gebruikt. De beperking van de huidige vrijstelling tot loodbronzen lagerschalen en -zuigers lijkt de technische innovatie en het gebruik van loodvrije alternatieven, die op dit ogenblik weliswaar vaak nog niet helemaal loodvrij zijn, te ontmoedigen. Daarom wordt voorgesteld om de vrijstelling uit te breiden tot alle loodhoudende lagerschalen en –zuigers en, aangezien de technische innovatie er toch toe zal leiden dat lood in alle toepassingen wordt vervangen, om een uiterste datum in de richtlijn op te nemen (1 juli 2008). Uit de technische beoordeling blijkt dat er in zware gebruiksomstandigheden behoefte is aan een wrijvingsverminderend materiaal dat de rotatie van bewegende delen mogelijk maakt, zelfs als de film van smeermiddelen tijdelijk wegvalt. Zelfs in de extreme omstandigheden die in de motor en de transmissie heersen, kunnen loodvrije alternatieven worden gebruikt. Daarom wordt voorgesteld tegen 1 juli 2007 deze vrijstelling opnieuw te bezien, om te garanderen dat loodvrije technologie in alle motoren en transmissies kan worden gebruikt zonder dat de goede werking ervan in het gedrang komt.

Punt 7 a) en b) van dit voorstel (vulkaniseermiddelen en stabilisatoren voor elastomeren in vloeistofverwerking- en aandrijftoepassingen)

Met betrekking tot de vrijstelling voor het gebruik van lood in vulkaniseermiddelen en stabilisatoren voor elastomeren in vloeistofverwerking- en aandrijftoepassingen (punt 8 van bijlage II, zoals gewijzigd bij Beschikking 2002/525/EG van de Commissie), blijkt uit de beoordeling dat er loodvrije alternatieven beschikbaar zijn. Uit de commentaar van belanghebbenden blijkt dat loodhoudende stabilisatoren reeds worden vervangen in bepaalde types elastomeren. Tegen juli 2005 zullen ze in alle nieuwe voertuigen worden vervangen door loodvrije alternatieven. Wat vulkaniseermiddelen betreft, beweren de belanghebbenden dat het op dit ogenblik onmogelijk is de veiligheidsrisico's op lange termijn te beoordelen. Zij beweren dat vulkaniseermiddelen met een loodgehalte van 0,5 gewichtsprocent voldoende resultaten opleveren op het gebied van de verkeersveiligheid. Daarom moet de periode waarin het gebruik van deze middelen is toegestaan, worden verlengd, zodat de loodvrije alternatieven voldoende kunnen worden getest. Aangezien er alternatieven bestaan, lijkt het vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid redelijk een verlenging van de termijn met een jaar toe te staan. Uit de beoordeling bleek overigens dat het technisch onmogelijk is om het loodgehalte onder de 0,5 gewichtsprocent te brengen in bindmiddelen voor elastomeren die in aandrijvingen worden gebruikt. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer lood als bindmiddel wordt gebruikt om elastomeerleidingen of elastomeeronderdelen met metalen te verbinden. Daarom wordt voorgesteld om voor deze specifieke toepassingen een nieuw punt aan de bijlage toe te voegen en deze vrijstelling niet in de tijd te beperken.

3.

Punt 9 van dit voorstel (remvoeringen)


De vrijstelling voor het gebruik van 0,5 gewichtsprocent lood in het koper van remvoeringen van voertuigen waarvoor vóór 1 juli 2003 typegoedkeuring is verleend en bij het onderhoud van deze voertuigen is op 1 juli 2004 verstreken (punt 12 van bijlage II, zoals gewijzigd bij Beschikking 2002/525/EG van de Commissie). In opmerking 3 bij bijlage II is echter bepaald dat hoogstens 0,4 gewichtsprocent lood is toegestaan tot 1 juli 2007, mits het niet opzettelijk is toegevoegd. In het voorgestelde punt 9 is bepaald dat deze concentratie van 0,4 gewichtsprocent alleen is toegestaan in frictiemateriaal van remsystemen. De voorwaarde dat het lood niet opzettelijk mag worden toegevoegd, is technisch irrelevant. Daarom wordt voorgesteld deze voorwaarde te schrappen.

4.

Punt 10 van dit voorstel (klepzittingen)


Met betrekking tot de vrijstelling voor het gebruik van lood in klepzittingen, die in juli 2006 verstrijkt (punt 13 van bijlage II, zoals gewijzigd bij Beschikking 2002/525/EG van de Commissie), hebben sommige belanghebbenden aangegeven dat intensieve duurzaamheidstests nodig zijn wanneer klepzittingen van een bestaande serie door een ander type worden vervangen en dat de volledige motor opnieuw moet worden ontwikkeld wanneer deze tests niet succesvol zijn. Om de verkeersveiligheid te garanderen, wordt voorgesteld de vrijstelling met een jaar te verlengen.

5.

Punt 12 van dit voorstel (pyrotechnische ontstekers)


Wat betreft de vrijstelling voor het gebruik van lood in pyrotechnische ontstekers, die op 1 juli 2007 afloopt (punt 16 van bijlage II), blijkt uit de technische beoordeling dat er in de nabije toekomst alternatieven beschikbaar zullen zijn voor nieuwe modellen. Uit deze beoordeling bleek echter ook dat er verschillende generaties airbagsystemen bestaan. Bij de nieuwe generaties is de sturingselektronica in de ontsteker ingebouwd. Toekomstige generaties zullen meer elektronica bevatten, zodat ze gemakkelijker kunnen worden toegepast in verschillende voertuigtypes. Bij bestaande modellen zijn de onderdelen van de verschillende generaties airbagsystemen niet onderling verwisselbaar, m.a.w. de onderdelen van een type airbag kunnen niet door die van een ander type worden vervangen wanneer de airbags na een ongeval moeten worden vervangen. Daarom wordt voorgesteld lood te verbieden in de pyrotechnische ontstekers van nieuwe modellen (voertuigen waarvoor typegoedkeuring wordt verleend na 1 juli 2006), maar vrijstelling te verlenen voor oudere modellen (voertuigen waarvoor typegoedkeuring is verleend vóór 1 juli 2006) en reserveonderdelen voor deze modellen, zonder beperking in de tijd.

6.

Punt 13 a) en b) van dit voorstel (corrosiewerende beschermlagen)


Met betrekking tot de vrijstelling voor zeswaardig chroom in corrosiewerende beschermlagen, die afloopt op 1 juli 2007 (punt 17 van bijlage II, zoals gewijzigd bij Beschikking 2002/525/EG van de Commissie), blijkt uit de beoordeling dat er voor veel toepassingen alternatieven bestaan. Voor het gebruik van zeswaardig chroom in corrosiewerende beschermlagen van schroef-moerverbindingen voor chassistoepassingen bestaan tot op heden geen alternatieven. Daarom wordt voorgesteld de vrijstelling voor deze specifieke toepassing met een jaar te verlengen en deze vrijstelling opnieuw te bezien om te garanderen dat de essentiële mechanische onderdelen niet per ongeluk loskomen tijdens de levensduur van het voertuig.

7.

Punt 17 van dit voorstel (accu's voor elektrische voertuigen)


De vrijstelling voor het gebruik van cadmium in accu's voor elektrische voertuigen verstrijkt op 31 december 2005. Het gebruik van cadmium in accu's voor elektrische voertuigen is zonder beperking in de tijd toegestaan als het gaat om reserveonderdelen van voertuigen die vóór 31 december 2005 in de handel zijn gebracht (punt 21 van bijlage II, zoals gewijzigd bij Beschikking 2002/525/EG van de Commissie). Uit de SUBAT-studie (www.battery-electric.com/subatdocs/WP5-006.pdf) blijkt dat lithium-ionaccu's tegenwoordig (2005) de meest geschikte technologische oplossing zijn voor zuiver elektrische voertuigen, gevolgd door natrium-nikkelchloride, lood-zuur, nikkel-metaalhydride en nikkel-cadmium. Er bestaat echter onenigheid over de vraag of deze alternatieven al voldoende zijn getest en klaar zijn voor productie op grote schaal. Tijdens de 'Electrical Vehicle Conference', die in april 2005 plaatsvond in Monaco, heeft SAFT promotie gevoerd voor het gebruik van lithium-ionaccu's in elektrische voertuigen. In een persbericht verklaarde het dat "deze technologie in Frankrijk ontwikkeld is door SAFT. Dit type opslagaccu wordt vooralsnog heel weinig gebruikt, vooral vanwege de hoge kostprijs. De voertuigen van het bedrijf SVE (HEULIEZ en DASSAULT ASSOCIÉS) zullen met dit type accu's worden uitgerust." (zie evs21.org/IMG/pdf/new_battery_technology.pdf).

Uit de SUBAT-studie bleek ook dat de voertuigfabrikanten enige tijd moeten krijgen om hun productiemodellen aan te passen en om milieuvriendelijkere accu's in hun voertuigen in te bouwen. 'Uit de gesprekken die het consortium heeft gevoerd met diverse belanghebbenden is gebleken dat het niet mogelijk is dit binnen vijf jaar te verwezenlijken', verklaarden de autofabrikanten. De Europese autofabrikanten hebben overigens een vrijstelling gevraagd voor het gebruik van cadmium in elektrische voertuigen tot 2008.

Om te vermijden dat elektrische voertuigen van de markt zouden verdwijnen, wordt op basis van het voorgaande voorgesteld deze vrijstelling te verlengen tot 31 december 2008. Deze verlenging is noodzakelijk om de capaciteit van de nieuwe accu's te vergroten en om de autofabrikanten de gelegenheid te geven hun productiemodellen aan te passen aan deze nieuwe accutechnologie.

Om te garanderen dat alternatieve accutechnologieën en elektrische voertuigen beschikbaar blijven, wordt voorgesteld deze uitzondering eind 2007 opnieuw te bezien.

8.

Punt 18 van dit voorstel (optische onderdelen van glasmatrices voor Driver Assistance Systems)


Voorgesteld wordt om tot 1 juli 2007 een aanvullende uitzondering te verlenen voor het gebruik van cadmium in optische onderdelen van glasmatrices voor rijhulpsystemen (Driver Assistance Systems) in auto's. Dankzij de camera's van het rijhulpsysteem geniet de bestuurder een beter zicht. De glasmatrix van de camera (500 mg) bevat 1% (5 mg) cadmium. Momenteel is het technisch nog niet mogelijk om het gebruik van cadmium in deze toepassing te vermijden, maar er worden alternatieven ontwikkeld.

Op basis van de beoordeling heeft de Commissie op 28 april 2005 een ontwerp-besluit ter stemming voorgelegd aan het comité dat is opgericht bij artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen. Het ontwerp-besluit kreeg echter geen gekwalificeerde meerderheid achter zich.

Overeenkomstig de procedure van artikel 5, lid 4, van Besluit 1999/468/EG van de Raad[?] wordt bij de Raad een voorstel voor een besluit van de Raad ingediend. Wanneer de Raad binnen drie maanden na de datum van indiening van het voorstel geen besluit heeft aangenomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.