Artikelen bij COM(2017)189 - Uitvoering, in de periode 2011-2015, van het verlenen van nationale langetermijnsteun ten behoeve van de landbouw in de noordelijke gebieden van Finland en Zweden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



1. INLEIDING    

2. ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE STEUN VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN    

2.1.     Doelstellingen van de steun    

2.2.     Machtigingen van de Commissie    

2.3.     Gebieden die onder de steun vallen    

2.4.     Verband met de productie    

3. HERVORMING VAN DE STEUNREGELING VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN    

4. STEUN VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN IN FINLAND IN DE PERIODE 2011–2015    

4.1.     Verleende machtigingen    

4.2.     Uitgekeerde steun    

4.3.     Productievolumes in de noordelijke steungebieden    

4.4.     Ontwikkeling van de landbouweconomie in het noordelijke steungebied    

5. STEUN VOOR DE NOORD ELIJKE GEBIEDEN IN ZWEDEN IN DE PERIODE 2011-2015    

5.1.     Verleende machtigingen    

5.2.     Uitgekeerde steun    

5.3.     Productievolumes in het steungebied    

5.4.     Ontwikkeling van de landbouweconomie in het steungebied    

6. CONCLUSIES    

6.1.     Finland    

6.2.     Zweden    


1. INLEIDING

Overeenkomstig artikel 142 van de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Europese Unie 1 heeft de Commissie Finland en Zweden gemachtigd om nationale langetermijnsteun aan de landbouw in de noordelijke gebieden toe te kennen met het oog op de handhaving van de landbouwactiviteiten. Deze steun wordt steun voor de noordelijke gebieden genoemd (hierna ook 'de steun').

Dit verslag wordt bij de Raad ingediend overeenkomstig de verslagleggingsverplichting van artikel 143 van de Akte van Toetreding, waarin is vastgelegd dat de Commissie bij de Raad één jaar na de toetreding en vervolgens om de vijf jaar een verslag moet indienen over de verleende machtigingen en de resultaten van de steun die op grond van dergelijke machtigingen is verleend. Dergelijke verslagen zijn eerder uitgebracht in 1996, 2002 2 , 2007 3 en 2012 4 .

2. ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE STEUN VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN

2.1.    Doelstellingen van de steun

De steun wordt met name verleend om de traditionele grondstoffenproductie en verwerkingsactiviteiten in stand te houden die passen bij de klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden, om de productie-, afzet- en verwerkingsstructuren voor de landbouwproducten te verbeteren, om de afzet van die producten te vergemakkelijken en om het milieu te beschermen en de natuurlijke omgeving in stand te houden.

2.2.    Machtigingen van de Commissie

De steun wordt toegestaan op basis van afzonderlijke beschikkingen/besluiten van de Commissie 5 voor respectievelijk Finland en Zweden. Finland mag momenteel maximaal 382 miljoen EUR per jaar aan steun betalen. Voor Zweden bedraagt de toegestane betaling maximaal 318,67 miljoen SEK (ongeveer 35 miljoen EUR) per jaar 6 .

De basisvoorwaarden zijn vastgelegd in artikel 142 van de Akte van Toetreding; het totale bedrag aan verleende steun dient voldoende te zijn om de landbouwactiviteiten in de noordelijke gebieden te handhaven, maar mag niet leiden tot een totale steun die meer bedraagt dan het steunniveau tijdens een referentieperiode die vóór de toetreding is gelegen, als omschreven in de machtigingen. De steun mag evenmin gekoppeld zijn aan de toekomstige productie of leiden tot een verhoging van de productie ten opzichte van referentieniveaus als vastgesteld door de Commissie.

2.3.    Gebieden die onder de steun vallen

De gebieden die onder de steunregeling vallen, zijn in de respectieve beschikkingen of besluiten gedefinieerd en omvatten de landbouwarealen ten noorden van 62° NB en bepaalde aangrenzende gebieden ten zuiden van deze breedtegraad die te kampen hebben met vergelijkbare klimatologische omstandigheden die de landbouwactiviteiten bijzonder moeilijk maken. De factoren waarmee rekening is gehouden bij de vaststelling van de gebieden zijn de geringe bevolkingsdichtheid (ten hoogste 10 inwoners/km2), het aandeel van de oppervlakte cultuurgrond (OCG) in de totale oppervlakte (< 10 %), het voor de teelt van gewassen voor menselijke voeding gebruikte deel van de OCG (≤ 20 %) en de gemeenten die worden ingesloten door andere gemeenten binnen de eerdergenoemde gebieden (zelfs wanneer deze gemeenten niet aan dezelfde eisen voldoen).

In Finland bestrijkt het steungebied waarop deze mededeling betrekking heeft, 1 417 140 hectaren (ha) van de OCG (55,5 % van de totale OCG) en in Zweden 335 881 ha van de OCG (11 % van de totale OCG).


Figuur 1: Finse (C1-C4) en Zweedse (1-3) steungebieden

2.4.    Verband met de productie

De steun is beperkt tot specifieke landbouwsectoren, die voor elke lidstaat in de respectieve beschikking of het respectieve besluit zijn gedefinieerd.

De steun wordt verleend op basis van productie-eenheden, ofwel grootvee-eenheden (GVE) ofwel ha, met uitzondering van de steun voor de productie en het vervoer van melk, waarbij de steun wordt berekend op basis van de geleverde en vervoerde hoeveelheden. De Finse steun voor rendieren wordt per dier vastgesteld.

Zoals hierboven is uiteengezet, mag de steun niet gekoppeld zijn aan de toekomstige productie of leiden tot een verhoging van de productie ten opzichte van de referentieperiode. De referentieperioden zijn per sector vastgelegd in de respectieve beschikking of het respectieve besluit voor elke lidstaat. De referentiehoeveelheid voor de melkproductie in Finland is verschillende malen aangepast aan ontwikkelingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) met betrekking tot de melksector. Bij de herziening van de Finse steunregeling van 2009-2010 zijn de individuele GLB-melkquota evenwel ontkoppeld van de steunbetalingen. In plaats daarvan is een beperking ingevoerd die ertoe strekt tot het einde van de melkquotaregeling dergelijke steun niet uit te keren voor de hoeveelheden melk uit het gebied die onder de overschotheffing vallen.

3. HERVORMING VAN DE STEUNREGELING VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN

Naar aanleiding van een in 2007 afgeronde evaluatie van de steunregeling vond een herziening plaats met als doel de regelingen te vereenvoudigen en de machtigingen in overeenstemming te brengen met de doelstellingen van de Akte van Toetreding. Wat de vereenvoudiging betreft, werden met de in 2009 en 2010 aangenomen herschikkingen verschillende productiesectoren gehergroepeerd en werden de maximale gemiddelde steunpercentages voor alle Finse, respectievelijk Zweedse steungebieden gespecificeerd.

Wat de aanpassing van de machtigingen aan de doelstellingen in de Akte van Toetreding betreft, is bij de herziening van de toegestane productie en betalingen het toegestane jaarlijkse maximumbedrag voor de betalingen voor Finland verlaagd van 448,59 miljoen EUR tot 358 miljoen EUR. Daarnaast is de steun voor de varkens- en pluimveesector losgekoppeld van het soort productie. In 2009 werd een vergoeding voor schade door roofdieren ingevoerd, die in 2015 werd afgeschaft.

Wat de Zweedse steungebieden betreft, bleek tijdens de herziening dat de productieniveaus in de voorgaande jaren waren gedaald. Om die daling tegen te gaan is, op voorstel van de Zweedse autoriteiten, bij de in 2010 afgeronde herziening van de beschikking ervoor gezorgd dat de steun specifiek op de resterende productie kan worden gericht. In 2013 werd een aanvullende wijziging aangebracht om de voormalige steun aan aardappeltelers op te nemen in de steun voor de noordelijke gebieden, met inachtneming van het algemeen plafond.

4. STEUN VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN IN FINLAND IN DE PERIODE 2011–2015

4.1.    Verleende machtigingen

Bij Beschikking C(2009) 3067 is voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2014 een maximale jaarlijkse steun ten bedrage van 358 miljoen EUR goedgekeurd. Bij Besluit C(2015) 2790, dat van toepassing is met ingang van 1 januari 2015, is een maximumbedrag van 382 miljoen EUR voor steun goedgekeurd (zie tabel 1). Het jaarlijkse totale maximumbedrag voor steun werd met 24 miljoen EUR verhoogd omdat de 24 miljoen EUR die beschikbaar was ingevolge artikel 182, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 ("check-up"), in februari 2014 volledig was benut. Bij het genoemde besluit werden ook de maximale steun per eenheid en de totale toegestane steun voor herkauwers verhoogd, als stimulans om de daling van de productie tegen te gaan.


Tabel 1: Toegestane jaarlijkse steun overeenkomstig Besluit C(2015) 2790

Maximale toegestane gemiddelde steun / eenheid 1)EenheidMaximale toegestane steun

(miljoen EUR) 2) 
Maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren
1. MELK
10,9cent/kg193,71 776 765 t 3)
2. HERKAUWERS
97,7
Runderen4)546EUR/GVE
181 000 GVE

Ooien en geiten584EUR/GVE
Paarden252EUR/GVE
3. VARKENS EN PLUIMVEE
5)266EUR/GVE37,0
4. TUINBOUW
25,4
Kassen6)11,3EUR/m2202,9 ha
Opslag van tuinbouwproducten7)18,5EUR/m3
5. AKKERBOUWGEWASSEN
58,3
Algemene hectaresteun8)37EUR/ha881 825 ha
Steun voor bepaalde gewassen9)145EUR/ha62 475 ha
Steun aan jonge landbouwers10)36EUR/ha
6. OVERIGE STEUN
14,9
Rendieren11)36EUR/dier171 100 dieren
Steun voor vervoer van melk en vlees12)
Beschermende voorzieningen voor de veeteelt

13)
Steun voor de opslag van wilde bessen en paddenstoelen

14)0,10 – 0,42EUR/kg
Overige steun15)

1) Steun per eenheid kan worden gedifferentieerd naar regio binnen de grenzen van het maximale gemiddelde.

2) Maximale toegestane steun 382 miljoen EUR per jaar.

3) Maximumhoeveelheid per kalenderjaar en voor het quotumjaar 2014/2015.

4) Zoogkoeien, zoogvaarzen, mannelijke runderen > 6 maanden en geslachte vaarzen, alsmede geslachte stieren en ossen in de steungebieden C3 en C4.

5) Ontkoppelde steun. Referentieaantal ten hoogste 139 200 GVE´s.

6) Steun voor kasteelt kan worden gedifferentieerd naargelang van de duur van de teeltperiode.

7) Steun kan worden gedifferentieerd naargelang van de technische staat van de opslagfaciliteit.

8) Algemene hectaresteun voor de oppervlakte cultuurgrond (OCG) in de steungebieden C2–C4.

9) Op basis van het teeltareaal van graan (behalve voor gerst, haver en menggranen) en andere gewassen (oliehoudende zaden en andere oliehoudende gewassen, eiwitten en vezelgewassen), suikerbieten, zetmeelaardappelen en appelen in de steungebieden C1, C2 en C2-noord. Steun voor buiten geteelde groenten kan worden verleend in de steungebieden C1–C4.

10) Steun aan jonge landbouwers voor de oppervlakte cultuurgrond (OCG) in de steungebieden C1–C4.

11) In de steungebieden C3 en C4. 

12) Melk: Kainuu en de provincie Lapland en Koillismaa (Noordoost-Finland). Vlees: provincie Lapland.

13) In gebieden met langer dan gemiddelde afstanden kan steun worden verleend voor diensten die zorgen voor het behoud van de omstandigheden waaronder aan veehouderij kan worden gedaan.

14) Maximaal steunbedrag: er wordt steun verleend voor de hoeveelheden die eind juni zijn opgeslagen, met een maximum van 0,34 EUR/kg voor moerasbessen, 0,10 EUR/kg voor andere wilde bessen en 0,42 EUR/kg voor wilde paddenstoelen.

15) Skolten, natuurlijke middelen van bestaan en rendierhouderij.

4.2.    Uitgekeerde steun 

Steun voor de noordelijke gebieden

In de periode 2011-2015 bedroeg de totale jaarlijkse steun tussen 336,1 en 310,1 miljoen EUR (tabel 2).

Tabel 2: Uitgekeerde steun voor de noordelijke gebieden in Finland (miljoen EUR)

Ondersteunde sector20112012201320142015
Melk161,1161,1161,1167,5170
Herkauwers71,17069,770,370,1
Varkens en pluimvee30,8426,4120,8520,2618,5
Tuinbouw21,319,518,018,917,5
Akkerbouw41,1139,9438,9336,6419,2
Overige steun10,71214,115,514,7
Totaal336,1329322,8329,1310,1


Afgezien van een overschrijding van 0,6 miljoen EUR in 2014 in de categorie 'overige steun', zijn bij de jaarlijks toegekende steun voor de noordelijke gebieden in Finland de in de besluiten vastgestelde maximumniveaus in acht genomen. Opgemerkt moet worden dat, voor die sectoren waar de totale productie het toegestane aantal in aanmerking komende productiefactoren oversteeg, een evenredige vermindering van de steun per eenheid productiefactor is toegepast om het bij het besluit toegestane maximumbedrag in acht te nemen. De overschrijding in de categorie 'overige steun' hield verband met een onvoorziene toename van de vergoedingen voor schade door roofdieren, van 6,83 miljoen EUR in 2013 tot 8 miljoen EUR in 2014. In 2015 zijn dergelijke vergoedingen geschrapt uit het toepassingsgebied van het besluit betreffende de steun voor de noordelijke gebieden.

Totale steun in het noordelijke steungebied

De landbouw in de gebieden die onder de steunregeling vallen, profiteert ook van door de EU gefinancierde instrumenten, met name van de twee pijlers van het GLB. Van de maatregelen in de tweede pijler zijn vooral de steun voor probleemgebieden (PG's, sinds 2014 'gebied met natuurlijke beperkingen' of GNB) en agromilieumaatregelen van bijzonder belang voor de landbouwsector in de steungebieden. Bij Beschikking 2000/405/EG 7 is het plafond van de totale jaarlijkse steun in het steungebied vastgesteld op 1 118,9 miljoen EUR (niveau van 1993). Uit tabel 3 blijkt dat bij de uitgekeerde steun in het steungebied in de jaren 2011-2015 het plafond, zoals vastgelegd in de beschikking, in acht is genomen.

Tabel 3: Overzicht van de totale jaarlijkse in Finland uitgekeerde steun, inclusief EU-steun (miljoen EUR)

JaarRechtstreekse steun, volledig door de EU gefinancierdPG's (GNB), inclusief nationale steun op grond van staatssteunregelsAgromilieusteunSteun voor de noordelijke gebiedenTotaal
2011274,2311,5177,3336,11 099,1
2012272,3312,3203,8329,01 117,4
2013258,9311,3193,2322,81 086,2
2014253,5309,9174,4329,11 066,9
2015212,7276,5146,7310,1946,0

4.3.    Productievolumes in de noordelijke steungebieden

Melksector

Bijna 80 % van de Finse melk wordt geproduceerd in het steungebied (gegevens van 2014). De productie is geconcentreerd in gebied C2.

Tijdens de periode van vijf jaar is de melkproductie in het noordelijke steungebied met 4 % toegenomen. In andere gebieden van Finland is de productie met 1,5 % afgenomen. De melkproductie was in het verkoopseizoen 2014/2015 op haar hoogst en in het verkoopseizoen 2012/2013 op haar laagst (1 874,2 vs. 1 774,5 duizend ton). De productie lag in alle verkoopseizoenen hoger dan het vastgestelde referentieniveau, behalve in 2012/2013. Het overschot in 2014/2015 bedroeg ongeveer 5,5 %.

Herkauwers

In de herziene beschikking van 2009 tot machtiging van de steunverlening werden de productiefactoren voor runderen, ooien, geiten en paarden gegroepeerd.

De rundvleesproductie daalde in 2012 en 2013 in alle noordelijke steungebieden en nam in 2014 verder af in de noordelijkste gebieden, terwijl er in datzelfde jaar een lichte toename was in de gebieden C1 en C2 en in 2015 in alle gebieden. In 2015 werd in alle delen van het land meer geproduceerd dan in 2011. Van de 85,8 miljoen kg rundvlees die in 2015 in heel het land werd geproduceerd, kwam 68,5 miljoen kg uit het steungebied, met name gebied C2 vanwege het nauwe verband tussen melk- en rundvleesproductie. De algehele productie van herkauwers bleef tijdens de gehele verslagperiode onder het maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren (grootvee-eenheden).

Varkens en pluimvee

De productie van varkens daalde tussen 2011 en 2014 van 93,6 tot 87,7 miljoen kg en bleef daarmee onder het niveau van 2005. In de rest van het land nam de productie nog iets meer af. Ongeveer 70 % van de productie van varkensvlees vindt plaats in de graanproducerende gebieden in de meest zuidelijk gelegen, onder de steun vallende subregio's (C1), waar ook de productie van pluimvee is geconcentreerd. De productie van pluimveevlees is voortdurend toegenomen, van 34,9 naar 43,9 miljoen kg in de periode 2011-2014. Het groeipercentage lag hoger dan buiten het steungebied. De steun voor deze groep werd vanaf 2009 losgekoppeld van de productie, bij een referentieaantal van 139 200 GVE's. Dit niveau werd in de periode 2011-2015 niet overschreden.

Tuinbouw

De steun voor tuinbouw wordt verleend voor kasteelt en voor de opslag van tuinbouwproducten. De productie is geconcentreerd in gebied C1 (ongeveer 74 % van de totale productie). In de periode 2011-2015 nam de productie af van ongeveer 202 tot 194 ha. Buiten het steungebied daalde de productie nog iets meer. Het jaarlijkse referentieniveau voor de tuinbouwproductie in het steungebied werd niet overschreden.

Akkerbouw

De steun voor akkerbouw behelst 'algemene hectaresteun', 'steun aan jonge landbouwers' en 'steun voor bepaalde gewassen', zoals omschreven in het besluit. Wat de 'algemene hectaresteun' betreft, bleef de OCG waarvoor in het gebied steun werd verleend, stabiel gedurende de periode van vijf jaar (630 000-640 000 ha), hoewel de OCG in vergelijking met het referentieniveau van vóór de toetreding aanzienlijk afnam (met 30 %). Voor 'steun aan jonge landbouwers' is er in het besluit geen maximumniveau voor de in aanmerking komende productiefactoren vastgesteld en kan er geen vergelijking worden gemaakt. Bij 'bepaalde gewassen' werd het maximumaantal in aanmerking komende hectaren tijdens de gehele periode 2011-2015 overschreden, met ca. 15 tot 45 %. Deze overproductie was grotendeels toe te schrijven aan wijzigingen in de marktsituatie, met name een toenemende vraag naar eiwithoudende gewassen, en aan de uitzonderlijk goede tarweoogsten in 2011, 2014 en 2015.

Overige steun

Na een aanzienlijke daling van het aantal rendieren in 2013 en 2014 bedroeg de rendierproductie ongeveer 156 000 dieren in 2011 en bijna 157 000 in 2015. Het in het besluit vastgestelde maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren werd niet overschreden. Het resterende deel van de 'overige steun' is niet rechtstreeks gekoppeld aan productie.

Conclusies met betrekking tot de productievolumes

Samengevat is de totale productie van de ondersteunde sectoren tijdens de verslagperiode gestegen in het steungebied en overschreed ze het maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren voor melk en 'bepaalde gewassen'. Deze overschrijding was voor melk significant noch systematisch, maar voor 'bepaalde gewassen' aanzienlijk en aanhoudend, bekeken over de volledige verslagperiode. Finland heeft maatregelen genomen om de teelt van 'bepaalde gewassen' minder te stimuleren door de oppervlakte waarvoor steun wordt verleend, te verminderen van 58 575 ha in 2011 tot ongeveer 45 641 ha in 2013.

4.4.    Ontwikkeling van de landbouweconomie in het noordelijke steungebied

In 2014 waren er in Finland 52 775 landbouwbedrijven, waarvan 57 % in het steungebied. Dit betekent een daling van 11 % op nationaal vlak t.o.v. 2010. De OCG bleef min of meer dezelfde, maar het aantal hectaren per bedrijf nam toe, wat wijst op een structurele aanpassing. Alle delen van het land hebben een soortgelijke structurele ontwikkeling gekend, maar in de meest noordelijk gelegen gebieden is het aantal landbouwbedrijven naar verhouding minder afgenomen dan in de andere gebieden.

In de periode 2010-2014 is in Finland het aantal tuinbouwbedrijven naar verhouding het meest afgenomen (– 35 %), gevolgd door varkensvleesbedrijven (– 31 %) en melkveehouderijen (ca. – 25 % in alle gebieden behalve in de noordelijke subregio's C2 en C4, waar de daling – 18 % bedroeg). Het aantal rundvleesbedrijven en graanteeltbedrijven is vrij stabiel gebleven, vooral in het noordelijke steungebied, terwijl het aantal pluimveebedrijven met 13 % is toegenomen, vooral in gebied C.

De gegevens over de productie en het aantal bedrijven lijken te wijzen op een behoud van de productie in het noordelijke steungebied, ook in de meest noordelijk gelegen gebieden. Uit een econometrische analyse van de melkproductie door het onderzoekscentrum PTT (Finland) is gebleken dat de melkproductie dankzij de steun voor de noordelijke gebieden in het noordelijke steungebied in stand kon worden gehouden.

Het aandeel van de steun voor de noordelijke gebieden in de totale inkomsten van de bedrijven varieert naargelang van de productiesector en is het hoogst bij de melkproductie (13 à 28 %) en het laagst bij de graanproductie (3 à 7 %). Voor alle sectoren geldt dat het aandeel van de steun groter wordt naargelang de bedrijven noordelijker gelegen zijn.

Het hele land heeft te lijden gehad onder de economische context. De werkgelegenheid in de landbouw is met 7,7 % gedaald, en het aantal landbouwbedrijven nog iets meer (– 11 %). In het noordelijke steungebied werken naar verhouding veel meer mensen in de landbouw dan in de rest van Finland het geval is. Zo is landbouw in gebied C2 goed voor 10,2 % van de totale werkgelegenheid, terwijl dat percentage buiten het noordelijke steungebied tussen 1,1 en 2,8 % ligt. Het aantal banen in de voedingssector is in het noordelijke steungebied toegenomen.

Dankzij de voortzetting van de landbouwproductie in het steungebied konden vele milieudiensten en het open agrarische landschap – een zeldzaamheid in de regio – in stand worden gehouden. Die ontwikkeling draagt aanzienlijk bij tot de vermindering van de erosie en van de wegsijpeling van nutriënten, en heeft een positief effect op de biodiversiteit. Hoewel het totale graslandareaal in het noordelijke steungebied is afgenomen, is de oppervlakte die gedurende meer dan vijf achtereenvolgende jaren als grasland is gebruikt, met 20 % toegenomen. In contrast daarmee is die oppervlakte in dezelfde periode in Zuid-Finland met 40 % afgenomen.

5. STEUN VOOR DE NOORDELIJKE GEBIEDEN IN ZWEDEN IN DE PERIODE 2011-2015

5.1.    Verleende machtigingen

Net zoals in de voorgaande periode van vijf jaar was Zweden gemachtigd 318,67 miljoen SEK/jaar te betalen (35,41 miljoen EUR). Vanaf 1 juli 2010 is Zweden op grond van Besluit C(2010) 6050 gemachtigd steun toe te kennen volgens tabel 4 hieronder.

Maximale toegestane gemiddelde steun/ eenheid 1)EenheidMaximale toegestane steun 2) (miljoen SEK/jaar)Maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren
Max. 2011-2015Max. 2011-2015Max. 2011-2015
1. Melksector
293,00288,87450 000 ton394 464 ton
– Koemelk
0,730,70SEK/kg
– Geiten
3)500466SEK/dier
– Steun voor vervoer van koemelk
4)0,0390,038SEK/kg
2. Varkens en pluimvee
5)1 3501 347SEK/GVE17,9415,9116 532 GVE11 982 GVE
– Slacht–varkens

– Zeugen

– Legkippen
3. Zacht fruit en groenten
6)2 8002 761SEK/ha2,031,03750 ha374 ha
4. Aardappelen
2 5002 216SEK/ha5,74,232 910 ha1 908 ha

Tabel 4: Toegestane steun/jaar overeenkomstig Besluit C(2010) 6050 en maxima voor de periode 2011-2015

1) De steun per eenheid kan worden gedifferentieerd naar regio binnen de grenzen van het maximale gemiddelde.

2) Maximale toegestane steun: 318,67 miljoen SEK.

3) Alleen melkgeiten. De geraamde melkproductie is 800 kg melk per geit per jaar.

4) Tussen het landbouwbedrijf en het verzamelcentrum of het centrum voor eerste verwerking.

5) 1 legkip is 0,01 GVE, 1 zeug is 0,33 GVE en 1 slachtvarken is 0,10 GVE.

6) Met uitzondering van aardappelen.


5.2.    Uitgekeerde steun

Steun voor de noordelijke gebieden

De totale jaarlijkse bedragen die als steun zijn uitbetaald, varieerden tijdens de betrokken periode van 298,08 tot 305,45 miljoen SEK (33,12–33,94 miljoen EUR) (tabel 5). De steun is dus gedurende de gehele periode zeer gelijkmatig uitgekeerd, met maar kleine schommelingen van jaar tot jaar.

Tabel 5: Steun voor de noordelijke gebieden per sector, in miljoen SEK

Ondersteunde sector20112012201320142015
Melk1281,14286,03285,77288,87287,12
Varkens en pluimvee15,9113,7512,3112,1312,60
Zacht fruit en groenten, incl. aardappelen1,031,034,804,454,18
Totaal298,08300,81302,88305,45303,90

1    Met inbegrip van geitenmelk en steun voor vervoer.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat de jaarlijkse steun die in Zweden is toegekend, steeds in overeenstemming was met de in de beschikkingen/besluiten maximaal toegestane steun.

Totale steun in het noordelijke steungebied

De landbouw in de onder de steunregeling vallende gebieden kan ook profiteren van door de EU gefinancierde instrumenten, met name van de twee pijlers van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (tabel 6). Wat de tweede pijler betreft, zijn vooral de steun voor probleemgebieden (PG's) en agromilieumaatregelen van bijzonder belang. In Besluit C(2010) 6050 werd geen plafond vastgesteld voor de totale steun aan het steungebied. In het kader van het programma voor plattelandsontwikkeling 2014-2020 kan steun voor wisselbouw slechts worden toegekend buiten gebieden met natuurlijke beperkingen (vroegere PG's). Betalingen in het kader van milieusteun voor wisselbouw in gebieden met natuurlijke beperkingen zullen dan ook geleidelijk afnemen tot zij in 2018 verdwijnen. Het niveau van de EU-steun wordt sinds 2003 ex post opgevolgd.

Tabel 6: Samenvatting van de in Zweden uitgekeerde steun, met inbegrip van EU-steun, in miljoen SEK

Soort steun20112012201320142015
Compenserende betalingen (PG's)307,01312,83301,95299,36617*
Agromilieusteun (wisselbouw)295,44297,13293,62287,6532,46*
Steun voor de noordelijke gebieden 8298,08300,81302,88305,45303,90
Totaal900,53910,77898,45892,46953,36

* Prognose op basis van verrichte gedeeltelijke betalingen.

De totale gecombineerde steun varieert van jaar tot jaar, zonder dat er sprake is van een consistente trend, en bleef binnen dezelfde grootteorde sinds 1997.


5.3.    Productievolumes in het steungebied

Melksector

In de periode 2011-2015 werd jaarlijks gemiddeld 267 miljoen SEK betaald voor de productie van koemelk. De melkproductie in het steungebied is goed voor 13 % van de totale productie in Zweden. Er waren in 2015 minder melkveebedrijven in het gebied (795) dan in 2011 (999), maar het aantal koeien is wel stabiel gebleven, met slechts kleine variaties over de periode van vijf jaar.

Melk is de enige productiesector die onder de steun voor de noordelijke gebieden valt en die gedurende de periode van vijf jaar een stijging heeft gekend (productie + 2,7 %). Na in 2011 een dieptepunt te hebben bereikt, steeg de productie tot 2014, om in 2015 opnieuw te dalen. Tussen zeven en negen zuivelbedrijven ontvingen steun voor vervoer, voor gemiddeld 386 202 ton per jaar.

Varkens en pluimvee

De productie van varkens bleef stabiel, op een niveau ver onder het maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren. Het aantal slachtvarkens nam tussen 2011 en 2013 sterk af en nam nadien weer toe, zonder echter het niveau van 2011 te bereiken. Een van de moeilijkheden voor varkenshouders in het noorden van Zweden is het geringe aantal slachthuizen. Door de lange afstanden tussen de boerderijen en de slachthuizen hebben de boeren minder keuzevrijheid over de plaats waar zij hun dieren laten slachten, en staan zij zwakker bij het onderhandelen over de slachtprijzen. Wat zeugen voor de productie van biggen betreft, neemt het aantal bedrijven en zeugen af, ondanks een stijging in 2015. De som van de betalingen vertoonde over de periode van vijf jaar lichte variaties, maar bleef onder de toegestane maximale niveaus.

Wat de eierproductie betreft, was er in de periode van vijf jaar sprake van een dalende trend van het aantal gesteunde bedrijven en hennen en van de betaalde bedragen.

Zacht fruit en groenten

Jaarlijks werd aan 94 tot 103 bedrijven die zacht fruit en groenten kweekten, steun verleend, voor een oppervlakte van gemiddeld 360 ha. De oppervlakte schommelde de afgelopen vijf jaar rond deze niveaus, wat overeenkomt met ongeveer de helft van het maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren.

Conclusies met betrekking tot de productievolumes

Voor melk zijn de productievolumes tijdens de periode van vijf jaar licht gestegen. Ondanks een van jaar tot jaar variërende productie bleven ook de andere sectoren vrij stabiel. Alle sectoren bevonden zich ver onder het maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren.

5.4.    Ontwikkeling van de landbouweconomie in het steungebied

Het Zweedse steungebied wordt gekenmerkt door een lage en verder afnemende bevolkingsdichtheid, een beperkt potentieel voor economische ontwikkeling en ongunstige landbouwomstandigheden. Typerend voor de structuur van de landbouwbedrijven zijn de kleinere velden, die meer verspreid liggen en onregelmatiger zijn dan gemiddeld in Zweden. Daardoor zijn de kosten hoger, ook voor het vervoer binnen de bedrijven wegens de afstanden tussen de velden. Het aandeel in de nationale productie (in bruto regionaal product) van de meest noordelijk gelegen districten die onder de steunregeling voor de noordelijke gebieden vallen, vertoont sinds 1995 een dalende trend.

Melk is het belangrijkste landbouwproduct in het gebied en is goed voor 13 % van de totale melkproductie in Zweden. Het aantal producenten is tussen 2011 en 2015 gedaald, terwijl het aantal koeien zich binnen het steungebied op een ongelijke manier ontwikkelde, maar stabiel bleef. Melk is de enige onder de steunregeling vallende productiesector die een stijging heeft gekend. In 2015 lag de melkproductie 10 000 ton hoger dan in 2011. Het bedrijfsinkomen van melkveehouders is in deze periode gedaald.

In het steungebied, dat in grote mate bebost is, draagt het landbouwareaal bij tot de instandhouding van een open landschap en op die manier tot een grotere biodiversiteit. De agrarische productiemethoden in de steungebieden zijn minder intensief, aangezien gras- en weiland de belangrijkste vormen van agrarisch grondgebruik zijn. Op gras- en weiland worden normaliter slechts weinig meststoffen en bestrijdingsmiddelen gebruikt. Dit draagt ertoe bij dat de landbouwactiviteiten er minder negatieve milieueffecten hebben dan in andere delen van het land.

Sinds 1990 is de bevolking in het steungebied met 3 % afgenomen, terwijl er in de rest van Zweden een toename was (18 %).

6. CONCLUSIES 

Dit verslag geeft een overzicht van de aan Finland en Zweden verleende machtigingen tot toekenning van steun voor de noordelijke gebieden in de periode 2011-2015 en van de daarmee bereikte resultaten. Het is samengesteld op basis van de gegevens die de autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 143, lid 2, van de Toetredingsakte hebben verstrekt.

6.1.    Finland

Wat de uitvoering van de steunregeling voor de noordelijke gebieden in Finland betreft, merkt de Commissie het volgende op:

1. Inachtneming van de maximumsteun die op grond van de machtigingen van de Commissie is toegestaan: het totale bedrag van de uitbetaalde steun en de totale steun voor het noordelijke steungebied tijdens de periode 2011-2015 waren in overeenstemming met de maximale steun die is toegestaan bij Beschikking C(2009) 3067, zoals gewijzigd, met één kleine en onvoorziene uitzondering in 2014.

2. Inachtneming van het maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren: De totale productie in het steungebied overschreed het maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren voor melk en 'bepaalde gewassen'. Teneinde de respectieve totale toegestane steunbedragen niet te overschrijden, heeft Finland een evenredige vermindering van de steun per eenheid productiefactor toegepast, alsook, in het geval van steun voor 'bepaalde gewassen', een vermindering van het in aanmerking komende areaal. Dankzij dit systeem kon het land zijn verplichtingen inzake de maximale totale uitbetaalde steun steeds nakomen, maar de evenredige verminderingen konden niet voorkomen dat de steun werd verstrekt voor de gehele in aanmerking komende productie, zij het op een beperkter niveau.

3. Verwezenlijking van de doelstellingen van de steunregeling: Algemeen kan worden gesteld dat de steun in Finland heeft bijgedragen tot het behoud van de productieniveaus in het betrokken gebied en tot het behoud van de werkgelegenheid in de landbouw. Sommige productiesectoren kenden, ondanks minder gunstige productieomstandigheden, een betere ontwikkeling dan in Finland buiten het steungebied het geval was. Toch heeft de productie zich binnen het steungebied verder in zuidelijke richting verplaatst, hoewel het aantal melk- en rundveebedrijven in de meest noordelijk gelegen gebieden naar verhouding minder is afgenomen. Tijdens de volgende verslagperiode moeten de uitvoering van de regeling en de criteria voor de differentiëring van de steun nauwlettend worden gemonitord om te kunnen uitmaken of de steun moet worden aangepast.

6.2.    Zweden

Wat de uitvoering van de steunregeling voor de noordelijke gebieden in Zweden betreft, merkt de Commissie het volgende op:

1. Inachtneming van de maximumsteun die op grond van de machtigingen van de Commissie is toegestaan: de totale uitbetaalde steun voor de noordelijke gebieden voor de periode 2011-2015 was in overeenstemming met het plafond voor de maximaal toegestane steun dat in Beschikking 96/228/EG en Besluit C(2010) 6050 is vastgesteld.

2. Inachtneming van het maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren: het maximumaantal in aanmerking komende productiefactoren werd in acht genomen in alle sectoren die steun ontvingen op grond van de regeling voor de noordelijke gebieden.

3. Verwezenlijking van de doelstellingen van de steunregeling: Na de herziening van de regeling in 2010 konden de productieniveaus van de voornaamste sector, de melksector, in de periode 2011-2015 dankzij de uitgekeerde steun op hetzelfde niveau worden gehouden. Voor de andere sectoren die steun hebben ontvangen, is de productie stabiel gebleven of licht afgenomen. Het herziene Besluit C(2010) 6050 heeft gezorgd voor meer flexibiliteit bij de uitvoering van de steunregeling, die zo beter haar doelstellingen kan bereiken, hoewel de steun slechts ten dele een oplossing biedt voor de beperkingen waarmee de landbouwproductie in het steungebied te maken krijgt.

Voor beide landen draagt de voortzetting van de landbouwproductie bij tot de handhaving van een goed beheerd open agrarisch landschap in het beboste noordelijke steungebied. Het behoud van het open landschap is belangrijk voor de biodiversiteit en de aantrekkelijkheid van het landschap. Op grond van de informatie die door de nationale autoriteiten is verschaft, oordeelt de Commissie dat de autoriteiten Beschikking 2002/404/EG en Beschikking C(2009) 3067, met betrekking tot Finland, en Beschikking 96/228/EG en Besluit C(2010) 6050, met betrekking tot Zweden, inzake steun aan de noordelijke gebieden op afdoende wijze hebben toegepast.


(1) PB C 241 van 29.8.1994.
(2) Finland COM(2002) 102 van 25.2.2002, Zweden COM(2002) 105 van 1.3.2002.
(3) Finland COM(2007) 459 van 31.7.2007, Zweden COM(2007) 416 van 31.7.2007
(4) COM(2012) 358 final van 29.6.2012.
(5) De eerste beschikking met betrekking tot Finland is in 1995 vastgesteld (95/196/EG) en is herschikt bij Beschikking 2002/404/EG en Beschikking C(2009) 3067. Die beschikking is laatstelijk gewijzigd bij Besluit C(2015) 2790. De eerste beschikking met betrekking tot Zweden is in 1996 vastgesteld (96/228/EG) en is herschikt bij Besluit C(2010) 6050, dat in 2015 voor het laatst is gewijzigd bij Besluit C(2015) 6592. Dit laatste besluit is op 1 januari 2016 in werking getreden, en de erin opgenomen wijzigingen hebben dus geen gevolgen gehad voor de periode van vijf jaar waarop deze mededeling betrekking heeft.
(6) De in dit verslag gebruikte wisselkoers is 9,0 SEK/EUR.
(7) PB L 154 van 27.6.2000, blz. 23.
(8) Referentieniveau: 318,67 miljoen SEK