Artikelen bij COM(2019)305 - Langetermijnraming van toekomstige in- en uitstromen op de EU-begroting (2020-2024)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 26.6.2019

COM(2019) 305 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Langetermijnraming van toekomstige in- en uitstromen op de EU-begroting (2020-2024)


1.Inleiding

Dit verslag biedt een langetermijnraming van toekomstige in- en uitstromen voor de volgende vijf jaar (2020-2024) zoals voorgeschreven in artikel 247, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement 1 . Bij de analyse is rekening gehouden met de beginselen en voorwaarden van het ontwerpakkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie 2 .

Het toepassingsgebied van de raming geeft de elementen van het huidige en het volgende financieel kader weer. De raming is gebaseerd op het niveau van de kredieten voor 2020, zoals opgenomen in de ontwerpbegroting voor dat jaar. Voor de jaren 2021-2024 worden de vastleggingen uit het Commissievoorstel voor het volgende meerjarig financieel kader 3 in aanmerking genomen.

De raming van vorig jaar 4 had betrekking op de periode 2019-2023; deze nieuwe raming beslaat één extra jaar (2024). De ramingen voor de betalingen betreffende de vastleggingen van het huidige financiële kader zijn bijgewerkt teneinde rekening te houden met de feitelijke uitvoeringsresultaten voor 2018, de begroting 2019 en de voorgestelde wijzigingen daarvan (de ontwerpen van gewijzigde begroting nr. 1 5 , nr. 2 6 en nr. 3 7 ) en de ontwerpbegroting voor 2020 8 .

Wat betreft de betalingen in verband met de vastleggingen voor de periode na 2021, ermee rekening houdend dat de onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader aan de gang zijn, blijven deze ramingen in overeenstemming met de parameters van het voorstel van de Commissie voor de volgende financiële periode, zoals weergegeven in het verslag van vorig jaar.

2.Resultaten van de raming

2.1. Betalingen

2.1.1.Betalingen tot het einde van het huidige financieel kader (2020)

Het verslag bevat de ramingen van de ontwerpbegroting 2020, het laatste jaar van het huidige financieel kader. De raming voor de betalingsniveaus in 2020 is in totaal 7 miljard EUR lager dan in het verslag inzake de langetermijnraming van vorig jaar. Dat houdt voornamelijk verband met de rubrieken 1b, 2 en 4. Voor de fondsen in gedeeld beheer is de ontwerpbegroting gebaseerd op de laatste, door de lidstaten in januari 2019 verstrekte uitvoeringsprognoses, die iets lager zijn dan hun prognoses van juli 2018 waarop de raming van vorig jaar was gebaseerd. Op het gebied van het externe optreden ligt de ontwerpbegroting 2020 in feite onder het niveau van het voorgaande jaar, voornamelijk als gevolg van de lagere betalingen voor de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije.


Bijna alle betalingen in 2020 hebben betrekking op de vastleggingen die in het kader van de programma’s voor 2014-2020 zijn vastgesteld. Minder dan 1 % van de betalingen zal betrekking hebben op nog betaalbaar te stellen vastleggingen uit hoofde van het financieel kader van vóór 2014 onder de rubrieken 1a en 4. Naar verwachting wordt tegen het einde van 2019 het leeuwendeel van de programma's in het kader van het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013 afgesloten, waarbij geen verdere betalingen in 2020 worden verwacht.

2.1.2.Betalingen in het volgende financieel kader (2021-2024)

Over het geheel genomen zullen de betalingen voor de eerste vier jaar van de betaling in het volgende financieel kader naar verwachting ongeveer 687 miljard EUR bedragen. Dit bedrag is niet gelijkmatig over de jaren verdeeld, maar volgt de verwachte parallelle ontwikkeling van: 1) de geleidelijke invoering van betalingen voor de nieuwe uitgavenprogramma’s (ongeveer 62 % van de totale betalingen voor vier jaar) en 2) de betalingen voor nog betaalbaar te stellen vastleggingen uit de periode 2014-2020 (de resterende 38 % van de betalingen).

Betalingen in verband met nieuwe vastleggingen

De raming is met betrekking tot nieuwe vastleggingen niet gewijzigd ten opzichte van het verslag van vorig jaar. Net als vorig jaar volgen deze betalingen het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader 2021-2027 van 2 mei 2018 en de onderliggende aannames (zie details in sectie 3 – Aannames waarop de raming is gebaseerd). Een actualisering van deze ramingen zou alleen mogelijk zijn als de onderhandelingen over het volgende financieel kader en de begeleidende sectorspecifieke wetgeving zijn afgerond.

Dit is met name het geval voor de onderhandelingen over de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, waarin de uitvoeringssnelheid wordt bepaald voor het cohesiebeleid — het grootste uitgaventerrein dat door middel van gesplitste kredieten wordt uitgevoerd. Veranderingen in de wijze van uitvoering van de middelen voor het cohesiebeleid ten opzichte van de voorstellen van de Commissie zouden een aanzienlijke invloed hebben op de geraamde betalingen voor de gehele EU-begroting.

Zo zou een verlaging van het jaarlijkse inhoudingspercentage ten opzichte van het voorstel van de Commissie of de clearing van voorfinancieringen ten tijde van de afsluiting van de programma’s in plaats van jaarlijks leiden tot extra betalingsbehoeften in de ramingsperiode. De automatische vrijmakingsregels kunnen ook een aanzienlijke impact op de betalingsprofielen hebben. Een verlenging van de termijn voor de indiening van betalingsaanvragen die verder gaat dan het voorstel van de Commissie, zou de uitvoering van het cohesiebeleid vertragen en de betalingen doorschuiven naar het volgende financieel kader.

De voorfinancieringspercentages voor de middelen voor het cohesiebeleid (zowel voor 2014-2020 als voor 2021-2027) zullen met name gevolgen hebben voor de eerste jaren van het volgende financieel kader. De voorstellen van de Commissie voor de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen en de wijziging van de huidige verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen houden rekening met de financieringsbehoeften aan het begin van de nieuwe periode en met de beperkingen van een eigenmiddelenplafond dat overeenkomt met 1,20 % van het bruto nationaal inkomen van de EU. Gelet op de bni-grondslagen van 27 lidstaten heeft de Commissie weliswaar voorgesteld om het maximum van de eigen middelen te verhogen, maar vanwege het waarschijnlijk langdurige ratificatieproces van het eigenmiddelenbesluit kan het huidige niveau tijdens de eerste jaren van het volgende financieel kader nog steeds van toepassing zijn.


Betalingen betreffende vastleggingen vóór 2021

Het voorgestelde niveau van de betalingen in de ontwerpbegroting 2020 heeft ook gevolgen voor de betalingsbehoeften in de komende jaren. Het lagere niveau van de betalingen voor 2020 in vergelijking met de vorige ramingen zal naar verwachting in de volgende jaren leiden tot extra behoeften. Bijgevolg liggen de totale geraamde betalingen voor de periode 2021-2024 ongeveer 5 miljard EUR boven het door de Commissie voor de volgende periode voorgestelde betalingsmaximum, waarvan 4 miljard EUR in 2024.

Deze extra behoeften zullen, in combinatie met de gevolgen van de toekomstige wijze van uitvoering voor cohesiemiddelen, in aanmerking moeten worden genomen bij het vaststellen van de betalingsmaxima voor het volgende financieel kader, of de extra behoeften zouden er automatisch toe leiden dat speciale instrumenten moeten wordt ingezet, met name de marge voor onvoorziene uitgaven, die volgens het voorstel van de Commissie de mogelijkheid biedt om in een bepaald jaar betalingen van ten hoogste 0,03 % van het bruto nationaal inkomen van de EU te mobiliseren (in mindering te brengen op de maxima in latere jaren).

2.1.3.Vrijmakingen

Het totaalbedrag aan geraamde vrijmakingen voor 2020-2024 komt uit op 8 miljard EUR. Ongeveer 77 % van de vrijmakingen heeft betrekking op de programma's uit de periode 2014-2020 (6 miljard EUR), terwijl de vrijmakingen van de programma's van vóór 2014 geleidelijk blijven afnemen, wat ook geldt voor de daarmee samenhangende betalingen. Er zijn geen vrijmakingen voorzien met betrekking tot de voorgestelde vastleggingen in het financiële kader 2021-2027.

De omvang van de vrijmakingen verschilt per rubriek aangezien de raming is gemaakt met inachtneming van vastleggingen die reeds zijn geannuleerd en vrijmakingen die tijdens de voorbereiding van de ontwerpbegroting 2020 werden vastgesteld. In beginsel zijn vrijmakingen geraamd voor de gehele duur van de programmeringsperiode. Omdat voor de meeste programma's en acties geen automatische vrijmakingsregels bestaan, zou een jaarlijkse verdeling van vrijmakingen uiterst onnauwkeurig zijn. Om de omvang van de vrijmakingen tot 2024 te schatten, worden de geraamde vrijmakingen opgesplitst in verhouding tot de gerelateerde jaarlijkse betalingen.

Voor de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) 2014-2020 wordt een speciale raming gemaakt. Daarin worden de ervaringen meegenomen met de afsluiting van de programma's 2007-2013. De vrijmakingen zullen waarschijnlijk over de periode 2024-2026 worden verspreid gezien het feit dat het daadwerkelijke jaar van de vrijmaking afhangt van de specifieke sluitingsdata voor elke lidstaat en vanwege de bestaande n+3-vrijmakingsregel. Aangezien alleen 2024 binnen het toepassingsgebied van dit verslag valt, is de voorlopige aanname dat ongeveer een derde van alle vrijmakingen van de ESI-fondsen 2014-2020 in dat jaar zou kunnen dalen.

In vergelijking met het verslag van vorig jaar stijgen de ramingen voor 5 jaar met ongeveer 1,6 miljard EUR. Dit is het gecombineerde effect van de verhoogde geraamde vrijmakingen voor de rubrieken 1b en 2, en de verlagingen van de overige rubrieken. De verhoging voor de rubrieken 1b en 2 is het logische gevolg van de opneming van één extra jaar (2024), dat niet was opgenomen in het verslag van vorig jaar. De dalingen in de overige rubrieken zijn ook voornamelijk toe te schrijven aan de verschuiving van de verslagperiode van één jaar. Zo werd in 2018 onder rubriek 1a 0,7 miljard EUR vrijgemaakt in verband met programma’s van vóór 2014, waardoor dit bedrag niet meer is opgenomen in toekomstige ramingen. Voor rubriek 3 is er sprake van een vermindering van de verwachte vrijmakingen om rekening te houden met de wijzigingen van de desbetreffende wetgeving 9 . Voor rubriek 4 is de daling een gecombineerd effect van de verschuiving van één jaar en het actualiseren van de aannamen voor de komende jaren in overeenstemming met de ontwerpbegroting 2020.

2.1.4.Ontwikkeling van de omvang van de uitstaande vastleggingen

De toename van de uitstaande vastleggingen (of RAL voor reste à liquider) is een logisch gevolg van de uitvoering van de EU-begroting met gesplitste kredieten en het nominaal stijgende volume van de EU-begroting in de loop der jaren. Naar verwachting komt de RAL aan het begin van de verslagperiode uit op ongeveer 291 miljard EUR en zal deze tegen het einde van het huidige financieel kader zijn gestegen tot 303 miljard EUR. Ter vergelijking: de geraamde RAL voor eind 2020 in het verslag van vorig jaar bedroeg 295 miljard EUR. Deze toename van de geraamde RAL is grotendeels het resultaat van de aanpassing van het jaar 2020 aan de huidige prognoses voor de ontwerpbegroting.

Voor eind 2024 wordt de RAL geraamd op ongeveer 313 miljard EUR, wat neerkomt op een groei van 8 % van de nominale waarde in de vijf geanalyseerde jaren. De jaarlijkse ontwikkeling van de RAL-omvang verloopt echter niet gelijkmatig aangezien de ontwikkeling van de RAL bepaald wordt door de verhouding tussen de jaarlijkse betalingen en de jaarlijkse vastleggingen. De betalingen komen in de buurt van de vastleggingen in 2023-2024, voornamelijk dankzij de combinatie van het eerste streefcijfer voor automatische vrijmakingen voor de nieuwe programma's in het kader van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen en het n+3-streefcijfer voor vrijmakingen voor het laatste gedeelte van de ESI-fondsen 2014-2020 en de afsluiting van die programma's. Als gevolg daarvan zullen de betalingen in 2023 naar verwachting bijna op het niveau van de vastleggingen liggen en voor 2024 zelfs hoger zijn dan de vastleggingen. Dit zou ertoe leiden dat de RAL eind 2023 stabiel blijft en in 2024 zelfs licht daalt.

2.2. Ontvangsten

De EU-begroting wordt gefinancierd met eigen middelen en andere ontvangsten. Het totale bedrag van de vereiste eigen middelen om de begroting te financieren wordt bepaald door de totale uitgaven min de overige ontvangsten. Hieruit volgt dat de raming van de begrotingsontvangsten van de EU in 2020-2024 gebaseerd is op het principe dat uitgaven gekoppeld moeten zijn aan ontvangsten; de totale ontvangsten moeten dus gelijkstaan aan de totale uitgaven.

3.Aannames waarop de raming is gebaseerd

3.1. Specifieke aannames voor de belangrijkste uitgavenposten 

3.1.1.ESI-fondsen 2014-2020 en middelen voor het cohesiebeleid 2021-2027

De raming van de betalingen in het kader van de ESI-fondsen 2014-2020 is gebaseerd op de ervaring uit het verleden met ingediende tussentijdse betalingsverzoeken als percentage van het totaalbedrag. De prestatiebeoordeling vindt plaats in 2019 en de relevante vastleggingen die vanaf 2014 zijn gereserveerd, resulteren in 2020 in de eerste uitbetalingen. Voor elk fonds wordt een afzonderlijk betalingsprofiel gebruikt.

Voor de middelen voor het cohesiebeleid 2021-2027 worden de desbetreffende bepalingen van het voorstel van de Commissie van 2 mei 2018 voor het volgende financieel kader ook gebruikt voor dit verslag (0,5 % als jaarlijkse voorfinanciering voor elk jaar vanaf 2021 tot en met 2026, 10 % inhoudingspercentage, geen prestatiereserve). De profielen van de tussentijdse betalingsverzoeken zijn geschat op basis van statistieken over de bedragen die per jaar zijn aangevraagd tijdens de programma's voor de periode 2007-2013 waarvoor de n+2-vrijmakingsregels golden, als gewijzigd om bepaalde afwijkingen voor de eerste vastleggingstranches mogelijk te maken. Wijzigingen in deze aannames zouden gevolgen hebben voor de betalingen in verband met de middelen voor het cohesiebeleid voor de periode 2021-2027.

3.1.2.Rechtstreekse betalingen en marktmaatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

De kredieten voor het Europees Landbouwgarantiefonds zijn hoofdzakelijk niet-gesplitst en van de kredieten in het kader van rechtstreekse betalingen aan boeren wordt het merendeel gewoonlijk in de eerste maanden van het volgende begrotingsjaar vergoed aan de lidstaten.

3.1.3.Andere programma's en fondsen

Voor alle overige uitgavenposten (bijv. onderzoek en innovatie, grootschalige infrastructurele projecten, intern en extern beleid) geldt dat de ramingen van de betalingen voor goedgekeurde vastleggingen in het huidige financiële kader zijn gebaseerd op de ontwerpbegroting 2020 en de begeleidende betalingsschema's voor de afzonderlijke begrotingsonderdelen.

Voor de nieuwe generatie uitgavenprogramma's zijn de jaarlijkse betalingsbehoeften berekend aan de hand van statistische gegevens over de daadwerkelijke uitvoering in tien jaar (2007-2017) van de overeenkomstige huidige programma's en hun erfenis uit de periode 2007-2013. De ramingen van betalingen voor programma's zonder erfenis zijn gebaseerd op de ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van soortgelijke activiteiten, gecorrigeerd voor de specifieke elementen van de nieuwe programma's.

3.1.4.Administratie

Administratieve uitgaven (2014-2020 rubriek 5, 2021-2027 rubriek 7) zijn gebaseerd op niet-gesplitste kredieten; de bedragen voor vastleggingen zoals beschreven in de ontwerpbegroting 2020 en de voorgestelde maximumbedragen voor rubriek 7 in 2021-2024 zijn volledig omgezet in betalingen.

Hetzelfde geldt voor de subsidies voor gedecentraliseerde agentschappen, die niet uit de rubriek administratieve uitgaven worden gefinancierd.

3.2.Aannames voor de ontvangstenprognose

3.2.1.Traditionele eigen middelen en nationale bijdragen

Aangezien de inning van de productieheffing voor suiker in 2017 is komen te vervallen, omvatten de traditionele eigen middelen vanaf 2018 alleen douanerechten. De projectie is dat de douanerechten in de periode 2021-2024 vanaf het niveau dat is aangegeven in de ontwerpbegroting 2020 in hetzelfde tempo zullen groeien als het nominale bruto nationaal inkomen van elke lidstaat.

Om de inkomsten en geraamde uitgaven in evenwicht te brengen, wordt het verschil daartussen aangezuiverd door de nationale bijdragen (in de vorm van op het bruto nationaal inkomen gebaseerde eigen middelen, de eigen middelen btw en de nieuwe eigen middelen die zijn opgenomen in het Commissievoorstel voor het meerjarig financieel kader 2021-2027).

3.2.2.Overige ontvangsten

De meeste bestanddelen van 'overige ontvangsten' – zoals bijdragen van het personeel, ontvangsten voortvloeiende uit de administratieve werking van de instellingen, bijdragen en terugbetalingen in het kader van overeenkomsten en programma's van de Unie, rente wegens laattijdige betaling en boetes, ontvangsten voor door de EU opgenomen en verstrekte leningen, en diverse ontvangsten – alsmede overschotten van vorige jaren, zijn gezien hun inherente veranderlijkheid moeilijk te prognosticeren. Daarom wordt ervan uitgegaan dat het in het voorstel van de Commissie voor het financieel kader 2021-2027 (d.w.z. 1,9 miljard EUR in overeenstemming met de ontwerpbegroting 2019) in aanmerking genomen bedrag nominaal constant blijft gedurende de verslagperiode (2020-2024).

4.Conclusies

Het verslag inzake de raming van dit jaar bestrijkt de eerste vier jaar van het volgende meerjarig financieel kader, waarover nog wordt onderhandeld. De geraamde betalingen zijn derhalve gebaseerd op de voorstellen van de Commissie van mei 2018. Ontwikkelingen op twee gebieden zijn in het bijzonder belangrijk voor de betalingen in het volgende financieel kader:

Ten eerste zijn er in de lopende onderhandelingen over de voorstellen voor het volgende financieel kader verschillende opvattingen over belangrijke elementen die van invloed zijn op toekomstige betalingsbehoeften. Daarbij gaat het met name om middelen voor het cohesiebeleid (die goed zijn voor ruwweg een derde van de begroting) en om de parameters voor de uitvoering daarvan, zoals voorfinancieringspercentages en regels inzake vrijmaking. Aangezien er in dit stadium geen consensus over deze elementen bestaat, blijft de huidige raming gebaseerd op het voorstel van de Commissie van 2018.

Ten tweede zijn de geraamde betalingen afhankelijk van de uitvoering van het huidige financieel kader en het niveau van de uitstaande vastleggingen aan het begin van 2021. Voor het grootste deel van de uitgavenrubrieken is de ontwerpbegroting 2020 lager dan vorig jaar werd geraamd. Daardoor worden betalingen automatisch doorgeschoven naar de periode na 2020 en komen deze bovenop de betalingen waarvan is uitgegaan op het moment dat de betalingsmaxima voor de jaren 2021-2027 werden voorgesteld.

Deze ontwikkelingen zullen in aanmerking moeten worden genomen bij de onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader. De betalingsmaxima waarover wordt onderhandeld, moeten mogelijk worden aangepast om rekening te houden met de extra behoeften die voortvloeien uit het hogere niveau van de uitstaande vastleggingen aan het einde van 2020 en uit wijzigingen van de uitvoeringsbepalingen voor toekomstige programma’s.


Bijlage 1


Tabel 1– Langetermijnraming van toekomstige in- en uitstromen op de EU-begroting voor 2020-2024

In miljard EUR, lopende prijzenMFK 2014-2020 (EU-28)Commissievoorstel MFK 2021-2027 (EU-27)
20202021202220232024
UITSTROMEN
Vastleggingsmaximum168,8166,7173,7179,4182,9
Betalingsmaximum172,4159,4164,0177,3180,9
Vastleggingskredieten167,7166,7173,7179,4182,9
Betalingskredieten153,2159,1164,2178,1185,2
waarvan betalingen voor vastleggingen vóór 2021153,287,776,956,742,8
1a. Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid22,114,39,56,04,3
1b. Economische, sociale en territoriale cohesie50,048,547,636,928,0
2. Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen
58,015,011,77,35,2
3. Veiligheid en burgerschap
3,72,31,20,50,3
4. Europa als wereldspeler
9,07,66,86,05,0
5. Administratie
10,30,00,00,00,0
waarvan betalingen voor vastleggingen voor 2021-2024*71,387,3121,4142,4
1. Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
7,914,317,221,7
2. Cohesie en waarden
5,36,931,139,6
3. Natuurlijke hulpbronnen en milieu
41,344,847,749,9
4. Migratie en grensbeheer
1,62,22,94,5
5. Veiligheid en defensie
0,81,62,02,9
6. Nabuurschap en internationaal beleid
3,36,28,611,6
7. Europees openbaar bestuur
11,011,411,812,2
Andere speciale instrumenten**0,4
Totaal betalingskredieten inclusief speciale instrumenten153,6159,1164,2178,1185,2
INSTROMEN
Maximum van de eigen middelen in procenten van het bruto nationaal inkomen van de EU1,20%1,29%1,29%1,29%1,29%
Maximum van de eigen middelen, uitgedrukt in miljard EUR***203,9191,4197,1202,9209,2
Totaal eigen middelen:151,6157,2162,3176,2183,3
waarvan netto-omvang traditionele eigen middelen22,221,822,423,223,9
waarvan nationale bijdragen****129,5135,4139,8153,1159,3
Overige ontvangsten2,01,91,91,91,9
Totaal ontvangsten153,6159,1164,2178,1185,2

* Betalingen voor het eventueel benutten van marges (tevens door middel van de overkoepelende marge voor vastleggingen – reserve van de Unie) zijn toegevoegd aan het totaal voor elke rubriek, voorlopig verdeeld in verhouding tot de marges van de rubrieken.

** De volgende bedragen komen overeen met de verwachte betalingen in de ontwerpbegroting 2020 voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, het Solidariteitsfonds van de Europese Unie en de reserve voor noodhulp. Vanwege hun bijzondere aard kan het gebruik van deze instrumenten na 2020 niet worden voorspeld. Voor de berekening van de overeenkomstige marges zijn de kredieten voor deze instrumenten niet meegenomen in de maxima van het meerjarig financieel kader. Dat is ook het geval voor de kredieten voor het flexibiliteitsinstrument.

*** Berekend op basis van de meest recente economische prognose voor het bruto nationaal inkomen van de EU28 voor 2020 en van de EU-27 voor 2021-2024.

**** Nationale bijdragen omvatten de op het bruto nationaal inkomen gebaseerde eigen middelen, de eigen middelen btw en de nieuwe eigen middelen die zijn opgenomen in het Commissievoorstel voor het MFK 2021-2027. Een eventuele bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan uitstaande verplichtingen aan het eind van 2020 zou als overige ontvangsten worden aangemerkt en dienovereenkomstig de nationale bijdragen verlagen.


Tabel 2 – Geraamde vrijmakingen voor 2020-2024

in miljard EUR, lopende prijzen
Vrijmakingen*Voor vastleggingen vóór 2014Voor vastleggingen voor 2014-2020TOTAL 2020-2024
(a)(b)(a+b)
1a. Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid-0,3-1,1-1,5
1b. Economische, sociale en territoriale cohesie-0,8-2,3-3,1
2. Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen
-0,2-1,3-1,5
3. Veiligheid en burgerschap
-0,1-1,1-1,2
4. Europa als wereldspeler
-0,3-0,3-0,6
5. Administratie
0,00,00,0
TOTAAL-1,8-6,1-8,0

* Er zijn geen vrijmakingen voorzien met betrekking tot de voorgestelde vastleggingen in het financieel kader 2021-2027.


Tabel 3– Verandering in het totaal aan uitstaande vastleggingen van 2020 tot en met 2024

in miljard EUR, lopende prijzen
RAL eind 2019*Vastleggingen 2020-2024Betalingen 2020-2024VrijmakingenRAL eind 2024
(a)(b)(c )(d)(a+b-c+d)
290,6870,4839,8-8,0313,2
Verdeeld over:
MFK 2014-2020
290,6167,7417,3-8,032,9
MFK 2021-2027
n.v.t.702,7422,5-280,2


* De tijdens 2014-2019 opzij gezette prestatiereserve is opgenomen in de RAL, maar er worden vóór 2020 geen betalingen verwacht uit hoofde van die vastleggingen. De RAL omvat geen uitstaande vastleggingen die afkomstig zijn van ontvangsten uit bijdragen van derde landen.                

(1)

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (het 'Financieel Reglement').

(2)

PB C66 I van 19.2.2019, blz. 1.

(3)

COM(2018) 321 tot en met 328 van 2.5.2018.

(4)

COM(2018) 687 final van 10.10.2018.

(5)

COM(2019) 300 final van 15.4.2019.

(6)

COM(2019) 320 final van 15.5.2019.

(7)

COM(2019) 205 final van 22.5.2019.

(8)

SEC(2019) 250 van 5.6.2019.

(9)

Verordening (EU) 2018/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2018 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de nieuwe vastlegging van de resterende bedragen die zijn vastgelegd om de tenuitvoerlegging van Besluiten (EU) 2015/1523 en (EU) 2015/1601 van de Raad te ondersteunen of de toewijzing van die bedragen aan andere acties in het kader van de nationale programma's (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 78).