Toelichting bij COM(2000)839 - Voorziening in publieke inspraak met betrekking tot de opstelling van bepaalde plannen en programma's betreffende het milieu en tot wijziging van de Richtlijnen van de Raad 85/337/EEG en 96/61/EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. MOTIVERING VAN HET VOORSTEL

1.1 Algemene overwegingen

In alle lidstaten nemen de autoriteiten en andere instanties vaak beslissingen die aanmerkelijke gevolgen voor het milieu alsmede voor de persoonlijke gezondheid en het persoonlijke welzijn kunnen hebben. De communautaire wetgeving op het gebied van het milieu omvat bepalingen die betrekking hebben op dit soort besluitvorming. Voorbeelden van dergelijke wetgeving zijn Richtlijn 85/337/EEG van de Raad  i betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten ("de MEB-richtlijn") en Richtlijn 96/61/EG van de Raad  i inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging ("de IPPC-richtlijn").

Het is duidelijk geworden dat daadwerkelijke publieke inspraak bij de milieubesluitvorming verscheidene voordelen heeft. Het publiek wordt hierdoor in staat gesteld uitdrukking te geven aan, en de besluitvormers worden in staat gesteld rekening te houden met de meningen de bezorgdheid die van belang kunnen zijn voor de beslissingen in kwestie. Dit vergroot de aanspreekbaarheid en de doorzichtigheid van het besluitvormingsproces en draagt bij tot de publieke bekendheid met milieukwesties.

De Commissie is dan ook van mening dat publieke inspraak bij de milieubesluitvorming dient te worden gestimuleerd. Naast inspraak van individuen moet inspraak door verenigingen, organisaties en groepen van het publiek in het algemeen of van delen van het publiek, met name niet-gouvernementele organisaties die de milieubescherming bevorderen, worden aangemoedigd.

Het belang van het bevorderen van publieke inspraak bij de milieubesluitvorming werd op internationaal niveau erkend in het Verdrag van de VN/ECE betreffende toegang tot informatie, publieke inspraak en toegang tot de rechter inzake milieu-aangelegenheden ("het Verdrag van Aarhus"), dat de Gemeenschap op 25 juni 1998 heeft ondertekend en dat ook door alle lidstaten is ondertekend. De Gemeenschap is voornemens het verdrag te ratificeren. Voordat zij dit doet, dienen zoals gebruikelijk de relevante bepalingen van het Gemeenschapsrecht te worden afgestemd op de bepalingen van het verdrag. Dit voorstel voor één richtlijn tot wijziging van een aantal bestaande richtlijnen ondersteunt dat proces.

1.2 Te bereiken milieudoelstellingen

Artikel 2 van het EG-Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap onder meer tot taak heeft het bevorderen van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. Met het oog hierop dient de Gemeenschap eveneens een milieubeleid te voeren (artikel 3, lid 1, onder l) van het EG-Verdrag). Dit beleid moet bijdragen tot het bereiken van de volgende doelstellingen:

het in stand houden, beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het milieu;

het beschermen van de menselijke gezondheid;

spaarzaam en rationeel gebruik van de natuurlijke rijkdommen;

het bevorderen van maatregelen op internationaal niveau om regionale of wereldwijde milieuproblemen aan te pakken.

Publieke inspraak bij de milieubesluitvorming helpt bij het bereiken van deze doelstellingen. De kwaliteit van de beslissingen wordt erdoor verbeterd en de eindresultaten worden aanvaardbaarder voor de publieke opinie. Publieke inspraak draagt ook bij aan het vergroten van de publieke bekendheid met en belangstelling voor milieuaangelegenheden.

Verder is het, gezien het grensoverschrijdende karakter van veel milieubeslissingen, zeer wenselijk dat er een geharmoniseerde benadering wordt gevolgd wat betreft de procedures voor publieke inspraak in de Gemeenschap zodat het publiek in de verschillende lidstaten niet wordt benadeeld.

Doordat het EG-recht op de relevante bepalingen van het Verdrag van Aarhus wordt afgestemd, is het voorstel een onderdeel van het proces dat moet leiden tot de ratificatie door de Gemeenschap van dat verdrag.

2. KEUZE EN MOTIVERING VAN DE RECHTSGRONDSLAG

Zoals hierboven benadrukt beoogt het voorstel de doelstellingen te bevorderen van het communautaire milieubeleid als bepaald in artikel 174 van het EG-Verdrag. Het voorstel is dan ook gebaseerd op artikel 175, lid 1 (medebeslissingsprocedure) van het verdrag, dat de specifieke rechtsgrondslag is voor het beleid van de Gemeenschap op milieugebied.

1.

Subsidiariteit en evenredigheid



3.1 Wat is de bedoeling van het voorgenomen optreden, gelet op de verplichtingen van de Gemeenschap-

Krachtens artikel 2 van het EG-Verdrag heeft de Gemeenschap onder meer tot taak het bevorderen van een hoog niveau van bescherming en het verbeteren van de kwaliteit van het milieu. Met het oog hierop heeft de Gemeenschap sinds medio 1970 een aanzienlijk acquis op milieugebied ontwikkeld.

De communautaire milieuwetgeving is zowel een zaak van de lidstaten als van de Commissie. Enerzijds is de tenuitvoerlegging en handhaving van de communautaire milieuwetgeving de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Anderzijds is het toezicht houden op de omzetting, conformiteit en daadwerkelijke toepassing van deze wetgeving een taak van de Commissie, die daarbij gebruik maakt van met name de bevoegdheden krachtens de artikelen 211, 226 en 228 van het EG-Verdrag. Bredere publieke inspraak bij de milieubesluitvorming draagt bij tot een grotere publieke bekendheid met milieukwesties en is aldus bevorderlijk voor de bescherming en de kwaliteit van het milieu in de Gemeenschap.

Bovendien heeft de Gemeenschap in juni 1998 het Verdrag van Aarhus ondertekend (dat nu ook door alle lidstaten is ondertekend). Door de ondertekening van dit verdrag heeft de Gemeenschap tot uitdrukking gebracht dat zij zich ertoe verbindt de doeltreffendheid van haar milieubeleid te bevorderen door te zorgen voor met name een grotere publieke bekendheid met en betrokkenheid bij de besluitvorming. De ratificering van het Verdrag van Aarhus is een politieke prioriteit voor de Commissie.

Het voorstel beoogt de afstemming te bevorderen van het Gemeenschapsrecht op de bepalingen van het Verdrag van Aarhus die betrekking hebben op publieke inspraak. Het zal de Gemeenschap in staat stellen aan haar internationale verplichtingen te voldoen en de weg effenen naar de ratificering van het Verdrag door de Europese Gemeenschap.

3.2 Wat is de communautaire dimensie van het probleem-

De Gemeenschap heeft heel wat milieuwetgeving ontwikkeld om de in het EG-Verdrag bepaalde doelstellingen op het gebied van het milieubeleid te bereiken. De MEB-richtlijn en in mindere mate de IPPC richtlijn omvatten bepalingen betreffende de voorlichting en raadpleging van het publiek voordat relevante beslissingen worden genomen. Deze bepalingen zijn een nuttig uitgangspunt, maar dienen te worden verbeterd. Ook in andere richtlijnen in de milieusfeer moet in publieke inspraak worden voorzien.

De publieke bezorgdheid over de bescherming van het milieu groeit en de burgers willen terecht iets te zeggen hebben bij belangrijke beslissingen die van invloed zijn op hun leven en het leven van toekomstige generaties. Milieuproblemen hebben zeer vaak een grensoverschrijdende dimensie. De burgers, NGO's en het publiek in het algemeen moeten overal in de Gemeenschap onder dezelfde basisvoorwaarden aan de milieubesluitvorming kunnen deelnemen. Er is dan ook een communautair optreden nodig teneinde deze doelstelling te bereiken.

3.3 Wat is de meest doelmatige aanpak, gelet op de mogelijkheden van de Gemeenschap en die van de lidstaten-

Een optreden op communautair niveau is vereist om ervoor te zorgen dat de basisprocedures betreffende publieke inspraak bij de milieubesluitvorming in alle lidstaten consistent zijn zodat overal in de Gemeenschap en bij gevallen met een grensoverschrijdende dimensie van de voordelen van deze inspraak kan worden geprofiteerd. Verder is een optreden van de Gemeenschap vereist om de ratificering door de Gemeenschap van het Verdrag van Aarhus mogelijk te maken.

Het voorstel voorziet in het minimum dat vereist is met het oog op daadwerkelijke publieke inspraak bij de vervulling van de doelstellingen die in het EG-Verdrag op milieugebied zijn bepaald en laat, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, de uitwerking van de praktische gedetailleerde regelingen aan de lidstaten over.

3.4 Wat zijn de nadelen ingeval door de Gemeenschap niet wordt opgetreden-

Ingeval de Gemeenschap niet optreedt, kan zij het Verdrag van Aarhus niet ratificeren en aldus niet aan haar internationale verplichtingen voldoen.

3.5 Welke middelen zijn voor het optreden van de Gemeenschap beschikbaar-

De afstemming van de bestaande Gemeenschapswetgeving op artikel 6 van het Verdrag van Aarhus vereist de wijziging van de MEB- en de IPPC-richtlijn. (Er is ook aandacht besteed aan de vraag of in publieke inspraak diende te worden voorzien met betrekking tot bepaalde vergunningen die worden verleend krachtens Richtlijn 91/271/EEG van de Raad  i inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, gegeven het feit dat deze momenteel in geen dergelijke specifieke procedure voorziet. De conclusie was dat, aangezien alle dergelijke vergunningen die vallen onder artikel 6, lid 1, onder a), van het verdrag hoe dan ook aan een MEB-beoordeling onderworpen waren, deze richtlijn niet diende te worden gewijzigd).

Ten aanzien van artikel 7 van het verdrag dient te worden voorzien in publieke inspraak bij de uitwerking en herziening van bepaalde plannen en programma's die krachtens een aantal bestaande richtlijnen moeten worden opgesteld. Het richtlijnvoorstel inzake de beoordeling van de effecten van bepaalde plannen en programma's op het milieu ("het SEA-voorstel") en de onlangs aangenomen richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een kader voor communautaire maatregelen op het gebied van het waterbeleid ("de waterkaderrichtlijn")  i omvatten al bepalingen die consistent zijn met artikel 7 en hebben betrekking op een aantal plannen en programma's. Wat de andere plannen en programma's betreft die duidelijk verband houden met het milieu dient in publieke inspraak te worden voorzien.

In het licht van het bovenstaande kunnen de doelstellingen alleen worden gerealiseerd via een of meer richtlijnen. Het wordt qua tijd en middelen praktischer en doeltreffender geacht om alle bepalingen die nodig zijn om de bestaande wetgeving op de artikelen 6 en 7 van het verdrag af te stemmen in één richtlijn te bundelen.

Evenredigheid



Op het moment dat bepalingen betreffende een zekere mate van publieke inspraak in de MEB- en IPPC-richtlijn werden opgenomen, werd een optreden van de Gemeenschap in de vorm van een wettelijk besluit evenredig geacht met het nagestreefde doel. Deze bepalingen omvatten minimumeisen en lieten de vaststelling van de gedetailleerde regelingen aan de lidstaten over. De huidige bepalingen moesten worden ontwikkeld en geactualiseerd in de licht van het Verdrag van Aarhus, maar de basisbenadering diende te worden gehandhaafd.

2.

Kosten


VAN DE TENUITVOERLEGGING VAN HET VOORSTEL VOOR DE LIDSTATEN

Aangezien alle lidstaten en de Gemeenschap al het verdrag hebben ondertekend en de Gemeenschap voornemens is het verdrag te ratificeren, brengt het voorstel voor de lidstaten geen nieuwe kosten met zich mee die hoger liggen dan de kosten die zouden voortvloeien uit het ten uitvoer leggen van de bepalingen van het verdrag in de nationale wetgeving.

Het voorstel omvat de algemene eisen die voortvloeien uit het Verdrag van Aarhus, maar laat de lidstaten toch vrij om de tenuitvoerlegging op hun specifieke situatie toe te snijden. Dit is eveneens efficiënt vanuit subsidiariteitsoogpunt.

Er is dan ook niet getracht de totale kosten van de tenuitvoerlegging te ramen. Er zullen echter tenuitvoerleggingskosten zijn in verband met het bekend maken van informatie en een uitbreiding van de dienstverlening alsook met de organisatie en analyse van de publieke-inspraakinbreng en de mogelijke ontwikkeling van alternatieven voor de initiële regelgevingsvoorstellen. Een effectief en efficiënt beheer van publieke inspraak bij de milieubesluitvorming vereist ook een analyse van de bestaande informatie- en besluitvormingsstromen teneinde na te gaan hoe deze het best kunnen worden aangepast en/of veranderd. Dit zal ook geld kosten. Maar de voordelen van publieke inspraak bij de milieubesluitvorming kunnen ook aanzienlijk zijn, aangezien het daardoor mogelijk wordt de behoeften waarop het beleid dient in te spelen duidelijker te bepalen.

In beoordelingen van bestaande bepalingen die publieke inspraak bij de milieubesluitvorming mogelijk maken  i wordt gewezen op een aantal voordelen, onder meer het ontmoedigen van slechte voorstellen, een vermindering van de hoeveelheid documentatie in de toekomst, ondersteuning van innovatie, het helpen van managers bij het nemen van betere beslissingen, het ontwikkelen van vertrouwen in omliggende gemeenschappen, het voorkomen of oplossen van kostbare conflicten en het verminderen van dubbel werk. Uiteindelijk vereisen betere beslissingen - beslissingen die voldoen aan de behoeften van de gemeenschap en tegelijk de negatieve effecten op het milieu zo klein mogelijk houden - het geïntegreerde perspectief dat enkel wordt bereikt door de gemeenschap op grote schaal bij een en ander te betrekken.

In de beoordelingen wordt echter ook benadrukt dat het, willen de voordelen werkelijkheid worden, belangrijk is dat de regelgevende instanties systematisch nagaan wie door een voorstel het meest zullen worden getroffen en zich voor hen open stellen, bij hen informatie en ideeën verzamelen en op de inbreng reageren door alternatieven te wijzigen of toe te voegen. Kosten en vertragingen zullen worden vermeden en de voordelen gemaximaliseerd in de mate dat de regelgevende instanties proactief het publiek raadplegen alvorens beslissingen te nemen en hun besluitvormingsprocedures aanpassen aan de inspraak van het publiek, bv. door korte en duidelijke documenten te produceren voor publieke-overlegsdoeleinden en aangepaste opleidingsprogramma's in te voeren voor de ambtenaren bij deze instanties. De effectiviteit en efficiëntie van de publieke inspraak hangt sterk af van het feit of de relevante procedures geïntegreerd zijn in de strategische planning van de betrokken instanties (en niet alleen maar een aanhangsel vormen).

De ervaring met publieke inspraak leert ook dat het houden van toezicht op de effectiviteit van de bestaande bepalingen de kansen vergroot dat deze niet alleen effectief worden gebruikt, maar ook mettertijd verbeteren. De lidstaten zouden er dan ook goed aan doen systematisch informatie te verzamelen over bijvoorbeeld het effect van publieke-inspraakprocedures op het eindresultaat van vergunningsprocedures, plannen en programma's en op de frequentie en feitelijke kosten van gerechtelijke procedures waarmee de wettigheid wordt aangevochten van besluiten of verzuimen die onderworpen zijn aan de publieke-inspraakbepalingen welke worden voorgesteld.

3.

Resultaten van het overleg met de betrokken partijen



De Commissiediensten verzonden in juni 2000 een werkdocument waarin hun belangrijkste voorstellen betreffende het afstemmen van de EG-wetgeving op de bepalingen van de tweede pijler van het verdrag werden uiteengezet. Op basis van dit stuk hadden op 22 juni 2000 overlegvergaderingen plaats met de NGO's en vertegenwoordigers van de industrie en op 10 juli 2000 met ambtenaren van de lidstaten. Het werkdocument werd over het algemeen goed ontvangen en de Commissie heeft met de opmerkingen waar nodig rekening gehouden in het voorstel.

De volgende NGO's woonden de overlegvergadering bij:

Bird Life International

EEB (Europees Milieubureau)

Wereldnatuurfonds

Bovendien diende het EEB schriftelijke opmerkingen in.

De volgende vertegenwoordigers van de industrie woonden de overlegvergadering bij:

CEFIC (Europese Raad van de verenigingen van de chemische industrie)

EUREAU (Unie der verenigingen van waterleidingsbedrijven uit landen van de Europese Gemeenschappen)

Eurocommerce

European Property Federation

De Duitse mijnbouwindustrie

Bovendien dienden CEFIC, EUREAU en FEPORT (Federation of European Private Port Operators) schriftelijke opmerkingen in.

Naast het bijwonen van de vergadering van de vertegenwoordigers van de lidstaten op 10 juli dienden Oostenrijk, Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk schriftelijke opmerkingen in.

4.

Gedetailleerde toelichting bij het voorstel



6.1 Publieke inspraak betreffende plannen en programma's (artikel 1)

Doel



Artikel 7 van het Verdrag van Aarhus regelt publieke inspraak inzake plannen, programma's en beleidsvormen betreffende het milieu. Met het oog op het vaststellen van de bepaling die vereist is om de communautaire milieuwetgeving af te stemmen op dit artikel 7, heeft de Commissie de bestaande toepasselijke Gemeenschapswetgeving opnieuw bekeken en de zienswijzen van de lidstaten in overweging genomen die tijdens de eerste vergadering van de ondertekenaars van het verdrag (Moldova, april 1999) ten aanzien van de bedoelingen van de partijen, met name in verband met de artikelen 6 en 7 van het verdrag werden geformuleerd. Er werd ook rekening gehouden met de bepalingen betreffende publiek inspraak in het richtlijnvoorstel inzake de beoordeling van de effecten van bepaalde plannen en programma's op het milieu en in de onlangs aangenomen waterkaderrichtlijn.

De Commissie is van oordeel dat de aanmaning aan het einde van artikel 7 om het publiek gelegenheid te geven tot inspraak bij de beleidsvoorbereiding 'zachte wetgeving' is en geen communautaire wetgeving vereist.

Bijgevolg stelt de Commissie, om de bestaande wetgeving af te stemmen op artikel 7, voor om in een publieke-inspraakprocedure te voorzien met betrekking tot sommige richtlijnen die voorzien in het opstellen van plannen of programma's die duidelijk verband houden met het milieu. De vraag of andere communautaire wetgeving wijziging behoeft en, zo ja, op welke wijze dit het beste kan gebeuren, wordt verder overwogen.

6.1.2 Voorstel

Het voorstel voorziet in een publieke-inspraakprocedure met betrekking tot plannen of programma's die moeten worden opgesteld krachtens de volgende bepalingen van de communautaire wetgeving:

a) Artikel 7, lid 1, van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen  i.

b) Artikel 6 van Richtlijn 91/157/EEG van de Raad inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten  i.

c) Artikel 51 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen  i.

d) Artikel 6, lid 1 van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen  i.

e) Artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG van de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval  i.

f) Artikel 8, lid 3, van Richtlijn 96/62/EG van de Raad inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit  i (inclusief de plannen als bedoeld in artikel 3, lid 4, artikel 5, lid 4, en artikel 5, lid 5, van Richtlijn 1999/30/EG van de Raad betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht  i).

g) Artikel 14 van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen  i.

Volgens de voorgestelde bepaling dienen de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het publiek in een vroeg stadium en daadwerkelijk de gelegenheid krijgt tot inspraak bij de opstelling (en herziening) van de bovenbedoelde plannen en programma's. In dit verband heeft 'het publiek' dezelfde betekenis als in artikel 2, lid 4, van het Verdrag van Aarhus.

Met het oog daarop dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat:

a) het publiek (door middel van openbare aankondigingen of op een andere passende wijze) op de hoogte wordt gebracht van alle voorstellen voor dergelijke plannen of programma's en dat relevante informatie betreffende dergelijke voorstellen beschikbaar wordt gesteld voor het publiek;

b) het publiek gerechtigd is opmerkingen en meningen kenbaar te maken voordat beslissingen betreffende de plannen en programma's worden genomen;

c) bij het nemen van deze beslissingen naar behoren rekening moet worden gehouden met de resultaten van de publieke inspraak.

De vaststelling van de nadere regelingen betreffende dergelijke inspraak waaronder wie van het publiek inspraak krijgen wordt aan de lidstaten overgelaten, die rekening houden met de doelstellingen van het voorstel, namelijk het waarborgen van brede inspraak door het publiek, inclusief de NGO's die de milieubescherming bevorderen, en met de specifieke omstandigheden van het geval. Met het oog op het belang ervan voor effectieve inspraak moet in redelijke termijnen worden voorzien, waarbij voor elk van de verschillende fasen van de vereiste publieke inspraak voldoende tijd wordt uitgetrokken.

6.2 Wijziging van de MEB-richtlijn (artikel 2)

Doel



Artikel 6 van het Verdrag van Aarhus regelt publieke inspraak bij beslissingen betreffende de specifieke activiteiten die zijn vermeld in bijlage I bij het verdrag en betreffende activiteiten die daar niet in zijn vermeld welke aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De lijst van activiteiten in bijlage I bij het verdrag was grotendeels gebaseerd op de activiteiten welke zijn opgesomd in bijlage I bij de MEB-richtlijn en bijlage I bij de IPPC-richtlijn. Ter voorbereiding van de ratificering van het verdrag door de Gemeenschap dienen deze richtlijnen te worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat zij volkomen verenigbaar zijn met artikel 6.

De MEB-richtlijn bepaalt dat projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben (en omschreven worden in artikel 4 van de richtlijn) onderworpen zijn aan een vergunning (zoals omschreven in artikel 1 van de richtlijn) en een beoordeling van hun effecten. Deze 'milieueffectbeoordeling' is nader uitgewerkt in de artikelen 5 tot 10 van de richtlijn. Artikel 2, lid 2, van de richtlijn bepaalt dat de milieueffectbeoordeling mag worden geïntegreerd in bestaande vergunningsprocedures of in procedures die speciaal zijn ingesteld om aan de richtlijn te voldoen.

Het voorstel beoogt, uitgaande van de essentiële aspecten van het verdrag, rechten inzake publieke inspraak bij sommige vormen van milieubesluitvorming uit te breiden of te waarborgen. Gezien de aard van de voorgestelde richtlijn en de eisen inzake subsidiariteit is het niet nodig alle details in de bepalingen van het verdrag over te nemen, waarvan sommige misschien bedoeld waren als voorbeelden van beste praktijk of om de verschillen te illustreren tussen de rechtssystemen van de verdragspartijen.

6.2.2 Definities (artikel 2, punt 1)

Met het oog op de verdere materiële bepalingen wordt de definitie in artikel 2, lid 4, van het Verdrag van Aarhus van 'het publiek' overgenomen in de MEB-richtlijn. De definitie in artikel 2, lid 5, van het verdrag van het 'betrokken publiek' wordt, op passende wijze aangepast om te voldoen aan de doelstellingen van deze richtlijn, eveneens overgenomen. Om deze reden wordt het 'betrokken publiek' hier gedefinieerd als het publiek dat wordt getroffen of kan worden getroffen door, of dat belang heeft bij de vergunningsprocedure.

6.2.3 Publieke inspraak (artikel 2, punten 2 en 3)

Artikel 6 van de MEB-richtlijn voorziet al tot op zekere hoogte in raadpleging en voorlichting van het publiek. Artikel 8 van de richtlijn handelt over dat inspraakaspect dat betrekking heeft op het naar behoren rekening houden met het resultaat van het overleg en artikel 9 handelt over informatie betreffende de beslissing wanneer deze uiteindelijk wordt genomen.

De bepalingen van de richtlijn dienen nader te worden afgestemd op die van artikel 6 van het verdrag. Het voorstel vervangt dan ook de leden 2 en 3 van artikel 6 van de richtlijn door nieuwe leden die ontleend zijn aan artikel 6 van het verdrag. Het voorgestelde nieuwe artikel 6, lid 2, van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat het betrokken publiek in een vroeg stadium en daadwerkelijk de gelegenheid krijgt tot inspraak bij de vergunningsprocedure. De lidstaten krijgen bij het omzetten van deze eis de mogelijkheid breed opgezette en vernieuwende maatregelen te nemen, maar het voorstel zelf geeft minimumeisen aan.

Het nieuwe artikel 6, lid 3, van de richtlijn vereist in essentie dat het publiek wordt geïnformeerd over de volgende zaken (die alle ontleend zijn aan artikel 6, lid 2, van het Verdrag van Aarhus):

(a) de aanvraag voor een vergunning;

(b) het feit dat het project onderworpen is aan een milieueffectbeoordeling en, voor zover van toepassing, het feit dat er een grensoverschrijdende milieueffectbeoordeling plaatsvindt;

(c) details betreffende de bevoegde instanties die verantwoordelijk zijn voor het nemen van de beslissing of waarbij relevante informatie kan worden verkregen of waaraan opmerkingen (of vragen) kunnen worden voorgelegd;

(d) de aard van de mogelijke beslissingen of, voor zover van toepassing, de ontwerp-beslissing;

(e) de informatie die is verzameld ingevolge artikel 5 van de MEB-richtlijn;

(f) de belangrijkste rapporten en adviezen die in de loop van de vergunningsprocedure aan de bevoegde instantie(s) zijn verstrekt, inclusief de adviezen betreffende de aanvraag die zijn uitgebracht door de instanties welke krachtens artikel 6, lid 1 zijn geraadpleegd;

(g) de tijdstippen waarop, de plaatsen waar en de wijze waarop de relevante informatie beschikbaar wordt gesteld;

(h) details inzake de regelingen betreffende publieke inspraak en overleg die in de nationale wetgeving zijn opgenomen.

Het publiek in het algemeen moet in kennis worden gesteld van deze zaken zodat individuen en organisaties de gelegenheid krijgen aan te geven dat zij getroffen worden door of belang hebben bij de vergunningsprocedure in kwestie. Niettemin zullen de door de lidstaten vast te stellen gedetailleerde regelingen naar verwachting een rol spelen bij het bepalen van het doelpubliek.

Voorgesteld wordt dat het publiek (via publieke aankondigingen of op een andere passende wijze) in een vroeg stadium van de vergunningsprocedure en uiterlijk zodra informatie kan worden verstrekt van de bovenstaande zaken op de hoogte moet worden gebracht. De bedoeling hiervan is rekening te houden met het feit dat vanaf het allereerste begin misschien niet alle informatie voor de bevoegde instantie beschikbaar is.

Sommige leden van het publiek zijn misschien tevreden met het informatieve aspect van inspraak. Zij vernemen wat er gaande is en kunnen overwegen hoe een voorstel hen persoonlijk of het milieu in het algemeen zal treffen. Misschien willen zij meer gedetailleerde vragen stellen of verder niets doen. Niettemin is een essentieel aspect van inspraak dat het betrokken publiek (zij het individuen of groepen, inclusief milieubeschermingsgroepen) echt de kans krijgt om opmerkingen en meningen te formuleren voordat een beslissing betreffende een aanvraag voor een vergunning wordt genomen. Dit aspect is opgenomen als een eis in een nieuw artikel 6, lid 4, van de richtlijn.

De voorgestelde wijzigingen van artikel 6 van de MEB-richtlijn voorzien in het minimum dat nodig is om daadwerkelijke publieke inspraak te verzekeren, maar het vaststellen van de gedetailleerde regelingen voor het informeren en raadplegen van het publiek moet aan de lidstaten worden overgelaten (een nieuw artikel 6, lid 5). In een aantal voorbeelden wordt advies gegeven over hoe dit kan gebeuren: informatie kan worden verstrekt via aanplakbiljetten of publicatie in de plaatselijke kranten; raadpleging van het betrokken publiek kan bijvoorbeeld schriftelijk of via een openbare enquête gebeuren. Met het oog op het belang ervan voor effectieve inspraak moet echter in redelijke termijnen worden voorzien, waarbij voor elk van de verschillende inspraakfasen als bepaald in het voorstel voldoende tijd wordt uitgetrokken.

6.2.4 Grensoverschrijdende milieueffectbeoordeling (artikel 2, punten 3 tot 6)

Een project waarvoor een vergunning is vereist kan aanzienlijke gevolgen hebben voor het milieu in andere lidstaten dan de lidstaat op het grondgebied waarvan men het project wil uitvoeren. Het is duidelijk wenselijk dat die andere lidstaten de mogelijkheid moeten krijgen tot inspraak in de procedure die leidt tot de beslissing over een project en, met name, dat het betrokken publiek in deze andere lidstaten de gelegenheid moet krijgen om zijn mening te uiten. Artikel 7 van de MEB-richtlijn voorziet hier tot op zekere hoogte al in, maar dit artikel dient te worden aangepast aan de wijzigingen elders in de MEB-richtlijn die artikel 6 van het Verdrag van Aarhus ten uitvoer leggen. Het doel van deze wijzigingen is de doeltreffendheid van de grensoverschrijdende publieke inspraak te vergroten.

Artikel 7 voorziet momenteel in grensoverschrijdende inspraak in de milieueffectbeoordelingsprocedure. De milieueffectbeoordeling vormt een zeer belangrijk gedeelte van de vergunningsprocedure, maar is slechts een onderdeel van deze procedure. Indien de MEB-richtlijn wordt gewijzigd zoals voorgesteld, zal deze procedure ook uitgebreide regelingen inzake publieke inspraak en raadpleging omvatten. Met het oog op grensoverschrijdende inspraak wordt het adequater geacht de vergunningsprocedure als geheel gezien centraal te stellen. Bijgevolg worden via artikel 2, lid 3, onder a), van het voorstel 'de milieueffectbeoordelingsprocedure' in artikel 7, leden 1 en 2, van de MEB-richtlijn vervangen door 'de vergunningsprocedure'.

Artikel 2, punt 3, onder b), van het voorstel wijzigt de informatie die de lidstaat op het grondgebied waarvan men het project wil uitvoeren dient toe te sturen aan elke lidstaat die door het project significant kan worden getroffen. In plaats van de huidige informatie in artikel 7, lid 2, van de MEB-richtlijn moet alle ingevolge artikel 6 van de richtlijn (zoals voorgesteld wordt dit te wijzigen) te geven of beschikbaar te stellen informatie worden toegestuurd.

Artikel 2, lid 3, onder c), van het voorstel wijzigt artikel 7, lid 5, van de MEB-richtlijn in die zin dat de lidstaten bij een grensoverschrijdend geval nadere regelingen moeten vaststellen voor het ten uitvoer leggen van artikel 7. Dit is een aanzet tot een bepaling die vereist dat deze regelingen van die aard zijn dat het betrokken publiek op het grondgebied van de getroffen lidstaat daadwerkelijk de gelegenheid krijgt tot inspraak bij de vergunningsprocedure betreffende het project.

Artikel 9 van de MEB-richtlijn wordt geacht al adequaat te zijn afgestemd op artikel 6, lid 9, van het Verdrag van Aarhus, behalve in grensoverschrijdende gevallen. Voor dergelijke gevallen wijzigt artikel 2, lid 4, van het voorstel artikel 9 van de richtlijn in die zin dat een ingevolge artikel 7 van de richtlijn geraadpleegde lidstaat de nodige maatregelen dient te nemen om ervoor te zorgen dat informatie betreffende de eindbeslissing beschikbaar wordt gesteld voor het betrokken publiek op zijn grondgebied.

6.2.5 Toegang tot de rechter (artikel 2, punt 5)

Artikel 9, leden 2 en 4, van het verdrag vereisen dat de partijen ervoor zorgen dat het betrokken publiek toegang heeft tot beroepsprocedures om de wettigheid aan te vechten van handelen of nalaten dat onderworpen is aan de inspraakbepalingen van artikel 6 van het verdrag. Een dergelijke procedure moet snel en doeltreffend zijn en mag niet onbetaalbaar duur zijn. Om de MEB-richtlijn volledig op het verdrag af te stemmen en aan de door het voorstel verleende publieke-inspraakrechten uitwerking te verlenen moet artikel 9, leden 2 en 4, van het verdrag in een bepaling worden vertaald.

Artikel 2, lid 5, van het voorstel voegt bijgevolg een nieuw artikel 10bis in in de MEB-richtlijn op grond waarvan de lidstaten ervoor moeten zorgen dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtssysteem, het betrokken publiek toegang heeft tot een beroepsprocedure voor een gerecht of een andere bij wet ingestelde instantie om de materiële of formele wettigheid aan te vechten van besluiten, handelingen of nalatigheden die onderworpen zijn aan de inspraakbepalingen van deze richtlijn. Een dergelijke procedure moet snel en doeltreffend zijn en mag niet onbetaalbaar duur zijn.

Aangezien 'betrokken publiek' zoals gedefinieerd niet-gouvernementele organisaties omvat die de milieubescherming bevorderen, moeten de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze organisaties krachtens hun nationale rechtssystemen toegang hebben tot de rechter.

6.2.6 Aan een milieueffectbeoordeling onderworpen projecten (artikel 2, punt 6)

Artikel 4, lid 1, van de MEB-richtlijn voert bijlage I in, die een opsomming bevat van de projecten waarvoor een milieueffectbeoordeling verplicht is. Artikel 2, punt 6, van het voorstel wijzigt deze bijlage I en stemt deze af op punt 22 van bijlage I bij het Verdrag van Aarhus. Het gevolg is dat elke wijziging of uitbreiding van projecten als bedoeld in bijlage I bij de MEB-richtlijn een milieueffectbeoordeling vereist voor zover de wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de passende criteria of drempelwaarden als bepaald in de voorafgaande punten van deze bijlage.

6.3. Wijziging van de IPPC-richtlijn (artikel 3)

Doel



Met als doel het verminderen of voorkomen van verontreiniging voert de IPPC-richtlijn procedures in betreffende vergunningen voor installaties waarin een of meer activiteiten als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn worden uitgevoerd. Artikel 15 van de richtlijn voorziet in beperkte mate in voorlichting en raadpleging van het publiek, maar om de richtlijn vollediger op artikel 6 van het Verdrag van Aarhus af te stemmen moeten wijzigingen worden aangebracht.

6.3.2 Definities (artikel 3, punt 1)

Belangrijke wijzigingen in de exploitatie van een installatie vereisen eveneens een vergunning krachtens de IPPC-richtlijn. ' Wijziging in de exploitatie' en 'belangrijke wijziging' worden gedefinieerd in artikel 2, lid 10, van de richtlijn. Teneinde de bepalingen van de richtlijn af te stemmen op punt 22 van bijlage I bij het Verdrag van Aarhus wijzigt artikel 3, punt 1, onder a), van het voorstel de definities in artikel 2, lid 10, van de IPPC-richtlijn en bepaalt het dat elke wijziging of uitbreiding van een exploitatie, voor zover een dergelijke wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de passende criteria of drempelwaarden als bepaald in bijlage I bij de richtlijn, geacht wordt belangrijk te zijn. In een dergelijk geval wordt een vergunning vereist die onderworpen is aan publieke inspraak. Er dient te worden benadrukt dat andere wijzigingen of uitbreidingen ook als 'belangrijk' kunnen worden beschouwd op basis van de bestaande definitie.

Met het oog op de materiële bepalingen verderop wordt de definitie in artikel 2, lid 4, van het Verdrag van Aarhus van 'het publiek' overgenomen in artikel 2 van de IPPC-richtlijn. De definitie in artikel 2, lid 5, van het verdrag van het 'betrokken publiek' wordt, op passende wijze aangepast om te voldoen aan de doelstellingen van deze richtlijn, eveneens overgenomen. Om deze reden wordt het 'betrokken publiek' hier gedefinieerd als het publiek dat wordt getroffen of kan worden getroffen door, of dat belang heeft bij de besluitvorming betreffende de afgifte of de bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden.

6.3.3 Vergunningsaanvragen (artikel 3, punt 2)

Artikel 6, lid 1, van de IPPC-richtlijn bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat een aanvraag voor een vergunning een beschrijving van diverse zaken omvat. Om artikel 6, lid 6, onder e), van het Verdrag van Aarhus te vertalen, wordt voorgesteld artikel 6, lid 1, van de richtlijn in die zin te wijzigen dat een vergunningsaanvraag vergezeld moet gaan van een overzicht van de belangrijkste alternatieven die door de aanvrager zijn bestudeerd. Beklemtoond zij dat hiermee enkel alternatieven bedoeld worden die werkelijk door de aanvrager zijn bestudeerd.

6.3.4 Publieke inspraak (artikel 3, punten 3 en 6)

Hoewel artikel 15 van de IPPC-richtlijn tot op zekere hoogte in toegang tot informatie en publieke inspraak in de vergunningsprocedure voorziet, is deze bepaling niet geheel op de eisen van artikel 6 van het verdrag afgestemd. Het voorstel wijzigt dan ook artikel 15 om het in overeenstemming te brengen met het verdrag. Afgezien van een klein aantal kleinere wijzigingen om de specifieke terminologie van de IPPC-richtlijn te respecteren, lijken de bepalingen inzake publieke inspraak die in deze richtlijn moeten worden opgenomen zeer sterk op de bepalingen die voor de MEB-richtlijn worden voorgesteld. Artikel 3, lid 3, van het voorstel vervangt artikel 15, lid 1, van de IPPC-richtlijn door bepalingen op grond waarvan de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat het betrokken publiek in een vroeg stadium daadwerkelijk de gelegenheid krijgt tot inspraak bij de besluitvormingsprocedure betreffende de afgifte of de bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden. Teneinde een duidelijk onderscheid te maken tussen publieke inspraak en de informatie die aan het publiek moet worden verstrekt over het resultaat van de vergunningsprocedure, worden de bepalingen van het tweede deel van artikel 15, lid 1, ondergebracht in een nieuw lid 5 - zie 6.2.5. Er wordt ook een nieuwe bijlage V toegevoegd waarin in gedetailleerde bepalingen inzake publieke inspraak wordt voorzien. De nieuwe bijlage wordt toegevoegd door artikel 3, punt 6, van het voorstel.

De gedetailleerde bepalingen in de nieuwe bijlage V volgen het patroon dat is aangegeven voor de MEB-richtlijn in 6.2.3, maar met de volgende verschillen.

Volgens het voorstel moet het publiek in kennis worden gebracht van de aanvraag voor een vergunning of, naar gelang van de omstandigheden, het voorstel voor de bijstelling van een vergunning of van de vergunningsvoorwaarden. Het publiek moet duidelijk alleen van nationale of grensoverschrijdende milieueffectbeoordelingen op de hoogte worden gebracht indien dit in een bepaald geval relevant is; maar het is belangrijk dat het publiek op de hoogte wordt gebracht indien een beslissing onderworpen is aan grensoverschrijdende raadplegingen in overeenstemming met artikel 17 van de IPPC-richtlijn. Dit zal bevorderlijk zijn voor de samenwerking of coördinatie tussen de leden van het betrokken publiek, inclusief milieu-NGO's, in de verschillende betrokken lidstaten.

De bepaling inzake publieke inspraak lijkt voor het overige op de bepaling die in verband met de MEB-richtlijn is opgesteld.

6.3.5 Procedures nadat de beslissing is genomen (artikel 3, punt 3, onder b))

Om de IPPC-richtlijn af te stemmen op artikel 6, lid 9, van het Verdrag van Aarhus wordt in artikel 3, punt 3, onder b), van het voorstel een nieuw lid 5 toegevoegd aan artikel 15 van de IPPC-richtlijn dat bepaalt dat, wanneer een beslissing is genomen, de bevoegde autoriteit het publiek op de hoogte moet brengen en voor het publiek de volgende informatie beschikbaar dient te stellen:

(a) de inhoud van de beslissing (waaronder een afschrift van de vergunning en van alle voorwaarden en alle verdere bijstellingen); en

(b) de redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd.

6.3.6 Toegang tot de rechter (artikel 3, punt 4)

Om de IPPC-richtlijn af te stemmen op artikel 9, leden 2 en 4, van het Verdrag van Aarhus voegt artikel 3, punt 4, van het voorstel een nieuw artikel 15bis in de richtlijn in om te voorzien in toegang door het betrokken publiek tot een beroepsprocedure die lijkt op die welke beschreven wordt in 6.2.5.

6.3.7 Grensoverschrijdend overleg (artikel 3, punt 5)

De exploitatie van een installatie waarvoor krachtens de IPPC-richtlijn een vergunning vereist is kan aanzienlijke negatieve effecten hebben op het milieu in andere lidstaten dan de lidstaat op het grondgebied waarvan men die installatie wil exploiteren. Artikel 17 van deze richtlijn voorziet in dergelijke gevallen in grensoverschrijdend overleg.

Artikel 17 van de richtlijn wordt aangepast aan de in 6.3.4 beschreven wijzigingen die worden voorgesteld voor artikel 15. In artikel 17, lid 1, wordt 'overeenkomstig artikel 6 (van de IPPC-richtlijn) verstrekte gegevens' vervangen door 'alle ingevolge de nieuwe bijlage V te verstrekken of beschikbaar te stellen gegevens'. Dit zal ertoe leiden dat meer informatie wordt toegestuurd aan de lidstaat die wordt geraadpleegd.

Artikel 17 wordt ook in die zin gewijzigd dat de resultaten van elk grensoverschrijdend overleg in aanmerking moeten worden genomen wanneer een bevoegde autoriteit een beslissing neemt betreffende een aanvraag. Tenslotte wordt artikel 17 in die zin gewijzigd dat een lidstaat die is geraadpleegd recht heeft op de informatie na het nemen van de beslissing die een bevoegde autoriteit krachtens het voorgestelde nieuwe artikel 15, lid 5, van de richtlijn moet verstrekken. Deze lidstaat moet deze aan zijn eigen onderdanen verstrekken.

6.4 Aanvullende bepalingen (artikelen 4 tot 6)

Het voorstel bepaalt dat de lidstaten alle nodige maatregelen treffen om uiterlijk [een te bepalen datum] aan de richtlijn te voldoen.