Artikelen bij COM(2020)803 - Activiteiten en raadplegingen van de coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 14.12.2020

COM(2020) 803 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

AAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de activiteiten en raadplegingen van de in artikel 31 van Verordening (EU) 2019/125 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing bedoelde coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering


1.Inleiding

Krachtens artikel 31, lid 4, van Verordening (EU) 2019/125 van 16 januari 2019 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing ( 1 ) (hierna “de verordening” genoemd), dient de Commissie een jaarverslag voor te leggen aan het Europees Parlement over de activiteiten, onderzoeken en raadplegingen van de coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering. Het verslag mag geen afbreuk doen aan de commerciële belangen van natuurlijke personen of rechtspersonen.

Dit verslag bevat informatie over de activiteiten van de coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering in 2019.

2.Regelgevingskader

De verordening heeft tot doel enerzijds de doodstraf en anderzijds foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in landen buiten de EU te voorkomen door de handel in bepaalde goederen aan banden te leggen. In de verordening wordt een onderscheid gemaakt tussen goederen die:

-bedoeld zijn om schade toe te brengen en niet mogen worden verhandeld (bijlage II), of

-voor legitieme doeleinden kunnen worden gebruikt, zoals uitrusting voor de wetshandhaving (bijlage III) of goederen voor therapeutisch gebruik (bijlage IV).

Voor de handel in dergelijke goederen gelden bepaalde beperkingen.

Daarom beperkt de verordening de handel met derde landen. Zij doet met name het volgende:

I.Op grond van de verordening is in de EU de invoer, uitvoer of doorvoer van goederen (vermeld in bijlage II) die geen enkel ander gebruik in de praktijk hebben dan de toepassing van de doodstraf of foltering, verboden. Het verlenen van technische bijstand in verband met dergelijke goederen, en specifiek de opleiding in het gebruik ervan, is eveneens verboden. Reclame voor dergelijke goederen in gedrukte media of op internet of reclametijd op televisie of radio, of het uitstallen of te koop aanbieden in een tentoonstelling of beurs, zijn eveneens verboden.

II.Voor in bijlage III vermelde goederen die voor de doodstraf of voor foltering zouden kunnen worden gebruikt, maar die ook voor andere legitieme doelen (wetshandhaving) kunnen worden ingezet, moet vooraf een uitvoervergunning worden verkregen, die per geval wordt uitgereikt. Een dergelijke vergunning is ook vereist voor het verlenen van technische bijstand of tussenhandeldiensten in verband met deze categorie van goederen. In bijlage III zijn niet opgenomen: a) vuurwapens die onder Verordening (EU) nr. 258/2012 2 vallen; b) producten voor tweeërlei gebruik die onder Verordening (EG) nr. 428/2009 3 vallen; c) goederen waarop Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/CFSP 4 van toepassing is.

III.De verordening reguleert de handel in goederen - scheikundige of farmaceutische stoffen (bijlage IV) - die voor de doodstraf zouden kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld producten die zouden kunnen worden gebruikt om mensen te executeren door hun een dodelijke injectie toe te dienen). Er werd een specifieke vergunning ingevoerd (de “algemene Unie-uitvoervergunning”) om de uitvoer van dergelijke anesthetica te controleren en te voorkomen dat deze worden doorgevoerd voor gebruik in executies met een dodelijke injectie, zonder echter de handel in deze stoffen voor medische, diergeneeskundige of andere doeleinden te beperken.

De lijsten van verboden en gecontroleerde goederen zijn opgenomen in de bijlagen II, III en IV bij de verordening.

3.Activiteiten van de Coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering

De Coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering (hierna “ATCG” genoemd) is opgericht bij Verordening (EU) 2016/2134 van het Europees Parlement en de Raad om vragen over de toepassing van de verordening te onderzoeken.

De ATCG dient als platform waarop de deskundigen uit de lidstaten en de Commissie informatie over administratieve praktijken kunnen uitwisselen en kunnen discussiëren over de uitlegging van de verordening, technische vragen met betrekking tot de vermelde goederen, ontwikkelingen in verband met de verordening en eventuele andere vraagstukken. De Commissie raadpleegt de ATCG ook bij de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 5 ).

De ATCG heeft in 2019 twee vergaderingen gehouden, op 29 april en 17 december, om informatie uit te wisselen over een aantal hieronder samengevatte kwesties in verband met de uitvoering van de verordening.

3.1.Ontwikkelingen in verband met de basishandeling

De ATCG is in kennis gesteld van ontwikkelingen met betrekking tot het basisbesluit, namelijk de codificatie van Verordening (EG) nr. 1236/2005 in Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019. De oorspronkelijke Verordening (EG) nr. 1236/2005 is tussen 2005 en 2018 herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid is de verordening gecodificeerd. Verordening (EG) nr. 1236/2005 werd bij de gecodificeerde verordening ingetrokken. Alle wijzigingen aan Verordening (EG) nr. 1236/2005 werden geconsolideerd, maar de lijsten van gecontroleerde goederen bleven ongewijzigd.

De Commissie heeft de ATCG ook in kennis gesteld van, en vervolgens geraadpleegd over, een ontwerp van gedelegeerde handeling tot wijziging van: i) de lijst van bevoegde autoriteiten (opgenomen in bijlage I) en ii) de lijst van bestemmingen waarop de algemene Unie-uitvoervergunning (bijlage V) van toepassing is (met toevoeging van Gambia en Madagaskar). Tot nu toe wordt een land van buiten de EU opgenomen in bijlage V indien het een internationale overeenkomst heeft geratificeerd waarmee het zich ertoe verbindt de doodstraf voor alle misdrijven af te schaffen. Voor landen die geen lid zijn van de Raad van Europa, betekent dit dat het land in kwestie zonder voorbehoud het Tweede Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten(IVBPR) moet hebben geratificeerd ( 6 ). Gambia heeft het tweede facultatieve protocol bij het IVBPR zonder voorbehoud geratificeerd. Hetzelfde geldt voor Madagaskar en de landen die eerder in 2017 aan de lijst waren toegevoegd 7 .

3.2.Handelsinformatie: rapportage van gegevens

De Commissie heeft samen met de leden van de ATCG de status beoordeeld van de ontvangen en nog niet afgehandelde bijdragen van EU-lidstaten voor de voorgaande jaren (2017 en 2018) met het oog op de opstelling van het jaarverslag van de Commissie overeenkomstig artikel 31, lid 4, van Verordening (EU) 2019/125. De Commissie heeft benadrukt dat alle lidstaten verslag moeten uitbrengen, ook al is er geen uitvoervergunning verleend of geweigerd.

In de bredere context van het rapportageproces heeft de Commissie samen met de ATCG onderzocht of de rapportering wordt uitgebreid tot zaken als i) informatie over vergunningen voor tussenhandeldiensten en technische bijstand en ii) informatie over het gebruik van de algemene Unie-uitvoervergunning. De ATCG besprak ook de mogelijkheid om de eindgebruiker te betrekken bij de regelmatige verslaglegging. Eén nationale bevoegde autoriteit was van mening dat dergelijke informatie alleen op verzoek aan de Commissie moet worden verstrekt, overeenkomstig artikel 26, lid 2.

Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie de ATCG in kennis gesteld van haar voornemen om het rapportageformulier te actualiseren teneinde een breder scala aan gegevens op te nemen, ter voorbereiding van de verslagleggingsexercitie voor 2019.

3.3.Beoordeling van Verordening (EU) nr. 2019/125

De Commissie heeft de ATCG in kennis gesteld van het proces voor de beoordeling van de verordening als bedoeld in artikel 32. Overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving heeft de Commissie in juli 2019 een routekaart gepubliceerd waarin de reikwijdte van de exercitie, de raadplegingsmodaliteiten en de betrokkenheid van de belanghebbenden worden uiteengezet, alsook een voorlopig tijdschema. De Commissie heeft de ATCG ook meegedeeld dat zij in het kader van de beoordeling (en in overeenstemming met artikel 32 van de verordening) informatie inwint over specifieke delen van de verordening: de in artikel 33 bedoelde sancties en de in de artikelen 10 en 14 bedoelde aanvullende nationale maatregelen.

De Commissie heeft de ATCG verzocht deel te nemen aan het beoordelingsproces door de ATCG in kennis te stellen van de standpunten, opmerkingen, suggesties en informatie van de lidstaten over beste praktijken - en over lacunes - die de lidstaten bij de dagelijkse uitvoering van de verordening kunnen hebben vastgesteld. Er werden suggesties gedaan om richtsnoeren voor risicobeoordeling op te stellen of een systeem op te zetten voor een gedachtewisseling, in een passend formaat, over exportbestemmingen.

De ATCG werd ook verzocht de publieke raadpleging onder de aandacht te brengen en input te krijgen van andere delen van hun overheidsdiensten, voor zover van toepassing.

3.4.Alliantie ter bestrijding van de handel in marteltuigen

De Commissie heeft actuele informatie verstrekt over de stand van zaken met betrekking tot de Alliantie ter bestrijding van de handel in marteltuigen, met name de aanneming op 28 juni 2019 van de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN getiteld “Towards torture-free trade: examining the feasibility, scope and parameters for possible common international standards”. 8 De resolutie legde de basis voor de toekomstige werkzaamheden van de VN op dit gebied. De Commissie heeft blijk gegeven van haar vastberadenheid bij de bestrijding van handel in marteltuigen door steun te verlenen aan de werkzaamheden van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten bij de follow-up van de uitvoering van de resolutie.


(1)

 De verordening met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, werd vastgesteld op 30.7.2005 (Verordening (EG) nr. 1236/2005). Zij is verscheidene keren gewijzigd, laatstelijk bij Verordening (EU) 2016/2134 van 23.11.2016 en vervolgens gecodificeerd als Verordening (EU) 2019/125 van 16.1.2019 (PB L 30 van 31.1.2019, blz. 1).

(2)

 Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 1).

(3)

 Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1).

(4)

Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (GBVB) (2020/C85/01) (PB C 85 van 13.3.2020, blz. 1).

(5)

PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(6)

Artikel 2 van het Tweede Facultatief Protocol bij het IVBPR bepaalt dat een land bij de bekrachtiging of toetreding een voorbehoud kan maken dat voorziet in de toepassing van de doodstraf in tijd van oorlog (op grond van een veroordeling wegens een zeer ernstig misdrijf van militaire aard dat in oorlogstijd is begaan).

(7)

Verordening (EG) nr. 2018/181 van 18 oktober 2017, waarbij de Dominicaanse Republiek, Sao Tomé en Principe en Togo worden toegevoegd.

(8)

 Resolutie A/73/L.94: “Towards torture-free trade: examining the feasibility, scope and parameters for possible common international standards” (vert. Bestrijding van handel in marteltuigen: onderzoek naar de haalbaarheid, de reikwijdte en parameters voor eventuele gemeenschappelijke internationale normen), op 28 juni 2019 goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.