Artikelen bij COM(2022)216 - Tegemoetkoming ter vermindering van de ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen en tot beperking van de aftrekbaarheid van rente voor de vennootschapsbelasting

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
Onderwerp

Bij deze richtlijn worden regels vastgesteld betreffende de aftrek, in de vennootschapsbelasting, van een tegemoetkoming voor de aanwas van eigen vermogen en betreffende de beperking van de fiscale aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus.

Artikel 2
Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op belastingplichtigen die in een of meer lidstaten aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, met inbegrip van in een of meer lidstaten gelegen vaste inrichtingen van entiteiten die hun fiscale woonplaats in een derde land hebben.

Deze richtlijn is evenwel niet van toepassing op de volgende financiële ondernemingen:

a) “kredietinstelling” als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/201317 van het Europees Parlement en de Raad;

b) “beleggingsonderneming” als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU18 van het Europees Parlement en de Raad;

c) “beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen” als omschreven in artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU19 van het Europees Parlement en de Raad, met inbegrip van een beheerder van Europese durfkapitaalfondsen in de zin van Verordening (EU) nr. 345/201320 van het Europees Parlement en de Raad, een beheerder van Europese sociaalondernemerschapsfondsen in de zin van Verordening (EU) nr. 346/201321 van het Europees Parlement en de Raad, en een beheerder van Europese langetermijnbeleggingsinstellingen in de zin van Verordening (EU) 2015/76022 van het Europees Parlement en de Raad;

d) “beheermaatschappij voor een instelling voor collectieve belegging in effecten” als omschreven in artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG23 van het Europees Parlement en de Raad;

e) “verzekeringsonderneming” als omschreven in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG24 van het Europees Parlement en de Raad;

f) “herverzekeringsonderneming” als omschreven in artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG;

g) “instelling voor bedrijfspensioenvoorziening” als omschreven in artikel 6, punt 1), van Richtlijn (EU) 2016/234125 van het Europees Parlement en de Raad;

h) pensioeninstellingen die pensioenregelingen uitvoeren die onder Verordening (EG) nr. 883/200426 van het Europees Parlement en de Raad vallen, alsook elke juridische entiteit die is opgericht met het oog op de beleggingen van die regelingen;

i) “alternatieve beleggingsinstelling” (abi) als omschreven in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61/EU, beheerd door een abi-beheerder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU of een abi als omschreven in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61/EU die onder toezicht staat uit hoofde van het toepasselijke nationale recht;

j) instellingen voor collectieve belegging in effecten in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG;

k) “centrale tegenpartij” als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/201227 van het Europees Parlement en de Raad;

l) “centrale effectenbewaarinstelling” als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 909/201428 van het Europees Parlement en de Raad;

m) een special purpose vehicle dat is goedgekeurd overeenkomstig artikel 211 van Richtlijn 2009/138/EG;

n) “special purpose entity voor securitisatiedoeleinden” als omschreven in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2017/240229 van het Europees Parlement en de Raad;

o) “verzekeringsholding” als omschreven in artikel 212, lid 1, punt f), van Richtlijn 2009/138/EG of “gemengde financiële holding” als omschreven in artikel 212, lid 1, punt h), van Richtlijn 2009/138/EG, die deel uitmaakt van een verzekeringsgroep die onderworpen is aan toezicht op het niveau van de groep overeenkomstig artikel 213 van die richtlijn en die niet is vrijgesteld van groepstoezicht overeenkomstig artikel 214, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG;

p) “betalingsinstelling” als omschreven in artikel 4, punt 4, van Richtlijn (EU) 2015/236630 van het Europees Parlement en de Raad;

q) “instelling voor elektronisch geld” als omschreven in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2009/110/EG31 van het Europees Parlement en de Raad;

r) “crowdfundingdienstverlener” als omschreven in artikel 2, lid 1, punt e, van Verordening (EU) 2020/150332 van het Europees Parlement en de Raad;

s) “aanbieder van cryptoactivadiensten” als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 8, van Verordening .../... 33 van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 3
Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1) “verbonden onderneming”: een persoon die gelieerd is met een andere persoon op ten minste één van de volgende wijzen:

a) de persoon neemt deel aan de leiding van de andere persoon waarbij hij invloed van betekenis kan uitoefenen op die andere persoon;

b) de persoon neemt deel aan de zeggenschap over de andere persoon door middel van een deelneming van meer dan 25 % van de stemrechten;

c) de persoon neemt deel in het kapitaal van de andere persoon door middel van een eigendomsrecht van, rechtstreeks of middellijk, meer dan 25 % van het kapitaal;

d) de persoon heeft recht op 25 % of meer van de winsten van de andere persoon.

Indien meer dan één persoon deelneemt aan de leiding van, aan de zeggenschap over of in het kapitaal of de winsten van dezelfde persoon als bedoeld in lid 1, worden alle betrokken personen als verbonden ondernemingen beschouwd.

Indien dezelfde personen deelnemen aan de leiding van, aan de zeggenschap over of in het kapitaal of de winsten van meer dan één persoon als bedoeld in lid 1, worden alle betrokken personen als verbonden ondernemingen beschouwd.

Voor de toepassing van deze definitie worden onder “persoon” zowel rechtspersonen als natuurlijke personen verstaan. Een persoon die met betrekking tot de stemrechten of het kapitaalbezit van een entiteit samen met een andere persoon optreedt, wordt beschouwd als houder van een deelneming in alle stemrechten of het volledige kapitaalbezit dat die andere persoon in de genoemde entiteit heeft.

Bij middellijke deelneming wordt vastgesteld of aan de criteria van lid 1, punt c), is voldaan door vermenigvuldiging van de deelnemingspercentages door de opeenvolgende niveaus. Een persoon die meer dan 50 % van de stemrechten houdt, wordt geacht 100 % te houden.

Een natuurlijk persoon, zijn of haar echtgenoot en bloedverwanten in de rechte lijn worden behandeld als één persoon.

Een verbonden onderneming overeenkomstig dit lid omvat ook iedere handeling waardoor een persoon een verbonden onderneming wordt;

2) “belastingtijdvak”: een kalenderjaar of een andere passende periode voor belastingdoeleinden;

3) “groep” : een groep als omschreven in artikel 2, punt 11, van Richtlijn 2013/34/EU34 van het Europees Parlement en van de Raad;

4) “deelneming”: een deelnemingsbelang als omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2013/34/EU;

5) “kmo”: alle ondernemingen die de in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2013/34/EU vastgestelde grensbedragen voor middelgrote ondernemingen niet overschrijden;

6) “eigen vermogen”: in een gegeven belastingtijdvak, de som van het gestort kapitaal, het agio, de herwaarderingsreserve, reserves en overgedragen resultaten;

7) “netto eigen vermogen”: het verschil tussen het eigen vermogen van een belastingplichtige en de som van de fiscale waarde van zijn deelneming in het kapitaal van verbonden ondernemingen en van zijn eigen aandelen;

8) “reserves”: elk van de volgende:

1) de wettelijke reserve, voor zover het nationale recht de vorming van deze reserve voorschrijft;

2) de reserve voor eigen aandelen, voor zover het nationale recht de vorming van deze reserve voorschrijft, onverminderd het bepaalde in artikel 24, lid 1, punt b), van Richtlijn 2012/30/EU;

3) de statutaire reserves;

4) overige reserves, met inbegrip van de reëlewaardereserve.

HOOFDSTUK II
TEGEMOETKOMING VOOR EIGEN VERMOGEN EN RENTEAFTREK

Artikel 4
Tegemoetkoming voor eigen vermogen

1. Gedurende tien opeenvolgende belastingtijdvakken kan een tegemoetkoming voor eigen vermogen worden afgetrokken van de belastbare grondslag van een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting, tot maximaal 30 % van de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van die belastingplichtige.

Indien de overeenkomstig de eerste alinea aftrekbare tegemoetkoming voor eigen vermogen hoger is dan het netto belastbare inkomen van een belastingplichtige in een belastingtijdvak, dragen de lidstaten er zorg voor dat de belastingplichtige het overschot aan tegemoetkoming voor eigen vermogen, zonder beperking in de tijd, voorwaarts kan verrekenen in de volgende tijdvakken.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de belastingplichtigen het deel van de tegemoetkoming voor eigen vermogen dat hoger is dan 30 % van de ebitda in een belastingtijdvak, gedurende maximaal vijf belastingtijdvakken voorwaarts kunnen verrekenen.

2. Met inachtneming van artikel 5 wordt de grondslag van de tegemoetkoming voor eigen vermogen berekend als het verschil tussen het netto eigen vermogen aan het einde van het belastingtijdvak en het netto eigen vermogen aan het einde van het voorgaande belastingtijdvak.

De tegemoetkoming voor eigen vermogen is gelijk aan de grondslag van de tegemoetkoming, vermenigvuldigd met de risicovrije tienjaarsrente voor de desbetreffende valuta en vermeerderd met een risicopremie van 1 % dan wel, wanneer de belastingplichtige een kmo is, een risicopremie van 1,5 %.

Voor de toepassing van de tweede alinea van dit lid is de risicovrije tienjaarsrente voor de desbetreffende valuta de risicovrije rente met een looptijd van tien jaar voor de desbetreffende valuta, zoals bepaald in de overeenkomstig artikel 77 sexies, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG aangenomen uitvoeringshandelingen voor de referentiedatum 31 december van het jaar dat aan het desbetreffende belastingtijdvak voorafgaat.

3. Indien de grondslag van de tegemoetkoming voor eigen vermogen, nadat al een tegemoetkoming voor eigen vermogen is gekregen, negatief is in een belastingtijdvak, wordt een bedrag, gelijk aan die negatieve grondslag, belastbaar gedurende tien opeenvolgende belastingtijdvakken tot maximaal de totale aanwas van het netto eigen vermogen waarvoor een dergelijke tegemoetkoming krachtens deze richtlijn is gekregen, tenzij de belastingplichtige op afdoende wijze aantoont dat dit te wijten is aan boekhoudkundige verliezen in het belastingtijdvak of aan een wettelijke verplichting om kapitaal af te bouwen.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 gedelegeerde handelingen tot wijziging van lid 2 van dit artikel aan te nemen waarbij de hoogte van de risicopremie wordt aangepast wanneer aan een van de twee onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) de risicovrije tienjaarsrente als bedoeld in lid 2 van dit artikel varieert met betrekking tot ten minste drie Unievaluta’s met meer dan twee procentpunten in vergelijking met het belastingtijdvak waarin de meest recente gedelegeerde handeling tot wijziging van de risicopremie of, wanneer er geen dergelijke gedelegeerde handeling bestaat, deze richtlijn van toepassing is geworden; of

b) het bruto binnenlands product van de EU kent in ten minste twee opeenvolgende kwartalen een nul- of negatieve groei;

en

c) de relevante gegevens, rapporten en statistieken, inclusief die welke door de lidstaten zijn verstrekt, leiden tot de conclusie dat het EU-gemiddelde van de schuldfinancieringsvoorwaarden die gelden voor de belastingplichtigen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, meer dan verdubbeld of gehalveerd is sinds de laatste vaststelling van de in lid 2 bedoelde risicopremie.

Het percentage van de stijging of daling van de risicopremie wordt afgestemd op de wijzigingen van de in punt c) van de eerste alinea bedoelde financieringsvoorwaarden, andere dan wijzigingen van de risicovrije rente voor de EU zoals bepaald in de overeenkomstig artikel 77 sexies, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG aangenomen uitvoeringshandelingen, en is in elk geval niet groter dan het percentage van de stijging of daling van de in punt c) van de eerste alinea bedoelde financieringsvoorwaarden.

Artikel 5
Antimisbruikregels

1. De lidstaten nemen passende maatregelen om te voorkomen dat in de grondslag van de tegemoetkoming voor eigen vermogen een bedrag wordt opgenomen voor een aanwas die het resultaat is van:

a) de toekenning van leningen tussen verbonden ondernemingen;

b) een overdracht van deelnemingen of van een “going concern”-bedrijfsactiviteit tussen verbonden ondernemingen;

c) een inbreng in contanten van een persoon die fiscaal inwoner is van een jurisdictie die geen inlichtingen uitwisselt met de lidstaat waar de belastingplichtige de tegemoetkoming voor eigen vermogen wil aftrekken.

Dit lid is niet van toepassing indien de belastingplichtige op afdoende wijze aantoont dat de desbetreffende transactie op reële commerciële grondslag berust en niet tot een dubbele aftrek van de vastgestelde tegemoetkoming voor eigen vermogen leidt.

2. Wanneer aan aanwas van het eigen vermogen het resultaat is van een inbreng in natura of een investering in een activum, nemen de lidstaten de passende maatregelen om er zorg voor te dragen dat de waarde van het activum bij de berekening van de grondslag van de tegemoetkoming slechts in aanmerking wordt genomen als het activum noodzakelijk is voor de uitoefening van de inkomensgenererende activiteiten van de belastingplichtige.

Indien het activum uit aandelen bestaat, wordt het in aanmerking genomen tegen de boekwaarde.

Indien het activum niet uit aandelen bestaat, wordt het in aanmerking genomen tegen de marktwaarde, tenzij een erkende externe accountant een andere waarde heeft bepaald.

3. Wanneer aan aanwas van het eigen vermogen het resultaat is van een reorganisatie van een groep, wordt die aanwas bij de berekening van de grondslag van de tegemoetkoming voor eigen vermogen voor de belastingplichtige overeenkomstig artikel 4 slechts in aanmerking genomen voor zover dit er niet toe leidt dat het eigen vermogen (of een deel daarvan) dat al in de groep aanwezig was vóór de reorganisatie, in nieuw eigen vermogen wordt omgezet.

Artikel 6
Beperking van de renteaftrek

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat een belastingplichtige het financieringskostensurplus als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn (EU) 2016/116435 van de Raad kan aftrekken van zijn belastbare grondslag in de vennootschapsbelasting tot maximaal een bedrag (a) ten belope van 85 % van een dergelijk in het belastingtijdvak ontstane surplus. Als dat bedrag hoger is dan het overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/1164 bepaalde bedrag (b), dragen de lidstaten er zorg voor dat de belastingplichtige het recht heeft om alleen het laagste van beide bedragen in het belastingtijdvak af te trekken. Het verschil tussen de bedragen (a) en (b) wordt overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/1164 voorwaarts of achterwaarts verrekend.

2. Lid 1 is van toepassing op een financieringskostensurplus dat is ontstaan vanaf [Publicatiebureau: gelieve de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in te voegen].

HOOFDSTUK III
TOEZICHT EN VERSLAGLEGGING

Artikel 7
Toezicht

Uiterlijk drie maanden na afloop van elk belastingtijdvak verstrekt iedere lidstaat de Commissie de volgende informatie over dat belastingtijdvak:

a) het aantal belastingplichtigen dat de tegemoetkoming voor eigen vermogen in het belastingtijdvak heeft gekregen, ook uitgedrukt als percentage van het totale aantal belastingplichtigen dat onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt;

b) het aantal kmo’s dat de tegemoetkoming in het belastingtijdvak heeft gekregen, ook uitgedrukt als percentage van het totale aantal kmo’s dat onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt, en het aantal kmo’s dat de tegemoetkoming heeft gekregen en die deel uitmaken van een grote groep in de zin van artikel 3, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU;

c) het totale bedrag van de gedane uitgaven of de gederfde belastinginkomsten ingevolge de aftrek van de tegemoetkoming voor eigen vermogen, in vergelijking met het bruto binnenlands product van de lidstaat;

d) het totale bedrag van het financieringskostensurplus;

e) het totale bedrag van het niet-aftrekbare financieringskostensurplus;

f) het aantal belastingplichtigen ten aanzien van wie gedurende het belastingtijdvak antimisbruikmaatregelen zijn genomen uit hoofde van deze richtlijn, met inbegrip van de daarmee samenhangende fiscale gevolgen en opgelegde straffen;

g) de gegevens over de ontwikkeling van de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen in de zin van de posten A en C van bijlage III bij Richtlijn 2013/34/EU in de lidstaat.

Artikel 8
Verslagen

1. Uiterlijk op 31 december 2027 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

2. Bij de opstelling van dit verslag houdt de Commissie rekening met de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 verstrekte informatie.

3. De Commissie publiceert het verslag op haar website.

HOOFDSTUK IV
SLOTBEPALINGEN

Artikel 9
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 4, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [Publicatiebureau: gelieve de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in te voegen].

3. De in artikel 4, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij de Raad daarvan in kennis.

6. Een overeenkomstig artikel 4, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling geen bezwaar heeft gemaakt, of indien de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld dat hij daartegen geen bezwaar zal maken. Die termijn wordt op initiatief van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 10
Informatieverstrekking aan het Europees Parlement

De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van de door haar vastgestelde gedelegeerde handelingen, de mogelijke bezwaren die daartegen worden gemaakt en de intrekking van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad.

Artikel 11
Omzetting

1. De lidstaten dienen uiterlijk op [31 december 2023] de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf [1 januari 2024].

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten kunnen de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op belastingplichtigen die op [1 januari 2024] een tegemoetkoming voor eigen vermogen op grond van de nationale wetgeving krijgen, uitstellen gedurende een periode van maximaal tien jaar maar in ieder geval niet langer dan de looptijd van het nationaalrechtelijke voordeel.

3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 1
Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13
Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.