Artikelen bij COM(2023)529 - Verrekenprijzen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2023)529 - Verrekenprijzen.
document COM(2023)529
datum 12 september 2023


HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
Voorwerp

Deze richtlijn bevat regels om de verrekenprijsregels van de lidstaten te harmoniseren en te zorgen voor een gemeenschappelijke toepassing van het zakelijkheidsbeginsel binnen de Unie.

Artikel 2
Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op belastingplichtigen die zijn geregistreerd in of belastingplichtig zijn in een of meer lidstaten, met inbegrip van vaste inrichtingen in een of meer lidstaten.

Artikel 3
Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1) “zakelijkheidsbeginsel”: de internationale norm die voorschrijft dat geassocieerde ondernemingen met elkaar zaken moeten doen alsof zij onafhankelijke derden zijn. Met andere woorden: de transacties tussen twee geassocieerde ondernemingen moeten een afspiegeling zijn van het resultaat dat zou zijn bereikt als de partijen niet gelieerd waren, d.w.z. als de partijen onafhankelijk van elkaar waren en de uitkomst (de prijs of de marges) werd bepaald door (open) marktwerking.

2) “zakelijk resultaat”: het resultaat van een concerntransactie indien de voorwaarden die tussen de geassocieerde ondernemingen in hun commerciële of financiële betrekkingen zijn vastgesteld of opgelegd, de voorwaarden waren geweest die tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn vastgesteld.

3) “zakelijke bandbreedte”: een reeks cijfers die aanvaardbaar is om vast te stellen of de voorwaarden van een concerntransactie zakelijke voorwaarden zijn en die zijn afgeleid van de toepassing van dezelfde verrekenprijsmethode op meerdere vergelijkbare gegevens;

4) “vaste inrichting”: een vaste bedrijfsvestiging, zoals gedefinieerd in het desbetreffende bilaterale verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing of, bij gebreke daarvan, in het nationale recht;

5) “onafhankelijke ondernemingen”: ondernemingen die geen geassocieerde ondernemingen in de zin van artikel 5 zijn;

6) “primaire correctie”: een opwaartse correctie van de belastbare winst van een onderneming door een belastingdienst in een eerste rechtsgebied als gevolg van de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel op transacties waarbij een geassocieerde onderneming in een tweede fiscale rechtsgebied betrokken is;

7) “overeenkomstige correctie”: een neerwaartse correctie van de belastbare winsten van een onderneming door de belastingdienst in een tweede rechtsgebied als gevolg van een primaire correctie door de belastingdienst in een eerste rechtsgebied, zodat de winstverdeling door de twee rechtsgebieden consistent is;

8) “compenserende correctie”: een aanpassing waarbij de belastingplichtige een verrekenprijs voor belastingdoeleinden opgeeft die, naar het oordeel van de belastingplichtige, een zakelijke prijs is voor een concerntransactie, ook al verschilt deze prijs van het bedrag dat feitelijk tussen de geassocieerde ondernemingen in rekening wordt gebracht;

9) “methode van de vergelijkbare vrijemarktprijs”: een verrekenprijsmethode waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de prijs die voor onroerend goed of diensten die worden overgedragen in het kader van een concerntransactie in rekening wordt gebracht en de prijs die in het kader van een vergelijkbare vrijemarkttransactie in vergelijkbare omstandigheden in rekening wordt gebracht;

10) “methode van de wederverkoopprijs”: een verrekenprijsmethode op basis van de prijs waartegen een product dat is gekocht bij een geassocieerde onderneming wordt doorverkocht aan een onafhankelijke onderneming; de wederverkoopprijs minus de verkoopprijsmarge en het resultaat, met aftrek van de verkoopprijsmarge, kan, na correctie voor andere kosten in verband met de aankoop van het product, bv. douanerechten, worden beschouwd als een zakelijke prijs van de oorspronkelijke eigendomsoverdracht tussen de geassocieerde ondernemingen;

11) “kostprijs-plus-methode”: een verrekenprijsmethode waarbij wordt gebruikgemaakt van de kosten die de leverancier van goederen (of diensten) maakt in het kader van een concerntransactie; bij deze kosten wordt een passende opslag opgeteld om tot een passende winst te komen in het licht van de uitgevoerde functies (rekening houdend met de gebruikte activa en de op zich genomen risico’s) en de marktomstandigheden; de prijs kan, na toevoeging van de opslag aan de juiste kostenbasis, worden beschouwd als een zakelijke prijs van de oorspronkelijke concerntransactie;

12) “methode van de transactionele nettomarge”: een transactionele winstmethode waarbij de nettowinstmarge wordt onderzocht in relatie tot een geschikte basis (bijvoorbeeld kosten, omzet, activa) die een belastingplichtige realiseert in een concerntransactie die geschikt is om te worden geaggregeerd;

13) “winstsplitsingsmethode”: een transactionele winstsplitsingsmethode waarbij de relevante winsten uit een concerntransactie (of uit concerntransacties die geschikt zijn om te worden geaggregeerd) voor de geassocieerde ondernemingen moeten worden gesplitst en waarbij die winsten vervolgens over de geassocieerde ondernemingen worden verdeeld op een economisch geldige basis die een benadering vormt van de winstverdeling die op zakelijke basis zou zijn overeengekomen;

14) “vergelijkbaarheidsanalyse”: een vergelijking van een concerntransactie met een vrijemarkttransactie;

15) “concerntransactie”: een transactie tussen twee geassocieerde ondernemingen;

16) “vergelijkbare vrijemarkttransactie”: een transactie tussen onafhankelijke ondernemingen die vergelijkbaar is met de concerntransactie die wordt onderzocht;

17) “groep van multinationale ondernemingen” (“MNO-groep”): een groep multinationale ondernemingen van geassocieerde ondernemingen met bedrijfsvestigingen in twee of meer rechtsgebieden;

18) “OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen”: de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten van 2022, zoals goedgekeurd door de Raad van de OESO op grond van de aanbeveling van de Raad inzake de bepaling van verrekenprijzen tussen geassocieerde ondernemingen [C(95)126 final], en zoals gewijzigd op 20 januari 2022 en opgenomen in bijlage I, en alle verdere wijzigingen van deze OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen die de Unie heeft goedgekeurd in het kader van het Comité voor fiscale zaken van de OESO via de bepaling van een standpunt van de Unie krachtens artikel 218, lid 9, VWEU;

19) “kostenbijdrageregeling”: een contractuele regeling tussen bedrijven voor het delen van de bijdragen en risico’s die gepaard gaan met de gezamenlijke ontwikkeling, productie of verkrijging van immateriële activa, materiële activa of diensten, met dien verstande dat dergelijke immateriële activa, materiële activa of diensten naar verwachting voordelen zullen opleveren voor de individuele bedrijven van elk van de deelnemers.


HOOFDSTUK II

VERREKENPRIJSREGELS

Artikel 4
Algemene regel voor de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel

1. De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een onderneming één of meer commerciële of financiële grensoverschrijdende transacties met een geassocieerde onderneming aangaat, die onderneming het bedrag van haar belastbare winst bepaalt op een wijze die in overeenstemming is met het zakelijkheidsbeginsel.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat indien de voorwaarden die worden vastgesteld of opgelegd bij commerciële of financiële grensoverschrijdende transacties tussen geassocieerde ondernemingen niet in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel zijn, elk bedrag aan winst dat aan een van de ondernemingen zou zijn toegekomen en waarover die onderneming in een lidstaat belasting had moeten betalen indien de voorwaarden van de transacties in overeenstemming waren geweest met het zakelijkheidsbeginsel, maar dat vanwege de niet-zakelijke voorwaarden niet aan die onderneming is toegekomen, moet worden inbegrepen in de belastbare winst van die onderneming en dienovereenkomstig moet worden belast.

Artikel 5
Geassocieerde ondernemingen

1. Voor de toepassing deze richtlijn betekent “geassocieerde onderneming” een persoon die gelieerd is met een andere persoon op een van de volgende wijzen:

(a) een persoon neemt deel aan de leiding van een andere persoon waarbij hij invloed van betekenis kan uitoefenen op die andere persoon;

(b) een persoon neemt deel aan de zeggenschap over een andere persoon door middel van een deelneming van meer dan 25 % van de stemrechten;

(c) een persoon neemt deel in het kapitaal van een andere persoon door middel van een eigendomsrecht van, rechtstreeks of middellijk, meer dan 25 % van het kapitaal;

(d) een persoon heeft recht op 25 % of meer van de winsten van een andere persoon.

2. Indien meer dan één persoon deelneemt aan de leiding van of de zeggenschap over, of in het kapitaal of de winsten van dezelfde persoon zoals bedoeld in lid 1, worden alle betrokken personen als geassocieerde ondernemingen beschouwd.

3. Als dezelfde personen deelnemen aan de leiding, aan de zeggenschap, in het kapitaal of in de winst van meer dan één persoon als bedoeld in lid 1, worden alle betrokken personen als geassocieerde ondernemingen beschouwd.

4. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden onder een persoon zowel rechtspersonen als natuurlijke personen verstaan. Een persoon die met betrekking tot de stemrechten of het kapitaalbezit van een entiteit samen met een andere persoon optreedt, wordt beschouwd als houder van een deelneming in alle stemrechten of het volledige kapitaalbezit dat die andere persoon in de genoemde entiteit heeft.

5. Bij middellijke deelneming wordt vastgesteld of aan de criteria van lid 1, punten b) en c), is voldaan door vermenigvuldiging van de deelnemingspercentages door de opeenvolgende niveaus. Een persoon die meer dan 50 % van de stemrechten bezit, wordt geacht 100 % van de stemrechten te bezitten.

6. Een natuurlijke persoon, zijn of haar echtgeno(o)t(e) of erkende partner, overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving, en zijn of haar bloedverwanten in de rechte lijn en zijn of haar broers en zussen worden behandeld als één persoon.

7. Een vaste inrichting wordt beschouwd als een geassocieerde onderneming van de onderneming waarvan zij deel uitmaakt.

Artikel 6
Overeenkomstige correcties

1. Bij een primaire correctie zorgen de lidstaten ervoor dat zij een overeenkomstige correctie aanbrengen om dubbele belastingheffing te voorkomen, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

(a) de lidstaat die is verzocht de overeenkomstige correctie uit te voeren, stemt ermee in dat de primaire correctie in overeenstemming is met het zakelijkheidsbeginsel, zowel in beginsel als wat het bedrag betreft;

(b) de primaire correctie leidt tot de belasting van een bedrag aan winst in een ander rechtsgebied waarover de geassocieerde onderneming in de lidstaat die is verzocht de overeenkomstige correctie uit te voeren, in die lidstaat al belasting moet betalen;

(c) wanneer een rechtsgebied van een derde land betrokken is, is er een belastingverdrag van kracht om economische dubbele belastingheffing te voorkomen.

2. De lidstaten kunnen een overeenkomstige correctie toestaan als gevolg van een procedure van onderling overleg in het kader van een dubbelbelastingverdrag op grond van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen van 1990 (“het Arbitrageverdrag”)36 of op grond van Richtlijn (EU) 2017/185237.

3. Niettegenstaande lid 2 zorgen de lidstaten ervoor dat een overeenkomstige correctie kan worden uitgevoerd naar aanleiding van een verzoek van een belastingplichtige met het oog op een primaire correctie in een ander rechtsgebied. De volgende procedure is van toepassing op de overeenkomstige correcties die op grond van dit lid worden uitgevoerd:

(a) Het verzoek van de belastingplichtige moet:

i) alle feitelijke en juridische omstandigheden aangeven die nodig zijn om, volgens het zakelijkheidsbeginsel, de primaire correctie in het andere rechtsgebied te beoordelen;

ii) een certificaat (of gelijkwaardig document) overleggen waaruit het definitieve karakter van de primaire correctie in het buitenland blijkt; indien de primaire correctie op de datum van indiening van het verzoek nog steeds niet definitief is, moet dit worden vermeld, samen met de voorwaarden waaronder de correcties definitief worden; het certificaat van het definitieve karakter van de primaire correctie wordt niettemin aan de betrokken lidstaat overgelegd voordat de overeenkomstige correctie wordt toegekend.

(b) De lidstaten verklaren het verzoek binnen 30 dagen ontvankelijk door middel van een kennisgeving aan de belastingplichtige indien alle in lid 3, punt a), bedoelde informatie is ingediend. In hetzelfde tijdsbestek stellen de lidstaten de belastingplichtige in kennis van het ontbreken van de nodige informatie en geven zij de belastingplichtige ten minste 30 dagen de tijd om deze te verstrekken. Indien de belastingplichtige de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekt, kan het verzoek als niet-ontvankelijk worden afgewezen.

(c) De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de dubbele belastingheffing het gevolg is van een primaire correctie in een andere lidstaat, de procedure binnen 180 dagen na ontvangst van het verzoek van de belastingplichtige wordt afgerond met een met redenen omklede akte van aanvaarding of afwijzing.

(d) In geval van aanvaarding delen de lidstaten de belastingdienst van het andere relevante rechtsgebied de erkenning van de overeenkomstige correctie mee.

(e) De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer de overeenkomstige correctie niet wordt toegekend, de belastingplichtige nog steeds procedures voor onderlinge overeenstemming kan volgen in het kader van een dubbelbelastingverdrag, het Arbitrageverdrag of Richtlijn (EU) 2017/1852.

4. Niettegenstaande de leden 2 en 3 zorgen de lidstaten ervoor dat een overeenkomstige correctie kan worden doorgevoerd naar aanleiding van gezamenlijke belastingcontroles of andere vormen van internationale administratieve samenwerking wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden:

(a) de relevante belastingdiensten zijn het eens over de bepaling van de zakelijke prijs;

(b) de primaire en overeenkomstige correcties worden symmetrisch toegekend voor hetzelfde bedrag in alle relevante rechtsgebieden.

5. Niettegenstaande lid 1 mogen de lidstaten bij afwezigheid van een primaire correctie alleen een neerwaartse correctie aanbrengen indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

(a) de neerwaartse correctie is in beginsel en wat het bedrag betreft in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel;

(b) een bedrag gelijk aan de neerwaartse correctie wordt opgenomen in de winst van de geassocieerde onderneming in het andere rechtsgebied en wordt zowel in de lidstaat als in het andere rechtsgebied belast en bijgevolg onderworpen aan dubbele belastingheffing;

(c) de lidstaat die is verzocht de neerwaartse correctie uit te voeren, heeft de belastingdienst van het betrokken rechtsgebied in kennis gesteld van het voornemen om een neerwaartse correctie uit te voeren, onder verstrekking van alle feitelijke en juridische omstandigheden die nodig zijn om de neerwaartse correctie te beoordelen volgens het zakelijkheidsbeginsel.

Artikel 7
Compenserende correctie

De lidstaten zorgen ervoor dat een compenserende correctie in de vorm van een door de belastingplichtige geïnitieerde aanpassing aan het einde van het jaar wordt aanvaard indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

(a) voordat de betrokken transactie, of reeks transacties, wordt geregistreerd, heeft de belastingplichtige redelijke inspanningen geleverd om tot een zakelijk resultaat te komen;

(b) de belastingplichtige voert de correctie symmetrisch uit in de bedragen in alle betrokken lidstaten;

(c) de belastingplichtige past in de tijd consequent dezelfde aanpak toe;

(d) de belastingplichtige voert de correctie uit voordat hij de belastingaangifte indient;

(e) de belastingplichtige kan uitleggen waarom zijn prognose niet overeenkwam met het behaalde resultaat.

Artikel 8
Identificatie van de commerciële of financiële betrekkingen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel begint met de identificatie en nauwkeurige afbakening van enerzijds de commerciële en financiële betrekkingen van de geassocieerde ondernemingen, en anderzijds de feitelijke transactie of transacties tussen de geassocieerde ondernemingen.

2. De identificatie en nauwkeurige afbakening van de commerciële en financiële betrekkingen van de geassocieerde ondernemingen en de feitelijke transactie(s) wordt gebaseerd op de volgende aspecten:

(a) een beginnend, breed inzicht in de bedrijfstak waarin de geassocieerde ondernemingen actief zijn en in de factoren die van invloed zijn op de prestaties van ondernemingen die in die sector actief zijn;

(b) een analyse van de manier waarop elke geassocieerde onderneming werkt, om haar commerciële of financiële betrekkingen met geassocieerde ondernemingen vast te stellen;

(c) een analyse van de economisch relevante kenmerken van de concerntransacties, zowel wat vorm als inhoud betreft.

Artikel 9
Verrekenprijsmethoden

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de zakelijke prijs die in het kader van een concerntransactie tussen geassocieerde ondernemingen in rekening wordt gebracht, wordt bepaald met behulp van een van de volgende verrekenprijsmethoden:

(a) de methode van de vergelijkbare vrijemarktprijs;

(b) de methode van de wederverkoopprijs;

(c) de kostprijs-plus-methode;

(d) de methode van de transactionele nettomarge;

(e) de winstsplitsingsmethode.

2. Naast de in lid 1 genoemde methoden staan de lidstaten de toepassing toe van andere waarderingsmethoden en -technieken om de zakelijke prijs te schatten, uitsluitend indien op bevredigende wijze kan worden aangetoond dat:

(a) geen van de in lid 1 bedoelde methoden in de gegeven omstandigheden geschikt of werkbaar is;

(b) de gekozen waarderingsmethode of -techniek in overeenstemming is met het zakelijkheidsbeginsel en een betrouwbaarder schatting geeft van het zakelijke resultaat dan de in lid 1 genoemde methoden.

Artikel 10
De regel van de meest geschikte methode

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de zakelijke prijs wordt bepaald door de in de omstandigheden van het geval meest geschikte verrekenprijsmethode toe te passen.

2. De meest geschikte verrekenprijsmethode wordt gekozen uit de in artikel 9 beschreven verrekenprijsmethoden, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende criteria:

(a) de respectieve sterke en zwakke punten van de verrekenprijsmethoden;

(b) de geschiktheid van een verrekenprijsmethode in het licht van de aard van de concerntransactie, met name bepaald aan de hand van een analyse van de functies die elke onderneming bij de concerntransactie vervult, waarbij rekening wordt gehouden met de gebruikte activa en de op zich genomen risico’s;

(c) de mate van vergelijkbaarheid tussen de concern- en vrijemarkttransacties, met inbegrip van de betrouwbaarheid van eventuele vergelijkbaarheidscorrecties die vereist kunnen zijn om verschillen tussen beide soorten transacties weg te nemen;

(d) de beschikbaarheid van betrouwbare informatie die nodig is om de geselecteerde verrekenprijsmethode toe te passen.

Artikel 11
Vergelijkbaarheidsanalyse

1. De lidstaten evalueren of een concerntransactie een zakelijk resultaat oplevert door de voorwaarden van de concerntransactie te vergelijken met de voorwaarden die zouden zijn vastgesteld indien de geassocieerde ondernemingen onafhankelijk waren geweest en onder vergelijkbare omstandigheden een vergelijkbare transactie hadden uitgevoerd.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de onderzochte transacties vergelijkbaar zijn. Om te bepalen of twee of meer transacties vergelijkbaar zijn, moeten de volgende factoren in aanmerking worden genomen voor zover zij economisch relevant zijn voor de feiten en omstandigheden van een transactie:

(a) de contractuele voorwaarden van de transactie;

(b) de functies die door elk van de partijen bij de transactie worden uitgeoefend, rekening houdend met de gebruikte activa en de op zich genomen risico’s, met inbegrip van de wijze waarop die functies verband houden met de meer algemene creatie van waarde door de MNO-groep waartoe de partijen behoren, de omstandigheden rond de transactie en de praktijken in de sector;

(c) de kenmerken van het overgedragen eigendom of van geleverde diensten;

(d) de economische omstandigheden van de partijen en van de markt waarop de partijen actief zijn;

(e) de bedrijfsstrategieën die door de partijen worden gevolgd.

3. Een vrijemarkttransactie is vergelijkbaar met een concerntransactie indien is voldaan aan een van de volgende voorwaarden:

(a) geen van de verschillen (indien aanwezig) tussen de transacties die worden vergeleken of tussen de ondernemingen die deze transacties uitvoeren, zou een wezenlijke invloed kunnen hebben op de prijs op de vrije markt;

(b) er kunnen redelijk nauwkeurige correcties worden verricht om de materiële effecten van dergelijke verschillen weg te nemen.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat het zoeken naar vergelijkbare vrijemarkttransacties transparant en reproduceerbaar is.

Artikel 12
Bepaling van de zakelijke bandbreedte

1. De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer de toepassing van de verrekenprijsmethoden een reeks waarden oplevert, de zakelijke bandbreedte wordt bepaald aan de hand van het interkwartielbereik van de resultaten van de vergelijkbare vrijemarkttransacties.

2. Het interkwartielbereik is het bereik van het 25e tot het 75e percentiel van de resultaten die zijn afgeleid uit de vergelijkbare vrijemarkttransacties.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat er voor een belastingplichtige geen correcties worden verricht wanneer zijn resultaten binnen de zakelijke bandbreedte vallen, tenzij wordt aangetoond dat een specifieke verschillende positionering in het bereik gerechtvaardigd is door de feiten en omstandigheden van het specifieke geval.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat indien de resultaten van een concerntransactie buiten de zakelijke bandbreedte vallen, de mediaan van alle resultaten wordt gecorrigeerd, tenzij wordt aangetoond dat een ander punt in het bereik een zakelijke prijs geeft, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval. De mediaan is het 50e percentiel van de reeks resultaten van vergelijkbare vrijemarkttransacties.

Artikel 13
Documentatie over verrekenprijzen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat een belastingplichtige beschikt over voldoende informatie en analyses om te verifiëren dat de voorwaarden van zijn transacties met geassocieerde ondernemingen in overeenstemming zijn met artikel 4, lid 1, en dat die informatie en analyses ten minste de in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 12 bedoelde elementen moeten omvatten.

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van de in lid 1 bedoelde regel met betrekking tot de documentatie door gemeenschappelijke modellen vast te leggen, taalkundige vereisten vast te stellen en te bepalen welk type belastingplichtige zich aan deze modellen moet houden en welke termijnen in acht moeten worden genomen.


HOOFDSTUK III

ORGANISATIE

Artikel 14
Toepassing van het zakelijkheidsbeginsel

1. De lidstaten nemen in de nationale regels ter omzetting van de verrekenprijsregels van hoofdstuk II van deze richtlijn bepalingen op die ervoor zorgen dat die verrekenprijsregels worden toegepast op een wijze die in overeenstemming is met de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen.

2. De Raad kan, in overeenstemming met de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen, nadere regels vaststellen voor de wijze waarop het zakelijkheidsbeginsel en de andere bepalingen van hoofdstuk II van deze richtlijn moeten worden toegepast bij specifieke transacties teneinde de fiscale zekerheid te vergroten en het risico van dubbele belastingheffing te beperken. Die specifieke transacties of verrichtingen zijn de volgende:

(a) de overdracht van immateriële activa of rechten op immateriële activa tussen geassocieerde ondernemingen, waaronder moeilijk te waarderen immateriële activa;

(b) het verlenen van diensten tussen geassocieerde ondernemingen, met inbegrip van marketing- en distributiediensten;

(c) kostenbijdrageregelingen tussen geassocieerde ondernemingen;

(d) transacties tussen geassocieerde ondernemingen in het kader van bedrijfsherstructureringen;

(e) financiële transacties;

(f) verrichtingen tussen het hoofdkantoor en vaste inrichtingen.

3. De in lid 2 bedoelde regels worden vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen van de Raad op basis van een voorstel van de Commissie.


HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15
Evaluatie

1. De Commissie onderzoekt en evalueert de toepassing van deze richtlijn om de vijf jaar en legt een verslag over de evaluatie ervan voor aan het Europees Parlement en de Raad. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 december 2031 ingediend.

2. De lidstaten verstrekken de Commissie overeenkomstig lid 3 relevante informatie voor de evaluatie van de richtlijn met het oog op het verbeteren van de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel teneinde dubbele belastingheffing te voorkomen en fiscaal misbruik te bestrijden.

3. De Commissie specificeert door middel van uitvoeringshandelingen de informatie die de lidstaten overeenkomstig lid 2 met het oog op de evaluatie moeten verstrekken, alsmede het formaat en de voorwaarden voor de mededeling van die informatie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4. De krachtens de lid 2 aan de Commissie verstrekte informatie wordt door de Commissie overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op de instellingen van de Unie en artikel 16 van deze richtlijn vertrouwelijk gehouden.

5. De krachtens lid 2 door een lidstaat aan de Commissie verstrekte informatie, alsmede alle door de Commissie opgestelde verslagen of bescheiden waarin van die informatie gebruik wordt gemaakt, kunnen aan andere lidstaten worden doorgegeven. De informatie valt onder de geheimhoudingsplicht en geniet de bescherming waarin het nationale recht van de ontvangende lidstaat met betrekking tot soortgelijke inlichtingen voorziet.

Artikel 16
Gegevensbescherming

1. De lidstaten mogen in het kader van deze richtlijn persoonsgegevens verwerken met het oog op de toepassing van artikel 5. Bij de verwerking van persoonsgegevens voor de doeleinden van deze richtlijn worden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten beschouwd als verwerkingsverantwoordelijken als bedoeld in artikel 4, lid 7, van Verordening (EU) 2016/679, binnen het toepassingsgebied van hun respectieve activiteiten uit hoofde van deze richtlijn.

2. Gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, die overeenkomstig deze richtlijn zijn verwerkt, worden niet langer bewaard dan nodig is om de doeleinden van deze richtlijn te verwezenlijken, in overeenstemming met de nationale wetgeving inzake verjaring van elke verwerkingsverantwoordelijke, maar in geen geval langer dan tien jaar.

Artikel 17
Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/201438.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 18
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om de in artikel 13 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend overeenkomstig de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De Raad kan de in artikel 13 neergelegde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

3. Vóór de vaststelling van de gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

4. Zodra de Commissie de gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan kennisgeving aan de Raad.

5. De overeenkomstig artikel 13 vastgestelde gedelegeerde handelingen treden onverwijld in werking en zijn van toepassing zolang de Raad geen bezwaar maakt. De Raad kan binnen twee maanden na kennisgeving van een gedelegeerde handeling bezwaar maken tegen die handeling. Die termijn kan op initiatief van de Raad met twee maanden worden verlengd. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij de Raad bezwaar maakt.


Artikel 19
Informatieverstrekking aan het Europees Parlement

Het Europees Parlement wordt door de Commissie in kennis gesteld van de vastgestelde gedelegeerde handelingen, van de bezwaren daartegen en van de intrekking van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad.

6.

Artikel 20
Omzetting

1. De lidstaten dienen uiterlijk op [31 december 2025]de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf [1 januari 2026].

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten doen de Commissie mededeling van de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 21
Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 22
Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.