Artikelen bij COM(2023)161 - Kader van maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie van nettonultechnologieproducten (verordening voor een nettonulindustrie)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Hoofdstuk I
Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1
Onderwerp

1. Bij deze verordening wordt het kader van maatregelen voor het innoveren en opschalen van de productiecapaciteit voor nettonultechnologieën in de Unie vastgesteld, om de doelstelling van de Unie voor 2030 om de nettobroeikasgasemissies van de Unie met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990 en de doelstelling van de Unie om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2021/1119, te ondersteunen, en om de toegang van de Unie tot een zekere en duurzame toeleveringsstroom voor de nettonultechnologieën die nodig zijn om de veerkracht van het energiesysteem van de Unie te waarborgen en bij te dragen tot het scheppen van hoogwaardige banen.

2. Met het oog op de in lid 1 bedoelde algemene doelstelling bevat deze verordening maatregelen, om ervoor te zorgen dat:

a) de productiecapaciteit in de Unie voor de in de bijlage vermelde strategische nettonultechnologieën tegen 2030 de benchmark haalt of benadert om ten minste 40 % van de jaarlijkse behoeften van de Unie wat betreft de uitrol van de desbetreffende technologieën die nodig zijn om de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030 te verwezenlijken, intern te kunnen realiseren;

b) het vrije verkeer van nettonultechnologieën die op de eengemaakte markt worden gebracht, gewaarborgd is.

3. Indien de Commissie op basis van het in artikel 35 bedoelde verslag concludeert dat de Unie de in lid 1 opgenomen doelstellingen waarschijnlijk niet zal verwezenlijken, beoordeelt zij de haalbaarheid en evenredigheid van het voorstellen van maatregelen of het uitoefenen van haar bevoegdheden op het niveau van de Unie om de verwezenlijking van die doelstellingen te waarborgen.

Artikel 2
Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op nettonultechnologieën, met uitzondering van de artikelen 26 tot en met 27 van deze verordening, die van toepassing zijn op innovatieve nettonultechnologieën. Grondstoffen, verwerkte materialen of componenten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU).../... [voetnoot toevoegen met publicatiegegevens van de verordening kritieke grondstoffen] vallen, zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening.

Artikel 3
Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) “nettonultechnologieën”: technologieën voor hernieuwbare energie66; technologieën voor elektriciteits- en warmteopslag; warmtepompen; nettechnologieën; technologieën voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong; technologieën voor duurzame alternatieve brandstoffen67; elektrolyse-installaties en brandstofcellen; geavanceerde technologieën voor de productie van energie uit nucleaire processen met een minimum aan afval van de splijtstofcyclus, kleine modulaire reactoren en aanverwante brandstoffen met voor hun categorie uitstekende prestaties; technologieën voor koolstofafvang, -gebruik en -opslag, en energiesysteemgerelateerde energie-efficiëntietechnologieën. Hiermee worden de eindproducten, specifieke componenten en specifieke machines bedoeld die primair voor de productie van die producten worden gebruikt. Zij moeten een niveau van technologische paraatheid van ten minste 8 hebben bereikt;

b) “component”: een klein onderdeel van een nettonultechnologie dat door een bedrijf uit verwerkte materialen wordt vervaardigd en wordt verhandeld;

c) “innovatieve nettonultechnologieën”: technologieën die voldoen aan de definitie van “nettonultechnologieën” maar niet een niveau van technologische paraatheid van 8 of meer hebben bereikt, die wezenlijke innovatie met zich meebrengen, die momenteel niet op de markt beschikbaar zijn en die voldoende geavanceerd zijn om te worden getest in een gecontroleerde omgeving;

d) “project voor de productie van nettonultechnologie” of “productieproject”: een geplande industriële faciliteit of uitbreiding of herbestemming van een bestaande faciliteit voor de productie van nettonultechnologieën;

e) “strategisch nettonulproject”: een project voor de productie van nettonultechnologie dat zich in de Unie bevindt en voldoet aan de criteria van artikel 10;

f) “vergunningverleningsproces”: een proces dat alle relevante administratieve vergunningen omvat voor het plannen, opbouwen, uitbreiden en exploiteren van projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van alle eventueel vereiste vergunningen en milieubeoordelingen in verband met de bouw, chemische stoffen en aansluiting op het net, en dat alle administratieve aanvragen en procedures omvat vanaf de erkenning van de geldigheid van de aanvraag tot de kennisgeving van het raambesluit over het resultaat van de procedure door de verantwoordelijke nationale bevoegde instantie;

g) “raambesluit”: een door instanties van een lidstaat — met uitsluiting van rechterlijke instanties — genomen besluit of verzameling van besluiten waarin wordt bepaald of een projectpromotor vergunning voor de uitvoering van een project voor de productie van nettonultechnologie krijgt, onverminderd alle besluiten die worden genomen in de context van procedures van administratief beroep;

h) “projectpromotor”: een onderneming die of consortium van ondernemingen dat een project voor de productie van nettonultechnologie of een strategisch nettonulproject ontwikkelt;

i) “testomgeving voor nettonultechnologie”: een regeling die ondernemingen in staat stelt innovatieve nettonultechnologieën te testen in een gecontroleerde omgeving onder reële omstandigheden, in het kader van een specifiek plan dat wordt ontwikkeld en gemonitord door een bevoegde instantie;

j) “niveau van technologische paraatheid”: een methode om de rijpheid van technologieën in te schatten overeenkomstig de door het Internationaal Energieagentschap gebruikte classificatie;

k) “betrokken instantie”: instantie die volgens het nationaal recht bevoegd is voor de afgifte van vergunningen en toestemmingen betreffende de planning, het ontwerp en de bouw van onroerende activa, met inbegrip van energie-infrastructuur;

l) “openbare aanbestedingsprocedure”: een van de volgende procedures:

i) alle soorten gunningsprocedures die vallen onder Richtlijn 2014/24/EU wat betreft het sluiten van een overheidsopdracht, of onder Richtlijn 2014/25/EU wat betreft het sluiten van een opdracht voor werken, leveringen en diensten;

ii) een procedure voor de gunning van een concessie voor werken of diensten die valt onder Richtlijn 2014/23/EU;

m) “aanbestedende dienst”, in het kader van aanbestedingsprocedures: een aanbestedende dienst zoals gedefinieerd in artikel 6 van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 2, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 3 van Richtlijn 2014/25/EU;

n) “aanbestedende instantie”, in het kader van aanbestedingsprocedures: een aanbestedende instantie zoals gedefinieerd in artikel 7 van Richtlijn 2014/23/EU en artikel 4 van Richtlijn 2014/25/EU;

o) “opdracht”, in het kader van openbare aanbestedingsprocedures: een overheidsopdracht zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 5), van Richtlijn 2014/24/EU, “opdrachten” in de zin van “opdrachten voor werken, leveringen en diensten” zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Richtlijn 2014/25/EU en “concessies” in de zin van artikel 5, punt 1), van Richtlijn 2014/23/EU;

p) “veiling”: een mechanisme voor openbare aanbestedingsprocedures dat niet onder de definitie van “concessies” van artikel 5, punt 1), van Richtlijn 2014/23/EU valt;

q) “CO2-injectiecapaciteit”: de hoeveelheid CO2 die jaarlijks kan worden geïnjecteerd in een operationele geologische opslaglocatie, waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend, met als doel emissies te verminderen of meer koolstofverwijderingen te realiseren, met name voor grote industriële installaties, en die wordt gemeten in ton per jaar;

r) “integratie van het energiesysteem”: oplossingen voor de planning en exploitatie van het energiesysteem in zijn geheel, over meerdere energiedragers, infrastructuren en verbruikssectoren heen, door hun onderlinge banden te versterken, zodat fossielvrije, betrouwbare en hulpbronnenefficiënte energiediensten kunnen worden geleverd tegen zo laag mogelijke kosten voor de samenleving;

s) “productiecapaciteit”: de totale outputcapaciteit van de in het kader van een productieproject geproduceerde nettonultechnologieën. Indien het productieproject geen eindproducten produceert, maar specifieke componenten of specifieke machines die primair voor de productie van die producten worden gebruikt, gaat het bij productiecapaciteit om de outputcapaciteit van het eindproduct voor de productie waarvan dergelijke componenten of specifieke machines zouden worden gebruikt.

Hoofdstuk II
Randvoorwaarden voor de productie van nettonultechnologie

Afdeling I
Stroomlijning van administratieve procedures en vergunningverleningsprocessen

Artikel 4
Centraal aanspreekpunt

1. Uiterlijk op... [3 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] wijzen de lidstaten één nationale bevoegde instantie aan die verantwoordelijk is voor het faciliteren en coördineren van het vergunningverleningsproces voor projecten voor de productie van nettonultechnologie, onder meer voor strategische nettonulprojecten, en voor het verstrekken van advies over het verminderen van de administratieve lasten overeenkomstig artikel 5.

2. De in lid 1 bedoelde nationale bevoegde instantie is het enige aanspreekpunt voor de projectpromotor in het vergunningverleningsproces dat leidt tot een raambesluit voor een bepaald project en coördineert de indiening van alle relevante documenten en informatie.

3. De verantwoordelijkheden van de in lid 1 bedoelde nationale bevoegde instantie of de daarmee verband houdende taken kunnen voor een bepaald project worden gedelegeerd aan of uitgevoerd door een andere instantie, op voorwaarde dat:

a) de nationale bevoegde instantie de projectpromotor van die delegatie in kennis stelt;

b) voor elk van de projecten telkens één enkele instantie verantwoordelijk is;

c) één enkele instantie de indiening van alle relevante documenten en informatie coördineert.

4. Projectpromotoren mogen alle documenten die relevant zijn voor het vergunningverleningsproces in elektronische vorm indienen.

5. De nationale bevoegde instantie houdt bij het vergunningverleningsproces voor dit project overeenkomstig dit artikel rekening met al eerder uitgevoerde gefundeerde studies en al eerder verleende vergunningen of toestemmingen, en eist geen duplicaten van studies en vergunningen of toestemmingen, tenzij het Unierecht anders voorschrijft.

6. De nationale bevoegde instantie zorgt ervoor dat aanvragers gemakkelijk toegang hebben tot informatie over en eenvoudige procedures voor de beslechting van geschillen in verband met de vergunningverleningsproces en de afgifte van vergunningen voor het opzetten en uitbreiden van projecten, met inbegrip van, waar van toepassing, alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale bevoegde instantie die voor de gehele vergunningverleningsprocessen, met inbegrip van alle procedurele stappen, verantwoordelijk is, over voldoende gekwalificeerd personeel en voldoende financiële, technische en technologische middelen, waaronder middelen voor bij- en omscholing, beschikt om haar taken uit hoofde van deze verordening doeltreffend te kunnen uitvoeren.

8. Binnen het in artikel 28 en 29 bedoelde platform wordt periodiek de toepassing van deze afdeling en de artikelen 12 en 13 besproken en worden beste praktijken betreffende de organisatie van nationale bevoegde instanties en het versnellen van vergunningsprocedures uitgewisseld.

Artikel 5
Online-toegankelijkheid van informatie

De lidstaten stellen de volgende informatie over administratieve processen met betrekking tot projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van strategische nettonulprojecten, online en op gecentraliseerde en gemakkelijk toegankelijke wijze beschikbaar:

a) het vergunningverleningsproces

b) financiering en diensten in verband met investeringen;

c) financieringsmogelijkheden op het niveau van de Unie of de lidstaten;

d) bedrijfsondersteunende diensten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de aangifte voor de vennootschapsbelasting, lokale belastingwetgeving en het arbeidsrecht.

Artikel 6
Duur van het vergunningverleningsproces

1. Het vergunningverleningsproces voor projecten voor de productie van nettonultechnologie mag niet langer duren dan een van de volgende termijnen:

a) 12 maanden voor de opbouw van projecten voor de productie van nettonultechnologie met een jaarlijkse productiecapaciteit van minder dan 1 GW;

b) 18 maanden voor de opbouw van projecten voor de productie van nettonultechnologie met een jaarlijkse productiecapaciteit van meer dan 1 GW.

2. Voor projecten voor de productie van nettonultechnologie waarbij de jaarlijkse productiecapaciteit niet in GW wordt gemeten, mag het vergunningverleningsproces niet langer dan 18 maanden duren.

3. Voor de uitbreiding van de productiecapaciteit in bestaande productiefaciliteiten worden de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen gehalveerd.

4. In uitzonderlijke gevallen, wanneer de aard, de complexiteit, de locatie of de omvang van het voorgestelde project dit vereisen, kunnen de bevoegde instanties de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen met maximaal 1 maand verlengen; dit moet per geval worden beoordeeld en moet voor het verstrijken van die termijnen worden bepaald.

Wanneer de bevoegde instanties van oordeel zijn dat het voorgestelde project uitzonderlijke risico’s voor de gezondheid en veiligheid van werknemers of van de bevolking in het algemeen met zich meebrengt, en indien extra tijd nodig is om te bepalen of de passende waarborgen voorhanden zijn, kunnen zij die termijnen met nog eens 6 maanden verlengen; dit moet per geval worden beoordeeld en moet voor het verstrijken van die termijnen worden bepaald.

5. In beide gevallen stelt de bevoegde instantie de projectpromotor schriftelijk in kennis van de redenen voor de verlenging van de termijn en van de datum waarop het raambesluit schriftelijk kan worden verwacht.

6. Uiterlijk één maand na ontvangst van de vergunningsaanvraag bevestigen de bevoegde instanties de geldigheid van de aanvraag of verzoeken zij de projectpromotor om binnen veertien dagen na dat verzoek een volledige aanvraag in te dienen indien de projectpromotor niet alle voor de behandeling van een aanvraag vereiste informatie heeft toegezonden. De datum van de bevestiging van de geldigheid van de aanvraag door de in artikel 4, lid 1, bedoelde nationale bevoegde instantie dient als startdatum van het vergunningverleningsproces.

7. Uiterlijk één maand na de datum van de bevestiging van de geldigheid van de aanvraag stelt de nationale bevoegde instantie, in nauwe samenwerking met de projectpromotor en andere betrokken instanties, een gedetailleerd tijdschema voor het vergunningverleningsproces op. Het tijdschema wordt door de in artikel 4, lid 1, bedoelde nationale bevoegde instantie bekendgemaakt op een gratis toegankelijke website.

8. De in dit artikel vastgestelde termijnen laten verplichtingen die voortvloeien uit het Unie- en internationale recht onverlet, evenals administratieve beroepsprocedures en beroepsprocedures bij een rechterlijke instantie.

9. De in dit artikel vastgestelde termijnen voor de vergunningsprocedures laten eventuele kortere termijnen die door de lidstaten worden vastgesteld, onverlet.

Artikel 7
Milieubeoordelingen en -vergunningen

1. Wanneer een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 9 van Richtlijn 2011/92/EU, verzoekt de betrokken projectpromotor de in artikel 4 bedoelde bevoegde instantie om advies over de reikwijdte en het detailleringsniveau van de informatie die overeenkomstig artikel 5, lid 1, van die richtlijn in het milieueffectbeoordelingsrapport moet worden opgenomen. De nationale bevoegde instantie zorgt ervoor dat het in de eerste alinea bedoelde advies zo spoedig mogelijk en binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen na de datum waarop de projectpromotor zijn verzoek heeft ingediend, wordt uitgebracht.

2. Wanneer de verplichting om een beoordeling van de milieueffecten uit te voeren gelijktijdig voortvloeit uit meerdere richtlijnen uit de lijst van Richtlijn 2011/92/EU, Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad68, Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad69, Richtlijn 2010/75/EU en Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad70, voorziet de nationale bevoegde instantie in gecoördineerde of gezamenlijke procedures die aan de voorschriften van die Uniewetgeving voldoen.

In het kader van de in de eerste alinea bedoelde gecoördineerde procedure coördineert de nationale bevoegde instantie de verschillende door de toepasselijke wetgeving van de Unie vereiste afzonderlijke beoordelingen van de milieueffecten van een bepaald project.

In het kader van de in de eerste alinea bedoelde gezamenlijke procedure voorziet de nationale bevoegde instantie in één enkele beoordeling van de milieueffecten van een bepaald project, zoals door de toepasselijke wetgeving van de Unie vereist.

3. De nationale bevoegde instantie zorgt ervoor dat de betrokken instanties binnen drie maanden na ontvangst van alle overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 van Richtlijn 2011/92/EU verzamelde informatie en na afloop van het in de artikelen 6 en 7 van die richtlijn bedoelde overleg een gemotiveerde conclusie over de milieueffectbeoordeling uitbrengen als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt g), iv), van Richtlijn 2011/92/EU.

4. De termijnen waarbinnen het betrokken publiek wordt geraadpleegd over het in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2011/92/EU bedoelde milieueffectbeoordelingsrapport bedragen ten hoogste 45 dagen. In gevallen die onder artikel 6, lid 4, tweede alinea, vallen, wordt deze termijn verlengd tot 90 dagen.

Artikel 8
Planning

1. Bij het opstellen van plannen, met inbegrip van bestemmingsplannen en plannen voor ruimtelijke ordening, nemen de nationale, regionale en lokale autoriteiten waar passend in die plannen bepalingen op voor de ontwikkeling van projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van strategische nettonulprojecten. Er wordt prioriteit gegeven aan kunstmatige en bebouwde oppervlakken, industrieterreinen, brownfieldterreinen en, waar passend, greenfieldterreinen die niet bruikbaar zijn voor de land- en bosbouw.

2. Indien plannen met bepalingen voor de ontwikkeling van productieprojecten voor nettonultechnologie, met inbegrip van strategische nettonulprojecten, onderworpen zijn aan een beoordeling uit hoofde van Richtlijn 2001/42/EG en artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG, worden die beoordelingen gecombineerd. Indien van belang wordt in die gecombineerde beoordeling ook aandacht besteed aan de gevolgen voor mogelijk getroffen waterlichamen en wordt nagegaan of het plan kan verhinderen dat een waterlichaam een goede toestand of goed potentieel bereikt, of een achteruitgang van de toestand of van het potentieel als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG kan veroorzaken, of het bereiken van een goede toestand of een goed potentieel zou kunnen belemmeren. Indien van belang moeten de lidstaten de effecten van bestaande en toekomstige activiteiten op het mariene milieu, met inbegrip van de wisselwerking tussen land en zee, als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2014/89/EU, beoordelen, en dan worden deze effecten ook in de gecombineerde beoordeling opgenomen.

Artikel 9
Toepasselijkheid van VN/ECE-verdragen

1. De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 6 en 7 van het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998, en uit hoofde van het VN/ECE-Verdrag betreffende milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, ondertekend te Espoo op 25 februari 1991.

2. Alle op grond van deze afdeling en de artikelen 12 en 13 vastgestelde besluiten worden openbaar toegankelijk gemaakt.

Afdeling II
Strategische nettonulprojecten

Artikel 10
Selectiecriteria

1. De lidstaten erkennen projecten voor de productie van nettonultechnologie als strategische nettonulprojecten wanneer zij overeenstemmen met een in de bijlage vermelde en zich in de Unie bevindende technologie die bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 1 van deze verordening opgenomen doelstellingen, en die aan ten minste een van de volgende criteria voldoen:

a) het project voor de productie van nettonultechnologie draagt bij tot de technologische en industriële veerkracht van het energiesysteem van de Unie doordat de productiecapaciteit wordt vergroot van een component of deel van de waardeketen voor nettonultechnologie waarvoor de Unie sterk van invoer uit één enkel derde land afhankelijk is;

b) het project voor de productie van nettonultechnologie heeft een positief effect op de toeleveringsketen van de nettonulindustrie of stroomafwaartse sectoren in de Unie, buiten de projectpromotor en de betrokken lidstaten om, en draagt bij tot het concurrentievermogen van en hoogwaardige werkgelegenheid in de toeleveringsketen van de nettonulindustrie van de Unie, en voldoet aan ten minste drie van de volgende criteria:

i) het voegt een aanzienlijke mate van productiecapaciteit in de Unie voor nettonultechnologieën toe;

ii) het produceert technologieën die verdere verduurzaming en betere prestaties mogelijk maken;

iii) in het kader ervan worden maatregelen genomen om de werknemers die voor nettonultechnologieën nodig zijn aan te trekken, bij te scholen of om te scholen, onder meer door middel van leer-werktrajecten, in nauwe samenwerking met de sociale partners;

iv) het werkt op basis van een omvangrijk geheel van koolstofarme en circulaire productiepraktijken, met inbegrip van terugwinning van afvalwarmte.

2. De lidstaten erkennen CO2-opslagprojecten die aan de volgende cumulatieve criteria voldoen, als strategische nettonulprojecten:

a) de CO2-opslaglocatie bevindt zich op het grondgebied van de Unie, haar exclusieve economische zones of op het continentaal plat in de zin van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos);

b) het CO2-opslagproject draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 18 beschreven doelstelling;

c) voor het CO2-opslagproject is een vergunning aangevraagd voor de veilige en permanente geologische opslag van CO2 overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG.

3. Projecten voor de productie van een van de in de bijlage vermelde nettonultechnologieën en die zich bevinden in “minder ontwikkelde regio’s en overgangsregio’s” en door het Fonds voor een rechtvaardige transitie bestreken gebieden en die in aanmerking komen voor steun in het kader van het cohesiebeleid, worden op verzoek van de projectpromotor door de lidstaten erkend als strategische nettonulprojecten uit hoofde van artikel 11, lid 3, zonder dat de projectpromotor een formele aanvraag uit hoofde van artikel 11, lid 2, hoeft in te dienen.

4. Een zich in de Unie bevindend project voor de productie van nettonultechnologie dat bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 1, lid 1, opgenomen doelstellingen en dat ofwel uit het ETS-innovatiefonds wordt ondersteund, ofwel deel uitmaakt van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang, Europese waterstofvalleien, of van de waterstofbank, wordt, wanneer die fondsen investeringen in productiecapaciteit voor een in de bijlage vermelde technologie ondersteunen, op verzoek van de projectpromotor door de lidstaten erkend als strategisch nettonulproject uit hoofde van artikel 11, lid 3, zonder dat de projectpromotor een formele aanvraag uit hoofde van artikel 11, lid 2, hoeft in te dienen.

Artikel 11
Aanvraag en erkenning

1. Aanvragen voor de erkenning van projecten op het gebied van nettonultechnologie als strategische nettonulprojecten worden door de projectpromotor bij de betrokken lidstaat ingediend.

2. De in lid 1 bedoelde aanvraag moet alle volgende elementen omvatten:

a) relevante bewijsstukken met betrekking tot de naleving van de criteria van artikel 10, lid 1 of lid 2;

b) een bedrijfsplan waarin de financiële levensvatbaarheid van het project wordt beoordeeld en dat moet stroken met de doelstelling om hoogwaardige werkgelegenheid te scheppen.

3. Lidstaten beoordelen de in lid 1 bedoelde aanvraag binnen een maand en aan de hand van een eerlijk en transparant proces. De afwezigheid van een besluit van lidstaten binnen die termijn geldt als erkenning van het project.

4. De Commissie kan een advies uitbrengen over de erkende projecten. Als de aanvraag door een lidstaat wordt afgewezen, heeft de aanvrager het recht de aanvraag in te dienen bij de Commissie, die de aanvraag binnen 20 werkdagen beoordeelt.

5. Indien de Commissie na haar beoordeling overeenkomstig lid 4 de afwijzing van de aanvraag door de lidstaat bevestigt, stelt zij de aanvrager per brief in kennis van haar conclusie. Wanneer de Commissie tot een ander oordeel komt dan de lidstaat, wordt het project in kwestie besproken binnen het platform voor nettonultechnologie in Europa.

6. Indien de Commissie of een lidstaat tot de bevinding komt dat een strategisch nettonulproject ingrijpende wijzigingen heeft ondergaan of dat het niet langer voldoet aan de criteria van artikel 10, lid 1 of lid 3, of indien de erkenning ervan gebaseerd was op een aanvraag met onjuiste informatie, stelt deze de betrokken projectpromotor daarvan in kennis. Na de projectpromotor te hebben gehoord, kan de lidstaat het besluit tot toekenning van de status van strategisch nettonulproject intrekken.

7. Projecten die niet langer als strategisch nettonulproject worden erkend, verliezen alle met die status verbonden rechten uit hoofde van deze verordening.

8. De Commissie begint en onderhoudt een openbaar register van strategische nettonulprojecten.

Artikel 12

Prioritaire status van strategische nettonulprojecten

1. Projectpromotoren en alle instanties die volgens het nationale recht bevoegd zijn voor de afgifte van verschillende vergunningen en toestemmingen betreffende de planning, het ontwerp en de bouw van onroerende activa, met inbegrip van energie-infrastructuur, zorgen ervoor dat deze processen voor strategische nettonulprojecten zo snel mogelijk en in overeenstemming met het Unierecht en het nationale recht worden afgehandeld.

2. Onverminderd de verplichtingen waarin het Unierecht voorziet, kennen de lidstaten aan strategische nettonulprojecten de hoogst mogelijke status van nationaal belang toe, indien het nationale recht een dergelijke status erkent, en worden zij als zodanig behandeld in de vergunningverleningsprocessen, met inbegrip van die met betrekking tot milieubeoordelingen en, indien het nationale recht daarin voorziet, die met betrekking tot ruimtelijke ordening.

3. Strategische nettonulprojecten worden geacht bij te dragen tot de voorzieningszekerheid wat betreft strategische nettonultechnologieën in de Unie en derhalve in het algemeen belang te zijn. Met betrekking tot de milieueffecten waarop de artikelen 6, lid 4, en 16, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG en artikel 9, lid 1, punt a), van Richtlijn 2009/147/EG betrekking hebben, worden strategische nettonulprojecten in de Unie beschouwd als projecten van algemeen belang en kunnen zij als zijnde van groot openbaar belang worden beschouwd, mits aan alle voorwaarden van die richtlijnen is voldaan.

4. Alle procedures voor geschillenbeslechting, beroepsprocedures, bezwaarschriften en rechtsmiddelen in verband met strategische nettonulprojecten voor een nationale rechterlijke instantie, gerecht of kamer, met inbegrip van bemiddeling of arbitrage, indien het nationale recht daarin voorziet, worden met spoed behandeld, indien en voor zover het nationale recht in dergelijke spoedprocedures voorziet en de normaal toepasselijke rechten van de verdediging voor individuen of lokale gemeenschappen worden geëerbiedigd; projectpromotoren van strategische nettonulprojecten nemen indien van toepassing aan dergelijke spoedprocedures deel.

Artikel 13
Duur van het vergunningverleningsproces voor strategische nettonulprojecten

1. Het vergunningverleningsproces voor strategische nettonulprojecten mag niet langer duren dan een van de volgende termijnen:

a) 9 maanden voor de opbouw van strategische nettonulprojecten met een jaarlijkse productiecapaciteit van minder dan 1 GW;

b) 12 maanden voor de opbouw van strategische nettonulprojecten met een jaarlijkse productiecapaciteit van meer dan 1 GW;

c) 18 maanden voor alle benodigde vergunningen voor de exploitatie van een opslaglocatie overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG.

2. Voor strategische nettonulprojecten waarbij de jaarlijkse productiecapaciteit niet in GW wordt gemeten, mag het vergunningverleningsproces niet langer dan 12 maanden duren.

3. Voor de uitbreiding van de productiecapaciteit in bestaande productiefaciliteiten worden de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen gehalveerd.

4. De nationale bevoegde instanties zorgen ervoor dat het uitblijven van een antwoord van de betrokken administratieve instanties binnen de in dit artikel bedoelde toepasselijke termijnen leidt tot de specifieke tussentijdse stappen die als goedkeuring moeten worden beschouwd, behalve wanneer het specifieke project onderworpen is aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad of Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 2008/98/EG, Richtlijn 2009/147/EG, Richtlijn 2010/75/EU, 2011/92/EU of Richtlijn 2012/18/EU of er vastgesteld moet worden of een dergelijke milieueffectbeoordeling nodig is en de desbetreffende beoordelingen nog niet zijn uitgevoerd, of wanneer het beginsel van stilzwijgende goedkeuring of administratieve stilte in het nationale rechtsstelsel niet bestaat. Deze bepaling is niet van toepassing op definitieve besluiten over de uitkomst van het proces, die expliciet moeten zijn. Alle besluiten worden openbaar toegankelijk gemaakt.

Artikel 14
Versnelde uitvoering

1. De Commissie en de lidstaten ondernemen activiteiten om particuliere investeringen in strategische nettonulprojecten te versnellen en aan te trekken. Bij dergelijke activiteiten kunnen, onverminderd artikel 107 en artikel 108 van het VWEU, onder meer bestaan uit het verlenen en coördineren van steun voor strategische nettonulprojecten die moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot financiering.

2. De lidstaten kunnen administratieve steun aan strategische nettonulprojecten verlenen om de snelle en doeltreffende uitvoering ervan te vergemakkelijken, onder meer door te voorzien in:

a) bijstand bij de naleving van de toepasselijke administratieve en rapportageverplichtingen;

b) bijstand aan projectpromotoren om het publieke draagvlak voor het project verder te vergroten.

Artikel 15
Coördinatie van financiering

1. Binnen het bij artikel 28 opgerichte platform voor nettonultechnologie in Europa worden de financiële behoeften en knelpunten van strategische nettonulprojecten besproken en eventuele beste praktijken uitgewisseld, met name met het doel grensoverschrijdende toeleveringsketens van de EU te ontwikkelen, in belangrijke mate op basis van regelmatige uitwisselingen met de relevante industriële allianties.

2. Het platform voor nettonultechnologie in Europa biedt op verzoek van de promotor van het strategische nettonulproject de mogelijkheid van besprekingen en advies over de wijze waarop de financiering voor het project kan worden rondgekregen, rekening houdend met de reeds toegezegde financiering, waarbij ten minste de volgende elementen worden overwogen: 

a) aanvullende particuliere financieringsbronnen;

b) steun met middelen van de Europese Investeringsbank Groep of andere internationale financiële instellingen, waaronder de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling;

c) bestaande instrumenten en programma’s van de lidstaten, ook van nationale stimuleringsbanken en -instellingen;

d) relevante subsidie- en financieringsprogramma’s van de Unie.

Hoofdstuk III
CO2-injectiecapaciteit

Artikel 16
EU-doelstelling voor CO2-injectiecapaciteit

Tegen 2030 wordt een jaarlijkse injectiecapaciteit van ten minste 50 miljoen ton CO2 bereikt in niet met tertiaire winning van koolwaterstoffen gecombineerde opslaglocaties op het grondgebied van de Europese Unie, haar exclusieve economische zones of op het continentaal plat in de zin van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos).

Artikel 17
Transparantie van gegevens over de CO2-opslagcapaciteit

1. Uiterlijk 3 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening zorgen de lidstaten ervoor dat:

a) gegevens over gebieden op hun grondgebied waar CO2-opslaglocaties kunnen worden toegestaan, openbaar toegankelijk gemaakt worden;

b) entiteiten die over een vergunning in de zin van artikel 1, punt 3, van Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad71 op hun grondgebied beschikken, ertoe worden verplicht alle geologische gegevens over productielocaties die buiten gebruik zijn gesteld of waarvan de ontmanteling aan de bevoegde instantie is gemeld, openbaar toegankelijk te maken;

c) de gegevens voor de toepassing van punt a) ten minste de informatie omvatten die wordt gevraagd in de mededeling van de Commissie over richtsnoeren voor de lidstaten voor de actualisering van de nationale energie- en klimaatplannen voor 2021-2030.

2. Uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening, en vervolgens elk jaar, dient elke lidstaat bij de Commissie een verslag in met een beschrijving van:

a) de lopende projecten voor het afvangen van CO2 en een raming van de overeenkomstige behoefte aan injectie- en opslagcapaciteit;

b) de lopende projecten voor de opslag van CO2 op zijn grondgebied, met inbegrip van de status van vergunning uit hoofde van Richtlijn 2009/31/EG, verwachte data voor het definitieve investeringsbesluit (FID) en de inbedrijfstelling;

c) de nationale steunmaatregelen die kunnen worden vastgesteld om de in punt a) en b) bedoelde projecten te stimuleren.

Artikel 18
Bijdrage van olie- en gasproducenten met een vergunning

1. Elke entiteit die houder is van een vergunning zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 3, van Richtlijn 94/22/EG levert een individuele bijdrage aan de in artikel 16 vastgestelde EU-doelstelling voor beschikbare CO2-injectiecapaciteit. Die individuele bijdragen worden pro rata berekend op basis van het aandeel van elke entiteit in de productie van ruwe aardolie en aardgas in de Unie van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023 en bestaan uit CO2-injectiecapaciteit in een opslaglocatie waarvoor overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG betreffende de geologische opslag van kooldioxide een vergunning is verleend en die tegen 2030 beschikbaar is voor de markt.

2. Binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening stellen de lidstaten de in lid 1 bedoelde entiteiten en hun volumes voor de productie van ruwe aardolie en aardgas in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023 vast en delen ze deze mee aan de Europese Commissie.

3. Na ontvangst van de overeenkomstig artikel 17, lid 2, van deze verordening ingediende verslagen specificeert de Commissie, na raadpleging van de lidstaten en belanghebbenden, het aandeel van de bijdrage aan de CO2-injectiecapaciteit van de Unie tegen 2030 voor de in lid 1 bedoelde entiteiten.

4. Binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van de verordening dienen de in lid 1 bedoelde entiteiten bij de Commissie een plan in waarin wordt uiteengezet hoe zij voornemens zijn hun bijdrage te leveren aan het bereiken van doelstelling van de Unie voor 2030 wat betreft de CO2-injectiecapaciteit. In die plannen:

a) wordt de bijdrage van de entiteit bevestigd, die wordt uitgedrukt in het beoogde volume nieuwe CO2-opslag- en injectiecapaciteit dat tegen 2030 in gebruik zal zijn genomen;

b) worden de middelen en mijlpalen voor het bereiken van het beoogde volume gespecificeerd.

5. Om tot hun beoogde volumes van beschikbare injectiecapaciteit te komen, kunnen de in lid 1 bedoelde entiteiten:

a) alleen of in samenwerking CO2-opslagprojecten ontwikkelen;

b) overeenkomsten sluiten met andere in lid 1 bedoelde entiteiten;

c) ten behoeve van het leveren van hun bijdrage overeenkomsten sluiten met derden die opslagprojecten ontwikkelen of daarin investeren.

6. Twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening, en vervolgens elk jaar, dienen de in lid 1 bedoelde entiteiten bij de Commissie een verslag over hun vooruitgang bij het leveren van hun bijdrage in. De Commissie maakt deze verslagen openbaar.

7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen wat betreft:

a) de mate waarin en manier waarop de overeenkomsten tussen de in lid 1 bedoelde entiteiten en investeringen in opslagcapaciteit die in het bezit is van derden kunnen worden gebruikt om aan de individuele bijdragen uit hoofde van lid 5, punten b) en c) te voldoen;

b) de inhoud van de verslagen zoals bedoeld in lid 6.

Hoofdstuk IV
Markttoegang

Artikel 19
Bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht in openbare aanbestedingsprocedures

1. Aanbestedende diensten of aanbestedende instanties baseren de gunning van opdrachten voor de in de bijlage opgenomen nettonultechnologie op een openbare aanbestedingsprocedure voor de economisch voordeligste inschrijving, met inbegrip van de beste prijs-kwaliteitsverhouding, die ten minste de bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht van de inschrijving omvat, in overeenstemming met de Richtlijnen 2014/23/EU, 2014/24/EU of 2014/25/EU, de toepasselijke sectorale wetgeving, en de internationale verbintenissen van de Unie, met inbegrip van de GPA-overeenkomst en andere internationale overeenkomsten waartoe de Unie zich verbonden heeft.

2. De bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht is gebaseerd op de volgende cumulatieve criteria, die objectief, transparant en niet-discriminerend zijn:

a) een milieuduurzaamheid die verder gaat dan de in de toepasselijke wetgeving opgenomen minimumvereisten;

b) als er een innovatieve oplossing moet worden ontwikkeld, het effect en de kwaliteit van het uitvoeringsplan, met inbegrip van risicobeheersmaatregelen;

c) indien van toepassing, de bijdrage van de inschrijving aan de integratie van het energiesysteem;

d) de bijdrage van de inschrijving aan de veerkracht, rekening houdend met het aandeel van de producten dat afkomstig is van één enkele bron, zoals bepaald overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad72, en waarvan meer dan 65 % van de toelevering voor die specifieke nettonultechnologie in de Unie afkomstig is uit het laatste jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn, ten opzichte van wanneer de aanbestedingsprocedure plaatsvindt.

3. Aanbestedende diensten en aanbestedende instanties kennen de bijdrage van de inschrijving wat betreft duurzaamheid en veerkracht een wegingsfactor toe van tussen 15 % en 30 % van de gunningscriteria, onverminderd de toepassing van artikel 41, lid 3, van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 67, lid 5, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 82, lid 5, van Richtlijn 2014/25/EU voor het toekennen van een grotere wegingsfactor voor de in lid 2, punten a) en b), bedoelde criteria.

4. De aanbestedende dienst of de aanbestedende instantie is niet verplicht de overwegingen in verband met de bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht van nettonultechnologieën toe te passen, indien die toepassing die dienst of instantie ertoe zou verplichten apparatuur aan te schaffen tegen onevenredige kosten of met technische kenmerken die van die van bestaande apparatuur verschillen, zodat incompatibiliteit ontstaat of zich technische problemen bij het gebruik en het onderhoud voordoen. Kostenverschillen van meer dan 10 % kunnen door aanbestedende diensten en aanbestedende instanties als onevenredig worden beschouwd. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om abnormaal lage inschrijvingen uit te sluiten overeenkomstig artikel 69 van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 84 van Richtlijn 2014/25/EU, noch aan andere gunningscriteria in overeenstemming met de EU-wetgeving, met inbegrip van sociale aspecten overeenkomstig artikel 30, lid 3, en artikel 36, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2014/23/EU, artikel 18, lid 2, en artikel 67, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 36, lid 2, en artikel 82, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU.

Artikel 20
Veilingen voor de uitrol van hernieuwbare energiebronnen

1. Onverminderd artikel 4 van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de artikelen 107 en 108 van het Verdrag, en onverminderd de internationale verbintenissen van de Unie, met inbegrip van de GPA-overeenkomst en andere internationale overeenkomsten waartoe de Unie zich verbonden heeft, beoordelen lidstaten, regionale of lokale autoriteiten, publiekrechtelijke instellingen of samenwerkingsverbanden bestaande uit een of meer van deze autoriteiten of een of meer van deze instellingen, bij het opstellen van de criteria voor het rangschikken van biedingen in het kader van veilingen, die tot doel hebben de productie of het verbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de zin van artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 te ondersteunen, de bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht zoals bedoeld in artikel 19, lid 2, van deze verordening.

2. Aan de bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht wordt een wegingsfactor toegekend van tussen 15 % en 30 % van de gunningscriteria, onverminderd de mogelijkheid om een hogere wegingsfactor toe te kennen aan de criteria in artikel 19, lid 2, punt a) en b), indien van toepassing op grond van Uniewetgeving, en aan eventuele beperkingen voor niet-prijsgerelateerde criteria die in het kader van de staatssteunregels zijn vastgesteld.

3. De lidstaten, regionale of lokale autoriteiten, publiekrechtelijke instellingen of samenwerkingsverbanden bestaande uit een of meer van deze autoriteiten of een of meer van deze instellingen zijn niet verplicht de overwegingen in verband met de bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht van nettonultechnologieën toe te passen, indien die toepassing die entiteiten ertoe zou verplichten apparatuur aan te schaffen tegen onevenredige kosten of met technische kenmerken die van die van bestaande apparatuur verschillen, zodat incompatibiliteit ontstaat of zich technische problemen bij het gebruik en het onderhoud voordoen. Kostenverschillen van meer dan 10 % kunnen door aanbestedende diensten en aanbestedende instanties als onevenredig worden beschouwd.

Artikel 21
Andere vormen van overheidsinterventie

1. Onverminderd de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en artikel 4 van Richtlijn 2018/200173 en in overeenstemming met de internationale verbintenissen van de Unie, zorgen lidstaten, regionale of lokale autoriteiten, publiekrechtelijke instellingen of samenwerkingsverbanden bestaande uit een of meer van deze autoriteiten of een of meer van deze instellingen wanneer zij besluiten tot het opzetten van regelingen die ten goede komen aan huishoudens of consumenten en die de aankoop van in de bijlage vermelde eindproducten met nettonultechnologie stimuleren, voor een regeling die dusdanig wordt vormgegeven dat de aankoop door de begunstigden van eindproducten met nettonultechnologie die een grote bijdrage leveren wat betreft duurzaamheid en veerkracht als bedoeld in artikel 19, lid 2, wordt gestimuleerd door middel van evenredige aanvullende financiële compensatie.

2. De aanvullende financiële compensatie die door de instanties overeenkomstig lid 1 wordt toegekend als gevolg van de toepassing van de in artikel 19, lid 2, in de punten b), c) en d), bedoelde criteria, mag niet meer bedragen dan 5 % van de kosten van het eindproduct met nettonultechnologie voor de consument.

3. Bij het vormgeven en toepassen van een regeling onder lid 1, baseert de instantie zich op een open, niet-discriminerend en transparant proces om de bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht van de op de markt beschikbare producten te beoordelen. Voor elk eindproduct met nettonultechnologie kan te allen tijde een aanvraag voor toegang tot die regeling worden ingediend. De instantie specificeert een minimumscore voor producten die voor de aanvullende financiële compensatie in het kader van de steunregeling in aanmerking komen.

4. De lidstaten maken voor elk relevant nettonultechnologieproduct op één gratis toegankelijke website alle informatie met betrekking tot regelingen overeenkomstig artikel 21, lid 1, openbaar.

Artikel 22
Coördinatie van initiatieven inzake markttoegang

1. Indien gewenst verstrekt de Commissie richtsnoeren over de criteria voor beoordeling van de bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht van beschikbare producten die in aanmerking komen voor de vormen van overheidsinterventie van de artikelen 19, 20 en 21.

2. De Commissie stelt een lijst beschikbaar met alle in de bijlage vermelde eindproducten met nettonultechnologie, die is uitgesplitst naar het aandeel van het aanbod in de Unie dat afkomstig is uit verschillende derde landen op basis van het laatste jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn, en werkt deze informatie regelmatig bij.

3. Binnen het platform voor nettonultechnologie in Europa worden de door de lidstaten ter uitvoering van de artikelen 19 en 21 getroffen maatregelen besproken en worden beste praktijken uitgewisseld, onder meer met betrekking tot ervaringen met het gebruik van criteria om bij openbare aanbestedingen de bijdrage wat betreft duurzaamheid en veerkracht te beoordelen, of ervaring met regelingen om de aankoop van eindproducten met nettonultechnologie te stimuleren.

Hoofdstuk V
Verbetering van vaardigheden voor hoogwaardige werkgelegenheid

Artikel 23
Europese academies voor nettonultechnologie

1. De Commissie ondersteunt, onder meer door het verstrekken van startfinanciering, de oprichting van Europese academies voor nettonultechnologie, die tot doel hebben:

a) leerprogramma’s, leerinhoud en leer- en opleidingsmateriaal te ontwikkelen voor opleidingen en onderwijs betreffende het ontwikkelen, produceren, installeren, in bedrijf stellen, gebruiken, onderhouden en recyclen van nettonultechnologieën, en de bijbehorende grondstoffen, en ter ondersteuning van de capaciteiten van de in hoofdstuk II bedoelde overheidsinstanties die voor de afgifte van vergunningen verantwoordelijk zijn en van de in hoofdstuk IV bedoelde aanbestedende diensten;

b) het gebruik van de leerprogramma’s, leerinhoud en leermaterialen door aanbieders van onderwijs en opleidingen in de lidstaten mogelijk te maken en te bevorderen, onder meer door opleiders op te leiden, en mechanismen te ontwikkelen om de kwaliteit van de door onderwijs- en opleidingsaanbieders in de lidstaten aangeboden opleidingen te waarborgen aan de hand van de bovengenoemde leerprogramma’s, leerinhoud en leermaterialen;

c) credentials, en bijvoorbeeld ook microcredentials, te ontwikkelen en uit te rollen om de transparantie van de verworven vaardigheden en de overdraagbaarheid ervan naar een andere baan te bevorderen en de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers te verbeteren, en om de afstemming tussen vaardigheden en relevante banen te bevorderen door middel van instrumenten zoals het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures) en Euraxess.

2. De academies voor nettonultechnologie bestrijden genderstereotypen en besteden bijzondere aandacht aan de noodzaak om meer vrouwen en meer jongeren die geen onderwijs of opleiding volgen en geen opleiding volgen, voor de arbeidsmarkt te activeren.

Artikel 24

Gereglementeerde beroepen in nettonulindustrieën en erkenning van beroepskwalificaties

1. Uiterlijk op 31 december 2024, en vervolgens om de twee jaar, bepalen de lidstaten of de door de Europese academies voor nettonultechnologie ontwikkelde leerprogramma’s gelijkwaardig zijn aan de specifieke kwalificaties die de ontvangende lidstaat vereist om toegang te krijgen tot gereglementeerde activiteiten in het kader van een beroep dat van bijzonder belang is voor de nettonulindustrie. De lidstaten zorgen ervoor dat de resultaten van de beoordelingen openbaar en gemakkelijk online toegankelijk worden gemaakt.

2. Lidstaten die concluderen dat er sprake is van gelijkwaardigheid zoals dat in de eerste alinea van dit artikel is beschreven, zetten zich in voor de erkenning van voor de erkenning van credentials die door aanbieders van onderwijs en opleidingen worden afgegeven op basis van de door de academies ontwikkelde leerprogramma’s, in het kader van titel III, hoofdstuk I, van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad74 wanneer een houder van een dergelijke credential toegang vraagt tot een gereglementeerd beroep in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), van Richtlijn 2005/36/EG, dat van bijzonder belang is voor de nettonulsector, door de credential te aanvaarden als voldoende onderbouwing voor en gelijkwaardig aan een opleidingstitel.

3. Wanneer de toegang tot een beroep dat van bijzonder belang is voor de nettonulindustrie gereglementeerd is in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), van Richtlijn 2005/36/EG, streven de lidstaten ernaar een voor de uitoefening van dit specifieke beroep vereist gemeenschappelijk geheel van minimumkennis, vaardigheden en competenties te ontwikkelen, met het oog op de vaststelling van een gemeenschappelijk opleidingskader als bedoeld in artikel 49 bis, lid 1, van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad, teneinde automatische erkenning van kwalificaties mogelijk te maken. Het platform voor nettonultechnologie in Europa kan ook voorstellen als bedoeld in artikel 49 bis, lid 3, van Richtlijn 2005/36/EG voorleggen.

Artikel 25
Het platform voor nettonultechnologie in Europa en de rol van vaardigheden

Het in artikel 28 bedoelde platform voor nettonultechnologie in Europa ondersteunt de beschikbaarheid en toepassing van vaardigheden voor nettonultechnologieën en bij de in de hoofdstukken II en IV bedoelde bevoegde instanties en aanbestedende diensten door:

1) de Commissie bij te staan bij het beoordelen, voortdurend monitoren en voorspellen van de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten met de benodigde vaardigheden op het gebied van nettonultechnologieën en de beschikbaarheid en benutting van overeenkomstige onderwijs- en opleidingsmogelijkheden, en waar passend input te geven voor de activiteiten van de Europese academies voor nettonultechnologie;

2) de activiteiten van de Europese academies voor nettonultechnologie en van aanbieders van onderwijs en opleidingen die de door de academies ontwikkelde leerprogramma’s aanbieden te volgen, synergieën te bevorderen met andere initiatieven en projecten op het gebied van vaardigheden op nationaal en Unieniveau, en toezicht te houden;

3) belanghebbenden, waaronder de industrie, de sociale partners en aanbieders van onderwijs en opleidingen, te helpen mobiliseren voor de uitrol van de leerprogramma’s die door de Europese academies voor nettonultechnologie worden ontwikkeld;

4) bij te dragen tot de acceptatie en erkenning van credentials van de Europese academies voor nettonultechnologie in de lidstaten om de erkenning van vaardigheden en de afstemming van vaardigheden op banen te bevorderen, onder meer door geldigheid en aanvaarding van de credentials overal op de arbeidsmarkt van de Europese Unie te bevorderen;

5) de ontwikkeling te ondersteunen van Europese beroepsprofielen, bestaande uit een gemeenschappelijk geheel van kennis, vaardigheden en competenties voor belangrijke beroepen op het gebied van nettonultechnologieën, waarbij onder meer wordt voortgebouwd op de leerprogramma’s die door de Europese academies voor nettonultechnologie worden ontwikkeld, en, waar zinvol, gebruik wordt gemaakt van de terminologie van de Europese classificatie van vaardigheden, competenties, kwalificaties en beroepen (ESCO) om de transparantie en mobiliteit tussen banen en over de grenzen van de interne markt heen te bevorderen;

6) adequate arbeidsomstandigheden in banen in de nettonultechnologiesector te bevorderen, de aantallen jongeren, vrouwen en senioren op de arbeidsmarkt voor nettonultechnologie te vergroten en gekwalificeerde werknemers uit derde landen aan te trekken, en op die manier een diversere beroepsbevolking tot stand te brengen;

7) nauwere coördinatie en uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten te bevorderen om de beschikbaarheid van vaardigheden op het gebied van nettonultechnologieën te verbeteren, onder meer door bij te dragen aan beleid van de Unie en de lidstaten op het gebied van het aantrekken van nieuw talent uit derde landen.

Hoofdstuk VI
Innovatie

Artikel 26
Testomgevingen voor nettonultechnologie

1. De lidstaten kunnen op eigen initiatief testomgevingen voor nettonultechnologie opzetten, die het mogelijk maken innovatieve nettonultechnologieën te ontwikkelen, te testen en te valideren in een gecontroleerde omgeving onder reële omstandigheden en gedurende een beperkte periode, alvorens zij in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, zodat het leren op regelgevingsgebied en het potentieel voor opschaling en bredere toepassing worden verbeterd. De lidstaten richten testomgevingen voor nettonultechnologie, overeenkomstig lid 1, op het verzoek van elk bedrijf dat innovatieve nettonultechnologieën ontwikkelt en voldoet aan de in lid 4, punt a), bedoelde toelatings- en selectiecriteria en dat door de bevoegde instanties is geselecteerd na de in lid 4, punt b), bedoelde selectieprocedure.

2. De modaliteiten en de voorwaarden voor de inrichting en werking van de testomgevingen voor nettonultechnologie in het kader van deze verordening worden vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in artikel 36 bedoelde onderzoeksprocedure. De modaliteiten en voorwaarden zijn, voor zover mogelijk, gericht op flexibiliteit voor de nationale bevoegde instanties om hun testomgevingen voor nettonultechnologie naar eigen invulling op te zetten en te gebruiken, innovatie en leren op regelgevingsgebied te bevorderen en met name rekening te houden met de bijzondere omstandigheden en capaciteiten van deelnemende kmo’s, met inbegrip van start-ups. De in lid 3 bedoelde uitvoeringshandelingen bevatten gemeenschappelijke kernbeginselen met betrekking tot de volgende punten:

a) geschiktheid en selectie voor deelname aan de testomgevingen voor nettonultechnologie;

b) procedures voor het aanvragen van toelating tot, de deelname aan, monitoring van, het verlaten van en de beëindiging van de testomgevingen voor nettonultechnologie, met inbegrip van het plan voor die testomgeving en het eindverslag;

c) de voorwaarden die van toepassing zijn op de deelnemers.

3. Deelname aan de testomgevingen voor nettonultechnologie doet geen afbreuk aan de toezichts- en corrigerende bevoegdheden van de autoriteiten die toezicht houden op de testomgeving. Het testen, ontwikkelen en valideren van innovatieve nettonultechnologieën vindt plaats onder direct toezicht en directe begeleiding van de bevoegde instanties. De bevoegde instanties oefenen hun toezichtbevoegdheden op flexibele wijze uit binnen de grenzen van de desbetreffende wetgeving, door bestaande regelgevingspraktijken aan te passen en gebruik te maken van hun discretionaire bevoegdheden bij de uitvoering en handhaving van wettelijke bepalingen voor een specifieke testomgeving voor nettonultechnologie, met als doel belemmeringen weg te nemen, de regeldruk te verlichten, onzekerheid over de regelgeving te verminderen en innovatie op het gebied van nettonultechnologieën te ondersteunen.

4. Indien dit relevant is voor de verwezenlijking van de doelstelling van dit artikel, overwegen de bevoegde instanties afwijkingen of vrijstellingen toe te staan voor zover dit op grond van het toepasselijke Unierecht of nationale recht mogelijk is. De bevoegde instanties zorgen ervoor dat het plan voor de testomgeving waarborgt dat de belangrijkste doelstellingen en essentiële eisen van de EU- en nationale wetgeving worden nageleefd. De bevoegde instanties zorgen ervoor dat alle significante risico’s voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu die bij de ontwikkeling en het testen van innovatieve nettonultechnologieën aan het licht zijn gekomen, openbaar bekend worden gemaakt en dat de ontwikkelings- en testprocedure onmiddellijk wordt opgeschort totdat dat risico is beperkt. Wanneer de bevoegde instanties van oordeel zijn dat het voorgestelde project uitzonderlijke risico’s voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, de bevolking in het algemeen of het milieu met zich meebrengt, met name omdat het gaat om tests, ontwikkeling of validering waarbij bijzonder giftige stoffen betrokken zijn, keuren zij het plan voor de testomgeving pas goed wanneer zij ervan overtuigd zijn dat passende waarborgen zijn ingesteld die in verhouding staan tot het vastgestelde uitzonderlijke risico.

5. De instanties mogen met betrekking tot de nettonultechnologie die in de testomgeving wordt bestudeerd geen administratieve boetes of andere sancties voor inbreuken op de toepasselijke wetgeving van de Unie of de lidstaten opleggen aan deelnemers die het overeenkomstig dit artikel vastgestelde en in lid 2 genoemde plan voor de testomgeving en de voorwaarden voor hun deelname daaraan naleven en te goeder trouw de richtsnoeren van de instanties opvolgen.

6. Deelnemers aan de testomgeving voor innovatieve nettonultechnologieën blijven aansprakelijk overeenkomstig toepasselijke aansprakelijkheidswetgeving van de Unie en de lidstaten voor aan derden toegebrachte schade als gevolg van tests die zich in de testomgeving plaatsvinden.

7. De duur van de testomgeving voor nettonultechnologie kan met instemming van de nationale bevoegde instantie volgens dezelfde procedure worden verlengd. 

8. De testomgevingen voor nettonultechnologie worden zo vormgegeven en uitgevoerd dat zij, waar relevant, de grensoverschrijdende samenwerking tussen de nationale bevoegde instanties vergemakkelijken. De lidstaten die testomgevingen voor nettonultechnologie hebben opgezet, gebruiken het platform voor nettonultechnologie in Europa om de activiteiten daarvan te coördineren en samen te werken met het oog op het delen van relevante informatie. Zij brengen jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de resultaten van de tests in testomgevingen, met inbegrip van goede praktijken, geleerde lessen en aanbevelingen over het opzetten van die testomgevingen, en voor zover relevant, over de toepassing van deze verordening en andere Uniewetgeving binnen de testomgeving op een op die testomgeving afgestemde wijze.

Artikel 27
Maatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen

1. De lidstaten:

a) bieden kleine en middelgrote ondernemingen prioritaire toegang tot de testomgevingen voor innovatieve nettonultechnologieën, voor zover die aan de in artikel 26 vastgestelde voorwaarden voor toelating voldoen;

b) organiseren bewustmakingsactiviteiten over de deelname aan testomgevingen door kleine en middelgrote ondernemingen;

c) zetten indien passend een speciaal communicatiekanaal op om contact te onderhouden met kleine en middelgrote ondernemingen om richtsnoeren te verstrekken en vragen over de uitvoering van artikel 26 te beantwoorden.

2. De lidstaten houden rekening met de specifieke belangen en behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen en verlenen passende administratieve ondersteuning om ze in staat te stellen deel te nemen aan testomgevingen. Onverminderd de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag moeten de lidstaten kleine en middelgrote ondernemingen informeren over de voor hun activiteiten in de testomgevingen beschikbare financiële steun.

Hoofdstuk VII
Governance

Artikel 28
Oprichting en taken van het platform voor nettonultechnologie in Europa

1. Het platform voor nettonultechnologie in Europa (“het platform”) wordt opgericht.

2. Het platform voert de in deze verordening vastgestelde taken uit.

3. Het platform kan de Commissie en de lidstaten adviseren en bijstaan met betrekking tot hun acties om de in hoofdstuk I van deze verordening uiteengezette doelstellingen te verwezenlijken, waarbij rekening wordt gehouden met de uit hoofde van Verordening (EU) 2018/199975 ingediende nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten.

4. De Commissie en de lidstaten kunnen binnen het platform coördineren met betrekking tot industriële partnerschappen voor nettonul en ook afstemmen met relevante derde landen om de wereldwijde toepassing van nettonultechnologieën te helpen bevorderen en de rol van de industriële capaciteiten van de Unie bij het effenen van de weg voor de wereldwijde transitie naar schone energie te ondersteunen, in overeenstemming met de algemene doelstellingen van deze verordening die voortvloeien uit artikel 1 van deze verordening. Het platform kan periodiek bespreken:

a) hoe de samenwerking tussen de Unie en derde landen in de nettonulwaardeketen kan worden verbeterd;

b) hoe niet-tarifaire handelsbelemmeringen kunnen worden aangepakt, bijvoorbeeld door wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordelingen of door af te spreken om uitvoerbeperkingen te vermijden;

c) welke derde landen prioriteit moeten krijgen bij het sluiten van industriële partnerschappen voor nettonul, waarbij het volgende moet worden meegewogen:

i) de potentiële bijdrage aan de voorzieningszekerheid, onder meer met oog op hun productiecapaciteit voor nettonultechnologieën;

ii) of er al bestaande samenwerkingsovereenkomsten zijn tussen een derde land en de Unie.

5. De lidstaten ondersteunen de Commissie bij de uitvoering van de in het industriële partnerschap voor nettonul vastgestelde maatregelen betreffende samenwerking. Industriële partnerschappen voor nettonul hebben tot doel de handel tussen de deelnemers te vergemakkelijken, onder meer door de nodige investeringen binnen de Unie en in derde landen te bevorderen, de veerkracht en duurzaamheid van de ondersteunende waardeketens te vergroten en een gelijk speelveld te verzekeren.

Artikel 29
Structuur en werking van het platform voor nettonultechnologie in Europa

1. Het platform is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie. De voorzitter is een vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Elke lidstaat benoemt een vertegenwoordiger op hoog niveau voor het platform. Indien dit relevant is voor de functie en de deskundigheid, kan een lidstaat meer dan één vertegenwoordiger hebben met betrekking tot verschillende taken in verband met de werkzaamheden van het platform. Elk lid van het platform heeft een plaatsvervanger.

3. Het platform stelt zijn reglement van orde vast bij gewone meerderheid van zijn leden, op basis van een voorstel van de Commissie.

4. Het platform komt op gezette tijden bijeen om ervoor te zorgen dat het zijn taken, zoals gespecificeerd in deze verordening, doeltreffend uitvoert. Indien nodig komt het platform bijeen op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie of van een gewone meerderheid van zijn leden.

5. De Commissie staat het platform bij door middel van een uitvoerend secretariaat, dat technische en logistieke ondersteuning biedt.

6. Het platform kan permanente of tijdelijke subgroepen oprichten die zich bezighouden met specifieke vragen en taken. 

7. Het platform nodigt vertegenwoordigers van het Europees Parlement uit om als waarnemer zijn vergaderingen bij te wonen, met inbegrip van die van de in lid 6 bedoelde permanente of tijdelijke subgroepen. 

8. Indien passend kan het platform of de Commissie deskundigen en andere derden uitnodigen om vergaderingen van het platform en subgroepen bij te wonen of schriftelijke bijdragen te leveren.

9. Het platform neemt de nodige maatregelen om de veilige behandeling en verwerking van vertrouwelijke en commercieel gevoelige informatie te waarborgen.

10. Het platform stelt alles in het werk om tot consensus te komen.

11. Het platform coördineert en werkt samen met bestaande industriële allianties.

Artikel 30
Koppeling met de nationale energie- en klimaatplannen

De lidstaten houden rekening met deze verordening bij het opstellen van hun nationale energie- en klimaatplannen en de actualiseringen daarvan, die worden ingediend overeenkomstig de artikelen 3, 9 en 14 van Verordening (EU) 2018/1999, met name wat betreft de dimensie “onderzoek, innovatie en concurrentievermogen” van de energie-unie, en bij de indiening van hun tweejaarlijkse voortgangsverslagen overeenkomstig artikel 17 van die verordening.

Hoofdstuk VIII
Monitoring

Artikel 31
Monitoring

1. De Commissie monitort doorlopend:

a) de vooruitgang van de Unie met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde doelstellingen van de Unie, en het daarmee samenhangende effect van deze verordening;

b) de vorderingen bij het bereiken van de in artikel 16 genoemde EU-doelstelling voor CO2-injectiecapaciteit.

2. De lidstaten en de nationale instanties die zij daarvoor aanwijzen, verzamelen en verstrekken de krachtens lid 1, punten a) en b), vereiste gegevens en andere bewijsstukken. Meer specifiek verzamelen zij en brengen zij jaarlijks bij de Commissie verslag uit over gegevens met betrekking tot:

a) ontwikkelingen op het gebied van nettonultechnologie en markttendensen, met inbegrip van gemiddelde investeringskosten en productiekosten, en marktprijzen voor de respectieve nettonultechnologieën;

b) de productiecapaciteit voor nettonultechnologie en aanverwante activiteiten, met inbegrip van gegevens over werkgelegenheid en vaardigheden en de vooruitgang bij de verwezenlijking van de in overweging 13 genoemde doelstellingen voor 2030;

c) de waarde en het volume van de invoer in de Unie en de uitvoer naar landen buiten de Unie van nettonultechnologieën;

d) de gemiddelde duur van de vergunningsprocedures uit hoofde van deze verordening;

e) de soorten en aantallen vergunningen die in de afgelopen 12 maanden op nationaal niveau zijn verleend;

f) het aantal vergunningverleningsprocessen dat in de afgelopen 12 maanden is voltooid, vastgelopen of geannuleerd en, in geval van onderbreking of annulering, de soorten belemmeringen die zich hebben voorgedaan;

g) het aantal testomgevingen dat in de afgelopen 12 maanden is opgezet;

h) de hoeveelheid CO2 die permanent ondergronds wordt opgeslagen overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG;

3. De gegevens omvatten ten minste de informatie die wordt gevraagd in de mededeling van de Commissie over richtsnoeren voor de lidstaten voor de actualisering van de nationale energie- en klimaatplannen voor 2021-2030.

4. Het eerste verslag wordt door elke lidstaat uiterlijk eind mei van het jaar volgend op de datum van inwerkingtreding van deze verordening aan de Commissie toegezonden. De volgende verslagen worden uiterlijk eind mei van elk daaropvolgende jaar toegezonden.

5. De lidstaten geven daarnaast de overeenkomstig lid 2 van dit artikel verkregen gegevens door aan de nationale bureaus voor de statistiek en aan Eurostat met het oog op de samenstelling en publicatie van statistieken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad76. De lidstaten wijzen de nationale instantie aan die verantwoordelijk is voor de toezending aan de nationale bureaus voor de statistiek en Eurostat van de gegevens.

6. Op basis van de overeenkomstig lid 2 van dit artikel ingediende verslagen monitort de Commissie de vooruitgang van de Unie als bedoeld in lid 1, punt a), en publiceert zij jaarlijks aanbevelingen in dat verband als onderdeel van de jaarverslagen over het concurrentievermogen van schone-energietechnologieën, overeenkomstig artikel 35, lid 2, punt m), van Verordening (EU) 2018/1999.

7. Op basis van de overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2009/31/EG ingediende aanvragen voor ontwerp-vergunning en de overeenkomstig de artikelen 17, lid 2, en artikel 18, leden 4 en 6, van deze verordening ingediende verslagen monitort de Commissie de vooruitgang bij het bereiken van de in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde EU-doelstelling voor CO2-injectiecapaciteit en brengt zij hierover jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad.

Hoofdstuk IX
Slotbepalingen

Artikel 32
Bevoegdheidsdelegatie

De Commissie is overeenkomstig artikel 33 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de mate waarin en wijze waarop entiteiten de in artikel 18, lid 1, bedoelde overeenkomsten met andere entiteiten en investeringen in opslagcapaciteit van derden kunnen gebruiken om aan hun individuele bijdrage te voldoen, als bedoeld in artikel 18, lid 5, en tot wijziging van de inhoud van de in artikel 18, lid 6, bedoelde verslagen.

Artikel 33
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 32 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [de datum van toepassing]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 32 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 32 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 34
Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 4 van toepassing.

Artikel 35
Evaluatie

1. Voor... [drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening] en vervolgens om de drie jaar stelt de Commissie een evaluatie van deze verordening op en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

2. Bij de evaluatie wordt beoordeeld of de doelstellingen van deze verordening, zoals vastgesteld in artikel 1, zijn verwezenlijkt en wat het effect ervan is op zakelijke gebruikers, met name kmo’s, en eindgebruikers, en op de doelstellingen van de Europese Green Deal.

3. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de resultaten van het in artikel 31 omschreven monitoringproces.

4. De bevoegde instanties van de lidstaten verstrekken de Commissie alle hun ter beschikking staande informatie die de Commissie nodig kan hebben voor het opstellen van het in lid 1 bedoelde verslag.

Artikel 36
Verwerking van vertrouwelijke informatie

1. Informatie die bij de uitvoering van deze verordening wordt verkregen, wordt alleen gebruikt voor de toepassing van deze verordening en is beschermd door de toepasselijke Unie- en nationale wetgeving.

2. De lidstaten en de Commissie waarborgen de bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en andere gevoelige, vertrouwelijke en gerubriceerde informatie die bij de toepassing van deze verordening is verkregen en opgesteld, met inbegrip van aanbevelingen en te nemen maatregelen, overeenkomstig het Unierecht en het toepasselijke nationale recht.

3. De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat op grond van deze verordening verstrekte of uitgewisselde gerubriceerde informatie geen lagere rubriceringsgraad krijgt of gederubriceerd wordt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller.

4. Indien een lidstaat van oordeel is dat de openbaarmaking van geaggregeerde informatie in het kader van artikel 18 zijn nationale veiligheidsbelangen echter in gevaar kan brengen, kan hij door middel van een onderbouwde kennisgeving bezwaar maken tegen de openbaarmaking van die informatie door de Commissie.

5. De Commissie en de nationale instanties, hun ambtenaren, werknemers en andere personen die onder hun toezicht werken, waarborgen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij bij de uitvoering van hun taken en activiteiten verkrijgen. Deze verplichting geldt ook voor alle vertegenwoordigers van de lidstaten, waarnemers, deskundigen en andere deelnemers die overeenkomstig artikel 29 vergaderingen van het platform bijwonen.

Artikel 37 - Wijziging van Verordening (EU) 2018/1724

Verordening (EU) 2018/1724 wordt als volgt gewijzigd:

1) In bijlage I wordt in de eerste kolom een nieuwe rij “R. Projecten voor de productie van nettonultechnologie:” toegevoegd.

2) In bijlage I worden in de tweede kolom, in de rij “R. Projecten voor de productie van nettonultechnologie:”, de volgende punten toegevoegd:

“1. informatie over het vergunningverleningsproces”;

“2. financiering en diensten in verband met investeringen”;

“3. financieringsmogelijkheden op het niveau van de Unie of de lidstaten”;

“4. bedrijfsondersteunende diensten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de aangifte voor de vennootschapsbelasting, lokale belastingwetgeving en het arbeidsrecht”.

3) In bijlage II wordt in de eerste kolom een nieuwe rij “Projecten voor de productie van nettonultechnologie:” toegevoegd.

4) In bijlage II worden in de tweede kolom, in de rij “Projecten voor de productie van nettonultechnologie”, de volgende punten toegevoegd:

“Procedures voor alle relevante administratieve vergunningen voor het plannen, opbouwen, uitbreiden en exploiteren van projecten voor de productie van nettonultechnologie, met inbegrip van alle vergunningen en milieubeoordelingen die in verband met de bouw, chemische stoffen en aansluiting op het net vereist zijn, en die alle administratieve aanvragen en procedures omvatten”.

5) In bijlage II wordt in de derde kolom, in de rij “R. Projecten voor de productie van nettonultechnologie”, het volgende punt toegevoegd:

“Alle outputs met betrekking tot de procedures, van de erkenning van de geldigheid van de aanvraag tot de kennisgeving van het raambesluit over het resultaat van de procedure door de verantwoordelijke nationale bevoegde instantie”.

6) Aan bijlage III wordt het volgende punt toegevoegd:

“8. Nationale bevoegde instanties die optreden als een centraal aanspreekpunt overeenkomstig artikel 4 van de verordening voor een nettonulindustrie.”

Artikel 38
Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op … [de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie].

Zij is van toepassing met ingang van [de datum van inwerkingtreding]. Tot [2 jaar na de datum van toepassing van deze verordening] is artikel 19, lid 2, punten a), b) en c), alleen van toepassing op opdrachten die worden gesloten door aankoopcentrales als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 16), van Richtlijn 2014/24/EU en artikel 2, lid 1, punt 12), van Richtlijn 2014/25/EU, en op opdrachten met een waarde gelijk aan of hoger dan 25 miljoen EUR.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.