Toelichting bij COM(2004)214 - Tijdelijke afwijkingen van Richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur voor Cyprus, Malta en Polen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. De Akte van toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie (hierna 'het Toetredingsverdrag' te noemen) is op 16 april 2003 in Athene ondertekend. Op dezelfde dag is de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (hierna 'de Akte van Toetreding' te noemen), ondertekend en deze is samen met het Toetredingsverdrag bekendgemaakt. In artikel 55 van de Akte van Toetreding is bepaald dat op een met redenen omkleed verzoek van een van de nieuwe lidstaten de Raad, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie vóór 1 mei 2004 maatregelen kan treffen die tijdelijke afwijkingen behelzen van de door de instellingen tussen 1 november 2002 en de datum van ondertekening van het Toetredingsverdrag genomen besluiten.

2. Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (hierna 'de AEEA-richtlijn' te noemen) is op 27 januari 2003 goedgekeurd. Volgens artikel 1 is de AEEA-richtlijn in de eerste plaats gericht op de preventie van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en daarnaast op hergebruik, recycling en andere vormen van nuttige toepassing van dergelijke afvalstoffen, teneinde de hoeveelheid te verwijderen afval te verminderen. Voorts beoogt deze richtlijn een verbetering van de milieuprestaties van alle marktdeelnemers die bij de levenscyclus van elektrische en elektronische apparatuur betrokken zijn, zoals producenten, distributeurs en consumenten en in het bijzonder de marktdeelnemers die rechtstreeks betrokken zijn bij de verwerking van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

3. Voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van particuliere huishoudens zullen de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van de AEEA-richtlijn inzamelingsinrichtingen opzetten.

4. Op grond van artikel 5, lid 5, eerste alinea, van de AEEA-richtlijn zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk op 31 december 2006 een gemiddelde hoeveelheid gescheiden ingezamelde AEEA uit particuliere huishoudens wordt bereikt van ten minste vier kilogram per inwoner per jaar.

5. In artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn zijn streefcijfers vastgelegd voor de nuttige toepassing van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en de lidstaten moeten erop toezien dat de producenten deze op 31 december 2006 bereiken. Deze streefcijfers variëren van 70% tot 80 % van het gemiddelde gewicht per apparaat, naargelang van de categorieën afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Bovendien zijn in artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn minimumstreefcijfers vastgelegd voor het percentage hergebruik en recycling van onderdelen, materialen en stoffen. Deze streefcijfers variëren van 50% tot 80 % van het gemiddelde gewicht per apparaat, naargelang van de categorieën afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

6. De AEEA-richtlijn bevat bepalingen over financiering van de inzameling, verwerking, nuttige toepassing en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van AEEA van particuliere huishoudens in artikel 8 en van andere gebruikers dan particuliere huishoudens in artikel 9.

7. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de AEEA-richtlijn moeten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk 13 augustus 2004 aan die richtlijn te voldoen. In artikel 17, lid 4, onder a), is bepaald dat Griekenland en Ierland, die vanwege hun ontoereikende recyclinginfrastructuur, geografische omstandigheden (zoals een groot aantal kleine eilanden, of plattelands- en berggebieden), geringe bevolkingsdichtheid en een gering gebruik van elektrische en elektronische apparatuur noch het inzamelingsstreefcijfer, zoals vermeld in artikel 5, lid 5, eerste alinea, noch de streefcijfers voor nuttige toepassing, zoals vermeld in artikel 7, lid 2, kunnen bereiken, en die daarom krachtens artikel 5, lid 2, derde alinea, van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen een verzoek tot verlenging van de in dat artikel genoemde termijn kunnen indienen, de in artikel 5, lid 5, en artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn genoemde termijn met maximaal 24 maanden kunnen verlengen.

8. Op 9 februari 2004 keurde de Commissie een voorstel goed voor een beschikking van de Raad betreffende bepaalde tijdelijke afwijkingen van de AEEA-richtlijn voor Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Slovenië en Slowakije  i. Volgens dit voorstel krijgen de desbetreffende toetredende staten een verlenging met 12 tot 24 maanden van de in artikel 5, lid 5, eerste alinea, en artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn bedoelde termijnen.

9. Op 18 februari 2004 verzocht Malta de Commissie per e-mail om een verlenging van de in artikel 5, lid 5, eerste alinea, en artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn bedoelde termijnen met 36 maanden. De redenen die daarvoor werden aangehaald, waren zijn ontoereikende recyclinginfrastructuur, geringe hoeveelheden afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, beperkingen door het feit dat Malta een klein en geografisch geïsoleerd land is met een kleine lokale markt en een grote bevolkingsdichtheid met daarmee gepaard gaande problemen inzake landgebruik, plus het feit dat het land een netto-importeur van elektrische en elektronische apparatuur is.

10. In het licht van de door Malta aangehaalde redenen voor zijn verzoek om afwijkingen van artikel 5, lid 5, eerste alinea, en artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn, is de Commissie van mening dat Malta niet binnen de in de richtlijn vermelde termijnen aan de voorschriften van die bepalingen kan voldoen. De Commissie acht het dienstig Malta toe te staan deze termijnen met 24 maanden te verlengen. De verlenging met 24 maanden komt tevens overeen met de termijnen die met betrekking tot diezelfde bepalingen van de AEEA-richtlijn op grond van artikel 17, lid 4, onder a), van die richtlijn aan Griekenland en Ierland zijn toegestaan. Zij komt tevens overeen met de door de Commissie voorgestelde termijnen voor zeven andere toetredingslanden, zoals hierboven vermeld. De Commissie is van oordeel dat Malta geen aanvullende omstandigheden heeft ingeroepen die een verdere verlenging van de desbetreffende termijnen kunnen rechtvaardigen.

11. Malta heeft ook een tijdelijke afwijking aangevraagd van de verplichting om afzonderlijke inzamelingsinrichtingen op te zetten, zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, van de AEEA-richtlijn. De Commissie is van oordeel dat de situatie in Malta met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze bepaling niet in belangrijke mate afwijkt van die van de andere toetredingslanden. Zij is daarom van mening dat de door Malta aangehaalde redenen, ondermeer het feit dat het land momenteel niet beschikt over een afzonderlijk inzamelingssysteem of de hoge kosten voor het opzetten van een dergelijk systeem, geen rechtvaardiging vormen voor een eventuele verlenging van de in deze bepaling van de richtlijn vastgestelde termijn.

12. Voorts heeft Malta ook een overgangsperiode gevraagd voor de bepalingen inzake de financiering in de artikelen 8 en 9 van de AEEA-richtlijn. De Commissie neemt nota van de door Malta verstrekte informatie met betrekking tot de voorbereidingen tot de tenuitvoerlegging van deze bepalingen. De Commissie is echter van mening dat deze geen rechtvaardiging bevat voor een eventuele verlenging van de in deze bepalingen van de richtlijn vastgestelde termijnen. Dergelijke afwijkingen kunnen niet worden gerechtvaardigd door vertragingen die zich hebben voorgedaan in de vaststelling van de nationale maatregelen ter uitvoering van de desbetreffende bepalingen.

13. Bij schrijven van 8 maart 2004 hebben Cyprus en Polen de Commissie verzocht om een verlenging van de in artikel 5, lid 5, eerste alinea, en artikel 7, lid 2, van de AEEA-richtlijn bedoelde termijnen met 24 maanden. Beide landen haalden als redenen aan hun ontoereikende recyclinginfrastructuur en lage bevolkingsdichtheid. Polen verwees ook naar zijn grote aandeel aan landelijke gebieden. De Commissie acht het dienstig de gevraagde verlengingen toe te staan om dezelfde redenen als hierboven voor Malta zijn aangehaald.

14. De Commissie stelt een beschikking van de Raad voor betreffende bepaalde tijdelijke afwijkingen, zoals bedoeld in artikel 55 van de Toetredingsakte, van artikel 5, lid 5, eerste alinea, en artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur voor Cyprus, Malta en Polen. De in artikel 5, lid 5, eerste alinea, en artikel 7, lid 2, vermelde perioden worden met 24 maanden verlengd.