Artikelen bij COM(2020)695 - Standpunt Raad over wijzigen verordeningen inzake betekening van stukken én samenwerking tussen gerechten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke of in handelszaken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 6.11.2020

COM(2020) 695 final

2018/0203(COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

overeenkomstig artikel 294, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

over het

door de Raad ingenomen standpunt in eerste lezing over de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (“betekening en kennisgeving van stukken”) en van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken

Deze mededeling heeft betrekking op
COM(2018) 378 final - 2018/0203(COD) en COM(2018) 379 final – 2018/0204(COD)


2018/0203 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

overeenkomstig artikel 294, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

over het

door de Raad ingenomen standpunt in eerste lezing over de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (“betekening en kennisgeving van stukken”) en van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken

Deze mededeling heeft betrekking op
COM(2018) 378 final - 2018/0203(COD) en COM(2018) 379 final – 2018/0204(COD)

1. Achtergrond


Verordening (EG) nr. 1393/2007 biedt snelle kanalen en uniforme procedures voor de rechtstreekse verzending van stukken van de aangewezen bevoegde instanties van de ene lidstaat naar die van de andere lidstaat met het oog op de betekening of kennisgeving in deze laatste lidstaat. De verordening bevat bepaalde minimumnormen inzake de bescherming van de rechten van de verdediging (bijvoorbeeld de artikelen 8 en 19) en stelt uniforme wettelijke voorwaarden vast voor de rechtstreekse grensoverschrijdende betekening of kennisgeving van een stuk per post.

Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken is een belangrijk instrument voor Europese justitiële samenwerking, aangezien die vaak van cruciaal belang is om voldoende bewijsmateriaal te kunnen voorleggen ter staving van een vordering. De verordening voorziet voor de hele EU in een systeem voor de rechtstreekse en snelle verzending en uitvoering van verzoeken voor het verkrijgen van bewijs tussen de gerechten en bevat precieze voorschriften ten aanzien van de vorm en de inhoud van dergelijke verzoeken.

In de EU-agenda voor justitie voor 2020 1 wordt onderstreept dat met het oog op het vergroten van het wederzijds vertrouwen van de EU-lidstaten in elkaars rechtsstelsels, moet worden nagegaan of het nodig is de procedurele rechten in burgerlijke zaken te versterken, bijvoorbeeld wat betreft de betekening en kennisgeving van stukken. De beoogde verbetering van het kader voor justitiële samenwerking in de EU is ook in overeenstemming met de doelstellingen die de Commissie nastreeft met de strategie voor de digitale eengemaakte markt 2 . Wat e-overheid betreft, wijst de strategie op de noodzaak het overheidsbestuur (inclusief de rechterlijke macht) te moderniseren, grensoverschrijdende interoperabiliteit te realiseren en de interactie met de burgers te vergemakkelijken.

De Commissie heeft in 2017 overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving een Refit-evaluatie (gezonde regelgeving) uitgevoerd om de werking van de instrumenten te beoordelen. Uit de bevindingen van die Refit-evaluatie is gebleken dat het potentieel van recente technologische ontwikkelingen niet ten volle wordt benut. Wat de interoperabiliteit van de nationale IT-systemen betreft, werd in de effectbeoordeling geconcludeerd dat in dit verband met een geringe investering aanmerkelijke verbetering zou kunnen worden bereikt door te vertrouwen op de EU-outputs en reeds bestaande wettelijke normen.

Bijgevolg heeft de Commissie in haar werkprogramma voor 2018 toegezegd voorstellen in te dienen tot herziening van de verordeningen.

Indiening van de voorstellen bij het Europees Parlement en de Raad:31 mei 2018.

Adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité:


Standpunten van het Europees Parlement in eerste lezing:


Vaststelling van de standpunten van de Raad:


17 oktober 2018.


13 februari 2019.


4 november 2020.


2. Doel van de voorstellen van de Commissie


De voorstellen beogen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en de interne markt beter te doen functioneren, door de efficiëntie en de snelheid van de grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van stukken, en de grensoverschrijdende bewijsverkrijging te vergroten. Dit zal gebeuren door Verordening (EG) nr. 1393/2007 en Verordening (EG) nr. 1206/2001 aan te passen aan technische ontwikkelingen en de voordelen van de digitalisering te benutten. De initiatieven vergroten de rechtszekerheid en dragen aldus bij tot het voorkomen van vertragingen en onnodige kosten voor burgers, bedrijven en overheidsdiensten, en pakken tekortkomingen in de bescherming van de procedurele rechten van partijen aan.


3. Opmerkingen over het standpunt van de Raad


Tijdens de interinstitutionele onderhandelingen heeft de Commissie ervoor gezorgd dat alle kernbeginselen van haar voorstellen werden gewaarborgd, met name: het verplichte karakter van de elektronische verzending van verzoeken als gemeenschappelijk hoofdelement van beide instrumenten, waardoor de communicatie wordt gedigitaliseerd; de mogelijkheid om de betekening of kennisgeving van stukken rechtstreeks elektronisch aan de geadresseerde te verrichten; en nadere regels om ervoor te zorgen dat in het kader van grensoverschrijdende bewijsverkrijging meer gebruik wordt gemaakt van videoconferenties. In trialogen zijn passende oplossingen gevonden voor alle technische kwesties, waaronder de manier waarop wordt verwezen naar e-CODEX 3 (e-justice Communication via Online Data Exchange - communicatie in het kader van e-justitie via online gegevensuitwisseling), en voor twee politieke kwesties met betrekking tot de termijnen voor uitvoeringshandelingen. Deze werden opgelost in overeenstemming met de doelstellingen en het mandaat van de Commissie. Meer in het bijzonder zijn de belangrijkste elementen van het standpunt van de Raad de volgende:

·de Commissie stelt 15 maanden na de inwerkingtreding van de verordeningen uitvoeringshandelingen vast om het technische systeem op te zetten;

·na de vaststelling van de uitvoeringshandelingen hebben de lidstaten vervolgens drie jaar de tijd om het systeem uit te voeren, met dien verstande dat lidstaten die reeds ver genoeg gevorderd zijn, eerder met de uitvoering kunnen beginnen;

·het gedecentraliseerde IT-systeem zal door middel van uitvoeringshandelingen worden vastgesteld;

·de teksten worden omgezet in herschikkingen 4 .


4. Conclusie

De Commissie steunt de standpunten van de Raad.


(1) COM(2014) 144 final.
(2) COM(2015) 192 final.
(3)

   Een IT-instrument op het niveau van de Unie dat een snelle, rechtstreekse, interoperabele, betrouwbare en veilige grensoverschrijdende elektronische uitwisseling van zaakgerelateerde gegevens mogelijk maakt.

(4)

   De Commissie heeft ermee ingestemd dat de teksten in herschikkingen zouden worden omgezet in het belang van de beoefenaars van juridische beroepen, zoals gevraagd door de Raad en het Parlement, en heeft er bij wijze van uitzondering mee ingestemd af te wijken van het Interinstitutioneel Akkoord over herschikkingen, aangezien de oorspronkelijk gekozen wetgevingstechniek, namelijk twee voorstellen als wijzigingsbesluiten, eerder te wijten was aan de specifieke omstandigheden en tijdsdruk in verband met de vaststelling ervan aan het einde van het vorige mandaat van de Commissie, en niet aan de ongeschiktheid van een herschikking; en aangezien tijdens de trialogen is overeengekomen dat de bepalingen waarvoor de Commissie geen wijzigingen heeft voorgesteld en die niet onder het politieke akkoord vallen, ongewijzigd blijven.