Toelichting bij COM(2008)179 - Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en opleiding [SEC(2008) 440 SEC(2008) 441]

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1) ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Met de voorgestelde aanbeveling wordt beoogd een Europees referentiekader voor kwaliteitsborging (hierna: 'het kader') vast te stellen. Dit op gemeenschappelijke Europese referenties gebaseerde referentie-instrument moet de lidstaten helpen bij de permanente verbetering van hun beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels en bij de bewaking van dit proces. Het kader moet bijdragen tot kwaliteitsverbetering in beroepsonderwijs en -opleiding en tot wederzijds vertrouwen in de nationale beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels in een ruimte van een leven lang leren zonder grenzen.

Beroepsonderwijs en -opleiding zijn belangrijk voor het concurrentievermogen en de sociale cohesie van de EU, zoals uiteengezet in de Lissabonstrategie. Voor de totstandbrenging van een kennismaatschappij - het fundament van deze strategie - moet worden geïnvesteerd in de verbetering van de kwaliteit van human resources. Een efficiënter gebruik van de middelen en een toekomstgerichte concipiëring van beroepsonderwijs en -opleiding met nieuwe leermethoden, zowel op school als op het werk, zijn in dit verband essentiële ingrediënten.

De omvang van deze doelstelling weerspiegelt zich in de manier waarop het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding in de EU georganiseerd zijn: de nationale en regionale programma's beantwoorden aan verschillende normen en leiden op voor een groot aantal uiteenlopende kwalificaties. Deze verscheidenheid biedt enorme mogelijkheden om van elkaar te leren en voor een bezinning op de toekomstige organisatie. Die diversiteit betekent ook dat Europa gemeenschappelijke referentiepunten nodig heeft om de transparantie, samenhang en overdraagbaarheid van kwalificaties tussen de vele ontwikkelingsstromen in Europa te waarborgen. En dit alles zonder afbreuk te doen aan de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels.

De Europese Raad van Barcelona heeft in 2002 als doel gesteld dat de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels vóór 2010 moeten uitgroeien tot een kwaliteitsreferentie op wereldniveau, en daarmee de kwaliteit van de beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels boven aan de politieke agenda voor onderwijs en opleiding geplaatst. De resolutie van de Raad[1] en de verklaring[2] van de voor beroepsonderwijs en -opleiding verantwoordelijke ministers inzake de bevordering van intensievere samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, die de aanzet gaf tot het Kopenhagenproces, waren in hoge mate richtinggevend voor de doelstelling van Barcelona.

De hiermee op gang gebrachte Europese samenwerking heeft bijgedragen tot de uitwisseling van ervaringen, tot wederzijds leren en tot consensusvorming. Een en ander heeft het pad geëffend voor gemeenschappelijke beginselen, richtsnoeren en instrumenten voor kwaliteitsverbetering, die in 2003 zijn uitgemond in een gemeenschappelijk kader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (CQAF). De Raad keurde dit CQAF[3] goed en verzocht de lidstaten en de Commissie samen met de betrokken belanghebbenden praktische initiatieven te ontwikkelen om dit op vrijwillige basis te bevorderen.

Het CQAF, dat compatibel is met de meeste bestaande stelsels, voorzag in gemeenschappelijke beginselen en een referentiepunt voor de bevordering van een aantal initiatieven op Europees en nationaal niveau[4]. De kwaliteitscriteria en de indicatieve descriptoren en indicatoren ter ondersteuning van de toepassing van het CQAF zijn echter niet expliciet genoeg en bemoeilijken het algemene gebruik ervan.

Een aantal landen heeft erop gewezen dat het CQAF moet worden opgewaardeerd. In ieder geval werd, toen het CQAF in 2004 door de Raad werd goedgekeurd, erkend dat het verder moest worden uitgebreid. Ten slotte onderstreepte het communiqué van Helsinki, waarin een tussenbalans van het Kopenhagenproces werd opgemaakt, dat het CQAF uiteindelijk moest uitmonden in een cultuur van kwaliteitsverbetering.

De voorgestelde aanbeveling bouwt voort op de ervaring die met het gebruik van het CQAF is opgedaan, en sluit aan op de verzoeken van de lidstaten.

De onderwijs- en opleidingsstelsels moeten flexibel genoeg zijn om in een groot aantal behoeften te voorzien, en tegelijkertijd de algehele samenhang tussen de verschillende uitvoeringsniveaus bewaren. Aan de hand van concrete gegevens moet geregeld gecontroleerd en geëvalueerd worden hoe doeltreffend en efficiënt de beroepsopleiding in die behoeften voorziet, en zo nodig moeten verbeteringen worden aangebracht.

Dit kan onder andere worden bereikt door middel van kwaliteitsborging[5]. Kwaliteitsborging moet worden gezien als een instrument voor permanente verbetering van beroepsonderwijs en -opleiding, gebaseerd op een kwaliteitscyclus waarin planning, uitvoering, evaluatie/beoordeling en herziening van beroepsonderwijs en -opleiding op de juiste wijze gekoppeld zijn. Kwaliteitsborging impliceert een stelselmatige aanpak van kwaliteit, waarbij de rollen van de actoren op de verschillende niveaus en de wisselwerking tussen hen expliciet zijn vastgelegd. Zij moet ook methoden omvatten waarmee de prestaties van beroepsonderwijs en -opleiding kunnen worden gecontroleerd, en voor de herziening en verbetering van beroepsonderwijs en -opleiding op systeem- en aanbiedersniveau van indicatoren gebruik maken.

Deze benadering van kwaliteitsborging komt tot uiting in de algemene beginselen voor kwaliteitsborging in onderwijs en opleiding in bijlage III bij de aanbeveling tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De aanzet werd gegeven door de resolutie van de Raad en de verklaring van 2002 (het 'Kopenhagenproces'), gevolgd door de conclusies van de Raad van mei 2004 en het communiqué van Helsinki in 2006. Het communiqué onderstreepte niet alleen de noodzaak voort te bouwen op het CQAF, maar riep ook op tot een ruimere deelname in ENQA-VET (Europees netwerk voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding)[6]. ENQA-VET werd in het leven geroepen om de uitwisseling van ervaringen, het wederzijds leren en de consensusvorming te vergemakkelijken en het CQAF te ondersteunen, te testen en verder te ontwikkelen. In een aantal landen wordt ENQA-VET ondersteund door nationale referentiepunten voor kwaliteitsborging (QANRP's)[7].

Ook op andere terreinen die van invloed zijn op beroepsonderwijs en -opleiding, is kwaliteitsborging ingevoerd. Op hogeronderwijsgebied werden tijdens de ministersvergadering van 2005 in Bergen en in de aanbeveling over verdere Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs[8] normen en richtsnoeren voor kwaliteitsborging vastgesteld. De aanbeveling over een Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit[9] introduceerde kwaliteitsborgingsconcepten in de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van maatregelen ter ondersteuning van mobiliteit.

In de afgelopen jaren is dus zowel op Europees als op nationaal niveau zekere aandacht besteed aan de bevordering van kwaliteit in beroepsonderwijs en -opleiding. Het kader moet de permanente verbetering van het kwaliteitsmanagement en uiteindelijk ook van de beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels een nieuwe impuls geven.

Het kader respecteert ten volle de bevoegdheid van de lidstaten. Het is bedoeld ter stimulering van:

- de invoering van meer ontwikkelde en coherente systemen voor kwaliteitsborging en -verbetering in de betrokken landen;

- een grotere transparantie van de systemen voor kwaliteitsborging en -verbetering en van de in het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding gehanteerde concepten teneinde het wederzijds vertrouwen te verbeteren en de mobiliteit te vergemakkelijken;

- samenwerking en wederzijds leren om op alle niveaus de belanghebbenden meer in een cultuur van kwaliteitsverbetering en verantwoordingsplicht te betrekken.

Het kader maakt deel uit van een reeks maatregelen ter ondersteuning van de permanente verbetering van de kwaliteit en het beheer van beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels. Daartoe behoren het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren[10], het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET)[11], en de gemeenschappelijke Europese beginselen voor de identificatie en validatie van niet-formeel en informeel leren[12].

Het gebruik van het kader is vrijwillig. Het zal voornamelijk worden gebruikt door de overheid en de instanties die belast zijn met kwaliteitsborging en -verbetering.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie



Het kader zal bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling van de Europese werkgelegenheidsstrategie, namelijk beter investeren in menselijk kapitaal. Het zal met name bijdragen tot een betere kwaliteit en efficiëntie van de investeringen in menselijk kapitaal door beter onderwijs en betere vaardigheden, overeenkomstig de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid (2005-2008)[13] en met name richtsnoer 24.

Ook in de mededeling over het cohesiebeleid[14] wordt gewezen op het belang van meer investeringen in menselijk kapitaal via beter onderwijs en betere vaardigheden en van een hervorming van de onderwijs- en opleidingsstelsels aan de hand van gemeenschappelijke Europese referenties en beginselen. Daarin wordt de lidstaten verzocht de middelen in het kader van de convergentiedoelstelling aan te wenden om onder andere de kwaliteit en doeltreffendheid van het onderwijs- en opleidingsaanbod te verbeteren.

2)

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten



Het voorstel vloeit voort uit werkzaamheden die zijn uitgevoerd in samenwerking met een groot aantal instanties die over specifieke competenties op het gebied van kwaliteitsontwikkeling in beroepsonderwijs en -opleiding beschikken. Deze samenwerking vond plaats in het Europees Forum over kwaliteit in beroepsonderwijs en -opleiding (2001-2002), de Technische Werkgroep inzake beroepsonderwijs en -opleiding (2003-2004) en sinds 2005 via ENQA-VET.

In ENQA-VET werken verschillende instellingen samen uit 25 van de landen die deelnemen aan het werkprogramma 'Onderwijs en opleiding 2010', alsook de Europese sociale partners. Daarnaast verzamelt het de bijdragen van een nog bredere kring van belanghebbende instanties die deelnemen aan specifieke activiteiten van het werkprogramma van ENQA-VET, en van de QANRP's, die contacten onderhouden met een groot aantal belanghebbenden op nationaal niveau. Verder heeft de Commissie nog de directeuren-generaal voor beroepsopleiding en het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding geraadpleegd, waarin vertegenwoordigers van de regeringen, vakbonden en werkgeversorganisaties uit elke lidstaat zitting hebben. Het comité bracht op zijn vergadering van 14-15 juni 2007 een positief advies uit over het ontwerpvoorstel van de Commissie.

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden



Uit de raadpleging bleek dat het kader op brede steun kon rekenen.

Bijzondere nadruk werd gelegd op de wijze van uitvoering en de noodzaak om de referentiecriteria en descriptoren zo eenvoudig mogelijk te houden. Ook werd bepleit kwaliteitsindicatoren vast te stellen en ENQA-VET te vragen aanvullende werkzaamheden te verrichten in samenwerking met de Permanente Groep indicatoren en benchmarks.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden



Het Cedefop[15] heeft gedegen technische en wetenschappelijke steun verleend, terwijl de ETF[16] met name de contacten met de kandidaat-lidstaten heeft onderhouden.

Gebruikte methode



Het kader is gebaseerd op het CQAF, dat via consensus tot stand is gekomen en rekening hield met de verschillende nationale benaderingen van kwaliteitsverbetering en met name met geconstateerde good practices. Het bleek met name mogelijk problemen bij de kwaliteitsborging te identificeren die de meeste landen gemeen hebben, en een reeks gemeenschappelijke kwaliteitsindicatoren op te stellen.

Er werden meer dan 200 indicatoren geïdentificeerd en geanalyseerd. De lijst werd ingekort door voorrang te geven aan indicatoren die de kwaliteitsborging op systeem- en aanbiedersniveau kunnen ondersteunen en gebruikt kunnen worden voor vergelijkingen tussen landen en bij wederzijds leren. Ook werd rekening gehouden met de noodzaak om kwaliteitsverbetering in het beroepsonderwijs en -opleiding te koppelen aan bredere Europese doelstellingen, zoals vergroting van de inzetbaarheid, betere afstemming van het opleidingsaanbod op de behoeften van gebruikers en bevordering van een betere toegang tot een leven lang leren. Dankzij de praktische ervaring met Europese en nationale projecten, met name 'peer learning', konden de indicatoren op aanbieders- en systeemniveau beter worden gedefinieerd. Voorts werden instrumenten ontwikkeld die de toepassing van het kader kunnen vergemakkelijken. Zo is de 'European Guide on self-assessment'[17] bedoeld om aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding te helpen de kwaliteit van het opleidingsaanbod te verbeteren. Ook werd in het kader van een Leonardo da Vinci-project een Europees Handboek Peer Review Beroepsonderwijs[18] ontwikkeld. Dit wordt nu in een ander Leonardo-project[19] nader getest.

De CQAF-beginselen en -criteria werden betrekkelijk algemeen gehouden om ze voor een specifieke context verder te kunnen ontwikkelen en te verfijnen. Een aantal Europese landen heeft op basis van het CQAF al een nationaal kader voor kwaliteitsborging ontwikkeld. Enkele studies en praktische projecten hebben het CQAF verder helpen ontwikkelen. Bijzonderheden hierover zijn te vinden in de virtuele gemeenschap van het Cedefop (communities.trainingvillage.gr).

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen; samenvatting van de ontvangen en gebruikte adviezen; wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek

Zie boven (Wijze van raadpleging, enz.)

Effectbeoordeling



Doel van de effectbeoordeling is na te gaan hoe ervoor gezorgd kan worden dat het kader algemeen toepassing vindt, en welk rechtsinstrument zich hiertoe het beste leent. Het effectbeoordelingsverslag is voorgelegd aan de Raad voor effectbeoordeling en houdt rekening met diens aanbevelingen inzake de verschillende juridische opties.

Uit verschillende conclusies van de Raad en uit het Kopenhagenproces blijkt dat men het er algemeen over eens is dat het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding gemoderniseerd en verbeterd moeten worden. De sinds 2003 lopende discussies hebben de waarde van een kwaliteitsborgingssysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding in de hele EU onderstreept. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet een EU-instrument maatregelen op het niveau van de lidstaten bevorderen, vergemakkelijken en ondersteunen. De eerste vraag van iedere effectbeoordeling geldt de keuze van het meest geschikte instrument hiervoor. Vijf opties werden bestudeerd.

1. Geen instrument op Europees niveau betekent voortgaan op basis van de bestaande CQAF-beginselen. Tot dusverre is echter gebleken dat de lidstaten het gebruik van het huidige kader nauwelijks hebben gepropageerd. De huidige status van het kader maakt het voor de deelnemende landen moeilijk het systeem consequent toe te passen en de vruchten te plukken van 'peer review' en wederzijds leren. Een aantal landen heeft er al op gewezen dat een krachtiger instrument nodig is om het CQAF volgens de EKK-criteria toe te passen.

2. Een mededeling van de Commissie waarin zij haar ideeën over kwaliteitsborging uiteenzet. In de goedkeuring daarvan zouden echter noch de lidstaten, noch het Europees Parlement worden gekend en een mededeling creëert niet het benodigde politieke draagvlak om het kader geloofwaardigheid te verlenen en de toepassing op nationaal niveau te garanderen.

3. Een aanbeveling van de Commissie zou eveneens de standpunten van de Commissie verwoorden, maar noch de lidstaten, noch het Europees Parlement zouden in de formulering daarvan gekend worden en zij zou niet het benodigde politieke draagvlak creëren om de toepassing op nationaal niveau te garanderen, die cruciaal is voor een succesvolle Europese samenwerking op dit gebied. Een aanbeveling van de Commissie zou bovendien kunnen worden opgevat als een ontwikkeling die tegen het subsidiariteitsbeginsel indruist.

4. Van een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad op grond van de artikelen 149 en 150 van het Verdrag zou een krachtig politiek signaal uitgaan dat de instellingen voornemens zijn voort te bouwen op de conclusies van de Raad van 2004 om de beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels en het opleidingsaanbod verder te ontwikkelen en aldus de mobiliteit in heel Europa te vergemakkelijken. Kennelijk beantwoordt deze optie aan de wens van de lidstaten, de sociale partners en andere belanghebbenden om door middel van Europese samenwerking een verbetering van de kwaliteit van de beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels te bevorderen, terwijl het vrijwillige karakter van het instrument bewaard blijft. Bovendien zou een aanbeveling op dit gebied coherent zijn met andere, vergelijkbare initiatieven, zoals het EKK.

5. Een besluit van het Europees Parlement en de Raad op grond van de artikelen 149 en 150 van het Verdrag zou de goedkeuring van beginselen en verplichtingen impliceren op grond waarvan de lidstaten hun kwaliteitssystemen aan het kader zouden moeten koppelen. Dit zou ook de vaststelling van geharmoniseerde kwaliteitsbenchmarks en -normen op Europees niveau impliceren en de lidstaten de facto verplichten de normen toe te passen. De belanghebbenden zijn het er echter in meerderheid over eens dat de toepassing van het kader volkomen vrijwillig moet zijn.

3)

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel



In de voorgestelde aanbeveling wordt het kader vastgesteld dat de lidstaten moet helpen kwaliteitsverbetering in de beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels te bevorderen en te controleren. De toepassing is vrijwillig.

Aanbevolen wordt dat de lidstaten de toepassing van het kader bevorderen om de kwaliteit van het beroepsonderwijs continu te verbeteren, en dat zij het kader verder ontwikkelen. Ook wordt aanbevolen het kader te gebruiken om brede samenwerking en wederzijds leren via ENQA-VET te bevorderen, de nationale referentiepunten voor kwaliteitsborging te versterken en uit te breiden, en de toepassing van het kader te controleren teneinde de aanbeveling vijf jaar na goedkeuring zo nodig te herzien.

De Commissie is voornemens de lidstaten bij bovengenoemde taken bij te staan, met name via het programma 'Een leven lang leren' en door in het kader van het werkprogramma 'Onderwijs en opleiding 2010' de vorderingen met de toepassing van het kader te volgen.

Rechtsgrondslag



Artikel 149, dat stelt dat 'de Gemeenschap bijdraagt tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte', en artikel 150, dat uitdrukkelijk stelt dat "het optreden van de Gemeenschap gericht is op (…) verbetering van de initiële beroepsopleiding en van bij- en nascholing (…)".

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel aangezien het niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt.

De belangrijkste functie van het kader is gemeenschappelijk overeengekomen referenties te verschaffen die de lidstaten en de belanghebbenden helpen de doeltreffendheid van hun opleidingsaanbod en hun kwaliteitsmanagement te documenteren, te ontwikkelen, te controleren, te evalueren en te verbeteren. Verder dient het als basis en gemeenschappelijke noemer voor de verslaglegging op nationaal en Europees niveau. Dit vergroot op zijn beurt de transparantie en coherentie van beleids- en praktische ontwikkelingen tussen en binnen de landen, wat de kwaliteit van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Unie ten goede komt. Dit kan niet door de lidstaten afzonderlijk worden gerealiseerd.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende redenen beter door een optreden van de Gemeenschap worden verwezenlijkt:

- Alle lidstaten staan voor dezelfde problemen in verband met de transparantie en coherentie van beleids- en praktische ontwikkelingen wat de kwaliteit van beroepsonderwijs en -opleiding betreft; die kunnen niet op nationaal of brancheniveau alleen worden opgelost;

- Indien alle 27 lidstaten met alle andere lidstaten afzonderlijk en op een ongecoördineerde manier bilaterale overeenkomsten over het thema van deze aanbeveling zouden sluiten, zou dat een bijzonder complexe en niet-transparante algemene structuur op Europees niveau tot gevolg hebben;

- Het voorstel biedt een gemeenschappelijk kader met gemeenschappelijke kwaliteitscriteria, indicatieve descriptoren en indicatoren om een coherente ontwikkeling van de kwaliteit van beroepsonderwijs en -opleiding tussen de landen te ondersteunen en samenwerking tussen de landen te vergemakkelijken. Maatregelen op nationaal niveau kunnen hierin niet voorzien.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het geen nationale kwaliteitsborgingssystemen en/of -concepten vervangt of definieert en de uitvoering van de aanbeveling aan de lidstaten overlaat.

Keuze van het instrument



Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad.

4)

3.

Gevolgen voor de begroting



Lidstaten :

Het kader is niet bedoeld om bestaande systemen te vervangen en vereist evenmin de oprichting van nieuwe structuren, terwijl gebruik zal worden gemaakt van bestaande verslagleggingssystemen, waardoor de administratieve lasten tot een minimum beperkt worden. Het bouwt voort op bestaande ervaringen en best practices in de lidstaten en andere deelnemende landen.

EU-begroting :

Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de EU-begroting aangezien het programma 'Een leven lang leren' (Leonardo da Vinci) uitdrukkelijk voorziet in de ondersteuning van gerichte initiatieven op dit gebied. Alleen moet rekening gehouden worden met de kosten van toezicht.

5)

4.

Aanvullende informatie



Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een evaluatiebepaling.

Europese Economische Ruimte



De landen van de Europese Economische Ruimte hebben vrijwillig deelgenomen aan het in 2002 in Kopenhagen gelanceerde Europese samenwerkingsproces en zijn volledig bij de ontwikkeling van het kader betrokken geweest. De voorgestelde aanbeveling is daarom waarschijnlijk voor hen relevant.

Nadere uitleg van het voorstel



Het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging zal in de eerste plaats worden gebruikt door de nationale/regionale overheden en openbare en particuliere instanties die belast zijn met kwaliteitsborging en -verbetering, ook op aanbiedersniveau. Verbetering van de kwaliteit van het opleidingsaanbod is niettemin van essentieel belang om in de behoeften van de klanten te voorzien: het kader is daarom van bijzonder belang voor de eindgebruikers van het systeem.

Het kader voorziet ook in intensievere samenwerking en groter wederzijds vertrouwen tussen de nationale belanghebbenden en internationale brancheorganisaties die actief zijn op onderwijs- en opleidingsgebied. Wil de invoering ervan een succes worden, dan moeten de nationale onderwijs- en opleidingsautoriteiten en andere openbare en particuliere belanghebbenden het op vrijwillige basis onderschrijven. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de ontwikkeling – door middel van tests, experimenten en directe samenwerking – van ondersteunend en begeleidingsmateriaal.

Voor het Europees netwerk voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding is een belangrijke rol in dit proces weggelegd aangezien zijn leden formeel door de lidstaten, de kandidaat-lidstaten, de EVA/EER-landen en de Europese organisaties van de sociale partners zijn aangewezen. Voorts moet de toepassing van het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging op Europees niveau worden gefaciliteerd door de Commissie en door agentschappen als het Cedefop en de Europese Stichting voor opleiding.

Het kader omvat:

- een kwaliteitsborgings- en -verbeteringscyclus van planning, uitvoering, evaluatie/beoordeling en herziening van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding, ondersteund door gemeenschappelijke kwaliteitscriteria (bijlage 1 bij het voorstel) en indicatieve descriptoren en indicatoren (bijlage 2 bij het voorstel);

- controleprocedures, waaronder een combinatie van interne en externe evaluatiemechanismen, zo nodig door de lidstaten vast te stellen, ten behoeve van de identificatie van: i) de goede werking van de systemen, processen en procedures; ii) voor verbetering vatbare terreinen.

- het gebruik van meetinstrumenten om de doeltreffendheid aan te tonen.

Het kader definieert een stelselmatige aanpak van kwaliteit, met een beschrijving van de rol van de actoren op de verschillende niveaus en de methoden waarmee de prestaties van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding kunnen worden gecontroleerd. Het biedt een meetinstrument ter ondersteuning van de herziening en verbetering van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding op systeem- en aanbiedersniveau. Het is gebaseerd op een continu kwaliteitsbewakingsproces, bestaande uit de volgende elementen: i) vaststelling van beleidsdoelen en planning; ii) omschrijving van de beginselen ter onderbouwing van de uitvoering van de middelen en geplande maatregelen om de doelstellingen te verwezenlijken; iii) ontwikkeling van de mechanismen voor de toetsing van het programma-aanbod aan de doelstellingen, en de beoordeling van de prestaties/resultaten op individueel, aanbieders- en systeemniveau; iv) herziening aan de hand van de resultaten van de externe en interne evaluatie, verwerking van feedback en invoering van procedures om veranderingen aan te brengen.

Bij de controle is er sprake van een combinatie van interne en externe evaluatiemechanismen, zo nodig vast te stellen door de lidstaten. De combinatie van deze twee biedt doorlopend verifieerbare en betrouwbare feedback over de bij de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen geboekte vooruitgang die het resultaat is van uitgevoerde of geplande activiteiten en maatregelen. Binnen het kader neemt stelselmatige zelfbeoordeling als bottom-up-proces een bijzondere plaats in voor de verbetering van de kwaliteit van het opleidingsaanbod.

Aan de hand van metingen moet kunnen worden vastgesteld of met het beleid, de activiteiten en/of maatregelen de doelstellingen zijn gehaald, dan wel of verdere verbeteringen nodig zijn. Zij helpen zo de governance van de stelsels te verbeteren.

De indicatoren, die in de eerste plaats gericht zijn op de resultaten van beroepsonderwijs en -opleiding, op de leerresultaten en op de relatie tussen de beroepsopleidingsstelsels, een leven lang leren, de arbeidsmarkt, de werkgelegenheid en de economie, zijn gestructureerd in een coherente reeks die de doelstellingen, input, processen en resultaten van de opleiding weerspiegelt. De reeks bestaat uit twee algemene indicatoren en vier elkaar onderling versterkende indicatoren die informatie geven over de output en resultaten van de opleiding ten opzichte van de beleidsprioriteiten. Deze worden aangevuld met twee contextindicatoren die relevante contextinformatie verschaffen voor de beoordeling van prestaties, en twee descriptoren die aanvullende kwalitatieve informatie verschaffen over factoren die bepalend zijn voor de kwaliteit van beroepsonderwijs en -opleiding. Afgezien van de descriptoren, zijn alle indicatoren gebaseerd op gekwantificeerde gegevens en kunnen zij dus worden gebruikt om de prestaties aan de vastgestelde doelstellingen te toetsen.