Toelichting bij COM(2005)163 - In de handel brengen, overeenkomstig richtlijn 2001/18/EG, van een maïsproduct (Zea mays L., lijn MON 863), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen de maïswortelboorder

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. In overeenstemming met artikel 13 van Richtlijn 2001/18/EG hebben de Duitse autoriteiten een kennisgeving ontvangen (referentie C/DE/02/09) betreffende het in de handel brengen van maïsproducten ( Zea mays L . lijn MON 863 en hybride MON 863 x MON 810), genetisch gemodificeerd met het oog op resistentie tegen verschillende insecten.

2. De kennisgeving betreft de invoer en het gebruik op dezelfde wijze als alle andere maïskorrels inclusief het gebruik in voeder maar niet in voedingsmiddelen, met uitzondering van de teelt in de Gemeenschap van variëteiten die zijn afgeleid van de MON 863-transformatiestap en met uitzondering van de teelt in de Gemeenschap van MON 863 x MON 810-hybriden.

3. In overeenstemming met artikel 14 van de Richtlijn heeft de Duitse bevoegde instantie aan de Commissie haar beoordelingsrapport betreffende de kennisgeving gezonden, waarvan de conclusie was dat er geen redenen zijn om geen toestemming te geven voor het in de handel brengen van MON 863-maïs en MON 863 x MON 810-maïs indien bepaalde voorwaarden worden vervuld.

4. De Commissie heeft het beoordelingsrapport aan alle andere lidstaten gezonden, waarvan er sommige bezwaren hebben gemaakt en zijn blijven maken tegen het rapport in termen van moleculaire karakterisering, agronomische equivalentie, bemonsteringsmethoden, markergen voor antibioticaresistentie, allergeniciteit, toxiciteit en monitoring van het product.

5. Aangezien de bezwaren gehandhaafd werden, heeft de Commissie besloten de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) te raadplegen. Op basis van het verstrekte bewijsmateriaal heeft de EFSA in een advies van 2 april 2004 geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat Zea mays L. lijn MON 863 binnen de context van het voorgestelde gebruik ervan een negatief effect zal hebben op de menselijke en dierlijke gezondheid of op het milieu. De EFSA is voorts tot de bevinding gekomen dat de draagwijdte van het door de aanvrager verstrekte monitoringplan in overeenstemming is met de beoogde toepassingen van MON 863.

6. Betreffende hybride MON 863 x MON 810 was de EFSA van oordeel dat het gebruik van de gegevens van de parentale lijnen MON 863 en MON 810 ter ondersteuning van de veiligheidsbeoordeling van hybride MON 863 x MON 810 wetenschappelijk gegrond is, maar heeft zij in verband met de noodzaak van confirmatieve gegevens voor de veiligheidsbeoordeling van de hybride zelf een 90-daagse subchronische studie bij ratten met de maïshybride gevraagd teneinde haar veiligheidsbeoordeling te voltooien. Aldus is enkel de veiligheidsbeoordeling voor maïslijn MON 863 afgerond.

7. In dergelijke omstandigheden vereist artikel 18 van Richtlijn 2001/18/EG dat de Commissie een besluit neemt in overeenstemming met de in artikel 30, lid 2, van de richtlijn bedoelde procedure, waarbij de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

8. Aangezien zowel de Duitse autoriteiten als de EFSA een positieve beoordeling hebben gegeven betreffende het in de handel brengen van MON 863-maïs heeft de Commissie een ontwerp van beschikking opgesteld houdende toestemming voor het gebruik van dit product, met uitzondering van teelt en gebruik als of in voedsel, en het in de handel brengen ervan afhankelijk van de vervulling van bepaalde voorwaarden. Betreffende hybride MON 863 x MON 810 heeft de Commissie besloten geen besluit voor te stellen zolang de door de EFSA gevraagde wetenschappelijke informatie niet beschikbaar en beoordeeld is.

9. Het ontwerp van beschikking is, in overeenstemming met artikel 5, lid 2, van Besluit 1999/468/EG, voor advies aan het krachtens artikel 30 van Richtlijn 2001/18/EG opgerichte comité voorgelegd.

10. Aangezien het comité op 29 november 2004 geen advies heeft uitgebracht, moet de Commissie, in overeenstemming met artikel 5, lid 4, van Besluit 1999/468/EG, onverwijld bij de Raad een voorstel indienen betreffende de te nemen maatregelen en het Europees Parlement op de hoogte brengen.

11. Artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bepaalt dat de Raad, waar nodig in het licht van een dergelijk standpunt, binnen een termijn die is vastgesteld op drie maanden in overeenstemming met artikel 30, lid 2, van Richtlijn 2001/18/EG met gekwalificeerde meerderheid een besluit kan nemen. Wanneer de Raad binnen die termijn van drie maanden met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen te kennen geeft dat hij zich tegen het voorstel verzet, neemt de Commissie het voorstel opnieuw in behandeling; wanneer anderzijds de Raad bij afloop van die termijn het voorgestelde uitvoeringsbesluit niet heeft aangenomen of niet te kennen heeft gegeven dat hij zich tegen het voorstel voor uitvoeringsmaatregelen verzet, wordt het voorgestelde uitvoeringsbesluit door de Commissie vastgesteld.