Artikelen bij COM(2018)372 - Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2018)372 - Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds.
document COM(2018)372 NLEN
datum 24 juni 2021


HOOFDSTUK I
Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 1 - Doel

1. Deze verordening bepaalt de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van de steun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ("EFRO") met betrekking tot de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' en de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg) als bedoeld in artikel [4, lid 2,] van Verordening (EU) 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening].

2. Deze verordening bevat ook de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van de steunverlening uit het Cohesiefonds met betrekking tot de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' waarnaar wordt verwezen in [artikel 4, lid 2, punt a)] van Verordening (EU) 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening].

Artikel 2 - Specifieke doelstellingen voor het EFRO en het Cohesiefonds

1. In overeenstemming met de beleidsdoelstellingen die zijn vastgesteld in artikel [4, punt 1,] van Verordening (EU) 2018/xxxx [nieuw GVB] ondersteunt het EFRO de volgende specifieke doelstellingen:

a) 'een slimmer Europa door de bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie' ("BD 1") door:

i) het versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en de invoering van geavanceerde technologieën;

ii) te profiteren van de voordelen van digitalisering voor burgers, bedrijven en overheden;

iii) het versterken van de groei en het concurrentievermogen van het kmo's;

iv) het ontwikkelen van vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële overgang en ondernemerschap;

b) 'een groener, koolstofarm Europa door de bevordering van een schone en eerlijke energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer' ("BD 2") door:

i) het bevorderen van maatregelen voor energie-efficiëntie;

ii) het bevorderen van hernieuwbare energiebronnen;

iii) het ontwikkelen van slimme energiesystemen, netwerken en opslag op lokaal niveau;

iv) het bevorderen van de aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en rampenbestendigheid;

v) het bevorderen van duurzaam waterbeheer;

vi) het bevorderen van de overgang naar een circulaire economie;

vii) het bevorderen van biodiversiteit, groene infrastructuur in de stedelijke omgeving en vermindering van verontreiniging;

c) 'een meer verbonden Europa door de versterking van de mobiliteit en regionale ICT-connectiviteit' ("BD 3") door:

i) het verbeteren van de digitale connectiviteit;

ii) het ontwikkelen van een duurzame, klimaatbestendige, intelligente, veilige en intermodale TEN-V;

iii) het ontwikkelen van duurzame, klimaatbestendige, intelligente en intermodale nationale, regionale en lokale mobiliteit, met inbegrip van een verbeterde toegang tot TEN-V en grensoverschrijdende mobiliteit;

iv) het bevorderen van duurzame multimodale stedelijke mobiliteit;

d) 'een socialer Europa door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten' ("BD 4") door:

i) het verbeteren van de doeltreffendheid van de arbeidsmarkten en de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid door de ontwikkeling van sociale innovatie infrastructuur;

ii) het verbeteren van de toegang tot inclusieve en hoogwaardige diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren door het ontwikkelen van infrastructuur;

iii) het bespoedigen van de sociaaleconomische integratie van gemarginaliseerde gemeenschappen, migranten en achtergestelde groepen, door middel van geïntegreerde maatregelen, onder meer op het vlak van huisvesting en sociale diensten;

iv) te zorgen voor gelijke toegang tot gezondheidszorg door de ontwikkeling van infrastructuur, met inbegrip van eerstelijnszorg;

e) 'Europa dichter bij de burgers brengen door de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van stads-, plattelands- en kustgebieden, en door lokale initiatieven te bevorderen' ("BD 5") door:

i) het bevorderen van een geïntegreerde sociale, economische en ecologische ontwikkeling, cultureel erfgoed en veiligheid in stedelijke gebieden;

ii) het bevorderen van geïntegreerde maatschappelijke, economische en ecologische lokale ontwikkeling, cultureel erfgoed en veiligheid, met inbegrip van plattelands- en kustgebieden, ook via vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

2. Het Cohesiefonds ondersteunt BD 2 en specifieke doelstellingen van BD 3 die zijn genoemd in lid 1, onder c), punten ii), iii) en iv).

3. Met betrekking tot de specifieke doelstellingen in de zin van lid 1 kunnen het EFRO of het Cohesiefonds, indien wenselijk, ook steun verlenen aan activiteiten in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei', indien deze een van de volgende doelen hebben:

a) verbetering van de capaciteit van programma-autoriteiten en -organen in verband met de tenuitvoerlegging van de Fondsen;

b) verbetering van de samenwerking met partners binnen en buiten een bepaalde lidstaat.

de in punt b) bedoelde samenwerking moet betrekking hebben op samenwerking met partners uit grensoverschrijdende regio’s, uit niet aan elkaar grenzende regio’s of uit regio’s die zich bevinden op een grondgebied dat valt onder een macroregionale of zeebekkenstrategie of een combinatie daarvan.

Artikel 3 - Thematische concentratie van EFRO-ondersteuning

1. Wat de programma’s in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' betreft, wordt het totaal van de EFRO-middelen in elke lidstaat geconcentreerd op nationaal niveau overeenkomstig de leden 3 en 4.

2. Wat de thematische concentratie van de steun voor lidstaten met ultraperifere regio’s betreft, worden de EFRO-middelen die specifiek aan programma’s voor de ultraperifere gebieden zijn toegewezen en de middelen die aan alle overige gebieden zijn toegewezen, afzonderlijk behandeld.

3. De lidstaten worden in termen van hun bruto nationale inkomensratio als volgt ingedeeld:

a) lidstaten met een bruto nationale inkomensratio gelijk aan of groter dan 100 % van het EU-gemiddelde ("groep 1");

b) lidstaten met een bruto nationale inkomensratio groter dan 75% en kleiner dan 100 % van het EU-gemiddelde ("groep 2");

c) lidstaten met een bruto nationale inkomensratio kleiner dan 75 % van het EU-gemiddelde ("groep 3").

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de bruto nationale inkomensratio verstaan de verhouding tussen het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking van een lidstaat, gemeten in koopkrachtstandaard en berekend op basis van de cijfers van de Unie in de periode van 2014 tot en met 2016, en het gemiddelde bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking in koopkrachtstandaard van de 27 lidstaten in dezelfde referentieperiode.

De programma’s in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei' voor de ultraperifere gebieden worden ingedeeld in groep 3.

4. De lidstaten moeten voldoen aan de volgende vereisten van thematische concentratie:

a) De lidstaten van groep 1 wijzen ten minste 85 % van hun totale EFRO-middelen in het kader van andere prioriteiten dan voor technische bijstand toe aan BD 1 en BD 2, en ten minste 60 % aan BD 1;

b) De lidstaten van groep 2 wijzen ten minste 45 % van hun totale EFRO-middelen in het kader van andere prioriteiten dan voor technische bijstand toe aan BD 1, en ten minste 30 % aan BD 2;

c) De lidstaten van groep 3 wijzen ten minste 35 % van hun totale EFRO-middelen in het kader van andere prioriteiten dan voor technische bijstand toe aan BD 1, en ten minste 30 % aan BD 2.

5. Aan de vereisten van thematische concentratie van lid 4 moet worden voldaan tijdens de gehele programmeringsperiode, ook wanneer EFRO-toewijzingen worden overgedragen tussen de prioriteiten van een programma of tussen programma’s onderling en bij de tussentijdse toetsing in overeenstemming met artikel  van Verordening (EU) 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening].

6. Wanneer de EFRO-toewijzing met betrekking tot BD 1 of BD 2 of beide van een bepaald programma wordt verlaagd na een vrijmaking op grond van artikel  van Verordening (EU) 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening], of als gevolg van financiële correcties door de Commissie overeenkomstig artikel  van die verordening, wordt de naleving van het in lid 4 vastgestelde vereiste van thematische concentratie niet opnieuw beoordeeld.

Artikel 4 - Toepassingsgebied van de steunverlening uit het EFRO

1. Het EFRO ondersteunt:

a) investeringen in infrastructuur;

b) investeringen in toegang tot diensten;

c) productieve investeringen in kmo's;

d) apparatuur, software en immateriële activa;

e) informatie, communicatie, studies, netwerken, samenwerking, uitwisseling van ervaringen en activiteiten waarbij clusters zijn betrokken;

f) technische bijstand.

Bovendien kunnen productieve investeringen in andere bedrijven dan kmo’s worden ondersteund wanneer zij voorzien in samenwerking met kmo's in onderzoeks- en innovatieactiviteiten die worden ondersteund uit hoofde van artikel 2, lid 1, onder a) i).

Om bij te dragen aan de specifieke doelstelling in het kader van BD 1 als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), iv), verleent het EFRO ook steun aan opleidingen, een leven lang leren en onderwijsactiviteiten.

2. In het kader van de doelstelling 'Europese territoriale samenwerking' (Interreg) verleent het EFRO ook steun voor:

a) gedeeld gebruik van faciliteiten en personele middelen;

b) het begeleiden van zachte investeringen en andere activiteiten in verband met BD 4 in het kader van het Europees Sociaal Fonds Plus als omschreven in Verordening (EU) nr. 2018/xxxx [nieuwe ESF +].

Artikel 5 - Toepassingsgebied van de steunverlening uit het Cohesiefonds

1. Het Cohesiefonds ondersteunt:

a) investeringen in het milieu, met inbegrip van investeringen die verband houden met duurzame ontwikkeling en energie waaraan milieuvoordelen zijn verbonden;

b) investeringen in TEN-V;

c) technische bijstand.

De lidstaten zorgen voor een passend evenwicht tussen investeringen uit hoofde van de punten a) en b).

2. Het bedrag van het Cohesiefonds dat wordt overgemaakt naar de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen 23 moet worden gebruikt voor TEN-V-projecten.

Artikel 6 - Uitsluiting uit het toepassingsgebied van het EFRO en het Cohesiefonds

1. Het EFRO en het Cohesiefonds verlenen geen steun aan:

a) de ontmanteling of de bouw van kerncentrales;

b) investeringen voor het realiseren van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen van activiteiten die vallen onder bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 24 ;

c) productie, verwerking en afzet van tabak en tabaksproducten;

d) ondernemingen in moeilijkheden als omschreven in artikel 2, lid 18, van Verordening (EU) nr. 651/2014 25 ;

e) investeringen in luchthaveninfrastructuur, met uitzondering van de ultraperifere regio’s;

f) investeringen in de lozing van afval op stortplaatsen;

g) investeringen in installaties voor de verwerking van restafval;

h) investeringen in verband met de productie, de verwerking, de distributie, de opslag of verbranding van fossiele brandstoffen, met uitzondering van investeringen in verband met schone voertuigen als gedefinieerd in artikel 4 van Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad 26 ;

i) investeringen in breedbandinfrastructuur in gebieden waar zich ten minste twee breedbandnetwerken van een gelijkwaardige categorie bevinden.

j) financiering van de aankoop van rollend materieel voor vervoer per spoor, behalve indien dit vervoer verband houdt met:

i) het voldoen aan een openbaar uitbestede openbare-dienstverplichting op grond van de gewijzigde Verordening 1370/2007;

ii) verrichting van vervoersdiensten per spoor op lijnen die volledig open staan voor mededinging, en de begunstigde is een nieuwkomer die in aanmerking komt voor financiering op grond van de Verordening (EU) 2018/xxx [EU-investeringsverordening]

2. Bovendien verleent het Cohesiefonds geen steun aan investeringen in huisvesting, tenzij deze verband houden met het bevorderen van energie-efficiëntie of het gebruik van hernieuwbare energie.

3. Overzeese landen en gebieden komen niet in aanmerking voor steun uit het EFRO of het Cohesiefonds, maar kunnen deelnemen aan Interreg-programma’s overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) 2018/xxxx [ETC (Interreg)].

Artikel 7 - Indicatoren

1. Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vervat in bijlage I wat het EFRO en het Cohesiefonds betreft, en, waar nodig, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel [12, lid 1], tweede alinea, onder a), artikel [17, lid 3,] onder d), ii), en artikel [37, lid 2,] onder b), van Verordening (EU) 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening].

2. Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De mijlpalen voor 2024 en de streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.

3. In overeenstemming met zijn rapportageverplichting op grond van artikel [38, lid 3, onder e), i)] van het Financieel Reglement legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad informatie over de prestaties voor overeenkomstig bijlage II.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 13 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I te wijzigen teneinde de nodige aanpassingen te verrichten aan de door de lidstaten te gebruiken lijst van indicatoren en om bijlage II te wijzigen teneinde de nodige aanpassingen aan te brengen aan de informatie over de prestaties die aan het Europees Parlement en de Raad wordt verstrekt.

HOOFDSTUK II
Specifieke bepalingen inzake de behandeling van bijzondere territoriale kenmerken

Artikel 8 - Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

1. Het EFRO kan steun verlenen aan geïntegreerde territoriale ontwikkeling in het kader van programma’s voor beide doelstellingen waarnaar wordt verwezen in artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening] in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk II van titel III van die verordening [nieuwe GB-verordening].

2. De lidstaten passen de geïntegreerde territoriale ontwikkeling, ondersteund door het EFRO, uitsluitend toe door middel van de formulieren als bedoeld in artikel van Verordening (EU) 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening].

Artikel 9 - Duurzame stedelijke ontwikkeling

1. Het EFRO ondersteunt de geïntegreerde territoriale ontwikkeling op basis van territoriale strategieën in overeenstemming met artikel van Verordening (EU) 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening] gericht op stedelijke gebieden ("duurzame stedelijke ontwikkeling") in het kader van programma’s voor beide doelen als bedoeld in artikel 4, lid 2, van die verordening.

2. Ten minste 6 % van de EFRO-middelen op nationaal niveau in het kader van de doelstelling 'investeren in werkgelegenheid en groei', anders dan voor technische bijstand, wordt toegewezen aan duurzame stedelijke ontwikkeling in de vorm van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, geïntegreerde territoriale investeringen of een ander territoriaal instrument in het kader van BD 5.

Het betrokken programma of de betrokken programma’s maken melding van de geplande bedragen voor dit doel als bedoeld in artikel [17, lid 3,] onder d), vii), van Verordening (EU) 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening].

3. Aan het vereiste percentage dat moet worden uitgetrokken voor duurzame stedelijke ontwikkeling als bedoeld in lid 2 moet worden voldaan tijdens de gehele programmeringsperiode, ook wanneer EFRO-toewijzingen worden overgedragen tussen de prioriteiten van een programma of tussen programma’s onderling, en bij de tussentijdse toetsing in overeenstemming met artikel van Verordening (EU) 2018/xxxx [nieuwe GB-verordening].

4. Wanneer de EFRO-toewijzing wordt verlaagd na een vrijmaking op grond van artikel van Verordening (EU) nr. [new CPR], of als gevolg van financiële correcties door de Commissie overeenkomstig artikel van die verordening, wordt de naleving van het in lid 2 vastgestelde vereiste niet opnieuw beoordeeld.

Artikel 10 - Stedelijk Europa-initiatief

1. Het EFRO ondersteunt ook het 'Stedelijk Europa'-initiatief, dat door de Commissie wordt uitgevoerd in directe en indirect beheer.

Dit initiatief omvat alle stedelijke gebieden en ondersteunt de stedelijke agenda van de Unie.

2. Het 'Stedelijk Europa'-initiatief omvat de volgende drie onderdelen, die alle duurzame stadsontwikkeling betreffen:

a) ondersteuning van capaciteitsopbouw;

b) ondersteuning van innovatieve acties;

c) ondersteuning van kennis, ontwikkeling van beleid en communicatie.

Op verzoek van een of meer lidstaten kan het Stedelijk Europa-initiatief tevens steun verlenen aan intergouvernementele samenwerking in verband met stedelijke aangelegenheden.

Artikel 11 - Ultraperifere gebieden

1. De specifieke extra toewijzing voor ultraperifere gebieden wordt gebruikt ter compensatie van de extra kosten die in deze gebieden ontstaan als gevolg van één of meer van de permanente factoren die hun ontwikkeling schaden die worden genoemd in artikel 349 VWEU.

2. De in lid 1 bedoelde toewijzing verleent geen steun aan:

a) de activiteiten binnen het toepassingsgebied zoals beschreven in artikel 4;

b) in afwijking van artikel 4, maatregelen met het oog op het dekken van de exploitatiekosten ter compensatie van de extra kosten die in deze gebieden ontstaan als gevolg van één of meer van de permanente factoren die hun ontwikkeling schaden, zoals genoemd in artikel 349 VWEU.

De toewijzing bedoeld in lid 1 mag ook worden gebruikt voor uitgaven ter compensatie van de uitvoering van openbaredienstverplichtingen en contracten in de ultraperifere gebieden.

3. De in lid 1 bedoelde toewijzing verleent geen steun aan:

a) acties voor producten opgesomd in bijlage I bij het VWEU;

b) steunmaatregelen voor het vervoer van personen dat is toegestaan uit hoofde van artikel 107, lid 2, onder a), VWEU;

c) belastingvrijstellingen en vrijstelling van sociale lasten;

d) openbaredienstverplichtingen die niet zijn nagekomen door ondernemingen, en waarbij de staat handelt door overheidsgezag uit te oefenen.

HOOFSTUK III
Slotbepalingen

Artikel 12 - Overgangsbepalingen

De Verordeningen (EG) nr. 1300/2013 en (EG) nr. 1301/2013 of handelingen die op grond daarvan zijn vastgesteld, blijven van toepassing op programma’s en acties die worden ondersteund uit het EFRO of het Cohesiefonds in de programmeringsperiode 2014-2020.

Artikel 13 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De bevoegdheid om de in artikel 7, lid 4, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de Commissie met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening voor onbepaalde tijd verleend.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 27 .

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 7, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 14 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.