Artikelen bij COM(2023)185 - Overdracht van strafvervolging

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2023)185 - Overdracht van strafvervolging.
document COM(2023)185
datum 5 april 2023


Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

1. Bij deze verordening worden er regels vastgesteld voor de overdracht van strafvervolging tussen de lidstaten met het oog op een efficiëntere en betere rechtsbedeling in de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

2. Deze verordening is van toepassing op alle gevallen van overdracht van strafvervolging in de EU vanaf het moment waarop een persoon als verdachte is geïdentificeerd.

3. Deze verordening laat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en rechtsbeginselen, zoals neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, onverlet.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1) “verzoekende staat”: een lidstaat waar een verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend;

2) “aangezochte staat”: een lidstaat waaraan een verzoek om overdracht van strafvervolging wordt toegezonden met het oog op de overname van de strafvervolging;

3) “verzoekende autoriteit”:

a) een in de betrokken zaak bevoegde rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie; of

b) iedere andere door de uitvaardigende staat als zodanig aangewezen bevoegde autoriteit die in de betrokken zaak optreedt als strafrechtelijke onderzoeksautoriteit en overeenkomstig het nationale recht bevoegd is om te verzoeken om overdracht van strafvervolging. Voordat het verzoek om overdracht van strafvervolging aan de aangezochte autoriteit wordt toegezonden, wordt het bovendien gevalideerd door een rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie in de verzoekende staat, nadat is nagegaan of het verzoek voldoet aan de voorwaarden voor het indienen ervan uit hoofde van deze verordening. Wanneer het verzoek om overdracht van strafvervolging is gevalideerd door een rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie, kan deze autoriteit ook worden beschouwd als een verzoekende autoriteit met het oog op de toezending van het verzoek;

4) “aangezochte autoriteit”: een rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie die bevoegd is om een beslissing te geven over het al dan niet aanvaarden van overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 12 en om maatregelen te nemen waarin het nationale recht voorziet;

5) “gedecentraliseerd IT-systeem”: een IT-systeem zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU).../... [digitaliseringsverordening];

6) “slachtoffer”: een slachtoffer zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), van Richtlijn 2012/29/EU.

Artikel 3

Rechtsmacht

1. Voor de toepassing van deze verordening heeft de aangezochte staat rechtsmacht ten aanzien van elk strafbaar feit waarop het recht van de verzoekende staat van toepassing is, in situaties waarin:

a) hij een verdachte of beklaagde die zich bevindt in en onderdaan of ingezetene is van de aangezochte staat weigert over te leveren op grond van artikel 4, lid 7, punt b), van Kaderbesluit 2002/584/JBZ;

b) hij een verdachte of beklaagde tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en die zich bevindt in en onderdaan of ingezetene is van de aangezochte staat, weigert over te leveren, indien hij oordeelt dat er, in uitzonderlijke situaties, gegronde redenen zijn om op basis van specifieke en objectieve gegevens aan te nemen dat overlevering in de bijzondere omstandigheden van de zaak een kennelijke schending inhoudt van een relevant grondrecht als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest;

c) het merendeel van de gevolgen van het strafbare feit of een aanzienlijk deel van de schade die deel uitmaakt van de bestanddelen van het strafbare feit, zich heeft voorgedaan op het grondgebied van de aangezochte staat;

d) er in de aangezochte staat wegens andere feiten een strafvervolging loopt tegen de verdachte of beklaagde en de verdachte of beklaagde een onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat is;

e) er in de aangezochte staat wegens dezelfde of gedeeltelijk dezelfde feiten een strafvervolging loopt tegen andere personen, en de verdachte of beklaagde in de over te dragen strafvervolging een onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat is.

2. De rechtsmacht die de aangezochte staat uitsluitend op grond van lid 1 heeft gevestigd, kan slechts worden uitgeoefend op grond van een verzoek om overdracht van strafvervolging.

Artikel 4

Afstand, opschorting of beëindiging van strafvervolging

Elke lidstaat die krachtens zijn nationale recht rechtsmacht heeft om een strafbaar feit te vervolgen, kan voor de toepassing van deze verordening de strafvervolging tegen een verdachte of beklaagde opschorten, beëindigen of er afstand van doen, teneinde de overdracht van strafvervolging met betrekking tot dat strafbare feit aan de aangezochte staat mogelijk te maken.

HOOFDSTUK 2

OVERDRACHT VAN STRAFVERVOLGING

Artikel 5

Criteria voor een verzoek om overdracht van strafvervolging

1. Een verzoek om overdracht van strafvervolging kan alleen worden ingediend indien de verzoekende autoriteit van oordeel is dat de doelstelling van een efficiënte en goede rechtsbedeling beter kan worden verwezenlijkt door de betrokken strafvervolging in een andere lidstaat te laten plaatsvinden.

2. De verzoekende autoriteit houdt met name rekening met de volgende criteria:

a) het strafbare feit werd geheel of gedeeltelijk gepleegd op het grondgebied van de aangezochte staat, of het merendeel van de gevolgen of een aanzienlijk deel van de schade veroorzaakt door het strafbare feit, heeft zich op het grondgebied van de aangezochte staat voorgedaan;

b) de verdachte of beklaagde is een onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat;

c) de verdachte of beklaagde bevindt zich in de aangezochte staat en die staat weigert deze persoon aan de verzoekende staat over te leveren, hetzij op grond van artikel 4, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, hetzij op grond van artikel 4, lid 3, van dat kaderbesluit indien die weigering niet is gebaseerd op een onherroepelijke beslissing tegen deze persoon voor hetzelfde strafbare feit die verdere strafvervolging onmogelijk maakt, hetzij op grond van artikel 4, lid 7, van dat kaderbesluit;

d) de verdachte of beklaagde bevindt zich in de aangezochte staat en die staat weigert de overlevering van deze persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, indien hij oordeelt dat er, in uitzonderlijke situaties, gegronde redenen zijn om op basis van specifieke en objectieve gegevens aan te nemen dat overlevering in de bijzondere omstandigheden van de zaak een kennelijke schending inhoudt van een relevant grondrecht als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest;

e) het merendeel van het voor het onderzoek relevante bewijsmateriaal bevindt zich in de aangezochte staat of de meeste van de betrokken getuigen verblijven in die staat;

f) in de aangezochte staat loopt tegen de verdachte of beklaagde een strafvervolging wegens dezelfde of andere feiten;

g) in de aangezochte staat loopt tegen andere personen een strafvervolging wegens dezelfde of verwante feiten;

h) de verdachte of beklaagde ondergaat in de aangezochte staat een vrijheidsstraf of moet in die staat een vrijheidsstraf ondergaan;

i) de tenuitvoerlegging van de straf in de aangezochte staat kan de vooruitzichten voor sociale reclassering van de betrokkene verbeteren of er zijn andere redenen waarom de tenuitvoerlegging van de straf in de aangezochte staat passender is;

j) de meeste slachtoffers zijn onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat.

3. De verdachte of beklaagde, of de meerderheid van de slachtoffers, of een gemachtigde advocaat, kan de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat of van de aangezochte staat ook verzoeken een procedure voor de overdracht van strafvervolging uit hoofde van deze verordening in te leiden. Verzoeken uit hoofde van dit lid leiden niet tot de verplichting voor de verzoekende of de aangezochte staat om om overdracht te verzoeken of om de strafvervolging over te dragen aan de aangezochte staat.

Artikel 6

De rechten van de verdachte of beklaagde

1. Voordat er een verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend, houdt de verzoekende autoriteit overeenkomstig het toepasselijke nationale recht terdege rekening met de legitieme belangen van de verdachte of beklaagde en zorgt zij ervoor dat zijn procedurele rechten uit hoofde van het Unierecht en het nationale recht worden geëerbiedigd.

2. Mits het vertrouwelijke karakter van een onderzoek niet wordt ondermijnd, wordt de verdachte of beklaagde overeenkomstig het toepasselijke nationale recht in kennis gesteld van de voorgenomen overdracht van strafvervolging, in een taal die hij begrijpt, en wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn standpunt mondeling of schriftelijk kenbaar te maken, tenzij hij ondanks redelijke inspanningen van de verzoekende autoriteit niet kan worden gelokaliseerd. Indien de verzoekende autoriteit dit noodzakelijk acht in verband met de leeftijd of de lichamelijke of geestelijke toestand van de verdachte of beklaagde, wordt zijn wettelijke vertegenwoordiger in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. Indien het verzoek om overdracht van strafvervolging voortvloeit uit een verzoek van de verdachte of beklaagde op grond van artikel 5, lid 3, is een dergelijke raadpleging van de verdachte of beklaagde die het verzoek heeft gedaan, niet vereist.

3. De verzoekende autoriteit houdt bij haar beslissing om al dan niet om overdracht van strafvervolging te verzoeken, rekening met het in lid 2 bedoelde standpunt van de verdachte of beklaagde. 

4. Indien de aangezochte autoriteit overeenkomstig artikel 12, lid 1, een beslissing heeft genomen, stelt de verzoekende autoriteit, mits dit het vertrouwelijke karakter van een onderzoek niet ondermijnt, de verdachte of beklaagde onmiddellijk, in een taal die hij begrijpt, in kennis van de indiening van het verzoek om overdracht van strafvervolging en van de daaropvolgende aanvaarding of weigering van de overdracht door de aangezochte autoriteit, tenzij de betrokkene ondanks redelijke inspanningen van de verzoekende autoriteit niet kan worden gelokaliseerd. Indien de aangezochte autoriteit heeft beslist de overdracht van strafvervolging te aanvaarden, wordt de verdachte of beklaagde ook geïnformeerd over zijn recht op een voorziening in rechte in de aangezochte staat, met inbegrip van de termijnen om een dergelijke voorziening in te stellen.

Artikel 7

De rechten van het slachtoffer

1. Voordat er een verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend, houdt de verzoekende autoriteit overeenkomstig het toepasselijke nationale recht terdege rekening met de legitieme belangen van het slachtoffer en zorgt zij ervoor dat zijn rechten uit hoofde van het Unierecht en het nationale recht worden geëerbiedigd.

2. Mits het vertrouwelijke karakter van een onderzoek niet wordt ondermijnd en wanneer het slachtoffer op het grondgebied van de verzoekende staat verblijft, wordt het slachtoffer overeenkomstig het toepasselijke nationale recht in kennis gesteld van de voorgenomen overdracht van strafvervolging, in een taal die het slachtoffer begrijpt, en wordt het slachtoffer in de gelegenheid gesteld zijn standpunt mondeling of schriftelijk kenbaar te maken. Indien de verzoekende autoriteit dit noodzakelijk acht in verband met de leeftijd of de lichamelijke of geestelijke toestand van het slachtoffer, wordt zijn wettelijke vertegenwoordiger in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. 

3. De verzoekende autoriteit houdt bij haar beslissing om al dan niet om overdracht van strafvervolging te verzoeken, rekening met het in lid 2 bedoelde standpunt van het slachtoffer.

4. Indien de aangezochte autoriteit overeenkomstig artikel 12, lid 1, een beslissing heeft genomen, stelt de verzoekende autoriteit, mits dit het vertrouwelijke karakter van een onderzoek niet ondermijnt, het slachtoffer dat op zijn grondgebied verblijft onmiddellijk, in een taal die hij begrijpt, in kennis van de indiening van het verzoek om overdracht van strafvervolging en van de daaropvolgende aanvaarding of weigering van de overdracht door de aangezochte autoriteit. Indien de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging heeft aanvaard, wordt het slachtoffer ook geïnformeerd over zijn recht op een voorziening in rechte in de aangezochte staat, met inbegrip van de termijnen om een dergelijke voorziening in te stellen. 

Artikel 8

Recht op een voorziening in rechte

1. Verdachten, beklaagden en slachtoffers hebben in de aangezochte staat recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen een beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging.

2. Het recht op een voorziening in rechte wordt uitgeoefend bij een rechtbank in de aangezochte staat overeenkomstig het recht van die staat.

3. De termijn voor het instellen van een voorziening in rechte bedraagt ten hoogste twintig dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de informatie over de in artikel 12, lid 1, bedoelde beslissing.

4. Indien het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend nadat de verdachte of beklaagde in staat van beschuldiging is gesteld, heeft het instellen van een voorziening in rechte tegen een beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging schorsende werking.

5. De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de op grond van dit artikel ingestelde voorzieningen in rechte.

Artikel 9

Procedure voor een verzoek om overdracht van strafvervolging

1. Het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt opgesteld met gebruikmaking van het in de bijlage opgenomen certificaat. De verzoekende autoriteit ondertekent het certificaat en certificeert dat de inhoud ervan nauwkeurig en juist is.

2. Het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt naar behoren gemotiveerd en bevat met name de volgende informatie:

a) de gegevens van de verzoekende autoriteit;

b) een beschrijving van het strafbare feit dat het voorwerp vormt van de strafvervolging en de toepasselijke strafrechtelijke bepalingen van de verzoekende staat;

c) de redenen waarom de overdracht noodzakelijk en passend is en met name welke criteria van artikel 5, lid 2, van toepassing zijn;

d) de noodzakelijke informatie over de verdachte of beklaagde en het slachtoffer;

e) een beoordeling van de gevolgen van de overdracht van strafvervolging voor de rechten van de verdachte of beklaagde en het slachtoffer;

f) informatie over procedurele handelingen of maatregelen die van invloed zijn op de strafvervolging en die in de verzoekende staat zijn ondernomen;

g) alle toepasselijke specifieke voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/680.

3. Indien de verdachte of beklaagde overeenkomstig artikel 6, lid 2, of het slachtoffer overeenkomstig artikel 7, lid 2, zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt, wordt dat standpunt samen met het verzoek om overdracht van de strafvervolging aan de aangezochte autoriteit toegezonden. Indien het standpunt van de verdachte of beklaagde of van het slachtoffer mondeling kenbaar is gemaakt, zorgt de verzoekende autoriteit ervoor dat de aangezochte autoriteit over een schriftelijk verslag van die verklaring beschikt. 

4. Indien nodig gaat het verzoek om overdracht van strafvervolging vergezeld van alle aanvullende relevante informatie en stukken.

5. Het in lid 1 bedoelde ingevulde certificaat en, indien zulks met de aangezochte autoriteit is overeengekomen, alle andere schriftelijke informatie die bij het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt gevoegd, worden vertaald in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere taal die de aangezochte staat overeenkomstig artikel 30, lid 1, punt c), aanvaardt.

6. De verzoekende autoriteit zendt het verzoek om overdracht van strafvervolging rechtstreeks toe aan de aangezochte autoriteit of, in voorkomend geval, met medewerking van de in artikel 18 bedoelde centrale autoriteit. De verzoekende en de aangezochte autoriteit verrichten alle andere officiële communicatie rechtstreeks of, in voorkomend geval, met medewerking van een centrale autoriteit als bedoeld in artikel 18.

7. Indien de aangezochte autoriteit niet bekend is bij de verzoekende autoriteit, wint zij, onder meer via de contactpunten van het Europees justitieel netwerk, alle nodige inlichtingen in om te bepalen welke autoriteit bevoegd is voor het nemen van de in artikel 12 bedoelde beslissing.

8. Indien de autoriteit van de aangezochte staat die het verzoek heeft ontvangen, niet bevoegd is om op grond van artikel 12 een beslissing te nemen, zendt zij het verzoek onverwijld door aan de bevoegde aangezochte autoriteit in dezelfde lidstaat en stelt zij de verzoekende autoriteit daarvan in kennis.

Artikel 10

Door de verzoekende autoriteit te verstrekken informatie

De verzoekende autoriteit stelt de aangezochte autoriteit onverwijld in kennis van alle procedurele handelingen of maatregelen die van invloed zijn op de strafvervolging en die in de verzoekende staat zijn ondernomen na de toezending van het verzoek. Deze kennisgeving gaat vergezeld van alle relevante documenten.

Artikel 11

Intrekking van het verzoek

De verzoekende autoriteit kan het verzoek om overdracht van strafvervolging te allen tijde intrekken voordat zij de beslissing tot aanvaarding van de overdracht van de aangezochte autoriteit overeenkomstig artikel 12 heeft ontvangen.

Artikel 12

Beslissing van de aangezochte autoriteit

1. De aangezochte autoriteit neemt een met redenen omklede beslissing over het al dan niet aanvaarden van de overdracht van strafvervolging en beslist, overeenkomstig haar nationale recht, welke maatregelen zij moet nemen.

2. Indien de aangezochte autoriteit van oordeel is dat de door de verzoekende autoriteit verstrekte informatie ontoereikend is om haar in staat te stellen te beslissen over het al dan niet aanvaarden van de overdracht van strafvervolging, kan zij om de aanvullende informatie verzoeken die zij nodig acht.

3. Indien de aangezochte autoriteit beslist de overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 13 te weigeren, stelt zij de verzoekende autoriteit in kennis van de redenen voor deze weigering. De verdachte of beklaagde en het slachtoffer worden daarvan in kennis gesteld overeenkomstig respectievelijk artikel 6, lid 4, en artikel 7, lid 4.

4. Indien de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging heeft aanvaard, stelt zij de verzoekende autoriteit in kennis van de voorzieningen in rechte die beschikbaar zijn om de beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging aan te vechten, met inbegrip van de vereisten en termijnen voor de uitoefening van deze voorzieningen. De verdachte of beklaagde en het slachtoffer worden daarvan in kennis gesteld overeenkomstig respectievelijk artikel 6, lid 4, en artikel 7, lid 4.

5. Wanneer de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging heeft aanvaard, zendt de verzoekende autoriteit haar het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het onderzoeksdossier of de relevante delen daarvan onverwijld toe, vergezeld van de vertaling ervan in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere taal die de aangezochte staat overeenkomstig artikel 30, lid 1, punt c), aanvaardt. Indien nodig kunnen de verzoekende en de aangezochte autoriteit overleg plegen om te bepalen welke stukken of delen daarvan moeten worden toegezonden en vertaald.

Artikel 13

Weigeringsgronden

1. De aangezochte autoriteit weigert de overdracht van strafvervolging geheel of gedeeltelijk, indien er in de volgende gevallen op grond van het nationale recht van de aangezochte staat geen strafvervolging tegen de verdachte of beklaagde kan worden ingesteld voor de feiten die aan het verzoek om overdracht van strafvervolging ten grondslag liggen:

a) de gedraging in verband waarmee het verzoek is ingediend, vormt naar het recht van de aangezochte staat geen strafbaar feit;

b) de overname van de strafvervolging zou in strijd zijn met het ne bis in idem-beginsel;

c) de verdachte of beklaagde kan wegens zijn leeftijd niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor het strafbare feit;

d) de strafvervolging is overeenkomstig het recht van de aangezochte staat verjaard of er is niet voldaan aan de voorwaarden voor vervolging van het strafbare feit in de aangezochte staat;

e) het strafbare feit vormt het voorwerp van amnestie overeenkomstig het recht van de aangezochte staat;

f) de aangezochte staat heeft geen rechtsmacht ten aanzien van het strafbare feit. Die rechtsmacht kan ook voortvloeien uit artikel 3.

2. De aangezochte autoriteit kan de overdracht van strafvervolging geheel of gedeeltelijk weigeren op de volgende gronden:

a) het recht van de aangezochte staat voorziet in een voorrecht of immuniteit waardoor het onmogelijk is actie te ondernemen;

b) de aangezochte autoriteit is van oordeel dat de overdracht van strafvervolging niet in het belang is van een efficiënte en goede rechtsbedeling;

c) het strafbare feit werd niet geheel of gedeeltelijk gepleegd op het grondgebied van de aangezochte staat, het merendeel van de gevolgen of een aanzienlijk deel van de schade veroorzaakt door het strafbare feit heeft zich niet op het grondgebied van de aangezochte staat voorgedaan, en de verdachte of beklaagde is geen onderdaan of ingezetene van die staat;

d) het in artikel 9, lid 1, bedoelde certificaat is onvolledig of kennelijk onjuist en het is na het in lid 3 bedoelde overleg niet aangevuld of gecorrigeerd.

3. In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen pleegt de aangezochte autoriteit, alvorens te beslissen de overdracht van strafvervolging geheel of gedeeltelijk te weigeren, overleg met de verzoekende autoriteit en verzoekt zij haar, in voorkomend geval, onverwijld alle nodige informatie te verstrekken.

4. In de in lid 2, punt a), bedoelde situatie en wanneer een autoriteit van de verzoekende staat bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de aangezochte autoriteit die autoriteit om deze bevoegdheid onmiddellijk uit te oefenen. Indien een autoriteit van een andere staat of van een internationale organisatie bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de verzoekende autoriteit die autoriteit om deze bevoegdheid uit te oefenen.

Artikel 14

Termijnen

1. De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit onverwijld en in elk geval uiterlijk zestig dagen na ontvangst van het verzoek om overdracht van strafvervolging door de bevoegde aangezochte autoriteit in kennis van haar beslissing of zij de overdracht van strafvervolging al dan niet aanvaardt.

2. Indien de aangezochte autoriteit in een specifiek geval de in lid 1 bedoelde termijn niet kan naleven, stelt zij de verzoekende autoriteit daarvan onverwijld in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging. In dat geval kan de in lid 1 vastgestelde termijn met maximaal dertig dagen worden verlengd.

3. Indien het recht van de aangezochte staat voorziet in een voorrecht of immuniteit, gaat de in lid 1 bedoelde termijn pas in wanneer en vanaf de dag waarop de aangezochte autoriteit ervan in kennis is gesteld dat het voorrecht of de immuniteit is opgeheven.

Artikel 15

Overleg tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit

1. Indien nodig en onverminderd artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 3, en artikel 17, lid 2, plegen de verzoekende en de aangezochte autoriteit onverwijld overleg met elkaar om een efficiënte toepassing van deze verordening te waarborgen.

2. Er kan ook overleg plaatsvinden voordat het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend, met name om te bepalen of de overdracht in het belang van een efficiënte en goede rechtsbedeling is. Ten behoeve van het voorstellen van de overdracht van strafvervolging door de verzoekende staat, kan de aangezochte autoriteit ook overleg plegen met de verzoekende autoriteit over de mogelijkheid om een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen.

3. Wanneer de verzoekende autoriteit met de aangezochte autoriteit overleg pleegt alvorens een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen, stelt zij de informatie betreffende de strafvervolging ter beschikking van de aangezochte autoriteit en kan zij deze informatie aan de aangezochte autoriteit verstrekken door middel van het in de bijlage opgenomen certificaat.

4. Verzoeken om overleg worden onverwijld beantwoord.

Artikel 16

Samenwerking met Eurojust en het Europees justitieel netwerk

De verzoekende en de aangezochte autoriteit kunnen, in elke fase van de procedure, Eurojust of het Europees justitieel netwerk om bijstand verzoeken, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden. Eurojust kan in voorkomend geval met name het in artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 15 en artikel 17, lid 2, bedoelde overleg faciliteren.

Artikel 17

Kosten van de overdracht van strafvervolging

1. Elke lidstaat draagt de eigen kosten in verband met de overdracht van strafvervolging die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening.

2. Indien de vertaling van het procesdossier en van andere relevante stukken uit hoofde van artikel 12, lid 5, hoge of uitzonderlijke kosten met zich mee zou brengen, kan de verzoekende autoriteit bij de aangezochte autoriteit een voorstel tot verdeling van de kosten indienen. De verzoekende autoriteit laat een dergelijk voorstel vergezeld gaan van een gedetailleerde opgave van de door haar gemaakte kosten. In reactie op dat voorstel plegen de verzoekende en de aangezochte autoriteit overleg. In voorkomend geval kan Eurojust dat overleg faciliteren.

Artikel 18

Aanwijzing van centrale autoriteiten

Elke lidstaat kan een of meer centrale autoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor de administratieve verzending en ontvangst van verzoeken om overdracht van strafvervolging, alsmede voor andere officiële correspondentie in verband met dergelijke verzoeken.

HOOFDSTUK 3

GEVOLGEN VAN DE OVERDRACHT VAN STRAFVERVOLGING

Artikel 19

Gevolgen in de verzoekende staat

1. Uiterlijk bij ontvangst van de kennisgeving van de aanvaarding door de aangezochte autoriteit van een overdracht van strafvervolging wordt die strafvervolging in de verzoekende staat overeenkomstig het nationale recht opgeschort of beëindigd, tenzij er uit hoofde van artikel 8 een voorziening in rechte met schorsende werking is ingesteld en totdat de definitieve beslissing over die voorziening in rechte is gegeven.

2. Niettegenstaande lid 1 kan de verzoekende autoriteit overeenkomstig haar nationale recht:

a) de nodige onderzoeks- of andere procedurele maatregelen, waaronder maatregelen om te voorkomen dat de verdachte of beklaagde onderduikt, nemen met het oog op de tenuitvoerlegging van een beslissing op grond van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad of een ander instrument voor wederzijdse erkenning of om te antwoorden op een verzoek om wederzijdse rechtshulp;

b) de nodige onderzoeks- of andere procedurele maatregelen, waaronder maatregelen om te voorkomen dat de verdachte of beklaagde onderduikt, handhaven die eerder zijn vastgesteld en noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van een beslissing op grond van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad of een ander instrument voor wederzijdse erkenning of een verzoek om wederzijdse rechtshulp.

3. De verzoekende autoriteit kan de strafvervolging voortzetten of heropenen indien de aangezochte autoriteit haar in kennis stelt van haar beslissing om de strafvervolging in verband met de feiten die aan het verzoek om overdracht van strafvervolging ten grondslag liggen, te beëindigen, tenzij die beslissing krachtens het nationale recht van de aangezochte staat verdere vervolging definitief verhindert en derhalve nieuwe strafvervolging voor dezelfde feiten in de aangezochte staat uitsluit.

4. Lid 3 doet geen afbreuk aan het recht van het slachtoffer om in de verzoekende staat strafvervolging in te stellen of om heropening van de strafvervolging te verzoeken tegen de verdachte of beklaagde, indien het nationale recht van die staat daarin voorziet, tenzij de beslissing van de aangezochte autoriteit om de strafprocedure overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte staat te beëindigen, verdere vervolging definitief verhindert en derhalve nieuwe strafvervolging voor dezelfde feiten in die staat uitsluit.

Artikel 20

Gevolgen in de aangezochte staat

1. De overgedragen strafvervolging wordt beheerst door het nationale recht van de aangezochte staat.

2. Mits dit niet in strijd is met de fundamentele rechtsbeginselen van de aangezochte staat, heeft iedere handeling die in het kader van de strafvervolging of het vooronderzoek van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat is verricht, en elke handeling die de verjaring stuit of schorst, in de aangezochte staat dezelfde rechtsgeldigheid als wanneer die door de eigen autoriteiten rechtsgeldig zou zijn verricht.

3. Het door de verzoekende autoriteit overgedragen bewijsmateriaal wordt bij strafvervolging in de aangezochte staat niet geweigerd op de enkele grond dat het bewijsmateriaal in een andere lidstaat is verzameld. Het in de verzoekende staat verzamelde bewijsmateriaal mag bij strafvervolging in de aangezochte staat worden gebruikt, mits de toelaatbaarheid ervan niet in strijd is met de fundamentele rechtsbeginselen van de aangezochte staat.

4. Indien in de aangezochte staat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, brengt deze staat elke in de verzoekende staat ondergane periode van vrijheidsbeneming die in het kader van de overgedragen strafvervolging is opgelegd, in mindering op de totale duur van de vrijheidsbeneming die in de aangezochte staat moet worden ondergaan als gevolg van het opleggen van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. Daartoe verstrekt de verzoekende autoriteit de aangezochte autoriteit alle informatie over de duur van de vrijheidsbeneming die de verdachte of beklaagde in de verzoekende staat heeft ondergaan.

5. Indien strafvervolging alleen kan worden ingesteld naar aanleiding van een klacht in zowel de verzoekende als de aangezochte staat, is de in de verzoekende staat ingediende klacht ook geldig in de aangezochte staat.

6. De straf die op het strafbare feit van toepassing is, is die welke door het recht van de aangezochte staat is voorgeschreven, tenzij in dat recht anders is bepaald. De aangezochte autoriteit kan, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, rekening houden met de maximumstraf waarin het recht van de verzoekende staat voorziet, wanneer het strafbare feit op het grondgebied van de verzoekende staat is gepleegd. Indien de rechtsmacht uitsluitend is gebaseerd op artikel 3, mag de in de aangezochte staat opgelegde straf niet zwaarder zijn dan de maximumstraf waarin het recht van de verzoekende staat voorziet.

Artikel 21

Door de aangezochte autoriteit te verstrekken informatie

De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de beëindiging van de strafvervolging of van elke beslissing die aan het einde van de strafvervolging is gegeven, en deelt daarbij mee of die beslissing krachtens het nationale recht van de aangezochte staat de voortzetting van de strafvervolging definitief verhindert en derhalve nieuwe strafvervolging van dezelfde feiten in die staat uitsluit; zij stelt de verzoekende autoriteit ook in kennis van andere waardevolle informatie. Zij zendt een afschrift van de schriftelijke beslissing die aan het einde van de strafvervolging is gegeven, aan de verzoekende autoriteit.

HOOFDSTUK 4

COMMUNICATIEMIDDELEN

Artikel 22

Communicatiemiddelen

1. De communicatie in het kader van deze verordening, met inbegrip van de uitwisseling van certificaten als bedoeld in de bijlage, beslissingen als bedoeld in artikel 12, lid 1, en andere stukken als bedoeld in artikel 12, lid 5, tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit en met medewerking van de centrale autoriteiten, indien een lidstaat overeenkomstig artikel 18 een centrale autoriteit heeft aangewezen, alsook met Eurojust, vindt plaats overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) .../... [digitaliseringsverordening].

2. Artikel 9, leden 1 en 2, en de artikelen 10 en 15 van Verordening (EU) .../... [digitaliseringsverordening], waarin regels zijn vastgesteld inzake elektronische handtekeningen en elektronische zegels, de rechtsgevolgen van elektronische documenten en de bescherming van de verzonden informatie, zijn van toepassing op de communicatie die door middel van het gedecentraliseerde IT-systeem wordt verzonden.

3. Overleg uit hoofde van artikel 12, lid 4, en artikel 15 tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit en met medewerking van de centrale autoriteit(en), indien een lidstaat overeenkomstig artikel 18 een centrale autoriteit heeft aangewezen, alsook met Eurojust, kan plaatsvinden met behulp van passende communicatiemiddelen, waaronder het gedecentraliseerde IT-systeem.

Artikel 23

Instellen van een gedecentraliseerd IT-systeem

1. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het gedecentraliseerde IT-systeem voor de toepassing van deze verordening in, en stelt daarin het volgende vast:

a) de technische specificaties ter bepaling van de methoden voor communicatie langs elektronische weg voor de doeleinden van het gedecentraliseerde IT-systeem;

b) de technische specificaties voor communicatieprotocollen;

c) de doelstellingen inzake informatiebeveiliging en relevante technische maatregelen ter waarborging van minimumnormen voor informatiebeveiliging en een hoog niveau van cyberbeveiliging voor het verwerken en verstrekken van informatie binnen het gedecentraliseerde IT-systeem;

d) de minimumbeschikbaarheidsdoelstellingen en mogelijke daarmee verband houdende technische vereisten voor de door het gedecentraliseerde IT-systeem verstrekte diensten;

e) de digitale procesnormen zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 9, van Verordening (EU) 2022/850.

2. De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3. De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] vastgesteld.

Artikel 24

Referentie-implementatiesoftware

1. De Commissie is verantwoordelijk voor het creëren, onderhouden en ontwikkelen van referentie-implementatiesoftware die de lidstaten eventueel in plaats van een nationaal IT-systeem als back-endsysteem wensen te gebruiken. Het creëren, onderhouden en ontwikkelen van de referentie-implementatiesoftware wordt gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie.

2. Eurojust kan ook gebruikmaken van de in lid 1 bedoelde referentie-implementatiesoftware.

3. De Commissie levert, onderhoudt en ondersteunt de referentie-implementatiesoftware kosteloos.

Artikel 25

Kosten van het gedecentraliseerde IT-systeem

1. Elke lidstaat draagt de kosten van de installatie, de exploitatie en het onderhoud van de toegangspunten van het gedecentraliseerd IT-systeem waarvoor hij verantwoordelijk is.

2. Teneinde zijn betrokken nationale IT-systemen interoperabel te maken met de toegangspunten, draagt elke lidstaat de kosten voor het invoeren en aanpassen van die systemen, alsook de kosten voor het beheer, de exploitatie en het onderhoud van die systemen.

3. Eurojust draagt de kosten van de installatie, de exploitatie en het onderhoud van de onderdelen van het gedecentraliseerde IT-systeem die onder zijn verantwoordelijkheid vallen.

4. Teneinde zijn casemanagementsysteem interoperabel te maken met de toegangspunten, draagt Eurojust de kosten voor het invoeren en aanpassen van dat systeem, alsook de kosten voor het beheer, de exploitatie en het onderhoud van dat systeem.

Artikel 26
Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/201175.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK 5

SLOTBEPALINGEN

Artikel 27
Statistieken

1. De lidstaten verzamelen regelmatig uitgebreide statistieken met het oog op het toezicht op de toepassing van deze verordening door de Commissie. De autoriteiten actualiseren die statistieken en zenden ze jaarlijks aan de Commissie toe. Zij kunnen persoonsgegevens verwerken die nodig zijn voor het opstellen van de statistieken. Die statistieken hebben onder meer betrekking op:

a) het aantal ingediende verzoeken om overdracht van strafvervolging, met inbegrip van de criteria voor het verzoeken om overdracht, per aangezochte staat;

b) het aantal aanvaarde en geweigerde overdrachten van strafvervolging, met inbegrip van de weigeringsgronden, per verzoekende staat;

c) het aantal onderzoeken en vervolgingen dat na de aanvaarding van een overdracht van strafvervolging niet is voortgezet;

d) de termijn waarbinnen informatie wordt verstrekt over de beslissing om de overdracht van strafvervolging al dan niet te aanvaarden;

e) het aantal voorzieningen in rechte dat is ingesteld tegen beslissingen tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging, met inbegrip van het aantal dat respectievelijk door een verdachte, beklaagde of slachtoffer is ingesteld, en het aantal met succes aangevochten beslissingen;

f) vanaf vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 23, lid 1, bedoelde uitvoeringshandelingen, de uit hoofde van artikel 25, lid 2, gemaakte kosten.

2. De referentie-implementatiesoftware en, indien daartoe uitgerust, het nationale back-endsysteem verzamelen programmagewijs de in lid 1, punten a), b) en d), bedoelde gegevens en zenden deze jaarlijks toe aan de Commissie.

Artikel 28

Wijzigingen van het certificaat

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage teneinde deze bij te werken of teneinde daarin technische wijzigingen aan te brengen.

Artikel 29

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 28 bedoelde delegatie van bevoegdheden wordt met ingang van [de datum waarop deze verordening van toepassing wordt] toegekend voor onbepaalde tijd.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 28 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 28 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.

Artikel 30

Kennisgevingen

1. Uiterlijk op [datum waarop deze verordening van toepassing wordt] verstrekt elke lidstaat de Commissie de volgende gegevens:

a) de autoriteiten die overeenkomstig het nationale recht bevoegd zijn overeenkomstig artikel 2, punten 3 en 4, verzoeken om overdracht van strafvervolging in te dienen en/of te valideren en uit te voeren;

b) de gegevens betreffende de aangewezen centrale autoriteit of autoriteiten indien de lidstaat gebruik wenst te maken van de in artikel 18 geboden mogelijkheid;

c) de talen die worden aanvaard voor de verzoeken om overdracht van strafvervolging en andere ondersteunende informatie.

2. De Commissie maakt de krachtens lid 1 ontvangen informatie openbaar, hetzij op een speciale website, hetzij op de website van het bij Besluit 2008/976/JBZ van de Raad opgerichte Europees justitieel netwerk76.

Artikel 31

Verband met internationale overeenkomsten en regelingen

1. Onverminderd de toepassing ervan tussen de lidstaten en derde staten vervangt deze verordening met ingang van [datum waarop deze verordening van toepassing wordt] de overeenkomstige bepalingen van het Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging van 15 mei 1972 en het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959, die van toepassing zijn tussen de door deze verordening gebonden lidstaten.

2. Naast deze verordening, mogen de lidstaten, na de inwerkingtreding van deze verordening, alleen bilaterale en multilaterale overeenkomsten en regelingen met andere lidstaten sluiten en blijven toepassen, mits deze overeenkomsten of regelingen ten goede komen aan de doelstellingen van deze verordening en ertoe bijdragen de procedures voor overdracht van strafvervolging te vereenvoudigen of verder te versoepelen, en mits het in deze verordening voorgeschreven niveau van waarborgen in acht wordt genomen.

3. De lidstaten stellen de Raad en de Commissie uiterlijk op [datum waarop deze verordening van toepassing wordt] in kennis van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten en regelingen die zij willen blijven toepassen. De lidstaten stellen de Commissie ook in kennis van nieuwe overeenkomsten of regelingen in de zin van lid 2, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan.

Artikel 32
Verslaglegging

Uiterlijk vijf jaar na [de datum waarop deze verordening van toepassing wordt] dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening, vergezeld van de uit hoofde van artikel 27, lid 1, door de lidstaten verstrekte en door de Commissie verzamelde informatie.

Artikel 33

Overgangsbepalingen

Voordat de in artikel 22, lid 1, bedoelde verplichting van toepassing wordt, geschiedt de communicatie tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit en, in voorkomend geval, met medewerking van de centrale autoriteiten, alsook met Eurojust uit hoofde van deze verordening op elke passende alternatieve wijze, rekening houdend met de noodzaak om een snelle, veilige en betrouwbare uitwisseling van informatie te waarborgen.

Artikel 34

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van [de eerste dag van de maand volgend op de periode van twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

De verplichting voor de bevoegde autoriteiten om het gedecentraliseerde IT-systeem voor communicatie uit hoofde van deze verordening te gebruiken, geldt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de periode van twee jaar na de vaststelling van de in artikel 23 bedoelde uitvoeringshandelingen.