Artikelen bij COM(2023)631 - België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


VERSLAG VAN DE COMMISSIE

België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland

1. INLEIDING

In artikel 126 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“het Verdrag”) is de buitensporigtekortprocedure vastgesteld. Deze procedure is verder uiteengezet in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten1, die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact.

In overeenstemming met artikel 126, lid 3, van het Verdrag wordt in dit verslag beoordeeld in hoeverre de lidstaten de in het Verdrag vastgelegde tekort- en schuldcriteria naleven.

Belangrijkste gegevens ter staving en motivering van dit verslag

Bij de beoordeling van het tekortcriterium houdt de Commissie rekening met de feitelijke tekortquote in 2022 en de voorziene tekortquote voor 2023. Aan het tekortcriterium op grond van artikel 126 van het Verdrag wordt voldaan als het overheidstekort in het voorgaande jaar (2022) en het voor het huidige jaar (2023) voorziene tekort niet meer bedragen dan 3 % van het bbp. Als een van de twee deze drempel overschrijdt, gaat de Commissie na of de tekortquote aanzienlijk en gestaag is afgenomen en in de buurt van de referentiewaarde komt. Ook gaat ze na of de overschrijding van de referentiewaarde slechts uitzonderlijk en tijdelijk is en dicht bij de referentiewaarde blijft (punt 2). Relevante factoren worden in aanmerking genomen indien i) de overheidsschuld niet meer bedraagt dan 60 % van het bbp of ii) indien de schuld meer bedraagt dan 60 % van het bbp, maar het tekort in de buurt van 3 % van het bbp ligt en de overschrijding tijdelijk is (punt 4).

Aan het schuldcriterium wordt voldaan als de bruto-overheidsschuld aan het einde van het voorgaande jaar (2022) niet meer dan 60 % van het bbp bedraagt. Als de schuld meer dan 60 % van het bbp bedraagt, gaat de Commissie na of de schuldquote in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert door de schuldreductiebenchmark2 na te leven (punt 3). Lidstaten die deze benchmark naleven en voldoen aan het tekortcriterium komen in dit verslag niet aan de orde. Relevante factoren worden altijd in aanmerking genomen bij het beoordelen van de naleving van het schuldcriterium (punt 4).

In dit verslag wordt daarnaast het overheidstekort vergeleken met de investeringsuitgaven van de overheid en wordt gekeken naar alle andere relevante factoren, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaten op middellange termijn3.

In dit verslag wordt de naleving van de tekort- en schuldcriteria door 16 lidstaten besproken: België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland, om de volgende redenen (zie ook tabel 1):

- Volgens door Eurostat op 21 april 2023 gevalideerde gegevens4 overschreed het overheidstekort in 2022 3 % van het bbp in tien lidstaten: België, Tsjechië, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Hongarije, Malta, Oostenrijk en Polen5. Feitelijke tekorten voor 2022 van meer dan 3 % van het bbp vormen een begin van bewijs van het bestaan van een buitensporig tekort in deze lidstaten6.

- Op basis van de stabiliteits- of convergentieprogramma’s voor 20237 zullen de overheidstekorten in Bulgarije, Duitsland, Estland, Slovenië en Slowakije in 2023 naar verwachting meer dan 3 % van het bbp bedragen. Deze tekorten voor 2023 die in deze programma’s worden voorspeld, vormen een begin van bewijs van het bestaan van buitensporige tekorten in deze vijf lidstaten.

- Eind 2022 overschreed de bruto-overheidsschuld de referentiewaarde van 60 % van het bbp in België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Finland. Frankrijk, Italië en Finland hebben met hun bruto-overheidsschuld de schuldreductiebenchmark niet nageleefd. Dit vormt een begin van bewijs van het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het schuldcriterium in deze drie lidstaten.

Beleidsaanbevelingen in de context van nog altijd hoge onzekerheid

Aanbevelingen inzake het begrotingsbeleid zoals vastgelegd door de Raad zijn in de afgelopen jaren geëvolueerd om in te spelen op de veranderende economische omstandigheden. Dankzij gecoördineerd beleidsoptreden op EU-niveau en op nationaal niveau zijn de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economieën van de lidstaten gedempt en werd de weg gebaand naar een krachtig herstel. In het nieuwe klimaat dat ontstond door de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne wist de Europese economie de nadelige gevolgen ervan te beperken, en de energiecrisis het hoofd te bieden dankzij een snelle diversificatie van de toelevering en een aanzienlijk lager gasverbruik.

De activering van de algemene ontsnappingsclausule8 van het stabiliteits- en groeipact in maart 2020 heeft in alle lidstaten grootschalige begrotingssteun mogelijk gemaakt om de coronapandemie het hoofd te bieden. Zo konden de lidstaten maatregelen nemen om adequaat om te gaan met de crisis, ook al weken ze daarmee af van een aantal begrotingseisen die normaal gesproken zouden gelden in het kader van het EU-begrotingsraamwerk. In 2020 en 2021 konden de macro-economische gevolgen van de COVID-19-pandemie succesvol worden verzacht dankzij gecoördineerde beleidsmaatregelen. In 2022 konden dankzij het begrotingsbeleid tevens de sociale en economische gevolgen van de plotse stijging van de energieprijzen worden beperkt en kon humanitaire hulp worden geboden aan mensen die Oekraïne ontvluchtten. De Commissie is van oordeel dat de voorwaarden om de algemene ontsnappingsclausule in 2023 te handhaven en vanaf eind 2023 te deactiveren, zijn vervuld9.

Op 20 juli 2020 heeft de Raad de lidstaten aanbevolen in 2020 en 2021 alle nodige maatregelen te nemen om de COVID-19-pandemie doeltreffend aan te pakken, de economie te stimuleren en het daaropvolgende herstel te ondersteunen10. De lidstaten kregen ook de aanbeveling om, als de economische omstandigheden dit toelaten, een begrotingsbeleid te voeren dat gericht is op het tot stand brengen van prudente begrotingssituaties op middellange termijn en het waarborgen van de houdbaarheid van de schuld, en tegelijkertijd de investeringen te verhogen.

Een jaar later, op 18 juni 2021, stelde de Raad in de aanbevelingen voor 2022 gedifferentieerde richtsnoeren inzake het begrotingsbeleid vast: lidstaten met een lage en gemiddelde schuldquote werd verzocht een ondersteunende begrotingskoers na te streven of te handhaven, terwijl lidstaten met een hoge schuldquote verzocht werd gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit om aanvullende investeringen ter ondersteuning van het herstel te financieren en tegelijkertijd een prudent begrotingsbeleid te voeren11. Alle lidstaten kregen de aanbeveling om nationaal gefinancierde investeringen te behouden. In dezelfde geest werd in de aanbeveling van de Raad van 5 april 2022 over het economisch beleid van de eurozone verzocht om in 2022 in de hele eurozone een gematigd ondersteunende begrotingskoers te handhaven, rekening houdend met zowel nationale begrotingen als de financiering uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit12. Aanbevolen werd het begrotingsbeleid te differentiëren op basis van de kracht van het herstel, de noodzaak om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen en investeringen te stimuleren, terwijl ook de verschillen tussen lidstaten moeten worden teruggedrongen.

Tabel 1: Positie van de lidstaten ten aanzien van de in het Verdrag vastgelegde tekort- en schuldreferentiewaarden
Huidig tekort

van niet meer dan () / van meer dan (🗶)

3 % van het bbp in 2022

Voorzien tekort

van niet meer dan () / van meer dan (🗶)

3 % van het bbp in 2023

Schuldquote van niet meer dan (✔✔) 60 % van het bbp aan het einde van 2022 / van meer dan 60 % van het bbp, maar die de schuldreductiebenchmark naleeft () /

de schuldreductiebenchmark niet naleeft (🗶)
België
Bulgarije
Tsjechië
Duitsland
Estland
Spanje
Frankrijk
Italië
Letland
Hongarije
Malta
Oostenrijk
Polen
Slovenië
Slowakije
Finland
p.m.: Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen
Denemarken
Ierland
Griekenland
Kroatië
Cyprus
Litouwen
Luxemburg
Nederland
Portugal
Zweden
Roemenië*

(*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020.
Bron: Eurostat, voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie en stabiliteits- en convergentieprogramma’s 2023.


Op 12 juli 2022 heeft de Raad opnieuw gedifferentieerde richtsnoeren voor het begrotingsbeleid voor 2023 vastgesteld13. Lidstaten met een lage en middelhoge schuldquote werd verzocht ervoor te zorgen dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in overeenstemming was met een algemeen neutrale beleidskoers. De lidstaten met een hoge schuldquote werd aanbevolen om een prudent begrotingsbeleid te voeren door de groei van nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven te beperken tot onder de potentiële outputgroei op middellange termijn. Laatstgenoemden werd verzocht om, na 2023, geloofwaardige en geleidelijke schuldreductie door te voeren door geleidelijke consolidering, investeringen en hervormingen. Alle lidstaten kregen de aanbeveling om voorbereid te zijn om hun huidige uitgaven aan te passen aan de veranderende situatie, overheidsinvesteringen in de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid uit te breiden, en prudente begrotingsposities op middellange termijn na 2023 tot stand te brengen.

Op 16 mei 2023 werd er in de aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone14 toe opgeroepen om zich te onthouden van brede ondersteuning van de totale vraag, en begrotingsmaatregelen beter toe te spitsen op de impact van hoge energieprijzen op kwetsbare huishoudens en levensvatbare bedrijven. De lidstaten werd verzocht de schuldhoudbaarheid te handhaven en de taak van monetaire beleidsmakers te vereenvoudigen om een tijdige terugkeer van de inflatie naar de ECB-doelstelling van 2 % op middellange termijn te verzekeren. In de aanbeveling werd ertoe opgeroepen naar behoren gedifferentieerde begrotingsstrategieën op middellange termijn vast te stellen door middel van geleidelijke en duurzame consolidering, evenals door middel van investeringen en hervormingen, teneinde prudente begrotingssituaties op middellange termijn tot stand te brengen. De lidstaten moeten het groeipotentieel van hun economieën vergroten, een hoog niveau van overheidsinvesteringen behouden en particuliere investeringen aanmoedigen, die vereist zijn om de economische en sociale veerkracht te stimuleren en de groene en digitale transitie te ondersteunen.

In haar mededeling van 8 maart 2023 over richtsnoeren inzake begrotingsbeleid voor 202415 heeft de Commissie reeds aangekondigd dat ze in het licht van de nog altijd uiterst onzekere macro-economische en budgettaire verwachtingen op dit punt niet van plan was in het voorjaar van 2023 nieuwe buitensporigtekortprocedures in te leiden.

De Commissie zal de Raad voorstellen in het voorjaar van 2024 buitensporigtekortprocedures in te leiden op basis van de resultaten over 2023.


2. TEKORTCRITERIUM

België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië en Slowakije hebben de referentiewaarde voor het tekort overschreden in 2022 of zullen deze overschrijden in 2023.

Voor al deze lidstaten zijn de feitelijke tekorten die de referentiewaarde overschreden in 2022 of die deze zullen overschrijden in 2023, uitzonderlijk. In 2022 droegen de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om de economische en sociale gevolgen van de energieprijzen te verzachten en om humanitaire hulp te verlenen aan vluchtelingen uit Oekraïne na de invasie door Rusland, bij tot de hogere tekorten. De stijging van de energieprijzen en de humanitaire hulp zijn ongewone gebeurtenissen die buiten de macht van de lidstaten vallen en die een aanzienlijk effect hebben op de financiële positie van de algemene overheid. De kosten van de tijdelijke COVID-19-noodmaatregelen daalden in 2022 weliswaar, maar de kosten van dergelijke maatregelen bleven in tal van lidstaten hoog, en het effect van de economische neergang als gevolg van de uitbraak van de COVID-19-pandemie was nog altijd voelbaar in de overheidsfinanciën van de meeste lidstaten.

De overheidstekorten lagen in 2022 boven en niet in de buurt van de referentiewaarde in België, Tsjechië, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Hongarije, Malta en Polen (zie tabel 2).

In Oostenrijk lag het overheidstekort in 2022 boven maar dicht bij de referentiewaarde en volgens het stabiliteitsprogramma zal het tekort ook in 2023 boven maar dicht bij de referentiewaarde liggen, terwijl de prognoses van de Commissie zelfs uitgaan van een tekort dat lager is dan 3 % van het bbp.

In Bulgarije, Duitsland, Estland, Slovenië en Slowakije was het overheidstekort in 2022 lager dan de referentiewaarde van het Verdrag, maar het verslag verwacht voor 2023 tekorten die boven en niet in de buurt van 3 % van het bbp liggen. Dit wordt bevestigd door de prognoses van de Commissie in het geval van Bulgarije, Slovenië en Slowakije. Voor Duitsland gaat de Commissie uit van een tekortquote lager dan 3 % van het bbp in 2023, terwijl de prognoses van de Commissie voor het tekort in Estland boven maar dicht bij de referentiewaarde liggen.

Volgens de prognoses van de Commissie zullen de overheidstekorten in Tsjechië, Duitsland, Estland, Letland, Oostenrijk en Slovenië in 2024 naar verwachting lager zijn dan 3 % van het bbp. De tekorten hoger dan de referentiewaarde zullen naar verwachting dus slechts van tijdelijke aard zijn. Deze tekortprognoses voor 2024 zijn gebaseerd op de aanname dat het beleid niet wordt gewijzigd.

Samengevat blijkt uit deze analyse dat 14 lidstaten niet voldoen aan het tekortcriterium alvorens eventuele relevante factoren in aanmerking worden genomen: België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije. Het tekortcriterium wordt daarentegen wel nageleefd door Oostenrijk, aangezien de overschrijding van de referentiewaarde uitzonderlijk en tijdelijk is en het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft.

Tabel 2: Overheidssaldo
Percentage van het bbp
20192020202120222023 SCP20232024
België–2,0–9,0–5,5–3,9–5,1–5,0–4,7
Bulgarije2,1–3,8–3,9–2,8–6,1–4,8–4,8
Tsjechië0,3–5,8–5,1–3,6–3,5–3,6–3,0
Duitsland1,5–4,3–3,7–2,6–4,25–2,3–1,2
Estland0,1–5,5–2,4–0,9–4,3–3,1–2,7
Spanje–3,1–10,1–6,9–4,8–3,9–4,1–3,3
Frankrijk–3,1–9,0–6,5–4,7–4,9–4,7–4,3
Italië–1,5–9,7–9,0–8,0–4,5–4,5–3,7
Letland–0,6–4,4–7,1–4,4–4,0–3,8–2,7
Hongarije–2,0–7,5–7,1–6,2–3,9–4,0–4,4
Malta0,5–9,7–7,8–5,8–5,0–5,1–4,5
Oostenrijk0,6–8,0–5,8–3,2–3,2–2,4–1,3
Polen–0,7–6,9–1,8–3,7–4,7–5,0–3,7
Slovenië0,7–7,7–4,6–3,0–4,1–3,7–2,9
Slowakije–1,2–5,4–5,4–2,0–6,3–6,1–4,8
Finland–0,9–5,6–2,8–0,9–2,6–2,6–2,6
p.m.: Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen
Denemarken4,10,23,63,3niet beschikbaar2,31,3
Ierland0,55,01,61,61,81,72,2
Griekenland0,99,77,12,31,81,30,6
Kroatië0,27,32,50,40,70,51,3
Cyprus1,35,82,02,12,01,82,1
Litouwen0,56,51,20,62,21,71,4
Luxemburg2,23,40,70,21,51,71,5
Nederland1,83,72,40,03,02,11,7
Portugal0,15,82,90,40,40,10,1
Zweden0,62,80,00,70,40,90,5
Roemenië*4,39,27,16,24,44,74,4
(*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020.
Bron: Eurostat, stabiliteits- en convergentieprogramma’s van de lidstaten (2023 SCP) en de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie. 


3. Schuldcriterium

In negen van de lidstaten die in dit verslag worden besproken, bedroeg de bruto-overheidsschuld aan het einde van 2022 meer dan 60 % van het bbp: België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Oostenrijk, Slovenië en Finland (zie tabel 3)16. In vergelijking met vorig jaar is de overheidsschuldquote in al deze lidstaten gedaald, behalve in Finland.

Tabel 3: Overheidsschuld
Percentage van het bbp
201920202021202220232024
België97,6112,0109,1105,1106,0107,3
Bulgarije20,024,523,922,925,028,1
Tsjechië30,037,742,044,142,943,1
Duitsland59,668,769,366,365,264,1
Estland8,518,517,618,419,521,3
Spanje98,2120,4118,3113,2110,6109,1
Frankrijk97,4114,6112,9111,6109,6109,5
Italië134,1154,9149,9144,4140,4140,3
Letland36,542,043,740,839,840,5
Hongarije65,379,376,673,370,771,1
Malta40,352,955,153,454,856,1
Oostenrijk70,682,982,378,475,472,7
Polen45,757,253,649,150,553,0
Slovenië65,479,674,569,969,166,6
Slowakije48,058,961,057,858,358,7
Finland64,974,772,673,073,976,2
p.m.: Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen
Denemarken33,742,236,730,130,128,8
Ierland57,058,455,444,740,438,3
Griekenland180,6206,3194,6171,3160,2154,4
Kroatië71,087,078,468,463,061,8
Cyprus90,8113,8101,286,580,472,5
Litouwen35,846,343,738,437,136,6
Luxemburg22,424,524,524,625,927,0
Nederland48,554,752,551,049,348,8
Portugal116,6134,9125,4113,9106,2103,1
Zweden35,539,836,533,031,430,7
Roemenië*35,146,948,647,345,646,1
(*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020.
Bron: Eurostat en de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie. 

Uit de gegevens blijkt dat de schuldreductiebenchmark in 2022 werd nageleefd door België, Duitsland, Spanje, Hongarije, Oostenrijk en Slovenië (zie tabel 4), maar niet door Frankrijk, Italië en Finland. Zoals vermeld in haar mededeling van 2 maart 2022 en in overeenstemming met het overeenkomstig artikel 126, lid 3, opgestelde verslag van vorig jaar, oordeelt de Commissie in het kader van haar beoordeling van alle relevante factoren dat de naleving van de schuldreductiebenchmark een te veeleisende en vroege begrotingsinspanning zou kunnen inhouden die de economische groei in gevaar zou kunnen brengen. Volgens de Commissie is in de heersende economische omstandigheden voldoen aan de schuldreductiebenchmark niet gerechtvaardigd.

Samengevat blijkt dus uit de analyse dat, van de in dit verslag besproken lidstaten, aan het schuldcriterium wordt voldaan door België, Duitsland, Spanje, Hongarije, Oostenrijk en Slovenië, terwijl het criterium niet lijkt te zijn nageleefd, alvorens relevante factoren in aanmerking worden genomen, door Frankrijk, Italië en Finland.

Tabel 4: Gap ten opzichte van de schuldreductiebenchmark*
Een negatief verschil betekent dat de schuldreductiebenchmark is nageleefd
Percentage van het bbp
202120222023p2024p
België2,0–0,72,05,1
Duitsland–2,0–2,1–2,0–2,1
Spanjeniet vastgelegd–6,2–1,10,4
Frankrijk1,71,41,73,2
Italië–0,51,8–0,53,8
Hongarije–4,0–3,3–4,0–2,5
Oostenrijk–3,7–4,1–3,7–4,1
Slovenië–3,9–3,4–3,9–3,4
Finland1,80,41,41,4
p.m.: Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen
Griekenland17,310,417,39,3
Kroatië12,98,712,96,9
Cyprus15,813,815,813,8
Portugal11,911,411,96,4
Bron: Voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie en berekeningen van de Commissie.

p: prognoses
* Krachtens Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad wordt de overheidsschuldquote geacht in voldoende mate af te nemen en de referentiewaarde van 60 % van het bbp in een bevredigend tempo te benaderen indien het verschil ten opzichte van de referentiewaarde in de loop van de voorafgaande drie jaren waarvoor de gegevens beschikbaar zijn gemiddeld met een twintigste per jaar is verminderd. Aan deze eis wordt ook geacht te zijn voldaan indien de budgettaire prognoses van de Commissie erop wijzen dat de vereiste vermindering van het verschil ten opzichte van de referentiewaarde zich zal voordoen tijdens de periode van drie jaar waartoe de twee jaren behoren die volgen op het laatste jaar waarvoor de gegevens beschikbaar zijn. Bij de toepassing van de benchmark voor de schuldquoteaanpassing wordt tevens rekening gehouden met de impact van de conjunctuur op het tempo van de schuldvermindering.

De schuldreductiebenchmark wordt, voor de lidstaten met een schuld die hoger is dan 60 % van het bbp, berekend over een periode van drie jaar, met verschillende opties: retrospectief, prospectief en conjunctuurgezuiverd (zie Vade Mecum on the Stability and Growth Pact – 2019 edition (vademecum bij het stabiliteits- en groeipact – uitgave 2019), European Economy-Institutional Papers, 101). De tabel geeft het minimale verschil weer tussen de (feitelijke en conjunctuurgezuiverde) schuldquote en de (retrospectieve en prospectieve) schuldbenchmark(s). Indien de waarde negatief is, voldoet de voorspelde schuldquote aan de schuldreductiebenchmark. In dat geval daalde het verschil ten opzichte van de referentiewaarde over een periode van drie jaar (prospectief of retrospectief) met een gemiddeld percentage van ten minste 1/20e.


4. Relevante factoren voor het beoordelen van de naleving van de tekort- en schuldcriteria

In artikel 126, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat er in dit verslag “tevens rekening mee [wordt] gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en [dat] alle andere relevante factoren in aanmerking [worden] genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn”. Die factoren worden nader toegelicht in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97, waarin voorts is bepaald dat rekening moet worden gehouden met “alle andere factoren die naar het oordeel van de betrokken lidstaat relevant zijn om de naleving van de tekort- en schuldcriteria uitvoerig te kunnen beoordelen, welke factoren die lidstaat aan de Raad en de Commissie kenbaar heeft gemaakt”. Dat artikel wijst er met name op dat de schuldpositie op middellange termijn ook als een relevante factor kan worden beschouwd.

Naast de horizontale relevante factoren (punt 4.1) worden derhalve ook landspecifieke relevante factoren (punt 4.2) in aanmerking genomen. Bij laatstgenoemde gaat het onder meer om de economische situatie op middellange termijn, de begrotingssituatie op middellange termijn (met inbegrip van overheidsinvesteringen), de schuldpositie op middellange termijn, de vraag of de lidstaat macro-economische onevenwichtigheden of buitensporige macro-economische onevenwichtigheden vertoont17, en alle andere door de lidstaten aangevoerde factoren.

Zoals reeds toegelicht onder 1 en bepaald in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 kan, met betrekking tot de naleving van het tekortcriterium, rekening worden gehouden met relevante factoren in de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium, maar alleen als:

a. de verhouding tussen de overheidsschuld en het bbp de referentiewaarde van 60 % niet overschrijdt, of
b. deze verhouding de referentiewaarde wel overschrijdt en voldaan is aan een tweeledige voorwaarde, namelijk dat het tekort dicht bij de referentiewaarde blijft en dat de overschrijding van de referentiewaarde slechts tijdelijk is.

Van de lidstaten die de referentiewaarde voor het tekort in 2022 overschreden, of die deze waarde in 2023 zullen overschrijden, was de schuldquote in zeven lidstaten lager dan de referentiewaarde van 60 % van het bbp: Bulgarije, Tsjechië, Estland, Letland, Malta, Polen en Slowakije. Voor deze zeven lidstaten kan derhalve rekening worden gehouden met relevante factoren.

Van de resterende acht lidstaten die de referentiewaarde voor het tekort van 3 % van het bbp overschrijden of naar verwachting zullen overschrijden (d.w.z. België, Duitsland18, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Oostenrijk en Slovenië), heeft alleen Oostenrijk voldaan aan de tweeledige voorwaarde die noodzakelijk is om rekening te houden met relevante factoren (nabijheid en tijdelijkheid), dus kan ook voor Oostenrijk rekening worden gehouden met relevante factoren.

Zoals reeds toegelicht onder 1 en bepaald in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 moet, met betrekking tot de naleving van het schuldcriterium, altijd rekening worden gehouden met relevante factoren.

De verschillende relevante factoren worden hierna besproken, zelfs voor landen waar er geen rekening mee kan worden gehouden in de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort op basis van het tekortcriterium.


1. Horizontale relevante factoren

In de afgelopen jaren heeft de EU te maken gehad met een reeks negatieve schokken. Een belangrijke factor waar rekening mee moet worden gehouden voor alle lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft, is het macro-economische effect van de stijgende energieprijzen en de invasie van Oekraïne door Rusland. De oorlog heeft in 2022 en 2023 geleid tot buitengewoon grote economische onzekerheid. De EU is een van de zwaarst getroffen economieën, vanwege haar geografische nabijheid tot de oorlog en haar sterke afhankelijkheid van de invoer van fossiele brandstoffen. De invasie van Oekraïne door Rusland heeft daarnaast de prijzen van andere grondstoffen en levensmiddelen opgedreven, en verstoringen in de toevoer in de hand gewerkt. In 2022 verspreidde de ruilvoetschok19 zich door de economie, waardoor de koopkracht van huishoudens fors werd aangetast en de stemming onder consumenten sterk omsloeg. De lidstaten hebben een reeks begrotingsmaatregelen doorgevoerd om de economische en sociale gevolgen van de hogere energieprijzen te verzachten, hetgeen aanzienlijke gevolgen had voor het overheidssaldo. Vanwege de noodzaak van een snelle beleidsrespons waren veel van die maatregelen niet gericht en werd het prijssignaal niet gehandhaafd. De begrotingskosten per saldo van deze maatregelen wordt geraamd op 1,2 % van het bbp in 2022 en een vergelijkbaar bedrag in 202320. Het overheidssaldo is ook beïnvloed door de begrotingskosten van de tijdelijke bescherming voor ontheemden uit Oekraïne, die worden geraamd op 0,1 % van het bbp in 2022 en 2023. Al deze factoren bij elkaar zetten de overheidsfinanciën onder druk.

Ook moet in aanmerking worden genomen dat deze verstoringen zich hebben voorgedaan toen de Europese economie nog herstellende was van de economische en budgettaire impact van de COVID-19-pandemie, en overheidsschuldquotes aanzienlijk opliepen als gevolg van de pandemie.

Hoge inflatie is een andere factor waar rekening mee moet worden gehouden, omdat deze uiteindelijk op de overheidsfinanciën op middellange termijn kan drukken. In 2022 wakkerden de prijsstijgingen van energie en andere grondstoffen de inflatie aan, die zich na verloop van tijd door de economie heeft verspreid. De inflatie zal naar verwachting in 2023 hoog blijven. Op korte termijn zal de hoge inflatie de overheidsrekeningen wellicht verbeteren, door de belastingontvangsten te verhogen en de schuldquotes te verlagen. Een dergelijke verbetering zou echter van korte duur kunnen zijn aangezien de extra belastingopbrengsten langzaam wegebben, het hogere prijspeil een vertraagd effect heeft op uitgavenposten, en de rentestijgingen zich vertalen in een hogere schuldenlast in een tempo dat afhangt van de gemiddelde looptijd van de schuld. Ook het feit dat de inflatie voor een groot deel werd ingegeven door toeleveringsfactoren werkt verzoeken om compensatiemaatregelen in de hand, die — indien ze zich niet op de kwetsbaarste groepen richten — zouden kunnen leiden tot brede begrotingssteun en een te expansief begrotingsbeleid, hetgeen de taak van de centrale bank om de inflatie te beteugelen bemoeilijkt en uiteindelijk bijdraagt aan een krapper monetair beleid met langdurig hoge rente.

De oorlog heeft de situatie drastisch gewijzigd door nieuwe verstoringen te veroorzaken in de toeleveringsketen, de druk op de grondstofprijzen te vergroten en de onzekerheid te verhogen. Volgens de prognoses van de Commissie zal de groei van het reële bbp in de EU afvlakken van een geraamde 3,5 % in 2022 tot 1 % in 2023 en vervolgens weer aantrekken tot 1,7 % in 2024. Ondanks de toenemende prijsdruk zal de inflatie naar verwachting afnemen van 9,2 % in 2022 tot 6,7 % in 2023 en 3,1 % in 2024.

Al bij al verlegt het begrotingsbeleid in de EU de koers van ondersteunend naar licht contractief. De begrotingskoers21 in de EU in haar geheel — met inbegrip van de openbare uitgaven die worden gefinancierd door subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit22 en andere EU-fondsen — wordt expansief geraamd met 1,9 % van het bbp in 2022, terwijl de koers naar verwachting licht contractief zal worden met 0,4 % in 2023. In 2022 is het overheidstekort voor de EU en de eurozone in zijn geheel gedaald tot respectievelijk 3,4 % en 3,6 % van het bbp (een daling van ca. 1,5 procentpunt van het bbp in beide gevallen). Verwacht wordt dat het zal dalen tot 3,1 % en 3,2 % van het bbp in 2023 voor de EU en de eurozone in zijn geheel23. Het overheidstekort zal in 2024 naar verwachting verder dalen tot 2,4 % van het bbp.

De daling van het tekort in 2022 was voornamelijk te wijten aan het economisch herstel en de afbouw van een groot gedeelte van de discretionaire beleidsondersteuning om de gevolgen van de COVID-19-pandemie te bestrijden. Bovendien waren de ontwikkelingen aan de ontvangstenzijde gunstig in 2022. In 2023 zullen de tekortontwikkelingen in de lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft sterker uiteenlopen, aangezien de tekortquote naar verwachting zal oplopen voor België, Bulgarije, Estland, Polen, Slovenië, Slowakije en Finland, stabiel zal blijven in Tsjechië en Frankrijk, en zal teruglopen in Duitsland, Spanje, Italië, Letland, Hongarije, Malta en Oostenrijk.

Door de dalende trend van het tekort en het economisch herstel zal de overheidsschuld naar verwachting gedurende de gehele prognoseperiode dalen voor de EU en de eurozone in zijn geheel. De verhouding tussen de overheidsschuld en het bbp in de EU is gedaald van 89,5 % in 2021 tot 85,3 % in 2022 (respectievelijk 97,3 % en 93,2 % voor de eurozone) en zal naar verwachting verder dalen tot 83,4 % in 2023 en 82,6 % in 2024 (respectievelijk 90,8 % en 89,9 % voor de eurozone). Van de lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft, is de overheidsschuldquote in 2022 niet gedaald in Estland, Tsjechië en Finland.



2. Landspecifieke relevante factoren

In dit punt worden de landspecifieke relevante factoren beoordeeld, Tot deze factoren behoren onder meer de macro-economische vooruitzichten op middellange termijn, de begrotingssituatie op middellange termijn (met inbegrip van overheidsinvesteringen; zie tabel 5), de schuldpositie op middellange termijn, de vraag of de lidstaat macro-economische onevenwichtigheden of buitensporige macro-economische onevenwichtigheden vertoont, en alle andere door de lidstaten aangevoerde relevante factoren

Tabel 5: Overheidsinvestering
Percentage van het bbp
201920202021202220232024
België2,62,72,72,72,93,1
Bulgarije3,33,32,63,03,83,0
Tsjechië4,44,84,74,64,74,3
Duitsland2,42,72,62,62,72,9
Estland5,05,75,65,25,04,8
Spanje2,22,62,72,82,92,9
Frankrijk3,73,73,63,73,73,8
Italië2,32,62,92,73,13,5
Letland5,15,75,23,85,56,1
Hongarije6,36,56,35,35,35,1
Malta3,84,23,83,33,83,1
Oostenrijk3,13,33,63,33,43,3
Polen4,34,54,14,04,14,2
Slovenië3,84,14,75,26,15,0
Slowakije3,63,43,13,34,94,1
Finland4,44,84,24,14,54,4
p.m.: Lidstaten die niet in dit verslag zijn opgenomen
Denemarken3,23,63,43,13,33,2
Ierland2,32,32,02,02,02,0
Griekenland2,53,13,63,53,94,6
Kroatië4,35,54,73,84,74,6
Cyprus2,52,82,72,63,02,8
Litouwen3,14,43,13,03,63,6
Luxemburg4,14,74,14,14,34,3
Nederland3,43,73,43,23,33,3
Portugal1,82,32,62,53,13,2
Zweden4,95,04,84,94,94,8
Roemenië*3,54,64,24,25,24,4
(*) In buitensporigtekortprocedure sinds 2020.
Bron: Eurostat en de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie. 

Terwijl de landspecifieke punten belangrijke informatie bevatten over de macro-economische situatie op middellange termijn, inclusief over de bijdragen aan de groei, en over de begrotingssituaties en schuldposities op middellange termijn, worden de macro-economische en budgettaire vooruitzichten nader toegelicht in de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie. Nadere informatie over de begrotingsmaatregelen, de begrotingskoers24 en de schuldhoudbaarheidsanalyse voor elke hieronder besproken lidstaat is te vinden in de aanbevelingen van de Commissie voor aanbevelingen van de Raad met een advies over de stabiliteits- of convergentieprogramma’s 2023 en de bijbehorende statistische begrotingstabellen, alsook in de landenverslagen voor 2023. 25




1. België

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 5,4 % in 2020 is de economie met 6,3 % gegroeid in 2021 en met 3,2 % in 2022. Naar verwachting zal de economie groeien met 1,2 % in 2023 en met 1,4 % in 2024. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en investeringen. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2021.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 9 % van het bbp in 2020 tot 5,5 % in 2021 en 3,9 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd toe te nemen tot respectievelijk 5 % en 4,7 % van het bbp. De investeringsuitgaven van de overheid zijn in 2020 gestegen tot 2,7 % van het bbp en stabiel gebleven in 2021 en 2022. Ze zullen naar verwachting toenemen tot 2,9 % van het bbp in 2023.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 ondersteunend, met –2 % van het bbp. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef België het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 0,2 % van het bbp in 2022 (0,2 % van het bbp in 2021). De nationaal gefinancierde investeringen leverden een neutrale bijdrage aan de begrotingskoers. België heeft de nationaal gefinancierde investeringen dan ook behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een expansieve bijdrage van 1,9 procentpunt aan de begrotingskoers. De aanzienlijke expansieve bijdrage van nationaal gefinancierde lopende uitgaven was slechts ten dele te wijten aan de begrotingsmaatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen te verzachten en aan de kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne. België heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve onvoldoende beperkt.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie expansief zijn (–1,1 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een expansieve bijdrage van 0,7 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Hierbij is rekening gehouden met de lagere kosten van de gerichte steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,1 % van het bbp. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven boven op de potentiële outputgroei op middellange termijn is dus niet toe te schrijven aan de gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen, en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. De expansieve groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) wordt ook ingegeven door permanente verhogingen van lonen in de overheidssector en sociale uitkeringen (vanwege de indexering van lonen in de overheidssector en sociale uitkeringen), structureel stijgende lopende uitgaven als gevolg van de vergrijzing, en een hervorming van de belastingheffing op huishoudelijke energiecontracten, evenals door een tijdelijke verlaging van de sociale bijdragen van bedrijven gedurende de eerste helft van 2023. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 0,3 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,1 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 97,6 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 112 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 105,1 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 106 % en 107,3 % aan het einde van 2023 en 2024.

Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens een basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote gestaag stijgen tot circa 126 % van het bbp in 2033. Het basislijn-schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2027 waarschijnlijk hoger zijn dan in 2022.

Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging, het aandeel kortlopende schulden, de hoge bruto financieringsbehoeften, het grote deel van de overheidsschuld dat in handen is van niet-ingezetenen en het gebrek aan begrotingscoördinatie op de verschillende overheidsniveaus, waarbij verscheidene gefedereerde entiteiten specifieke kwetsbaarheden vertonen. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de looptijd van de schuld in de afgelopen jaren, waardoor stijgende rentetarieven geleidelijk doorwerken in de schuldenlast na lange tijd te hebben geprofiteerd van historisch lage financieringskosten, relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis), en het feit dat de overheidsschuld volledig in euro is uitgedrukt. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 9 mei 2023 heeft België aanvullende relevante factoren aangedragen die hierboven niet zijn vermeld, in het bijzonder met betrekking tot een overheidsproject voor de hervorming van het belasting- en uitkeringsstelsel dat tot doel heeft de werkgelegenheid en bedrijvigheid te stimuleren, en daarmee de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te bevorderen, een pensioenhervorming (zoals voorzien in het herstel- en veerkrachtplan) om de financiële duurzaamheid van het pensioenstelsel te verbeteren, verscheidene initiatieven om de arbeidsmarktparticipatie te bevorderen, herzieningen van de overheidsuitgaven en een toezegging om overheidsinvesteringen te verhogen teneinde de groene en de digitale transitie te versnellen (onder meer door de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan).




2. Bulgarije

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 4 % in 2020 is de economie met 7,6 % gegroeid in 2021 en met 3,4 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 1,5 % zal groeien en in 2024 met 2,4 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan particuliere en overheidsconsumptie. De economische activiteit is in 2021 weer op het jaarlijkse niveau van 2019 aanbeland.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gestegen van 3,8 % van het bbp in 2020 tot 3,9 % in 2021, alvorens te dalen tot 2,8 % in 2022. Voor zowel 2023 als 2024 wordt het geraamd op 4,8 % van het bbp. Deze prognose houdt rekening met de ontwerpbegroting 2023 en de begrotingsstrategie op middellange termijn van Bulgarije, die voorzien in een begrotingsplan zonder beleidswijzigingen bestaande uit maatregelen die in voorgaande jaren zijn doorgevoerd, zoals stijgingen van lonen en pensioenen en verlagingen van sommige belastingen. Deze documenten zijn nog niet goedgekeurd door het parlement. Overheidsinvesteringen daalden van 3,3 % van het bbp in 2020 tot 2,6 % in 2021, alvorens toe te nemen tot 3 % in 2022. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2022.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 ondersteunend met –1,2 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Bulgarije het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 0,8 % van het bbp in 2022 (0,9 % van het bbp in 2021). Nationaal gefinancierde investeringen leverden een expansieve bijdrage van 0,5 procentpunt aan de begrotingskoers. Bulgarije heeft de nationaal gefinancierde investeringen dan ook behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een expansieve bijdrage van 0,8 procentpunt aan de begrotingskoers. Deze expansieve bijdrage omvatte de aanvullende impact van in het kader van het begrotingsbeleid genomen maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (aanvullende begrotingskosten per saldo 0,9 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). Bulgarije heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve voldoende onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie expansief zijn (–3,1 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een expansieve bijdrage van 1,9 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. De expansieve bijdrage van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is niet toe te schrijven aan de gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen, en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Bulgarije is van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, en nationaal gefinancierde investeringen te behouden. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 1,9 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,1 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 20 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 24,5 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 22,9 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 25 % en 28,1 % aan het einde van 2023 en 2024. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Bulgarije op 11 mei 2023 heeft aangedragen. De Bulgaarse autoriteiten lieten verder weten dat, in het kader van de beraadslagingen over de ontwerpbegroting 2023, de grootste partijen in het parlement publiekelijk hebben toegezegd het tekort terug te brengen tot 3 % van het bbp in 2023.




3. Tsjechië

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 5,5 % in 2020 is de economie met 3,6 % gegroeid in 2021 en met 2,5 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 0,2 % zal groeien en in 2024 met 2,6 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan investeringen en netto-uitvoer. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2022.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 5,8 % van het bbp in 2020 tot 5,1 % in 2021 en 3,6 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 3,6 % en 3 % van het bbp. Na een stijging tot 4,8 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 4,7 % van het bbp in 2021 en 4,6 % in 2022. Ze zullen naar verwachting toenemen tot 4,7 % van het bbp in 2023. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2022 en 2023.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 vrijwel neutraal met –0,1 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Tsjechië het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 1,1 % van het bbp in 2022 (1,1 % van het bbp in 2021). De nationaal gefinancierde investeringen leverden een neutrale bijdrage aan de begrotingskoers. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een contractieve bijdrage van 0,3 procentpunt aan de begrotingskoers. Tsjechië heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve voldoende onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie contractief zijn (+1,4 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een contractieve bijdrage van 1,2 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Hierbij is rekening gehouden met de lagere kosten van de gerichte steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,1 % van het bbp. Hierbij is ook rekening gehouden met lagere kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne (ten belope van 0,1 % van het bbp). Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 1,6 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een contractieve bijdrage van 0,5 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers. Tsjechië is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, terwijl het nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting niet zal behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 30 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 37,7 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 44,1 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 42,9 % en 43,1 % aan het einde van 2023 en 2024. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Tsjechië heeft niet te kampen met onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden hebben betrekking op prijsconcurrentievermogen en huizenprijzen, maar lijken beperkt aangezien de schuldenlast per huishouden binnen de perken blijft en de inflatie naar verwachting aanzienlijk sneller zal teruglopen dan het EU-gemiddelde.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Tsjechië op 9 mei 2023 heeft aangedragen.




4. Duitsland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 3,7 % in 2020 is de economie met 2,6 % gegroeid in 2021 en met 1,8 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 0,2 % zal groeien en in 2024 met 1,4 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan netto-uitvoer. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2022.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 4,3 % van het bbp in 2020 tot 3,7 % in 2021 en 2,6 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 2,3 % en 1,2 % van het bbp. Na een stijging tot 2,7 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 2,6 % van het bbp in zowel 2021 als 2022. Ze zullen naar verwachting toenemen tot 2,7 % van het bbp in 2023. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2023.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 ondersteunend met –2,7 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Duitsland het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 0,2 % van het bbp in 2022 (0,3 % van het bbp in 2021). De nationaal gefinancierde investeringen leverden een neutrale bijdrage aan de begrotingskoers. Duitsland heeft de nationaal gefinancierde investeringen dan ook behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een expansieve bijdrage van 2,4 procentpunt aan de begrotingskoers. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvatte de aanvullende impact van in het kader van het begrotingsbeleid genomen maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (aanvullende begrotingskosten per saldo 1,2 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). Tegelijkertijd leidden de verlaging van de inkomstenbelasting tot minder overheidsontvangsten en droegen tevens bij (0,1 % van het bbp) aan de groei van de netto primaire lopende uitgaven. De aanzienlijke expansieve bijdrage van nationaal gefinancierde lopende uitgaven in 2022 was slechts ten dele te wijten aan maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen te verzachten en aan de kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne. Duitsland heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve onvoldoende onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie contractief zijn (+0,5 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een contractieve bijdrage van 0,3 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Hierbij is rekening gehouden met de toegenomen kosten van de gerichte steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,2 % van het bbp. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 0,2 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een neutrale bijdrage zullen leveren aan de begrotingskoers. Duitsland is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, en zal nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 59,6 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 69,3 % aan het einde van 2021. Ze bedroeg 66,3 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 65,2 % en 64,1 % aan het einde van 2023 en 2024. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Duitsland heeft nog altijd te kampen met onevenwichtigheden. Het aanhoudend grote overschot op de lopende rekening, dat tevens een weerspiegeling is van getemperde investeringen in vergelijking met de besparingen, hetgeen grensoverschrijdende relevantie heeft, is geleidelijk teruggebracht, meest recentelijk als gevolg van de energiecrisis, maar zal naar verwachting weer fors oplopen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Duitsland op 9 mei 2023 heeft aangedragen. Duitsland liet verder weten dat, gezien de huidige trend van lagere energieprijzen, het tekort lager zou kunnen uitvallen dan werd voorzien in het stabiliteitsprogramma.




5. Estland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 0,6 % in 2020 groeide de economie met 8 % in 2021 en kromp vervolgens met 1,3 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 verder zal krimpen met 0,4 % en in 2024 weer met 3,1 % zal groeien. Voorraden en netto-uitvoer zullen naar verwachting toenemen in 2023. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2021.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 5,5 % van het bbp in 2020 tot 2,4 % in 2021 en 0,9 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 3,1 % en 2,7 % van het bbp. Na een stijging tot 5,7 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 5,6 % van het bbp in 2021 en 5,2 % in 2022. Ze zullen naar verwachting verder afnemen tot 5 % van het bbp in 2023 en hoger blijven dan het overheidstekort in 2022 en 2023.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 contractief met 1,3 % van het bbp, hetgeen passend was in een context van hoge inflatie. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Estland het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 1,4 % van het bbp in 2022 (1,6 % van het bbp in 2021). De daling van de door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven in 2022 was te wijten aan de snelle en onverwachte stijging van de bouwprijzen. Nationaal gefinancierde investeringen leverden een contractieve bijdrage van 0,6 procentpunt aan de begrotingskoers. Estland hield derhalve geen nationaal gefinancierde investeringen in stand, hetgeen niet in overeenstemming was met de aanbeveling van de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een contractieve bijdrage van 0,8 procentpunt aan de begrotingskoers. Estland heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve voldoende beperkt.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie expansief zijn (–0,8 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een expansieve bijdrage van 1,2 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Hierbij is rekening gehouden met de lagere kosten van de gerichte steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,1 % van het bbp. Dit omvat ook hogere kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne (met 0,1 % van het bbp). De expansieve bijdrage van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is dus niet toe te schrijven aan de gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen, en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. De expansieve groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) is voornamelijk ingegeven door sociale uitgaven, lonen in de overheidssector en uitgaven aan onderwijs en defensie. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 1,8 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een contractieve bijdrage van 0,3 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers. Estland is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, terwijl het nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting niet zal behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 8,5 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 18,5 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 18,4 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 19,5 % en 21,3 % aan het einde van 2023 en 2024. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Estland heeft niet te kampen met onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden die verband houden met concurrentievermogen en de ontwikkeling van de huizenprijzen zijn onlangs toegenomen maar lijken inmiddels grotendeels onder controle.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Estland op 5 mei 2023 naar voren heeft gebracht.




6. Spanje

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 11,3 % in 2020 groeide de economie met 5,5 % in zowel 2021 als 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 1,9 % zal groeien en in 2024 met 2,0 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan netto-uitvoer en, in mindere mate, particuliere investeringen. De economische activiteit zal naar verwachting in 2023 weer uitkomen op het niveau van 2019.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 10,1 % van het bbp in 2020 tot 6,9 % in 2021 en 4,8 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 4,1 % en 3,3 % van het bbp. Na een stijging tot 2,6 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen verder gestegen tot 2,7 % van het bbp in 2021 en 2,8 % in 2022. Verwacht wordt dat de overheidsinvesteringen in 2023 2,9 % zullen bedragen.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 ondersteunend, met –2,5 % van het bbp. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Spanje het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 1,1 % van het bbp in 2022 (1,2 % van het bbp in 2021). Nationaal gefinancierde investeringen leverden een expansieve bijdrage van 0,3 procentpunt aan de begrotingskoers. Spanje heeft de nationaal gefinancierde investeringen dan ook behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een expansieve bijdrage van 2,7 procentpunt aan de begrotingskoers. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvatte de aanvullende impact van in het kader van het begrotingsbeleid genomen maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen te verzachten (aanvullende begrotingskosten per saldo 1,5 % van het bbp). Tegelijkertijd droegen de hogere bestedingen in verband met intermediair verbruik en sociale overdrachten in natura ook bij aan de groei van de netto primaire lopende uitgaven. Spanje heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve onvoldoende beperkt.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie expansief zijn (–0,3 % van het bbp). Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een vrijwel grotendeels bijdrage van 0,2 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Derhalve is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De naar verwachting grotendeels neutrale bijdrage van nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is hoofdzakelijk te wijten aan de lagere nettokosten van de (al dan niet op een doelgroep gerichte) steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven naar aanleiding van de stijgende energieprijzen (met 1,0 % van het bbp). De belangrijkste drijvende krachten achter de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) zijn de toename van de sociale overdrachten, ingegeven door het opnieuw koppelen van pensioenen aan inflatie in voorgaande jaren, en hogere bestedingen in verband met intermediair verbruik. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 1,6 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,1 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers. Spanje is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, en zal naar verwachting nationaal gefinancierde investeringen behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 98,2 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 120,4 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 113,2 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 110,6 % en 109,1 % aan het einde van 2023 en 2024.

Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote licht afnemen voordat deze weer stijgt tot circa 106 % van het bbp in 2033. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2027 waarschijnlijk hoger zijn dan in 2022.

Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging en de hoge externe en interne schuld, die de toch al benarde financiële situatie waarin steeds meer huishoudens en bedrijven verkeren, mogelijk nog verergeren. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de looptijd van de schulden in de voorbije jaren, waardoor stijgende rentetarieven geleidelijk doorwerken in de schuldenlast na lange tijd te hebben geprofiteerd van historisch lage financieringskosten, relatief stabiele financieringsbronnen met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis, en de valutadenominatie van de schuld. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Spanje heeft nog altijd te kampen met onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden die verband houden met hoge particuliere, overheids- en externe schuld, die van grensoverschrijdend belang zijn, verminderen, maar blijven aanwezig.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 9 mei 2023 heeft Spanje aanvullende relevante factoren aangedragen die hierboven niet zijn vermeld, in het bijzonder met betrekking tot de structuuromslag van de Spaanse economie die duurzame verbeteringen teweegbrengt als het gaat om: werkgelegenheid (de betaling van socialezekerheidsbijdragen ligt op het hoogste peil ooit), de internationale netto-investeringspositie (en de externe sector in zijn geheel, met voor het tiende opeenvolgende jaar een overschot op de lopende rekening) en overheidsfinanciën (met een forse stijging van de overheidsontvangsten als gevolg van belangrijke gedragsveranderingen van marktdeelnemers en doorgevoerde maatregelen).




7. Frankrijk

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 7,8 % in 2020 is de economie met 6,8 % gegroeid in 2021 en met 2,6 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 0,7 % zal groeien en in 2024 met 1,4 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan investeringen en overheidsconsumptie. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2022.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 9 % van het bbp in 2020 tot 6,5 % in 2021 en 4,7 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 4,7 % en 4,3 % van het bbp. In 2020 zijn de overheidsinvesteringen op 3,7 % van het bbp gebleven, maar in 2021 zijn ze gedaald tot 3,6 % van het bbp, om in 2022 weer uit te komen op 3,7 %. Ze zullen zal naar verwachting stabiel blijven in 2023.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 ondersteunend, met –2,0 % van het bbp. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Frankrijk het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 0,6 % van het bbp in 2022 (0,7 % van het bbp in 2021). De marginale daling van de door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven in 2022 was te wijten aan de vervroegde tenuitvoerlegging van het plan gedurende de eerste twee jaar. Nationaal gefinancierde investeringen leverden een expansieve bijdrage van 0,1 procentpunt aan de begrotingskoers. Frankrijk heeft nationaal gefinancierde investeringen dan ook behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een expansieve bijdrage van 1,7 procentpunt aan de begrotingskoers. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvatte de aanvullende impact van in het kader van het begrotingsbeleid genomen maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen te verzachten (aanvullende begrotingskosten per saldo 0,8 % van het bbp). Tegelijkertijd droeg de indexering van pensioenen, sociale uitkeringen en lonen in de overheidssector tevens bij (0,4 % van het bbp) aan de groei van de netto primaire lopende uitgaven. Frankrijk heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve onvoldoende beperkt.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie contractief zijn (+0,5 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een contractieve bijdrage van 0,6 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Hierbij is rekening gehouden met de toegenomen kosten van de gerichte steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,1 % van het bbp. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen in 2023 0,4 % van het bbp, terwijl nationaal gefinancierde investeringen een neutrale bijdrage leverden aan de begrotingskoers. Frankrijk is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, en is voornemens nationaal gefinancierde investeringen te behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 97,4 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 114,6 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 111,6 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 109,6 % en 109,5 % aan het einde van 2023 en 2024.

Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote de komende tien jaar stijgen en in 2033 ongeveer 125,6 % van het bbp bedragen. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2027 waarschijnlijk hoger zijn dan in 2022.

Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren verbonden aan de recente rentestijging, de verwachte stijging van de bruto financieringsbehoeften op middellange termijn en de voorwaardelijke verplichtingen die te herleiden zijn tot de privésector, zoals de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis aan bedrijven en zelfstandigen werden verleend. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de looptijd van de schulden in de voorbije jaren, waardoor stijgende rentetarieven geleidelijk doorwerken in de schuldenlast na lange tijd te hebben geprofiteerd van historisch lage financieringskosten, relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis). Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Frankrijk heeft nog altijd te kampen met onevenwichtigheden. Er blijft sprake van kwetsbaarheden die verband houden met de hoge overheidsschuld, en concurrentievermogen en zwakke productiviteitsgroei, die grensoverschrijdend van belang zijn, blijven aanwezig, maar lijken af te nemen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 9 mei 2023 heeft Frankrijk aanvullende relevante factoren aangedragen die hierboven niet zijn vermeld, in het bijzonder met betrekking tot de vanaf 2021 geleverde investeringsinspanningen om de groene en de digitale transitie te ondersteunen in aanvulling op de subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, alsook de verlaging van productiebelastingen om het concurrentievermogen van bedrijven te vergroten.




8. Italië

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 9 % in 2020 is de economie met 7 % gegroeid in 2021 en met 3,7 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 1,2 % zal groeien en in 2024 met 1,1 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan investeringen en netto-uitvoer. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2022.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 9,7 % van het bbp in 2020 tot 9 % in 2021 en 8 % in 2022. De niveaus van zowel 2021 als 2022 omvatten het tekortverhogende effect van de nieuwe statistische behandeling van een aantal belastingkredieten voor woningrenovatieprojecten, die nu worden aangemerkt als kapitaaloverdrachten en veelal worden toegewezen aan 2021-2022. Voor 2023 en 2024 wordt het overheidstekort geraamd op respectievelijk 4,5 % en 3,7 % van het bbp. Na een stijging tot 2,6 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gestegen tot 2,9 % van het bbp in 2021, alvorens te dalen tot 2,7 % in 2022. Ze zullen in 2023 naar verwachting uitkomen op 3,1 % van het bbp.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 ondersteunend, met –3,2 % van het bbp. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Italië het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 0,9 % van het bbp in 2022 (0,4 % van het bbp in 2021). De nationaal gefinancierde investeringen leverden een neutrale bijdrage aan de begrotingskoers. Italië heeft de nationaal gefinancierde investeringen dan ook behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een expansieve bijdrage van 2,4 procentpunt aan de begrotingskoers. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvatte de aanvullende impact van in het kader van het begrotingsbeleid genomen maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (aanvullende begrotingskosten per saldo 2,2 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). Italië heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve voldoende onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie contractief zijn (+2,6 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een contractieve bijdrage van 0,9 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. De verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is derhalve in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De naar verwachting contractieve bijdrage van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is hoofdzakelijk te wijten aan de lagere kosten (met 1,5 procentpunt van het bbp) van de (al dan niet gerichte) steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven naar aanleiding van de stijgende energieprijzen. De belangrijkste drijvende krachten achter de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) zijn de toegenomen pensioenuitgaven door de indexering van inflatie in de voorgaande jaren en de onlangs goedgekeurde verdere reductie van de loonwig voor mensen met een laag en middelhoog inkomen. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 1,4 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,1 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers. Italië is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, en zal naar verwachting nationaal gefinancierde investeringen behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 134,1 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 154,9 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 144,4 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 140,4 % en 140,3 % aan het einde van 2023 en 2024.

Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens een basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote gestaag stijgen en in 2033 ongeveer 156,5 % van het bbp bedragen. Het schuldtraject is gevoelig voor macro-economische schokken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2027 zeer waarschijnlijk hoger zijn dan in 2022.

Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging, het aandeel van kortlopende schulden en de risico’s die verband houden met voorwaardelijke verplichtingen jegens de particuliere sector, onder meer via de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis zijn verleend. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de looptijd van de schulden in de voorbije jaren, waardoor stijgende rentetarieven geleidelijk doorwerken in de schuldenlast na lange tijd te hebben geprofiteerd van historisch lage financieringskosten, relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis), en de positieve internationale netto-investeringspositie. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Italië heeft nog altijd te kampen met onevenwichtigheden. Ondanks een aantal verbeteringen blijft er sprake van kwetsbaarheden, die verband houden met de hoge overheidsschuld en zwakke productiviteitsgroei, tegen een achtergrond van een fragiele arbeidsmarkt en een aantal zwakke punten van de financiële markten, die van grensoverschrijdend belang zijn.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, werd reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Italië op 11 mei 2023 heeft aangedragen.




9. Letland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 2,3 % in 2020 is de economie met 4,3 % gegroeid in 2021 en met 2,8 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 1,4 % zal groeien en in 2024 met 2,8 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan particuliere consumptie en netto-uitvoer. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2021.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gestegen van 4,4 % van het bbp in 2020 tot 7,1 % in 2021 en daalde vervolgens weer tot 4,4 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 3,8 % en 2,7 % van het bbp. Na een stijging tot 5,7 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 5,2 % van het bbp in 2021 en 3,8 % in 2022. Ze zullen in 2023 naar verwachting toenemen tot 5,5 % van het bbp en hoger zijn dan het overheidstekort.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 neutraal, hetgeen passend was in een context van hoge inflatie. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Letland het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 1,1 % van het bbp in 2022 (1,3 % van het bbp in 2021). Door capaciteitsbeperkingen en stijgende bouwprijzen liepen sommige door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde investeringen in 2022 vertraging op, hetgeen leidde tot een lichte daling van de uitgaven. Nationaal gefinancierde investeringen leverden een contractieve bijdrage van 1,2 procentpunt aan de begrotingskoers. Letland heeft derhalve geen nationaal gefinancierde investeringen behouden, hetgeen niet in overeenstemming was met de aanbeveling van de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een contractieve bijdrage van 0,3 procentpunt aan de begrotingskoers. Letland heeft de toename van nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognose van de Commissie 2023 expansief zijn (–0,9 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een expansieve bijdrage van 0,5 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Hierbij is rekening gehouden met de lagere kosten van de gerichte steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,4 % van het bbp. Dit omvat ook hogere kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne (met 0,1 % van het bbp). De expansieve bijdrage van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is dus niet toe te schrijven aan de gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen, en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. De expansieve groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) wordt ingegeven door uitgavenmaatregelen uit het begrotingspakket 2023, zoals loonsverhogingen voor administratief en medisch personeel, aanvullende lopende uitgaven voor de financiering van oncologie, wetenschap en onderzoek en andere discretionaire lopende uitgaven in verband met de nationale overheid, evenals hogere uitgaven voor pensioenen en uitkeringen. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 2,2 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een expansieve bijdrage van 1,0 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers. Letland is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, en zal naar verwachting nationaal gefinancierde investeringen behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 36,5 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 42,0 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 40,8 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 39,8 % en 40,5 % aan het einde van 2023 en 2024. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Letland heeft niet te kampen met onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden die verband houden met externe leningen en de huizenprijzen blijven beperkt; risico’s voor het concurrentievermogen zijn relevant, maar lijken in de nabije toekomst grotendeels onder controle.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Letland op 8 mei 2023 naar voren heeft gebracht.




10. Hongarije

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 4,5 % in 2020 is de economie met 7,2 % gegroeid in 2021 en met 4,6 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 0,5 % zal groeien en in 2024 met 2,8 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan netto-uitvoer. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2021.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 7,5 % van het bbp in 2020 tot 7,1 % in 2021 en 6,2 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 4 % en 4,4 % van het bbp. Na een stijging tot 6,5 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 6,3 % van het bbp in 2021 en 5,3 % in 2022. Ze zullen naar verwachting toenemen tot 5,3 % van het bbp in 2023, en dus hoger zijn dan het overheidstekort.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 ondersteunend met –0,4 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Hongarije het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 1,5 % van het bbp in 2022 (2,1 % van het bbp in 2021). De daling van de door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven in 2022 was te wijten aan de geringere absorptie van de Europese structuur- en investeringsfondsen. Nationaal gefinancierde investeringen leverden een contractieve bijdrage van 0,2 procentpunt aan de begrotingskoers. Hongarije heeft derhalve geen nationaal gefinancierde investeringen behouden, hetgeen niet in overeenstemming was met de aanbeveling van de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een contractieve bijdrage van 0,6 procentpunt aan de begrotingskoers. Hongarije heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve voldoende onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie contractief zijn (+4,2 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een contractieve bijdrage van 2,2 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. De verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is derhalve in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 2,3 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een contractieve bijdrage van 0,6 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers. Hongarije is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, maar zal nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting niet behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 65,3 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 79,3 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 73,3 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 70,7 % en 71,1 % aan het einde van 2023 en 2024.

Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens een basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote over het algemeen stabiliseren in de komende vijf jaar, maar vanaf 2027 gaan stijgen en in 2033 uitkomen op 72,5 % van het bbp. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2027 zeer waarschijnlijk hoger zijn dan in 2022.

Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging, de negatieve internationale netto-investeringspositie van Hongarije, het toenemende aandeel van kortlopende en buitenlandse schulden en de risico’s die verband houden met voorwaardelijke verplichtingen jegens de particuliere sector, onder meer via de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis zijn verleend. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de looptijd van de schulden in de voorbije jaren, en relatief stabiele financieringsbronnen. Daarnaast zouden ook de maatregelen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Hongarije heeft te kampen met onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden die verband houden met de zeer sterke prijsdruk en de behoefte aan externe en overheidsfinanciering zijn toegenomen en zijn aanzienlijk.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 9 mei 2023 heeft Hongarije aanvullende relevante factoren aangedragen die hierboven niet zijn vermeld, in het bijzonder met betrekking tot het feit dat Hongarije te kampen heeft met toegenomen risicopremies op de kapitaalmarkten door de onzekerheid over wanneer Hongarije zal voldoen aan de vereiste voorwaarden om volledig toegang te krijgen tot EU-fondsen.




11. Malta

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 8,6 % in 2020 is de economie met 11,8 % gegroeid in 2021 en met 6,9 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 3,9 % zal groeien en in 2024 met 4,1 %. De groei in 2022 is vooral toe te schrijven aan netto-uitvoer en particuliere consumptie. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2021.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 9,7 % van het bbp in 2020 tot 7,8 % in 2021 en 5,8 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 5,1 % en 4,5 % van het bbp. Na een stijging tot 4,2 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 3,8 % van het bbp in 2021 en 3,3 % in 2022. Ze zullen in 2023 naar verwachting 3,8 % van het bbp bedragen.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 grotendeels neutraal met –0,2 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Malta het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 0,9 % van het bbp in 2022 (1,1 % van het bbp in 2021). De daling van de door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven in 2022 was te wijten aan een lagere absorptie van andere EU-fondsen. Nationaal gefinancierde investeringen leverden een contractieve bijdrage van 0,2 procentpunt aan de begrotingskoers. Malta heeft derhalve geen nationaal gefinancierde investeringen behouden, hetgeen niet in overeenstemming was met de aanbeveling van de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een expansieve bijdrage van 0,9 procentpunt aan de begrotingskoers. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvatte echter de aanvullende impact van in het kader van het begrotingsbeleid genomen maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (aanvullende begrotingskosten per saldo 1,9 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). Malta heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve voldoende onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie contractief zijn (+0,4 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een contractieve bijdrage van 0,8 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 1,6 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een contractieve bijdrage van 0,3 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers. Malta is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, maar zal nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting niet behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 40,3 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 52,9 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 53,4 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 54,8 % en 56,1 % aan het einde van 2023 en 2024. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 5 mei 2023 heeft Malta aanvullende relevante factoren aangedragen die hierboven niet zijn vermeld, in het bijzonder met betrekking tot in 2022 gemaakte kosten voor de herstructurering van de nationale luchtvaartmaatschappij en de vervroegde uittreding van haar werknemers.




12. Oostenrijk

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 6,5 % in 2020 is de economie met 4,6 % gegroeid in 2021 en met 5 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 0,4 % zal groeien en in 2024 met 1,6 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan de particuliere consumptie. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2022.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 8 % van het bbp in 2020 tot 5,8 % in 2021 en 3,2 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 2,4 % en 1,3 % van het bbp. Na een stijging tot 3,3 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen verder gestegen tot 3,6 % van het bbp in 2021, alvorens af te nemen tot 3,3 % in 2022. Ze zullen in 2023 naar verwachting toenemen tot 3,4 % van het bbp en hoger zijn dan het overheidstekort in zowel 2022 als 2023.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 ondersteunend met –2,8 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Zoals eveneens aanbevolen door de Raad, bleef Oostenrijk het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 0,2 % van het bbp in 2022 (0,2 % van het bbp in 2021). Nationaal gefinancierde investeringen leverden een contractieve bijdrage van 0,1 procentpunt aan de begrotingskoers. Oostenrijk heeft derhalve geen nationaal gefinancierde investeringen behouden, hetgeen niet in overeenstemming was met de aanbeveling van de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een expansieve bijdrage van 1,8 procentpunt aan de begrotingskoers. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvatte de aanvullende impact van in het kader van het begrotingsbeleid genomen maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (aanvullende begrotingskosten per saldo 1,5 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,2 % van het bbp). Oostenrijk heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve voldoende onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie contractief zijn (1,0 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een contractieve bijdrage van 0,3 procentpunt aan de begrotingskoers zal leveren. Hierbij is rekening gehouden met de toegenomen kosten van de gerichte steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,2 % van het bbp. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 0,3 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,1 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers. Oostenrijk is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, en zal naar verwachting nationaal gefinancierde investeringen behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 70,6 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 82,9 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 78,4 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 75,4 % en 72,7 % aan het einde van 2023 en 2024. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op lage risico’s op de middellange termijn. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Oostenrijk op 8 mei 2023 naar voren heeft gebracht.




13. Polen

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 2 % in 2020 is de economie met 6,9 % gegroeid in 2021 en met 5,1 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 0,7 % zal groeien en in 2024 met 2,7 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan netto-uitvoer en investeringen. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2021.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 6,9 % van het bbp in 2020 tot 1,8 % in 2021, alvorens toe te nemen tot 3,7 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 5 % en 3,7 % van het bbp. Na een stijging tot 4,5 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 4,1 % van het bbp in 2021 en 4 % in 2022. Ze zullen in 2023 naar verwachting toenemen tot 4,1 % van het bbp. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2021 en 2022, maar niet in 2023.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 ondersteunend met –3,0 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Polen het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 1,0 % van het bbp in 2022 (1,3 % van het bbp in 2021). Nationaal gefinancierde investeringen leverden een expansieve bijdrage van 0,2 procentpunt aan de begrotingskoers. Polen heeft de nationaal gefinancierde investeringen dan ook behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een expansieve bijdrage van 2,3 procentpunt aan de begrotingskoers. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvatte de aanvullende impact van in het kader van het begrotingsbeleid genomen maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (aanvullende begrotingskosten per saldo 1,9 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,5 % van het bbp). Polen heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve voldoende onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognose van de Commissie 2023 expansief zijn (–0,8 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een expansieve bijdrage van 0,8 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Hierbij is rekening gehouden met de toegenomen kosten van de gerichte steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,1 % van het bbp. Hierbij is ook rekening gehouden met lagere kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne (ten belope van 0,2 % van het bbp). De expansieve bijdrage van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is dus niet toe te schrijven aan de gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen, en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. De expansieve groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven wordt ingegeven door niet op een bepaalde doelgroep gerichte energiemaatregelen, hogere defensie- en gezondheidsuitgaven, evenals permanente verhogingen van lonen in de overheidssector en sociale uitkeringen. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 1,8 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een contractieve bijdrage van 0,2 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers. Polen is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, en zal naar verwachting nationaal gefinancierde investeringen niet behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 45,7 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 57,2 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 49,1 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 50,5 % en 53 % aan het einde van 2023 en 2024. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 9 mei 2023 heeft Polen aanvullende relevante factoren aangedragen die hierboven niet zijn vermeld, in het bijzonder met betrekking tot een aanzienlijk verhoging van de uitgaven voor de modernisering van de strijdkrachten naar aanleiding van de oorlog in Oekraïne en van investeringen door lokale overheden. De wet van 11 maart 2022 inzake de bescherming van het grondgebied heeft de nationale defensie-uitgaven verhoogd van 2,2 % van het bbp in 2022 tot 3 % van het bbp in 2023. Door de verhoging van de defensie-uitgaven en investeringen door lokale overheden (met circa 21 % op jaarbasis, uitgedrukt in nominale termen) zijn de overheidsinvesteringen in 2022 opgeschroefd (met 14,3 % op jaarbasis, uitgedrukt in nominale termen) tot 4 % van het bbp. Zij zullen in 2023 naar verwachting verder stijgen tot ongeveer 4,2 % van het bbp.




14. Slovenië

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 4,3 % in 2020 is de economie met 8,2 % gegroeid in 2021 en met 5,4 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 1,2 % zal groeien en in 2024 met 2,2 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan de binnenlandse vraag. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2021.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 7,7 % van het bbp in 2020 tot 4,6 % in 2021 en 3 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 3,7 % en 2,9 % van het bbp. Na een stijging tot 4,1 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen verder gestegen tot 4,7 % van het bbp in 2021 en 5,2 % in 2022. Zij zullen naar verwachting toenemen tot 6,1 % van het bbp in 2023 en sinds 2021 voor het derde opeenvolgende jaar hoger zijn dan het overheidstekort.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 ondersteunend met –1,2 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Slovenië het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 0,7 % van het bbp in 2022 (0,8 % van het bbp in 2021). Nationaal gefinancierde investeringen leverden een expansieve bijdrage van 0,7 procentpunt aan de begrotingskoers. Slovenië heeft de nationaal gefinancierde investeringen dan ook behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een expansieve bijdrage van 0,4 procentpunt aan de begrotingskoers. Deze aanzienlijke expansieve bijdrage omvatte de aanvullende impact van in het kader van het begrotingsbeleid genomen maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen (aanvullende begrotingskosten per saldo 1,0 % van het bbp) te verzachten, alsook de kosten voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne (0,1 % van het bbp). Slovenië heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve voldoende onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie expansief zijn (–1,2 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een expansieve bijdrage van 0,3 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Dit gebeurt ondanks de lagere kosten van de gerichte steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,5 % van het bbp. De expansieve bijdrage van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is dus niet toe te schrijven aan de gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen, en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. De expansieve groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) wordt ingegeven door hogere subsidies en een toename van de loonkosten in de overheidssector. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 1,6 % van het bbp in 2023, terwijl nationaal gefinancierde investeringen een expansieve bijdrage van 0,1 procentpunt leverden aan de begrotingskoers. Slovenië is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, en zal naar verwachting nationaal gefinancierde investeringen behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 65,4 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 79,6 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 69,9 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 69,1 % en 66,6 % aan het einde van 2023 en 2024. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 8 mei 2023 heeft Slovenië aanvullende relevante factoren aangedragen die hierboven niet zijn vermeld, in het bijzonder met betrekking tot de wettelijke aanpassing in 2023 van pensioenen en sociale overdrachten aan de loonstijgingen en de inflatie in 2022.




15. Slowakije

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 3,3 % in 2020 is de economie met 4,9 % gegroeid in 2021 en met 1,7 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 1,7 % zal groeien en in 2024 met 2,1 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan investeringen en overheidsconsumptie. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2021.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 5,4 % van het bbp in 2020 en 2021 tot 2 % in 2022. Voor 2023 en 2024 wordt het geraamd op respectievelijk 6,1 % en 4,8 % van het bbp. De overheidsinvesteringen zijn in 2020 gedaald tot 3,4 % van het bbp en tot 3,1 % in 2021. In 2022 zijn ze gestegen tot 3,3 % van het bbp. Ze zullen in 2023 naar verwachting toenemen tot 4,9 % van het bbp. Dit is hoger dan het overheidstekort in 2022, maar niet in 2023.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 contractief met 1,3 % van het bbp, hetgeen passend was in een context van hoge inflatie. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Slowakije het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 1,2 % van het bbp in 2022 (1,3 % van het bbp in 2021). De daling van de door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven in 2022 was te wijten aan de geringe absorptie van de Europese structuurfondsen en uitstel van de door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit gerealiseerde uitgaven. Nationaal gefinancierde investeringen leverden een expansieve bijdrage van 0,2 procentpunt aan de begrotingskoers. Slowakije heeft de nationaal gefinancierde investeringen dan ook behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een contractieve bijdrage van 1,3 procentpunt aan de begrotingskoers. Slowakije heeft de toename van nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve voldoende onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie expansief zijn (–6,2% van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een expansieve bijdrage van 4,4 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Hierbij is rekening gehouden met de lagere kosten van de gerichte steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,2 % van het bbp. Hierbij is ook rekening gehouden met lagere kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne (ten belope van 0,1 % van het bbp). De expansieve bijdrage van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is dus niet toe te schrijven aan de gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen, en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. De expansieve groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) wordt ingegeven door niet op een doelgroep gerichte energiemaatregelen, permanente loonsverhogingen voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, en de verlaging van de btw-tarieven voor de levensmiddelen- en vrijetijdssectoren. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven zullen in 2023 naar verwachting 2,8 % van het bbp bedragen, terwijl nationaal gefinancierde investeringen naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,1 procentpunt zullen leveren aan de begrotingskoers. Slowakije is van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, en zal naar verwachting ook nationaal gefinancierde investeringen behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 48 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 61 % aan het einde van 2021. Ze bedroeg 57,8 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 58,3 % en 58,7 % aan het einde van 2023 en 2024.

Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op hoge risico’s op de middellange termijn. Volgens de basisscenarioprognose over tien jaar zou de overheidsschuldquote de komende tien jaar gestaag stijgen en in 2033 84,7 % van het bbp bereiken. Volgens de stochastische prognoses, die de meest uiteenlopende mogelijke tijdelijke schokken op macro-economische variabelen simuleren, zal de schuldquote in 2027 waarschijnlijk hoger zijn dan in 2022.

Er zijn andere factoren die relevant zijn voor een algemene beoordeling van de schuldhoudbaarheid. Enerzijds zijn er risicoverhogende factoren, zoals de recente rentestijging, de negatieve internationale netto-investeringspositie van Slowakije, het deel van de kortlopende overheidsschuld dat in handen is van niet-ingezetenen en de risico’s die verband houden met voorwaardelijke verplichtingen jegens de particuliere sector, onder meer via de mogelijke opvraging van overheidsgaranties die tijdens de COVID-19-crisis zijn verleend. Anderzijds zijn er risicobeperkende factoren, zoals de verlenging van de looptijd van de schulden in de voorbije jaren, waardoor stijgende rentetarieven geleidelijk doorwerken in de schuldenlast na lange tijd te hebben geprofiteerd van historisch lage financieringskosten, relatief stabiele financieringsbronnen (met een gediversifieerde en brede investeerdersbasis). Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Beoordeling ingevolge de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden: Slowakije heeft niet te kampen met onevenwichtigheden. De kwetsbaarheden die verband houden met het concurrentievermogen, huisvesting, de schuldenlast per huishouden en het saldo transacties van het buitenland nemen toe, maar lijken in de nabije toekomst grotendeels onder controle, en zullen naar verwachting afnemen naarmate de economische omstandigheden normaliseren.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: In de analyse die in de voorgaande punten is gepresenteerd, wordt reeds ingegaan op de belangrijkste factoren die Slowakije op 9 mei 2023 naar voren heeft gebracht.




16. Finland

Macro-economische situatie op middellange termijn: Na een krimp van 2,4 % in 2020 is de economie met 3 % gegroeid in 2021 en met 2,1 % in 2022. Verwacht wordt dat ze in 2023 met 0,2 % zal groeien en in 2024 met 1,4 %. De groei in 2023 is vooral toe te schrijven aan netto-uitvoer en overheidsconsumptie. De economische activiteit heeft het jaarlijkse niveau van 2019 overschreden in 2021.

Begrotingssituatie op middellange termijn, met inbegrip van investeringen: Het overheidstekort is gedaald van 5,6 % van het bbp in 2020 tot 2,8 % in 2021 en 0,9 % in 2022. Voor zowel 2023 als 2024 wordt het geraamd op 2,6 % van het bbp. Na een stijging tot 4,8 % van het bbp in 2020 zijn de overheidsinvesteringen gedaald tot 4,2 % van het bbp in 2021 en 4,1 % in 2022. Zij zullen naar verwachting toenemen tot 4,5 % van het bbp in 2023 en sinds 2021 voor het derde opeenvolgende jaar hoger zijn dan het overheidstekort.

Volgens de ramingen van de Commissie was de begrotingskoers in 2022 vrijwel neutraal met –0,1 % van het bbp, zoals aanbevolen door de Raad. Zoals aanbevolen door de Raad, bleef Finland het herstel ondersteunen met investeringen die gefinancierd werden door de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 0,3 % van het bbp in 2022 (0,2 % van het bbp in 2021). Nationaal gefinancierde investeringen leverden een neutrale bijdrage van 0,0 procentpunt aan de begrotingskoers. Finland heeft de nationaal gefinancierde investeringen dan ook behouden, zoals aanbevolen door de Raad. Tegelijkertijd leverde de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) een grotendeels neutrale bijdrage van 0,1 procentpunt aan de begrotingskoers. Finland heeft de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven derhalve voldoende onder controle gehouden.

In 2023 zal de begrotingskoers volgens de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie expansief zijn (–1,0 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. Verwacht wordt dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) in 2023 een expansieve bijdrage van 0,6 % van het bbp aan de begrotingskoers zal leveren. Hierbij is rekening gehouden met de grotendeels gelijkblijvende kosten van de gerichte steunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen. Dit omvat ook hogere kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne (met 0,2 % van het bbp). De expansieve bijdrage van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is dus slechts ten dele toe te schrijven aan de gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor stijgingen van de energieprijzen, en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. De expansieve groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend) wordt ook ingegeven door de indexering van sociale uitkeringen, financiering van lokale autoriteiten door de centrale overheid alsook extra defensie-uitgaven en O&O-investeringen. Samengevat is de verwachte groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven niet in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Door subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven bedroegen 0,4 % van het bbp in 2023, terwijl nationaal gefinancierde investeringen een expansieve bijdrage van 0,4 procentpunt leverden aan de begrotingskoers. Finland is dan ook van plan aanvullende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en zal naar verwachting nationaal gefinancierde investeringen behouden.

Schuldpositie op middellange termijn: De overheidsschuld is gestegen van 64,9 % van het bbp aan het einde van 2019 tot 74,7 % aan het einde van 2020. Ze bedroeg 73 % van het bbp aan het einde van 2022 en wordt geraamd op respectievelijk 73,9 % en 76,2 % aan het einde van 2023 en 2024. Al bij al wijst de schuldhoudbaarheidsanalyse op middelgrote risico’s op de middellange termijn. Daarnaast zouden ook de structuurhervormingen in het kader van NextGenerationEU/de herstel- en veerkrachtfaciliteit, indien volledig uitgevoerd, een positief effect kunnen hebben op de bbp-groei in de komende jaren, en dus kunnen bijdragen aan het beperken van de omvang van schuldhoudbaarheidsuitdagingen.

Andere door de lidstaat naar voren gebrachte factoren: Op 9 mei 2023 heeft Finland aanvullende relevante factoren aangedragen die hierboven niet zijn vermeld, in het bijzonder met betrekking tot het feit dat vanwege de op 2 april 2023 in Finland gehouden parlementsverkiezingen, op 23 maart 2023 een stabiliteitsprogramma werd ingediend dat niet voorziet in een beleidswijziging. De nieuwe regering van Finland zal zijn doelstelling voor de overheidsfinanciën uiteenzetten in het dit najaar, samen met het ontwerpbegrotingsplan, in te dienen stabiliteitsprogramma, als onderdeel van het algemene begrotingsplan van de overheid.


5. Conclusies

Vijftien EU-lidstaten hebben de referentiewaarde voor het tekort in 2022 overschreden of zullen deze in 2023 naar verwachting overschrijden: België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Polen, Slovenië en Slowakije.

In Oostenrijk lag de tekortquote in 2022 en de voorziene tekortquote in 2023 boven maar dicht bij 3 % van het bbp. Voor de resterende veertien lidstaten waarop dit verslag betrekking heeft en die de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde voor het tekort in 2022 overschrijden of naar verwachting in 2023 zullen overschrijden, was het tekort hoger dan en niet in buurt van 3 % van het bbp, of zal dit het geval zijn.

De overschrijding van de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde wordt volgens de definities van het Verdrag in alle vijftien lidstaten als uitzonderlijk beschouwd. Voor België, Bulgarije, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije wordt echter verwacht dat de overschrijding van de referentiewaarde niet van tijdelijke aard is.

Rekening houdend met alle eventuele relevante factoren, blijkt uit de analyse in dit verslag dat België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije niet voldoen aan het in het Verdrag en in Verordening (EG) nr. 1467/97 gedefinieerde tekortcriterium.

Negen lidstaten hadden eind 2022 een bruto-overheidsschuld die meer bedroeg dan 60 % van het bbp: België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Hongarije, Oostenrijk, Slovenië en Finland. In deze lidstaten werd de schuldreductiebenchmark nageleefd in België, Duitsland, Spanje, Hongarije, Oostenrijk en Slovenië, terwijl deze niet werd nageleefd door Frankrijk, Italië en Finland.

Rekening houdend met alle relevante factoren, blijkt uit de analyse in dit verslag dat Frankrijk, Italië en Finland niet voldoen aan het in het Verdrag en in Verordening (EG) nr. 1467/97 gedefinieerde schuldcriterium. Na haar evaluatie van alle relevante factoren is de Commissie echter van mening dat de naleving van de schuldreductiebenchmark een te grote vervroegde begrotingsinspanning zou kunnen vereisen die de economische groei in gevaar zou kunnen brengen. Volgens de Commissie is in de heersende economische omstandigheden voldoen aan de schuldreductiebenchmark niet gerechtvaardigd.

Rekening houdend met de nog altijd uiterst onzekere macro-economische en budgettaire vooruitzichten heeft de Commissie in maart 2023 reeds aangekondigd in het voorjaar van 2023 geen nieuwe buitensporigtekortprocedures te zullen inleiden. De Commissie zal echter toezicht blijven houden op de tekort- en schuldontwikkelingen, en de Raad voorstellen in het voorjaar van 2024 op een tekort gebaseerde buitensporigtekortprocedures in te leiden op basis van de begrotingsresultaten voor 2023.

1 PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6, zoals gewijzigd.

2 De schuldreductiebenchmark is vastgelegd in artikel 2, lid 1 bis, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad, die stelt dat de overheidsschuldquote geacht wordt in voldoende mate af te nemen en de referentiewaarde van 60 % van het bbp in een bevredigend tempo te benaderen indien het verschil ten opzichte van de referentiewaarde in de loop van de voorafgaande drie jaren waarvoor de gegevens beschikbaar zijn, gemiddeld met een twintigste per jaar is verminderd. Aan deze eis wordt ook geacht te zijn voldaan indien de budgettaire prognoses van de Commissie erop wijzen dat de vereiste vermindering van het verschil ten opzichte van de referentiewaarde zich zal voordoen tijdens de periode van drie jaar waartoe de twee jaren behoren die volgen op het laatste jaar waarvoor de gegevens beschikbaar zijn.

3 Tenzij anders vermeld, zijn de in dit verslag opgenomen cijfers ontleend aan de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie (European Economy-Institutional Papers 173).

4Eurostat Euro-indicatoren 47/2023 van 21 april 2023. Eurostat maakt een voorbehoud bij de kwaliteit van de door Frankrijk voor het jaar 2022 gerapporteerde gegevens. In nauwe samenwerking met de Franse statistische autoriteiten buigt Eurostat zich momenteel over de kapitaalverhoging door de Franse overheid in het staatsenergiebedrijf EDF (Electricité de France), evenals de toetsing van de door een aantal overheidsondernemingen aan de Franse staat uitgekeerde superdividenden. Het tekort voor 2022 is mogelijk met maximaal 0,2 procentpunt van het bbp onderschat.

5 Het overheidstekort van Roemenië was in 2022 ook hoger dan 3 % van het bbp, Roemenië is echter niet in dit verslag opgenomen omdat de Raad op 3 april 2020 besloot over het bestaan van een buitensporig tekort in Roemenië.

6 In al deze gevallen zullen de tekorten voor 2023 ook hoger uitkomen dan 3 % van het bbp.

7 Voor de door lidstaten in het voorjaar van 2023 ingediende stabiliteits- of convergentieprogramma’s, zie: https://commission.europa.eu/content/2023-european-semester-national-reform-programmes-and-stabilityconvergence-programmes_nl

8Deze clausule, zoals uiteengezet in artikel 5, lid 1, artikel 6, lid 3, artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economische beleid (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1) en artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97, vergemakkelijkt de coördinatie van het begrotingsbeleid in tijden van ernstige economische neergang. Ze schorst de procedures van het stabiliteits- en groeipact niet. De activering van de clausule heeft de lidstaten echter budgettaire flexibiliteit verschaft om de crisis het hoofd te bieden, door het mogelijk te maken tijdelijk af te wijken van het aanpassingstraject richting middellangetermijndoelstelling voor de begroting van elke lidstaat, op voorwaarde dat daardoor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op middellange termijn niet in gevaar komt.

9COM(2022) 600 final van 23.5.2022 en COM(2023) 141 final van 8.3.2023.

10 Aanbevelingen van de Raad van 20 juli 2020 (2020/C 282/01 tot en met 2020/C 282/27), PB C 282 van 26.8.2020, blz. 1).

11 Aanbevelingen van de Raad van 18 juni 2021 (2021/C 304/01 tot en met 2021/C 304/28, PB C 304 van 29.7.2021, blz. 1). In het geval van Roemenië heeft de Raad op dezelfde dag een geactualiseerde aanbeveling vastgelegd met het doel een einde te brengen aan de situatie van een buitensporig overheidstekort (2021/C 304/24, PB C 304 van 29.7.2021, blz. 111).

12Aanbeveling van de Raad van 5 april 2022 over het economisch beleid van de eurozone (PB C 153 van 7.4.2022, blz. 1).

13 Aanbevelingen van de Raad van 12 juli 2022 (2022/C 334/01 tot en met 2022/C 334/27, PB C 334 van 1.9.2022, blz. 1).

14 https://www.consilium.europa.eu/en/meetings/ecofin/2023/05/16/

15 COM(2023) 141 final.

16 Ook in Griekenland, Kroatië, Cyprus en Portugal bedroeg de bruto-overheidsschuld aan het einde van 2022 meer dan 60 % van het bbp, maar deze lidstaten zijn niet in dit verslag opgenomen, aangezien ze het tekortcriterium en de schuldreductiebenchmark naleven.

17 In de zin van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8).

18 In het Duitse stabiliteitsprogramma wordt uitgegaan van een tekort van meer dan 3 % van het bbp in 2023. De later opgestelde prognoses van de Commissie gaan uit van een tekort dat lager is dan 3 % in 2023, rekening houdend met geactualiseerde aannames over ontwikkelingen van energieprijzen.

19 Dit zijn de veranderingen in de relatieve prijzen van uitvoer en invoer.

20 Zie COM(2023) 600 final van 24.5.2023.

21 In navolging van de aanpak in de aanbeveling van de Raad van 18 juni 2021 wordt de begrotingskoers momenteel het best gemeten als de verandering in de primaire uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend), exclusief de tijdelijke COVID-19-crisismaatregelen maar inclusief de uitgaven gefinancierd door niet-terugvorderbare steun (subsidies) van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, ten opzichte van het groeipotentieel op middellange termijn.

22 Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

23 Deze ontwikkeling in 2023 wordt ingegeven door een forse daling van het overheidstekort van Italië als gevolg van de statistische behandeling van belastingkredieten (zie punt 4.2.8).

24 De begrotingskoers wordt gemeten als het verschil tussen i) het groeipotentieel op middellange termijn en ii) de verandering in de primaire uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend), exclusief de tijdelijke COVID-19-crisismaatregelen, maar inclusief de uitgaven gefinancierd door niet-terugvorderbare steun (subsidies) van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen. Een negatief (positief) signaal van de indicator duidt op een expansief (contractief) begrotingsbeleid.

25 De schuldhoudbaarheidsanalyse werd bijgewerkt op basis van het Fiscal Sustainability Report 2021 (European Economy-Institutional Papers 171) en weerspiegelt nu de meest recente prognoses van de Commissie.

Zie de mededeling over de belangrijkste elementen van het voorjaarspakket 2023 van het Europees Semester (COM(2023) 600 final van 24.5.2023), en de aanbevelingen van de Commissie voor aanbevelingen van de Raad (COM(2023) 601 tot en met 626). Zie de respectieve diepgaande evaluaties (SWD(2023) 628 tot en met 643) voor de meest recente beoordeling door de Commissie van lidstaten die te kampen hebben met onevenwichtigheden of buitensporige onevenwichtigheden. Zie de bijlagen Schuldhoudbaarheidsanalyse in de landverslagen (SWD(2023) 601 tot en met 626) voor de beoordeling van schuldhoudbaarheidsrisico’s in alle in dit verslag besproken lidstaten.

NL NL