Artikelen bij COM(2019)264 - Bevindingen geschiktheidscontrole van de meest relevante wetgeving inzake chemische stoffen (uitgezonderd Reach) en daarbij vastgestelde uitdagingen, lacunes en zwakke punten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 25.6.2019

COM(2019) 264 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Bevindingen van de geschiktheidscontrole van de meest relevante wetgeving inzake chemische stoffen (uitgezonderd Reach) en daarbij vastgestelde uitdagingen, lacunes en zwakke punten


{SWD(2019) 199 final}


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Bevindingen van de geschiktheidscontrole van de meest relevante wetgeving inzake chemische stoffen (uitgezonderd Reach) en daarbij vastgestelde uitdagingen, lacunes en zwakke punten

Inleiding

Chemische stoffen spelen een steeds belangrijker rol in onze samenleving en economie. Om het niet aflatende streven naar een hoge mate van bescherming van de volksgezondheid en het milieu gestalte te geven en het vrije verkeer van chemische stoffen op de interne markt te waarborgen is de EU-wetgeving inzake chemische stoffen sinds de vaststelling van de eerste richtlijn inzake chemische stoffen eind jaren zestig aanzienlijk geëvolueerd en uitgebreid. Deze wetgeving omvat momenteel regelgeving voor zowel de chemische sector als de daaraan gerelateerde verwerkende bedrijven die gebruikmaken van chemische stoffen. De regels hebben betrekking op de volledige levenscyclus van producten die in Europa worden gefabriceerd of geïmporteerd, en is bedoeld om de volksgezondheid en het milieu tegen de gevaren en risico's van chemische stoffen te beschermen.

De Commissie heeft in 2015 een geschiktheidscontrole van de wetgeving inzake chemische stoffen met uitzondering van Reach 1 ("de geschiktheidscontrole") 2 in gang gezet om te controleren of de wetgeving geschikt is voor het beoogde doel en of de wetgeving de beoogde resultaten oplevert. Bij deze geschiktheidscontrole zijn ruim 40 wetgevingsinstrumenten 3 beoordeeld die een groot deel uitmaken van het communautair acquis met betrekking tot chemische stoffen. Hierbij lag de nadruk op de beoordeling van de gevaren en risico's van chemische stoffen en de risicobeheersing en risicobeheersingsvereisten, -procedures en -processen in de beoordeelde wetgeving. Deze controle maakt deel uit van het Programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT) 4 van de Europese Commissie.

De Reach-verordening 5 en de wetgeving inzake geneesmiddelen 6 , diergeneesmiddelen 7 en levensmiddelenadditieven 8 zijn bij deze geschiktheidscontrole buiten beschouwing gelaten 9 .

De geschiktheidscontrole werd bemoeilijkt door de complexiteit en verreikende gevolgen van de Europese wetgeving inzake chemische stoffen in combinatie met bepaalde lacunes in de gegevens en bewijzen. Er zijn aanzienlijke inspanningen geleverd om via een aantal onderzoeken en verslagen gegevens en bewijzen te verzamelen 10 . De bevindingen van deze geschiktheidscontrole zijn tevens gebaseerd op een aantal raadplegingen, zoals openbare raadplegingen, gerichte raadpleging van belanghebbenden en twee Eurobarometer-onderzoeken 11 . Ook is rekening gehouden met andere initiatieven met betrekking tot chemische stoffen 12 alsook de gegevens van onlangs voltooide of bijna voltooide evaluaties 13 .

De beoordeling geeft een gedetailleerd beeld van de wijze waarop de verschillende wetgevingsinstrumenten van de EU inzake chemische stoffen op elkaar aansluiten en wat de sterke en zwakke punten zijn. Ook wordt rekening gehouden met de punten van zorg die door een aantal belanghebbenden tijdens de raadplegingen naar voren zijn gebracht. Bovendien wordt met de gegevens en bewijzen die als onderdeel van deze geschiktheidscontrole zijn verzameld, een basis gelegd die als referentiepunt kan dienen bij toekomstige beoordelingen van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen.

Onderhavig verslag bevat de belangrijkste bevindingen en dient als basis voor verdere besprekingen met belanghebbenden over hoe het volledige potentieel van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen kan worden benut om te komen tot 'een Europa dat bescherming biedt'.

1.De EU-wetgeving inzake chemische stoffen: 50 jaar voortdurende vooruitgang

De ruim 40 wetgevingsinstrumenten die in het kader van deze geschiktheidscontrole zijn beoordeeld, zijn uitgegroeid tot een robuust rechtskader, dat het resultaat is van 50 jaar voortdurende inspanningen en vooruitgang. Deze wetgevingsinstrumenten bestrijken de hele waardeketen en de volledige levenscyclus, d.w.z. van het moment dat de chemische stoffen worden geproduceerd tot het moment dat zij worden gebruikt en vrijkomen in het milieu. De gereguleerde aspecten bestaan onder meer uit gegevensverzameling, gegevensgeneratie en -toetsing, vaststelling en indeling van de chemische gevaren, etikettering, risicobeoordeling en risicobeheersing.

De EU-wetgeving inzake chemische stoffen: stand van zaken

Het eerste stuk wetgeving inzake chemische stoffen, de richtlijn gevaarlijke stoffen 14 , werd in 1967 vastgesteld ter bescherming van de volksgezondheid, in het bijzonder de gezondheid van werknemers die met gevaarlijke stoffen werken. Omdat verschillen tussen nationale bepalingen in een Europa van zes landen een belemmering vormden voor het handelsverkeer, en bijgevolg rechtstreeks van invloed waren op de totstandkoming en werking van de gemeenschappelijke markt, werden er maatregelen genomen om te komen tot invoering van in de gehele gemeenschap geldende bepalingen betreffende de gevarenindeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen. Sindsdien is de richtlijn gevaarlijke stoffen aangepast en vervangen door de verordening betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels 15 (de CLP-verordening), en zijn er gaandeweg andere wetgevingsinstrumenten aangenomen voor het reguleren van gevaarlijke chemische stoffen in water, afval, meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen, industriële activiteiten, consumentenproducten en beroepssituaties. Tegelijkertijd is de EU betrokken bij internationale procedures die zijn gericht op de totstandkoming van regelgeving voor de meest zorgwekkende gevaarlijke chemische stoffen 16 .


De verbeteringen van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen zijn ingegeven door de noodzaak tot aanpak van de vele mondiale, economische, maatschappelijke en ecologische uitdagingen. Deze zijn bepalend geweest voor de hedendaagse ambities en zijn vertaald in een reeks nieuwe doelstellingen waartoe de EU zich heeft verbonden, zoals de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties 17 of de agenda die de EU zichzelf heeft gesteld, zoals het EU-Actieplan voor de circulaire economie 18 en de strategie voor een vernieuwd Europees industriebeleid 19 . Hierdoor is de EU wereldwijd in vele opzichten een koploper geworden. De EU-wetgeving inzake chemische stoffen is uitgegroeid tot een maatstaf voor de ontwikkeling van regelgeving voor risicobeheersing van chemische stoffen, zowel op internationaal niveau als in andere landen en regio's. Wanneer de EU maatregelen neemt om het gebruik van gevaarlijke chemische stoffen te beperken, volgen andere landen en regio's vaak haar voorbeeld 20 .

Uit de diverse EU-beleidsmaatregelen op het gebied van chemische stoffen blijkt de inzet van de EU voor het beschermen van haar burgers en het milieu, en het tegelijkertijd in stand houden van een interne markt waar consumenten hun gading kunnen vinden en EU-bedrijven kunnen gedijen. EU-burgers hebben veel meer vertrouwen in de veiligheid van chemische producten die in de EU zijn geproduceerd, dan in de veiligheid van geïmporteerde chemische producten 21 .

Er is aanzienlijk geïnvesteerd in de Europese risicobeoordelingscapaciteit en dit komt direct of indirect ten goede aan de vele wetgevingsinstrumenten die in het kader van deze geschiktheidscontrole zijn beoordeeld. In 2017 bedroeg de bijdrage van de EU uit haar algemene begroting aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) 150 miljoen EUR 22 . De EU heeft ook bijgedragen aan de verbetering van dierproefvrije testmethoden door sinds 2000 ruim 650 miljoen EUR ter beschikking te stellen voor onderzoek en ontwikkeling 23  en 7 miljoen EUR ter beschikking te stellen voor de exploitatie van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor alternatieve methoden ter vervanging van dierproeven 24 . Ook is met diverse financieringsprogramma's van de EU, zoals Horizon 2020 25 , LIFE 26 en COSME 27 , innovatie in de chemische sector gestimuleerd, vooral wat betreft veilige en duurzame chemie.

2.Een overkoepelend doelgericht kader voor EU-wetgeving inzake chemische stoffen

In deze geschiktheidscontrole is onderzocht of de EU-wetgeving inzake chemische stoffen beantwoordt aan haar doelstellingen op het gebied van beoordeling van de risico's en gevaren van chemische stoffen en het beheer van gevaarlijke chemische stoffen, en of dit gebeurt op coherente en doeltreffende wijze. Uit de geschiktheidscontrole blijkt dat de EU-wetgeving inzake chemische stoffen over het algemeen de beoogde resultaten oplevert en geschikt is voor de beoogde doelstellingen. Er zijn echter ook een aantal belangrijke problemen en zwakke punten geconstateerd, die tot gevolg hebben dat de EU-wetgeving inzake chemische stoffen niet haar volledige potentieel kan benutten, en die een beperkende uitwerking hebben op de realisatie van en geschiktheid voor de beoogde doelstellingen.

Bij de beoordelingen die zijn uitgevoerd in het kader van deze geschiktheidscontrole, lag de nadruk op de gevaren en risico's van chemische stoffen en de risicobeheersingsprocedures, zoals vastgelegd in de diverse wetgevingsinstrumenten in kwestie. De Reach-verordening en de wetgeving betreffende geneesmiddelen, diergeneesmiddelen en voedseladditieven zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Hierdoor kwamen de onderzoekers voor een aantal problemen te staan, met name wat betreft het uitsplitsen van kostenramingen en voordelen, omdat Reach vaak een integraal onderdeel is van de beleidsmix die verantwoordelijk is voor de kosten en voordelen van het reduceren van de blootstelling aan gevaarlijke chemische stoffen.

Tijdens de geschiktheidscontrole is een beoordeling uitgevoerd van wetgevingsinstrumenten die rechtstreeks betrekking hebben op de regulering van chemische stoffen en mengsels, alsook wetgevingsinstrumenten ter regulering van de voorwaarden waaronder de chemische stoffen worden geproduceerd, behandeld of gebruikt (bv. wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk, of milieuwetgeving), of ter regulering van de producten die worden geproduceerd met gebruikmaking van chemische stoffen (bv. speelgoed en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen), of de invloed van chemische stoffen op bepaalde milieucompartimenten (bv. water en het mariene milieu).

EU-benadering met betrekking tot risicobeoordeling en risicobeheersing

De procedures voor gevaren- en risicobeoordeling die in de EU-wetgeving inzake chemische stoffen zijn vervat, zijn gericht op de risico’s voor de volksgezondheid en het milieu van blootstelling aan gevaarlijke chemische stoffen. De belangrijkste stappen in de risicobeoordelings- en risicobeheersingsprocedure inzake chemische stoffen (te weten besluitvorming, uitvoering en handhaving) zijn gewoonlijk:


De CLP-verordening is een van de hoekstenen van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen. Deze verordening heeft betrekking op gevarenidentificatie, beoordeling en indeling van chemische stoffen, en voorlichting aan consumenten en werknemers over deze gevaren. Wat betreft risicobeheersing wordt in verscheidene productspecifieke wetgevingsinstrumenten verwezen naar de CLP-verordening (bv. cosmetische producten, detergentia, biociden, gewasbeschermingsmiddelen) en de daarin vervatte criteria voor indeling in gevarenklassen van de chemische stoffen. Met de CLP-verordening heeft de EU uitvoering gegeven aan het wereldwijd geharmoniseerd systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen (GHS) van de Verenigde Naties 28 . In aanvulling op de gevarenindeling in de CLP-verordening kunnen er extra gevarencategorieën worden vervat in andere wetgevingsbesluiten.

Het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en twee wetenschappelijke comités van de EU 29 zijn verantwoordelijk voor verstrekking van wetenschappelijk advies over gevaren- en risicobeoordeling aan de besluitvormers. Naar aanleiding van de vastgestelde gevaren en/of risico's neemt de Commissie vervolgens besluiten over de te nemen risicobeheersingsmaatregelen, die beleidsmatig en/of technisch van aard kunnen zijn.

Afhankelijk van de aard en reikwijdte van de gevaren en van de blootstellingssituaties in kwestie, worden de risicobeheersingsmaatregelen rechtstreeks gebaseerd op de vastgestelde gevarenindeling (algemene risicoafweging) of gebaseerd op een specifieke risicobeoordeling. In de meeste gevallen wordt in de EU-wetgeving inzake chemische stoffen een combinatie van deze twee benaderingswijzen toegepast.

De onderlinge banden tussen de verschillende wetgevingsinstrumenten van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen zijn doorgaans goed ontwikkeld en werken redelijk goed. Het communautaire rechtskader voor chemische stoffen is over het algemeen gericht op het nemen van wetenschappelijk verantwoorde en op bewijs gebaseerde besluiten. Deze benadering maakt een effectieve, efficiënte en coherente besluitvorming mogelijk. De toegevoegde waarde van beleidsmaatregelen op EU-niveau is hoog en blijft relevant.

Hoewel de totale regelgevingskosten van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen voor het bedrijfsleven van de EU worden geschat op enkele miljarden euro's per jaar, heeft de EU-wetgeving inzake chemische stoffen ook geresulteerd in aanzienlijke voordelen in de zin van voorkoming van gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu (bv. voorkoming van kosten van gezondheidszorg, productiviteitsverliezen, leed en vroegtijdige sterfgevallen, saneringskosten en achteruitgang van milieudiensten en ecosysteemdiensten). De afgelopen jaren is er sprake van een aanzienlijke verbetering van de kwaliteit en beschikbaarheid van de gegevens die nodig zijn om degelijk onderbouwde risicobeoordelingen uit te voeren en juiste risicobeheersingsbeslissingen te nemen. Daarnaast beschikt de EU wat betreft de gevaren en risico's van chemische stoffen intussen over een kennisbasis van wereldklasse, die voortdurend wordt uitgebreid en verbeterd. Voor een groot deel is dit het gevolg van het feit dat de verantwoordelijkheid voor het genereren van de benodigde gegevens over gevaren en risico's is verlegd van de EU en de autoriteiten van lidstaten naar de industrie en dat er veel is geïnvesteerd in de oprichting van erkende en onafhankelijke EU-agentschappen.

3.Vastgestelde uitdagingen, lacunes en zwakke punten

Tijdens de geschiktheidscontrole is er een aantal uitdagingen, lacunes en zwakke punten vastgesteld. Deze zijn deels gerelateerd aan specifieke wetgevingsbesluiten. In overeenstemming met de brede opzet van de geschiktheidscontrole worden in de volgende hoofdstukken alleen de bevindingen gepresenteerd die van invloed zijn op de juiste werking van de wetgeving vanuit een kadergebonden en meer algemeen perspectief, en die verhinderen dat het potentieel van de wetgeving volledig wordt benut.

3.1.Uitvoering en handhaving

De juiste werking van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen is in hoofdzaak afhankelijk van de mate waarin de overheidsinstanties die belast zijn met uitvoering en handhaving van deze wetgeving, over de benodigde middelen beschikken. De verschillen tussen en bezuinigingen op de capaciteit, beschikbare middelen en expertise van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zorgen echter voor grote uitdagingen op het gebied van uitvoering en handhaving van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen en de algemene effectiviteit en efficiëntie daarvan. Een aantal belanghebbenden heeft bijvoorbeeld zijn zorgen geuit over het tempo van de geharmoniseerde indelingsprocedures in vergelijking met de procedures van zelfindeling door de industrie 30 . De gevarenindeling maakt adequate risicobeheersing in de hele EU mogelijk en houdt tevens in bepaalde opzichten verband met de goedkeuringsprocedure betreffende de werkzame stoffen die in gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden gebruikt. De capaciteit van de lidstaten voor het opstellen van geharmoniseerde indelingsdossiers is beperkt, met name na de financiële crisis van 2008. Bovendien is de werklast onevenredig verdeeld over de bevoegde autoriteiten van de lidstaten: het merendeel van het werk wordt gedaan door slechts een paar lidstaten.

Budgettaire beperkingen op nationaal niveau zijn van invloed op de mate waarin de verschillende handhavingsactiviteiten, zoals inspecties en andere controleactiviteiten waaronder markttoezicht of verslaglegging, kunnen worden uitgevoerd. Samen met verschillen tussen de lidstaten in het niveau van de uitvoering en handhaving leiden deze beperkingen tot een inconsistente toepassing van de EU-wetgeving. Dit kan een klimaat van wantrouwen tussen de lidstaten scheppen en kan leiden tot ondermijning van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning, en dit kan uiteindelijk negatieve gevolgen hebben voor het vrije verkeer van goederen in de EU.

Er is ook een aanzienlijk gebrek aan informatie over de naleving van de huidige EU-wetgeving inzake chemische stoffen, met name wat betreft consumentenproducten. Het communautaire systeem voor snelle waarschuwingen voor gevaarlijke nonfoodproducten (RAPEX) en het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders (RASFF) zijn efficiënte en nuttige instrumenten voor de uitwisseling van informatie en het nemen van maatregelen met betrekking tot producten die een ernstig risico vormen voor de volksgezondheid en het milieu. De vastgestelde risico's zijn echter niet altijd te wijten aan een gebrek aan naleving. Bovendien wordt er via RAPEX of RASFF geen melding gemaakt van niet-conforme producten die geen ernstig risico vormen. Daarom geven deze twee waarschuwingssystemen voor de producten die op de Europese markt worden gebracht, slechts een gedeeltelijk beeld van het totale nalevingsniveau. Bovendien vormen producten die in de EU worden ingevoerd, onder meer via online verkoop 31 , nog steeds een bijzondere uitdaging voor de markttoezichtautoriteiten die zowel zorg moeten dragen voor algemene bescherming van de consument als voor eerlijke mededinging.

In vergelijking met grotere ondernemingen is het voor kleine en middelgrote bedrijven moeilijker om op de hoogte te blijven van veranderingen van de wettelijke vereisten. Het niveau van naleving van de huidige regelgeving is tevens afhankelijk van de duidelijkheid van de voorschriften, zodat de actoren begrijpen wat hun wettelijke verplichtingen zijn. Het huidige gebrek aan duidelijkheid over de wijze waarop het 'CLP-extrapolatieprincipe' 32 wordt toegepast, is hier een voorbeeld van. Vanuit het perspectief van een lidstaat of brancheorganisatie kan het moeilijk zijn om kleine bedrijven te bereiken, en er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten qua steunverlening aan kleine en middelgrote bedrijven om hen te helpen de EU-wetgeving inzake chemische stoffen te begrijpen en na te leven.

3.2.Dubbel werk, verantwoordelijkheden en snelheid van de procedures

Momenteel verstrekken verschillende agentschappen en wetenschappelijke comités wetenschappelijke adviezen en risicobeoordelingen aan de Commissie. Hun interventiegebieden en bevoegdheden worden bepaald in de relevante wetgevingsbesluiten. In de reglementen die van toepassing zijn op de werking van de huidige comités wordt uitdrukkelijk benadrukt dat het noodzakelijk is zorg te dragen voor een goede en effectieve samenwerking tussen de comités onderling en met de relevante EU-agentschappen. De mate waarin zij verplicht zijn overeenstemming te bereiken, varieert echter. Hoewel de afbakening van hun taken en bevoegdheden vaak duidelijk is, bestaan er gebieden van mogelijke overlapping (bv. speelgoed, detergentia of andere consumentenproducten, nanomaterialen). Dit betekent dat dezelfde stof door het ECHA of door een van de wetenschappelijke comités van de EU kan worden beoordeeld, afhankelijk van de wetgeving die van toepassing is, wat mogelijk kan resulteren in uiteenlopende meningen. De Commissie is al begonnen met het stroomlijnen van de gevaren- en risicobeoordeling door het ECHA en de EFSA om tot meer overeenstemming in de bevindingen te komen. Er zijn nog meer mogelijkheden om de huidige opzet te vereenvoudigen en de risicobeoordelingen van alle relevante beoordelingsinstanties van de EU te stroomlijnen. Dit zou de werking van de wetgeving inzake chemische stoffen efficiënter kunnen maken (bv. door dubbel werk te voorkomen) alsook beter voorspelbaar (bv. door terugdringing van het risico op potentieel uiteenlopende bevindingen van de gevaren- en risicobeoordelingen op EU-niveau). Het zou bovendien de noodzaak tot het verstrekken van informatie aan meerdere gesprekspartners kunnen verminderen en ervoor kunnen zorgen dat alle relevante belanghebbenden actief bij de procedure betrokken zijn.

Ook bij de gegevensverzameling kan zich dubbel werk voordoen, omdat de belanghebbende partijen niet weten welke informatie al beschikbaar is en waar en hoe de bestaande gegevens kunnen worden gebruikt. Er doen zich ook problemen voor bij de uitwisseling van gegevens tussen instellingen en in wetgeving, omdat er onvoldoende wordt samengewerkt, maar ook omdat de toegangs- en hergebruikrechten soms te streng zijn. Dit dubbel werk kan extra kosten met zich meebrengen en meer tijd vergen dan noodzakelijk, en kan uiteindelijk negatieve gevolgen hebben voor het beschermingsniveau en voor het concurrentievermogen en de toegang tot de markt, met name voor kleine en middelgrote bedrijven. Deze negatieve gevolgen kunnen in de toekomst nog worden verergerd, omdat de grote hoeveelheid informatie over chemische stoffen en hun gevaarlijke eigenschappen naar verwachting nog zal groeien. De transitie naar een meer circulaire economie vereist bijvoorbeeld het monitoren van stoffen in producten en afvalstromen, en dit zal vanzelfsprekend meer gegevens opleveren. Tegelijkertijd wordt er via de huidige en toekomstige monitoring van mens en milieu een toenemende hoeveelheid gegevens gegenereerd. Een uitgebreidere aanpak in de hele EU-wetgeving inzake chemische stoffen, met inbegrip van een open gegevensbeleid en beter gebruik van slimme technologieën, kan de algehele efficiëntie van het wettelijke EU-kader voor chemische stoffen verbeteren en de inzet van de Commissie voor meer transparantie 33 ondersteunen.

De huidige benadering waarbij iedere chemische stof afzonderlijk 34 wordt beoordeeld in gevaren- en risicobeoordelingsprocedures is over het algemeen doeltreffend voor het vaststellen van de gevaren van een specifieke stof en de risico's die zijn verbonden aan de situatie waarin deze wordt gebruikt. Gezien het grote aantal stoffen dat moet worden beoordeeld, en de middelen en tijd die een dergelijke beoordeling vergt, heeft deze benaderingswijze echter zijn beperkingen wat betreft algehele efficiëntie. Tijdens de raadplegingen hebben belanghebbenden uit alle categorieën benadrukt dat er behoefte bestaat aan meer flexibiliteit en een meer geïntegreerde en holistische visie bij de beoordeling van chemische stoffen die als groep dezelfde gevaren, risico's of functies hebben. Dit kan resulteren in een aanzienlijk efficiëntere bescherming van de volksgezondheid en het milieu en kan de gevaren- en risicobeoordelingsprocedures versnellen en kostenbesparingen voor de industrie opleveren, omdat op deze wijze wordt voorkomen dat gevaarlijke stoffen worden vervangen door alternatieven die waarschijnlijk vervolgens op hun beurt weer verboden worden. Het vinden van een zinvolle manier voor het definiëren van groepen stoffen blijft echter een uitdaging.

3.3.Informatieverstrekking over gevaren en veiligheid

Uit een onlangs gehouden Eurobarometer-enquête 35 blijkt dat minder dan de helft van de respondenten (45 %) het idee heeft goed geïnformeerd te zijn over de mogelijke gevaren van chemische stoffen in consumentenproducten. Dat bepaalde pictogrammen, etiketten en veiligheidsaanbevelingen vaak slecht worden begrepen, is deels het gevolg van de overdaad aan informatie, bv. te veel tekst of namen van chemische stoffen die consumenten niet kennen, die in meerdere talen zijn vermeld. In andere gevallen kan de reden gelegen zijn in het elkaar overlappen van wettelijke vereisten, bv. van de CLP-verordening, de detergentiaverordening en/of de cosmeticaverordening. Daardoor vinden downstreamgebruikers en consumenten het lastig om belangrijke informatie over gevaren te herkennen. De informatieverstrekking over gevaren en veiligheid aan consumenten kan derhalve worden verbeterd en vereenvoudigd, onder meer door gebruik van digitale technologieën zoals QR-codes.

Tegelijkertijd is de consument als gevolg van het ontbreken van bepaalde informatie op consumentenproducten minder goed in staat geïnformeerde keuzes te maken. Een voorbeeld is het ontbreken van etiketteringsvereisten met betrekking tot informatie over de milieugevaren van cosmetische producten. Bovendien is de huidige benaderingswijze van allergenen niet coherent wat betreft de verstrekking van consumenteninformatie en de beoordeling van de risico's voor de volksgezondheid. Hierdoor ontstaan overlappingen op het gebied van etiketteringsverplichtingen. Verbeteringen van de huidige benaderingswijze van allergenen kunnen er derhalve voor zorgen dat consumenten beter worden beschermd en geïnformeerd.

Tijdens de geschiktheidscontrole zijn ook tekortkomingen vastgesteld in de inventaris van indelingen en etiketteringen die door het ECHA wordt bijgehouden. Deze tekortkomingen zijn van nadelige invloed op de waarde van de inventaris als instrument voor het verstrekken van informatie over gevaren. De inventaris bevat informatie over indeling en etikettering van op de markt te brengen stoffen, zoals opgegeven door fabrikanten en importeurs. Er bestaan echter vaak meerdere indelingen voor dezelfde stof, omdat de partijen die de informatie verstrekken het niet eens zijn over een in te schrijven stof, ondanks het feit dat zij wettelijk verplicht zijn alles in het werk te stellen om tot overeenstemming te komen, en ondanks de inspanningen van het ECHA en de Commissie om bedrijven daarbij te ondersteunen. Deze situatie wordt nog verergerd door het feit dat het ECHA geen rechtsgrondslag heeft om kwaliteitscontroles van de zelfindelingen uit te voeren en te waarborgen dat de inventaris geen verouderde inschrijvingen of fouten bevat.

3.4.Consistentie van risicobeheersingsmaatregelen

Een mogelijk belangrijke lacune is het ontbreken van een overkoepelende benadering van de bescherming van kwetsbare groepen. Dit werd tijdens de raadpleging benadrukt door diverse belanghebbenden die het maatschappelijk middenveld en de ngo's vertegenwoordigen. In de wetgeving wordt niet systematisch verwezen naar kwetsbare groepen en er wordt niet altijd op consistente wijze aandacht besteed aan de risico's voor deze groepen in de product-/risico-/sectorspecifieke wetgeving. Daar waar wel sprake is van dergelijke wettelijke bepalingen worden de risico's per geval behandeld, en kunnen de gebruikte definities en bewoordingen onderling verschillen. Dit kan leiden tot verschillen in het beschermingsniveau van verschillende wetgevingsinstrumenten voor dezelfde kwetsbare groep (bv. kinderen) of voor groepen die bijzonder gevoelig zijn voor bepaalde gevaarlijke stoffen (bv. ongeboren kinderen, zuigelingen en adolescenten).

Qua risicobeheersingsbesluiten zijn er inconsistenties vastgesteld in de diverse wetgevingsinstrumenten betreffende hormoonontregelende stoffen, stoffen die persistent, bioaccumulerend en toxisch zijn, stoffen die zeer persistent en zeer bioaccumulerend zijn, en stoffen die voldoen aan de indelingscriteria voor specifieke doelorgaantoxiciteit. Het is belangrijk zorg te dragen voor consistentie in de hele EU, waaronder begrepen de wetgeving inzake stoffen die even zorgwekkend zijn als stoffen die carcinogeen, mutageen en reproductietoxisch zijn. Er zou onderzoek kunnen worden verricht naar de mogelijke toegevoegde waarde van het introduceren van nieuwe gevarenklassen in de CLP-verordening (bv. terrestrische toxiciteit, neurotoxiciteit, immunotoxiciteit, hormoonontregelend, persistent, bioaccumulerend en toxisch, zeer persistent en sterk bioaccumulerend).

In haar onlangs goedgekeurde mededeling over hormoonontregelende stoffen 36 heeft de Commissie toegezegd een sectoroverschrijdende geschiktheidscontrole uit te voeren om te beoordelen of de relevante EU-wetgeving betreffende hormoonontregelende stoffen geschikt is voor het beoogde doel. De geschiktheidscontrole zal het mogelijk maken de interactie tussen de verschillende bepalingen en benaderingswijzen betreffende hormoonontregelende stoffen te analyseren, mogelijke lacunes, inconsistenties of synergieën vast te stellen, en hun gezamenlijke impact op de kosten en voordelen voor de volksgezondheid en het milieu, de concurrentiepositie van de Europese landbouwers en landbouwsector, en de internationale handel te beoordelen.

Gezien de wetenschappelijke onzekerheid en het gebrek of tekort aan kennis is het voorzorgsbeginsel een belangrijk element dat kan bijdragen aan de bescherming van de volksgezondheid en het milieu tegen potentiële risico's, het vermijden van mogelijke dure gevolgen en saneringen in de toekomst, en het vermijden van buitenproportionele of onnodige risicobeheersingskosten. In de geschiktheidscontrole wordt de kwestie bisfenol A (BPA) als positief voorbeeld van de toepassing van het voorzorgsbeginsel genoemd 37 . In deze kwestie werd het invoeren en op de markt brengen van BPA bevattende zuigflesjes in de EU verboden, om te voorkomen dat zuigelingen aan BPA en de mogelijke fysieke en geestelijke gevolgen daarvan worden blootgesteld. In de openbare raadpleging uitte een aantal ngo's, vakbondsorganisaties en bevoegde autoriteiten van sommige lidstaten echter zorgen over de praktische toepassing van het voorzorgsbeginsel, omdat dit slechts in een zeer beperkt aantal gevallen is toegepast uit hoofde van het beleid inzake chemische stoffen. Er moet derhalve meer aandacht worden besteed aan de praktische toepassing van dit beginsel.

3.5.Risicobeoordeling, lacunes in de kennis, en uitdagingen op het gebied van het bijhouden van de wetenschappelijke ontwikkelingen

De juiste werking van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen en de mate waarin deze wetgeving geschikt is om de uitdagingen in de toekomst aan te gaan, zijn onder meer afhankelijk van de mate waarin de EU en haar lidstaten hun beslissingen kunnen baseren op goed onderbouwde, relevante en up-to-date gegevens. De EU en de lidstaten hebben zich enorme inspanningen getroost om te verzekeren dat de gegevens die nodig zijn voor het nemen van doeltreffende beslissingen op het gebied van risicobeheersing van chemische stoffen beschikbaar, vergelijkbaar en van goede kwaliteit zijn. Ook het wetenschappelijk inzicht in de wijze waarop gevaarlijke chemische stoffen van invloed zijn op de volksgezondheid en het milieu, is de afgelopen twintig jaar aanzienlijk verbeterd. De huidige kennisbasis van de EU voor chemische stoffen - met inbegrip van kennis van hun eigenschappen, gegevens over de ecotoxiciteit van chemische stoffen en over het gebruik van chemische stoffen en de blootstellingen daaraan, is uniek in de wereld en wordt veelvuldig ter beschikking gesteld aan overheden, industrieën en belanghebbenden buiten de EU.

Niettemin bestaan er nog steeds belangrijke lacunes in deze kennis, met name wat betreft de blootstelling aan gevaarlijke chemische stoffen, hun gebruik en hun gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu, met inbegrip van de gevolgen voor de biodiversiteit en de veerkracht van ecosystemen. Er bestaat soortgelijke bezorgdheid over nieuwe en opkomende risico's van chemische stoffen. Er is onvoldoende inzicht in de rol van gevaarlijke chemische stoffen in de ingewikkelde interactie met andere milieustressoren en hun feitelijke bijdrage aan de gevolgen die waarneembaar zijn in het milieu. Dit betekent dat in het huidige regelgevingskader, met inbegrip van de test- en beoordelingsmethodes, doorgaans niet kan worden gefocust op deze grootschalige en ingewikkelde gevolgen voor het milieu op de lange termijn. Financiering van onderzoek en innovatie in de EU blijft daarom van het allergrootste belang voor een algehele verbetering van het toezicht op de volksgezondheid en het milieu en voor de invulling van de lacunes in de kennis. Aldus verzamelde informatie kan ook een bijdrage leveren aan het Europese systeem voor vroegtijdige waarschuwing dat bedoeld is voor signalering van nieuwe en opkomende risico's van chemische stoffen.

Er is informatie over de blootstelling aan gevaarlijke chemische stoffen nodig om blootstellingsscenario's te ontwikkelen voor het voorgenomen, normale, redelijke en/of te verwachten gebruik van producten of voor situaties die kunnen worden voorzien/verwacht. Er is gebleken dat het bedrijfsleven en de overheid niet altijd op de hoogte zijn van alle manieren van gebruik van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen met een breed scala van toepassingen in uiteenlopende consumentenproducten. Bovendien is er slechts beperkte informatie voorhanden over het totale volume van de gevaarlijke chemische stoffen die in het milieu terechtkomen. Deze twee factoren kunnen tezamen van invloed zijn op de capaciteit om realistische, acceptabele en robuuste blootstellingscenario's te ontwikkelen en bijgevolg op de mate waarin men in staat is de meest passende risicobeheersingsmaatregelen te nemen.

De autoriteiten die belast zijn met de gevaren- en risicobeoordeling zijn niet altijd op de hoogte van alle potentieel relevante of nieuwste gegevens die nodig zijn voor het besluitvormingsproces. In dit verband vormen collegiaal getoetste onderzoeken een belangrijke aanvulling, mits zij betrouwbaar zijn en naar behoren worden gedocumenteerd, in het bijzonder voor de identificatie van, en reactie op, vroegtijdige waarschuwingssignalen. Het ontbreekt echter aan instrumenten om recente en nuttige wetenschappelijke publicaties en instrumenten te verzamelen en te monitoren en om te waarborgen dat de autoriteiten goed op de hoogte zijn van de publicaties die beschikbaar zijn. Bovendien is er nog steeds sprake van hindernissen voor gebruik en acceptatie van alternatieve (dierproefvrije) testmethoden 38 voor regelgevingsdoeleinden, en deze hindernissen houden deels verband met lacunes in de huidige testrichtlijnen.

De risicobeheersingsprocedures die in het kader van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen worden gebruikt, zijn niet uitdrukkelijk ontworpen voor vaststelling en beoordeling van de mogelijke risico's voor de volksgezondheid en het milieu van combinaties waarin verschillende gevaarlijke chemische stoffen actief zijn (ook bekend onder de naam 'combinatie-effect' of 'cocktail-effect'). Reeds in 2012 stelde de Commissie vast 39 dat de op dat moment van kracht zijnde EU-wetgeving 'niet voorziet in een alomvattende en geïntegreerde beoordeling', en kondigde de Commissie een aantal vervolgmaatregelen aan om dit probleem op te lossen. Sindsdien is er vooruitgang geboekt wat betreft kennisopbouw en ontwikkeling van risicobeoordelingsmethoden voor gewasbeschermingsmiddelen 40 en in bredere zin voor de voedselketen 41 . Niettemin is er geen bruikbaar methodologisch kader voor alle chemische stoffen overeengekomen. Voorschriften om de risicobeoordeling van combinatie-effecten te waarborgen, bestaan alleen in sommige wetgevingsinstrumenten (bv. op het gebied van bestrijdingsmiddelen), terwijl in andere relevante wetgevingsinstrumenten dergelijke bepalingen ter waarborging van een dergelijke beoordeling ontbreken.

Het gebrek aan kennis over de stoffen in producten is des te zorgwekkender, daar de EU werkt aan de transitie naar een meer circulaire economie. Hoewel er maatregelen zijn genomen voor de traceerbaarheid van gevaarlijke chemische stoffen in afval en gerecycleerde materiaalstromen 42 , is het voor de transitie naar een meer circulaire economie noodzakelijk dat er bij de risicobeoordeling, in plaats van de potentiële risico's van gevaarlijke chemische stoffen in één levenscyclus aan de hand van een lineair 'pak-gebruik-gooi weg'-traject te bezien, rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat dergelijke gevaarlijke chemische stoffen via recycling opnieuw in de materiaalkringloop terechtkomen. Gezien de toenemende bewustwording van consumenten en de vraag naar duurzame en meer circulaire producten, moet de wijze waarop gevaren- en risicobeoordelingen worden uitgevoerd, wellicht dienovereenkomstig worden aangepast.

3.6.Mondiale concurrentiepositie, innovatie en duurzaamheid

De EU-wetgeving inzake chemische stoffen is instrumenteel voor het waarborgen van het vrije verkeer van stoffen, mengsels en voorwerpen door middel van harmonisering van normen en voorschriften. Het speelveld in Europa is grotendeels gelijk, en dankzij de wetgeving inzake chemische stoffen is de interne markt sterker geworden en de concurrentiepositie van het Europees bedrijfsleven verbeterd, zoals blijkt uit de groei van de handel binnen de EU 43 . De chemische industrie van de EU blijft internationaal concurrerend, hoewel het Europese aandeel in de wereldwijde omzet is gedaald 44 . Globalisering, een sterke groei van de productie van chemische stoffen in andere delen van de wereld, en de snelle technologische veranderingen vormen de voornaamste uitdagingen voor de chemische industrie van de EU. Om het industriële leiderschap van Europa te behouden en te versterken zijn er grote inspanningen nodig van alle belanghebbende partijen op alle niveaus, en vooral van de industrie zelf 45 . De belangrijkste kwaliteiten van de chemische industrie van de EU zijn een hoog niveau van technologische ontwikkeling, hooggekwalificeerd en getalenteerd personeel, en een wetenschappelijke basis van wereldniveau. Deze kwaliteiten, in combinatie met het mondiale leiderschap van de EU op het gebied van veel aspecten die aan duurzaamheid 46 en chemische stoffen zijn gerelateerd 47 , verschaffen een solide basis voor het aangaan van deze uitdagingen.

Daarnaast is de interne markt een waardevolle basis waarop de EU, de lidstaten en het bedrijfsleven van de EU kunnen voortbouwen. Digitalisering, IT-tools en andere nieuwe en slimme technologieën bieden veel mogelijkheden. Zoals hierboven uitgelegd, maakt de overstap op slimme technologieën betere consumentenvoorlichting over de gevaren en veilig gebruik van chemische stoffen mogelijk. Benutting van de voordelen van het digitale tijdperk resulteert tevens in een mogelijke lastenverlichting voor kleine en middelgrote bedrijven en een verbetering van de handhaving en naleving, onder meer via het real-time gebruik van data en monitoring, alsook een verbetering van de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de douane- en de markttoezichtautoriteiten 48 .

Uit de beschikbare gegevens over productie en gebruik van gevaarlijke chemische stoffen 49 blijkt dat het aandeel van industriële chemicaliën die gevaar opleveren voor de volksgezondheid en het milieu in de totale productie van chemische stoffen nagenoeg ongewijzigd is gebleven. Qua wetgeving is er geen specifieke informatie beschikbaar voor beoordeling van de snelheid waarmee gevaarlijke stoffen worden vervangen. Het is niet mogelijk om op basis van statistische gegevens een rechtstreeks verband te leggen tussen veranderingen in het aandeel van de chemische stoffen die gevaar opleveren voor de volksgezondheid en het klimaat enerzijds en interventie door de EU anderzijds. Niettemin wijzen de verzamelde gegevens erop dat de EU-wetgeving inzake chemische stoffen als aandrijver van innovatie kan fungeren, met name wat betreft de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de VN. Europa is al begonnen met het waarmaken en uitvoeren van veel van haar toezeggingen betreffende de transitie naar een meer circulaire economie 50 . Extra ondersteuning van de ontwikkeling van slimme, innovatieve en duurzame chemische stoffen en bevordering van 'groene chemie' 51 is van cruciaal belang voor het waarborgen van de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de chemische industrie van de EU in de toekomst.

Conclusies

De geschiktheidscontrole was bedoeld om even afstand te nemen en te bezien wat de EU heeft bereikt op het gebied van beheer van chemische stoffen en wat de prestaties van de EU op dit gebied zijn. We hebben een lange weg afgelegd en uit deze geschiktheidscontrole blijkt dat de EU-wetgeving inzake chemische stoffen geschikt is voor het beoogde doel en een hoge mate van bescherming van burgers en het milieu biedt, in evenwicht met de behoeften van een efficiënt werkende interne markt en een concurrerende en innovatieve chemische industrie.

Er is ook een aantal gebieden gesignaleerd waar ruimte is voor verbetering, vereenvoudiging en lastenverlichting of die extra aandacht verdienen.

Zoals uiteengezet in de inleiding van dit verslag wordt met de geschiktheidscontrole een volgende stap gezet in het denkproces over de EU-wetgeving inzake chemische stoffen. De geschiktheidscontrole is bedoeld om een algemeen inzicht te krijgen in de uitdagingen en om alle belanghebbenden uit te nodigen hun betrokkenheid te tonen.

De Commissie verzoekt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's om deze bevindingen te bespreken en hun eigen bijdrage aan het debat te leveren.

De bevindingen van de geschiktheidscontrole zullen ertoe bijdragen dat de verbeteringen en verfijningen die moeten worden aangebracht in het beleid inzake chemische stoffen, gegrond en doelgericht zijn. Het is met name van belang dat de verschillende Europese wetgevingsinstrumenten inzake chemische stoffen, met inbegrip van de wetgeving die niet aan de orde is gekomen in de geschiktheidscontrole, zoals Reach, in een consistent hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en het milieu blijven voorzien, en dat de efficiënte werking van de interne markt wordt gewaarborgd, terwijl er tegelijkertijd een bijdrage wordt geleverd aan de verwezenlijking van de algemene doelstelling van bevordering van het concurrentievermogen en optimalisering van de innovatie.

(1)

   Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie.

(2)

    http://ec.europa.eu/smart-regulation/roadmaps/docs/2015_grow_050_refit_chemicals_outside_reach_en.pdf

(3)

   Zie bijlage 4 bij het werkdocument van de diensten van de Commissie over de geschiktheidscontrole van de meest relevante wetgeving inzake chemische stoffen (uitgezonderd Reach) en de gerelateerde aspecten van de wetgeving die van toepassing zijn op downstreambedrijven.

(4)

   COM(2012) 746 final.

(5)

   Met uitzondering van bijlage XIII bij deze verordening waarin criteria voor de identificatie van persistente, bioaccumulerende en toxische stoffen en zeer persistente en zeer bioaccumulerende stoffen zijn vastgelegd. De bevindingen van de tweede evaluatie van Reach zijn te vinden in het 'Algemeen verslag van de Commissie over de werking van Reach en evaluatie van bepaalde elementen' (COM(2018) 116 final) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2018) 58 final).

(6)

   Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik.

(7)

   Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik.

(8)

   Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven.

(9)

   De wetgeving inzake geneesmiddelen, diergeneesmiddelen en levensmiddelenadditieven is in de geschiktheidscontrole buiten beschouwing gelaten, omdat daarin bij de beoordeling van de gevaren en risico's wordt uitgegaan van andere overwegingen (nl. een beoordeling van de risicoverhouding tussen de voordelen voor de gezondheid van het product in kwestie versus potentiële ongewenste bijwerkingen). Zo is de belangrijkste doelstelling van de richtlijn inzake geneesmiddelen voor menselijk gebruik (Richtlijn 2001/83/EG) de bescherming van de volksgezondheid, d.w.z. het voorkomen of behandelen van ziekten bij de mens, het herstellen, verbeteren of wijzigen van fysiologische functies of het stellen van een medische diagnose.

(10)

   Zie bijlage 3 bij het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie.

(11)

   Zie bijlage 2 bij het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie.

(12)

   Mededeling over opties om te werken aan het snijvlak van chemicaliën-, product- en afvalwetgeving (COM(2018) 32 final); Mededeling over de werking van Reach en evaluatie van bepaalde elementen (COM(2018) 116 final); 'Een alomvattend EU-kader voor hormoonontregelende stoffen' (COM(2018) 734 final); 'De strategische aanpak van de Europese Unie van geneesmiddelen in het milieu' (COM(2019) 128 final).

(13)

   REFIT-beoordeling van de communautaire wetgeving inzake gewasbeschermingsmiddelen en residuen van bestrijdingsmiddelen; Geschiktheidscontrole inzake de verslaglegging van en het toezicht op het EU-milieubeleid; Beoordeling van Verordening (EG) nr. 648/2004 (detergentiaverordening); Geschiktheidscontrole van de algemene levensmiddelenwetgeving; REFIT-beoordeling van de EU-richtlijnen betreffende veiligheid en gezondheid op het werk. Zie tabel 3 van bijlage 4 voor de verschillende informatiebronnen die voor deze geschiktheidscontrole zijn geraadpleegd.

(14)

   Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen.

(15)

   Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

(16)

   Bijvoorbeeld het mondiaal geharmoniseerd classificatie- en etiketteringssysteem voor chemische stoffen (GHS) en de verdragen van Bazel, Minamata, Rotterdam en Stockholm, alsook het verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR).

(17)

   In het bijzonder de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling 3.9, 6.3, 12.4.

(18)

   COM(2015) 614 final.

(19)

   COM(2017) 479 final.

(20)

   Onderzoek naar de cumulatieve voordelen voor de volksgezondheid en het milieu van de wetgeving inzake chemische stoffen, pagina 324.

(21)

   Speciale Eurobarometer 456.

(22)

   Hoewel dit buiten de reikwijdte van deze geschiktheidscontrole valt, is dit bedrag inclusief de EU-bijdrage aan het ECHA ten behoeve van toepassing van de Reach-verordening, en de EU-bijdragen voor andere wetgevingsinstrumenten die ressorteren onder de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en die niet bij deze geschiktheidscontrole zijn inbegrepen.

(23)

   Financiering afkomstig van het zevende en achtste EU-kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, ten bedrage van gemiddeld 35 miljoen EUR per jaar.

(24)

   Dit bedrag heeft mede betrekking op de Reach-verordening die geen deel uitmaakt van deze geschiktheidscontrole.

(25)

   Zie bijvoorbeeld het Europees initiatief voor menselijke biomonitoring (HBM4EU). De EU-bijdrage bedraagt circa 50 miljoen EUR. https://cordis.europa.eu/project/rcn/207219_en.html

(26)

   In de periode 20142016 bedroeg de LIFE-bijdrage aan diverse projecten op het gebied van chemische stoffen circa 5 miljoen EUR. Zie bijvoorbeeld de volgende projecten: FLAREX , VERMEER , MATHER , COMBASE , CHEREE , EXTRUCLEAN

(27)

   Een project gericht op bevordering van de contacten tussen oplossingenverschaffers en bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf die geïnteresseerd zijn in de vervanging van zorgwekkende gevaarlijke chemische stoffen. De tweede fase van dit project is in 2019 van start gegaan.

(28)

    http://www.unece.org/trans/danger/publi/ghs/ghs_welcome_e.html

(29)

   Het Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (WCCV), het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico's (WCGM) en, voorheen, het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (SCOEL), wier bevoegdheden wat betreft beroepsmatige blootstelling aan gevaarlijke chemische stoffen sinds 2019 zijn overgegaan naar het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).

(30)

   Uit hoofde van de CLP-verordening moet de industrie zorgen voor 'zelfindeling' van alle stoffen die op de markt worden gebracht, ongeacht het volume. De indeling en etikettering van bepaalde chemische stoffen, waaronder de meest zorgwekkende stoffen (stoffen die carcinogeen, mutageen of reproductietoxisch zijn (CMR's) en inhalatieallergenen) moet in de hele EU worden geharmoniseerd, en dat vereist dat de lidstaten daarover overeenstemming bereiken.

(31)

   Met name wat betreft online verkoop heeft de Commissie onlangs diverse initiatieven ontplooid voor markttoezichtautoriteiten (middels het sinds 2017 organiseren van jaarlijkse zogenoemde 'e-enforcement academies' ter verbetering van het online toezicht), consumenten (informatiecampagnes over veilig online winkelen) en online ondernemers (door hen te bewegen tot actieve naleving van hun verplichtingen door middel van ondertekening van een " productveiligheidsbelofte " bij belangrijke online verkoopplatformen).

(32)

   Het 'extrapolatieprincipe' is een methode die wordt toegepast wanneer een mengsel niet is getest om de gevaarlijke eigenschappen daarvan vast te stellen, maar er wel voldoende gegevens beschikbaar zijn over soortgelijke geteste mengsels en de individuele gevaarlijke bestanddelen om een adequate beschrijving te geven van de gevaren van het mengsel. In het geval van detergentia is deze methode bijvoorbeeld een manier ter voorkoming van een te strenge indeling van producten, die het gevolg kan zijn van toepassing van de berekeningsmethode die bij kleinere ondernemingen uit kostenoverwegingen doorgaans de voorkeur geniet. Het gebrek aan duidelijkheid over de toepassing van het extrapolatieprincipe beperkt de effectiviteit van de methode en leidt bovendien tot discrepanties in de interpretatie en goedkeuring van de indeling door de lidstaten.

(33)

   COM/2018/0179 final – 2018/088 (COD).

(34)

   Wat betreft passende risicobeheersing van chemische stoffen, kan een stof worden beoordeeld in een geïsoleerde context (stofspecifiek; risicobeoordelingen van bepaalde stoffen uitgevoerd onder bepaalde omstandigheden) of als onderdeel van een groep stoffen (d.w.z. chemische stoffen met soortgelijke eigenschappen).

(35)

   Speciale Eurobarometer 468.

(36)

   COM(2018) 734 final.

(37)

    http://europa.eu/rapid/press-release_IP-11-664_en.htm ; Verordening (EU) 2018/213 van de Commissie van 12 februari 2018 betreffende het gebruik van bisfenol A in vernissen en coatings bestemd om met levensmiddelen in contact te komen, en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 10/2011 wat betreft het gebruik van die stof in materialen van kunststof die met levensmiddelen in contact komen, zoals van kracht sinds 6 september 2018.

(38)

   In Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, wordt onder meer de ontwikkeling, validering en invoering van alternatieve (dierproefvrije) testmethoden bepleit.

(39)

   COM/2012/0252 final.

(40)

    https://www.efsa.europa.eu/en/press/news/130712 ; https://www.efsa.europa.eu/en/press/news/180626

(41)

    https://www.efsa.europa.eu/en/consultations/call/161024a

(42)

   COM(2019) 190 final.

(43)

   De omzet van chemische stoffen binnen de EU is gestegen van 219 miljard EUR in 2006 naar 280 miljard EUR in 2016 (+ 28 %). De binnenlandse omzet (d.w.z. de omzet in het land van productie) is gedaald van 184 miljard EUR in 2006 naar 81 miljard EUR in 2016 (– 56 %). De omzet van de uitvoer naar landen buiten Europa is gestegen van 102 miljard EUR in 2006 naar 146,2 miljard EUR in 2016 (+ 43 %). Bron: CEFIC Facts and Figures Report, 2017.

(44)

   Ibidem.

(45)

   COM/2017/0479 final.

(46)

   Discussienota 'Naar een duurzaam Europa in 2030' van 30 januari 2019.

(47)

   De Strategische aanpak voor het internationaal beheer van chemische stoffen van de Verenigde Naties (SAICM); http://www.saicm.org

(48)

   In overeenstemming met de mededeling van de Commissie: 'Het goederenpakket: Het vertrouwen in de eengemaakte markt versterken' (COM(2017/0787 final).

(49)

    http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Chemicals_production_and_consumption_statistics

(50)

   COM(2019) 190 final.

(51)

   Onder groene chemie wordt verstaan de toepassing van een reeks beginselen voor het verminderen of uitbannen van het gebruik of de productie van gevaarlijke chemische stoffen in de ontwerp-, productie- en toepassingsfase van chemische producten. Definitie van Anastas and Warner (1998).