Artikelen bij COM(2016)271 - Gewijzigd voorstel voor een Asielagentschap van de EU en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 - HET ASIELAGENTSCHAP VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 1 - Onderwerp en toepassingsgebied

1. Het Asielagentschap van de Europese Unie (hierna het 'Agentschap' genoemd) garandeert de efficiënte en uniforme toepassing van het Unierecht inzake asiel in de lidstaten. Het faciliteert de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (hierna het 'CEAS' genoemd) en verbetert de werking ervan, en is verantwoordelijk voor het mogelijk maken van convergentie bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming in de Unie.

2. Het Agentschap is een expertisecentrum uit hoofde van zijn onafhankelijkheid, de wetenschappelijke en technische kwaliteit van de bijstand die het verleent en van de informatie die het verspreidt, de transparantie van zijn procedures en werkwijzen, de zorgvuldigheid waarmee het zijn taken verricht, en de voor de vervulling van zijn mandaat gebruikte informatietechnologie.

3. Het Asielagentschap van de Europese Unie is de nieuwe naam voor het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken dat bij Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad is opgericht. De activiteiten van het Agentschap worden voortaan geregeld door deze verordening.

Artikel 2 - Taken

1. Het Agentschap voert de volgende taken uit:

(a)faciliteren, coördineren en versterken van de praktische samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten inzake verschillende aspecten van asiel;

(b)verzamelen en analyseren van informatie over de asielsituatie en de uitvoering van het CEAS;

(c)ondersteunen van de lidstaten bij de uitvoering van het CEAS;

(d)ondersteunen van de lidstaten bij de opleiding van deskundigen van alle nationale overheidsdiensten, rechterlijke instanties en nationale diensten die verantwoordelijk zijn voor asielzaken, onder meer door een gemeenschappelijk basiscurriculum te ontwikkelen;

(e)opstellen en regelmatig bijwerken van verslagen en andere documenten om informatie over landen van herkomst te verstrekken op het niveau van de Unie;

(f)coördineren van de inspanningen van de lidstaten voor het bijdragen aan en het uitwerken van een gemeenschappelijke analyse van de situatie in derde landen van herkomst;

(g)bieden van doeltreffende operationele en technische bijstand aan de lidstaten, met name wanneer hun asiel- en opvangstelsels onder onevenredige druk staan;

(h)bieden van bijstand bij het herplaatsen of overbrengen van begunstigden van internationale bescherming in de Unie;

(i)opzetten en uitzenden van asielondersteuningsteams en een asielinterventiepool;

(j)inzetten van de noodzakelijke technische uitrusting voor de asielondersteuningsteams en de deskundigen van de asielinterventiepool;

(k)vaststellen van operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken met betrekking tot de uitvoering van alle asielinstrumenten van het Unierecht;

(l)monitoren en beoordelen van de uitvoering van het CEAS en de asiel- en opvangstelsels van de lidstaten;

(m)ondersteunen van de lidstaten in hun samenwerking met derde landen inzake asielkwesties, met name wat hervestiging betreft.

2. Het Agentschap ondersteunt de lidstaten met betrekking tot de externe dimensie van het CEAS. In dit verband coördineert het Agentschap, met instemming van de Commissie, de informatie-uitwisseling en andere maatregelen betreffende de uitvoering van instrumenten en mechanismen inzake de externe dimensie van het CEAS.

3. Het Agentschap kan op eigen initiatief communicatieactiviteiten ontplooien op terreinen die binnen zijn mandaat vallen. De communicatieactiviteiten mogen niet nadelig zijn voor de in de leden 1 en 2 bedoelde taken en worden uitgevoerd in overeenstemming met de relevante communicatie- en verspreidingsplannen die de raad van bestuur heeft vastgesteld.

HOOFDSTUK 2 - PRAKTISCHE SAMENWERKING EN INFORMATIE INZAKE ASIEL

Artikel 3 - Verplichting tot samenwerking te goeder trouw en informatie-uitwisseling

1. Het Agentschap en de asielinstanties van de lidstaten, de nationale immigratie- en asieldiensten en andere nationale diensten zijn ertoe verplicht te goeder trouw samen te werken en informatie uit te wisselen.

2. Het Agentschap werkt nauw samen met de asielinstanties van de lidstaten, de nationale immigratie- en asieldiensten en andere nationale diensten, en de Commissie. Het Agentschap voert zijn taken uit onverminderd de aan andere betrokken organen van de Unie toevertrouwde taken, en werkt nauw samen met deze organen en de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR).

3. Het Agentschap organiseert, stimuleert en coördineert activiteiten die de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten mogelijk maken, onder meer door passende netwerken te creëren. Daartoe wisselen het Agentschap, de asielinstanties van de lidstaten, de nationale immigratie- en asieldiensten en andere nationale diensten tijdig en op nauwgezette wijze alle nodige informatie uit.

Artikel 4 - Analyse van informatie inzake de asielsituatie

1. Het Agentschap verzamelt en analyseert informatie over de asielsituatie in de Unie en over de asielsituatie in derde landen voor zover die gevolgen kan hebben voor de Unie, waaronder actuele informatie over onderliggende oorzaken, migratie- en vluchtelingenstromen en de plotselinge toestroom van grote aantallen onderdanen van derde landen die onevenredige druk op de asiel- en opvangstelsels kunnen veroorzaken, om de lidstaten snel betrouwbare wederzijdse informatie te kunnen verstrekken en om mogelijke risico's voor de asielstelsels van de lidstaten te identificeren.

2. Het Agentschap baseert zijn analyse op de informatie die wordt verstrekt door met name de lidstaten, de relevante instellingen en organen van de Unie, de Europese Dienst voor extern optreden, de UNHCR en andere internationale organisaties.

Het Agentschap werkt daartoe nauw samen met het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie en steunt met name op de risicoanalyse die dat agentschap verricht, om te garanderen dat er bij de informatie van de beide agentschappen sprake is van maximale consistentie en convergentie.

3. Het Agentschap zorgt voor een snelle uitwisseling van relevante informatie tussen de lidstaten en met de Commissie. Het legt ook tijdig en op nauwgezette wijze de resultaten van zijn analyse aan de raad van bestuur voor.

Artikel 5 - Informatie over de uitvoering van het CEAS

1. Het Agentschap organiseert, coördineert en stimuleert de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en tussen de Commissie en de lidstaten met betrekking tot de uitvoering van alle asielinstrumenten van het Unierecht.

2. Het Agentschap richt databanken met feitelijke en juridische gegevens en rechtspraak inzake de toepassing en uitlegging van de asielinstrumenten op Unie-, nationaal en internationaal niveau op, en maakt daarbij met name gebruik van bestaande regelingen. In deze databanken worden geen persoonsgegevens opgeslagen, met uitzondering van gegevens die het Agentschap uit openbare documenten heeft gehaald.

3. Het Agentschap verzamelt met name informatie inzake:

(a)de behandeling van verzoeken om internationale bescherming door de nationale overheidsdiensten en autoriteiten;

(b)het nationale recht en nationale juridische ontwikkelingen op het gebied van asiel, met inbegrip van de rechtspraak;

(c)de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Artikel 6 - Ondersteuning van het Dublinsysteem

Het Agentschap voert zijn taken en verplichtingen uit als bepaald in Verordening (EU) nr. XXX/XXX 20 .

Artikel 7 - Opleiding

1. Het Agentschap organiseert en ontwikkelt opleidingen voor zijn eigen personeel, de leden van alle nationale overheidsdiensten en rechterlijke instanties, alsook voor de nationale diensten die in de lidstaten verantwoordelijk zijn voor asielkwesties.

2. Het Agentschap ontwikkelt deze opleiding in nauwe samenwerking met de lidstaten, en in overleg met relevante opleidingsinstanties in de lidstaten, waaronder academische instellingen en andere relevante organisaties.

3. Het Agentschap ontwikkelt algemene, specifieke of thematische opleidingsinstrumenten, zoals opleiding van opleiders en e-learning.

4. Het Agentschap stelt een Europees asielcurriculum op en ontwikkelt dit, en houdt daarbij rekening met de bestaande samenwerking in de Unie op dit gebied. De lidstaten integreren het gemeenschappelijk basiscurriculum in de opleiding van het personeel van de nationale diensten en autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor asielkwesties, overeenkomstig hun verplichting op grond van artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad 21 , teneinde passende opleiding van hun personeel te garanderen.

5. De specifieke of thematische opleidingsactiviteiten inzake asielkwesties betreffen onder meer:

(a)internationale en Unienormen inzake grondrechten, en met name de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, evenals het internationaal en Unierecht inzake asiel, met inbegrip van specifieke juridische en jurisprudentiële aangelegenheden;

(b)aangelegenheden in verband met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming die met name worden ingediend door kwetsbare personen met specifieke behoeften en door kinderen, waaronder kwesties met betrekking tot de beoordeling van het belang van het kind, specifieke procedurele waarborgen zoals de eerbiediging van het recht van het kind om te worden gehoord en kwesties betreffende de bescherming van kinderen, zoals methoden voor het vaststellen van de leeftijd;

(c)gesprekstechnieken, met bijzondere aandacht voor kinderen, kwetsbare groepen en slachtoffers van foltering;

(d)vingerafdrukgegevens, met inbegrip van gegevenskwaliteit en beveiligingseisen;

(e)het gebruik van medische en juridische deskundigenverslagen in asielprocedures;

(f)aangelegenheden in verband met de productie en het gebruik van informatie over landen van herkomst;

(g)opvangvoorzieningen, met bijzondere aandacht voor niet-begeleide kinderen en kinderen in gezelschap van hun gezin, kwetsbare groepen en slachtoffers van foltering.

6. De aangeboden opleidingen zijn van hoge kwaliteit en zorgen ervoor dat er kernbeginselen en beste praktijken worden geformuleerd teneinde met volledige inachtneming van de onafhankelijkheid van de nationale rechterlijke instanties de convergentie van de administratieve methoden en beslissingen en van de nationale rechtspraak te bevorderen.

7. Het Agentschap neemt de nodige initiatieven om ervoor te zorgen dat de deskundigen die deelnemen aan de asielondersteuningsteams en de asielinterventiepool vóór hun deelname aan de door het Agentschap georganiseerde operationele activiteiten gespecialiseerde opleiding hebben gekregen die relevant is voor hun taken en functies. Het Agentschap organiseert regelmatig oefeningen met deze deskundigen volgens de in zijn jaarlijks werkprogramma vastgestelde planning voor gespecialiseerde opleidingen en oefeningen.

8. Het Agentschap kan in samenwerking met de lidstaten of derde landen opleidingsactiviteiten organiseren op hun grondgebied.

HOOFDSTUK 3 - INFORMATIE OVER LANDEN VAN HERKOMST

Artikel 8 - Informatie over landen van herkomst op Unieniveau

1. Het Agentschap is een centrum dat relevante, betrouwbare, nauwkeurige en recente informatie verzamelt over de landen van herkomst van personen die om internationale bescherming verzoeken, met inbegrip van specifieke informatie met betrekking tot kinderen en personen die tot kwetsbare groepen behoren. Het Agentschap zorgt op Unieniveau voor informatie over landen van herkomst door het opstellen en regelmatig bijwerken van verslagen en andere documenten, over onder meer thematische aangelegenheden die kenmerkend zijn voor deze landen.

2. Het Agentschap doet met name het volgende:

(a)het maakt gebruik van alle relevante informatiebronnen, waaronder zijn eigen informatieanalyse inzake de asielsituatie en andere informatie die het ontvangt van gouvernementele, niet-gouvernementele en internationale organisaties, onder meer door middel van de in artikel 9 bedoelde netwerken, van de instellingen, organen en instanties van de Unie en van de Europese Dienst voor extern optreden;

(b)het beheert en ontwikkelt een portaalsite met het oog op het verzamelen van informatie over landen van herkomst;

(c)het ontwikkelt, overeenkomstig de vereisten van het Unierecht inzake asiel, een gemeenschappelijk formaat en een gemeenschappelijke aanpak, waaronder een taakstelling, voor het opstellen van verslagen en het ontwikkelen van andere producten die op Unieniveau voorzien in informatie over landen van herkomst.

Artikel 9 - Europese netwerken inzake informatie over landen van herkomst

1. Het Agentschap waarborgt de coördinatie van nationale initiatieven voor het produceren van informatie over landen van herkomst, door hiervoor netwerken tussen de lidstaten te creëren en te beheren.

2. De in lid 1 bedoelde netwerken hebben als doel ervoor te zorgen dat de lidstaten:

(a)nationale verslagen en andere producten uitwisselen en bijwerken die informatie bevatten over landen van herkomst, onder meer met betrekking tot thematische aangelegenheden die kenmerkend zijn voor specifieke landen van herkomst;

(b)bij het Agentschap specifieke feitelijke vragen kunnen indienen in verband met verzoeken om internationale bescherming, zonder afbreuk te doen aan de vertrouwelijkheidsregels van het nationale recht.

Artikel 10 - Gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst

1. Om te zorgen voor meer convergentie bij de toepassing van de in Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad 22 vastgelegde beoordelingscriteria, coördineert het Agentschap de inspanningen die de lidstaten leveren voor het bijdragen aan en ontwikkelen van een gemeenschappelijke analyse die informatie verschaft over de situatie in specifieke landen van herkomst.

2. De uitvoerend directeur legt de gemeenschappelijke analyse, na overleg met de Commissie, ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur. De lidstaten moeten de gemeenschappelijke analyse in aanmerking nemen bij de behandeling van verzoeken om internationale bescherming, onverminderd hun bevoegdheid om te beslissen over individuele aanvragen.

3. Het Agentschap ziet erop toe dat de gemeenschappelijke analyse permanent wordt herzien en indien nodig wordt bijgewerkt. Voor iedere herziening moet vooraf met de Commissie overleg worden gepleegd en is de goedkeuring van de raad van bestuur vereist.

4. De lidstaten verstrekken het Agentschap maandelijks relevante informatie over de beslissingen die zijn genomen met betrekking tot verzoekers om internationale bescherming die afkomstig zijn uit derde landen die het voorwerp uitmaken van de gemeenschappelijke analyse. Deze informatie omvat met name:

(a)statistieken over het aantal beslissingen tot verlening van internationale bescherming aan verzoekers van alle landen van herkomst die het voorwerp uitmaken van de gemeenschappelijke analyse, met vermelding van de soort bescherming;

(b)statistieken over het aantal beslissingen tot weigering van internationale bescherming aan verzoekers van alle landen van herkomst die het voorwerp uitmaken van de gemeenschappelijke analyse;

(c)statistieken over het aantal beslissingen met betrekking tot verzoekers uit alle landen van herkomst die het voorwerp uitmaken van de gemeenschappelijke analyse waarbij de gemeenschappelijke analyse niet is gevolgd, met vermelding van de redenen daarvoor.

Artikel 11 - Aanmerking van veilige landen van herkomst en veilige derde landen

1. Het Agentschap helpt de Commissie bij het regelmatig beoordelen van de situatie in de derde landen die zijn opgenomen op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst die is vastgelegd bij Verordening (EU) nr. XXX/XXX, en van de situatie in de landen die door de Commissie zijn geschorst of van de lijst zijn verwijderd.

2. Het Agentschap verstrekt de Commissie op haar verzoek informatie over specifieke derde landen die in aanmerking zouden kunnen komen voor opname op de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst overeenkomstig Verordening (EU) nr. XXX/XXX.

3. Wanneer de lidstaten de Commissie overeenkomstig artikel 37, lid 4, artikel 38, lid 5, en artikel 39, lid 7, van Richtlijn 2013/32/EU kennisgeving doen, stellen zij ook het Agentschap in kennis van de derde landen die als veilige landen van herkomst of veilige derde landen zijn aangemerkt en van de derde landen waarop de begrippen eerste land van asiel, veilig derde land of Europees veilig derde land worden toegepast overeenkomstig de artikelen 35, 38 en 39 van Richtlijn 2013/32/EU.

De Commissie kan het Agentschap verzoeken de situatie in deze derde landen te onderzoeken, om na te gaan of de in die richtlijn vastgestelde relevante voorwaarden en criteria worden nageleefd.

HOOFDSTUK 4 - OPERATIONELE NORMEN EN RICHTSNOEREN

Artikel 12 - Operationele normen, richtsnoeren en beste praktijken

1. Het Agentschap organiseert en coördineert activiteiten ten behoeve van een correcte en doeltreffende uitvoering van het Unierecht, onder meer door operationele normen, indicatoren, richtsnoeren of beste praktijken inzake asielkwesties te ontwikkelen en voor de uitwisseling van desbetreffende beste praktijken tussen de lidstaten te zorgen.

2. Het Agentschap ontwikkelt op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie, en in overleg met de Commissie, operationele normen inzake de uitvoering van de asielinstrumenten van het Unierecht en indicatoren voor het monitoren van de naleving van deze normen, evenals richtsnoeren en beste praktijken met betrekking tot de uitvoering van de asielinstrumenten van het Unierecht. Het Agentschap brengt de normen, indicatoren, richtsnoeren of beste praktijken na overleg met de Commissie en nadat deze door de raad van de bestuur zijn goedgekeurd, ter kennis van de lidstaten.

3. Het Agentschap helpt de lidstaten op hun verzoek bij de toepassing van de operationele normen, richtsnoeren en beste praktijken op hun asiel- en opvangstelsels, door de nodige deskundigheid en operationele en technische bijstand te bieden.

HOOFDSTUK 5 - MONITORING EN BEOORDELING

Artikel 13 - Mechanisme voor de monitoring en beoordeling van de asiel- en opvangstelsels

1. Het Agentschap richt in nauwe samenwerking met de Commissie een mechanisme op voor:

(a)de monitoring van de uitvoering en de beoordeling van alle aspecten van het CEAS in de lidstaten, en met name het Dublinsysteem, de opvangvoorzieningen, de asielprocedures, de toepassing van de criteria voor het bepalen van de beschermingsbehoeften en de aard en de kwaliteit van de bescherming die de lidstaten bieden aan personen die behoefte hebben aan internationale bescherming, onder meer wat betreft de eerbiediging van de grondrechten, de waarborgen ter bescherming van kinderen en de behoeften van kwetsbare personen;

(b)de monitoring van de naleving door de lidstaten van de operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken inzake asiel;

(c)de controle van de asiel- en opvangstelsels, de bekwaamheden, de infrastructuur, de uitrusting, het beschikbare personeel voor onder meer vertaling en vertolking in de lidstaten, de financiële middelen en de capaciteit van de asielinstanties van de lidstaten, met inbegrip van het rechtssysteem, om asielzaken efficiënt en correct te behandelen en te beheren.

2. Het Agentschap kan zijn beoordeling met name baseren op de informatie die de lidstaten verstrekken, zijn eigen analyse van informatie over de asielsituatie, bezoeken ter plaatse en aselecte controle van specifieke zaken.

Daartoe moeten de lidstaten het Agentschap op zijn verzoek de nodige informatie verstrekken over de asielprocedures, uitrusting, infrastructuur, opvangvoorzieningen, erkenningspercentages en kwaliteit van de bescherming, alsook over de personele en financiële middelen op nationaal niveau die een efficiënt beheer van het asiel- en opvangstelsel moeten garanderen. De lidstaten werken samen met het Agentschap en faciliteren de bezoeken ter plaatse die het Agentschap verricht ten behoeve van de monitoringexercitie.

3. Het Agentschap beoordeelt in hoeverre de lidstaten paraat zijn om problemen ten gevolge van mogelijke onevenredige druk op hun asiel- en opvangstelsels aan te pakken. Het Agentschap kan de lidstaten verzoeken hun noodplannen met maatregelen voor mogelijke situaties van onevenredige druk voor te leggen en helpt de lidstaten indien nodig bij het opstellen en aanpassen van hun noodplannen.

Artikel 14 - Procedure voor de monitoring en beoordeling door het Agentschap

1. De raad van bestuur stelt in overleg met de Commissie per lidstaat, of voor alle lidstaten samen, het programma voor de monitoring en beoordeling van de asiel- en opvangstelsels vast op basis van thematische of specifieke aspecten van de asielstelsels. Het programma maakt deel uit van de meerjarige of jaarlijkse programmering als bedoeld in artikel 41.

In de meerjarige programmering worden voor ieder jaar de lidstaten vastgesteld waarvan de asiel- en opvangstelsels moeten worden gemonitord, waarbij erop wordt toegezien dat iedere lidstaat ten minste om de vijf jaar aan monitoring wordt onderworpen.

In het jaarlijkse werkprogramma worden de lidstaten vastgesteld die het daaropvolgende jaar moeten worden gemonitord, overeenkomstig de meerjarige programmering en de thematische beoordelingen. Er wordt ook in vermeld wat de monitoring zal omvatten en welk tijdschema zal worden gevolgd voor de bezoeken ter plaatse.

Het jaarlijkse werkprogramma kan indien nodig worden aangepast overeenkomstig artikel 41.

Het Agentschap kan op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie een monitoringexercitie voor de beoordeling van de asiel- en opvangstelsels van een lidstaat starten, indien er grote bezorgdheid heerst over de werking van een van de aspecten van de asiel- en opvangstelsels van die lidstaat.

2. Het Agentschap zet voor iedere monitoringexercitie, en zo nodig ook voor de bezoeken ter plaatse, teams van deskundigen op. De teams van deskundigen bestaan uit deskundigen die tot het personeel van het Agentschap behoren en vertegenwoordigers van de Commissie. De teams van deskundigen zijn verantwoordelijk voor het opstellen van een verslag op basis van hun bevindingen tijdens de bezoeken ter plaatse en de informatie die de lidstaten hebben verstrekt.

3. De uitvoerend directeur zendt het ontwerpverslag van het team van deskundigen door naar de betrokken lidstaat, die zijn opmerkingen kenbaar maakt. Rekening houdend met de opmerkingen van de betrokken lidstaat dient de uitvoerend directeur vervolgens het ontwerpverslag in bij de raad van bestuur. De raad van bestuur keurt het monitoringverslag goed en zendt het door aan de Commissie.

4. De uitvoerend directeur dient na overleg met de Commissie bij de betrokken lidstaat ontwerpaanbevelingen in, waarin de maatregelen worden uiteengezet die moeten worden genomen om de ernstige tekortkomingen die in het monitoringverslag zijn vastgesteld, aan te pakken. De betrokken lidstaat heeft één maand de tijd om zijn opmerkingen over de ontwerpaanbevelingen kenbaar te maken. De raad van bestuur neemt de opmerkingen in overweging en keurt vervolgens de aanbevelingen goed, waarna zij de betrokken lidstaat verzoekt een actieplan op te stellen met maatregelen om de tekortkomingen te verhelpen.

5. De betrokken lidstaat dient binnen één maand na de goedkeuring van de in lid 4 bedoelde aanbevelingen bij het Agentschap een actieplan in. De lidstaat brengt binnen drie maanden na de goedkeuring van de aanbevelingen bij het Agentschap verslag uit over de uitvoering van het actieplan en brengt vervolgens iedere maand verslag uit gedurende een periode van maximaal zes maanden.

6. Het Agentschap informeert de Commissie op gezette tijden over de uitvoering van het actieplan.

Artikel 15 - Follow-up en monitoring

1. Als de betrokken lidstaat het actieplan niet volledig binnen de in artikel 14, lid 5, bedoelde termijn heeft uitgevoerd en de tekortkomingen in de asiel- en opvangstelsels van dien aard zijn dat zij de werking van het CEAS in gevaar brengen, stelt de Commissie op basis van haar eigen beoordeling van de uitvoering van het actieplan en de ernst van de tekortkomingen aanbevelingen voor deze lidstaat vast, met vermelding van de maatregelen die moeten worden genomen om de ernstige tekortkomingen te verhelpen en indien nodig de maatregelen die het Agentschap moet nemen ter ondersteuning van de lidstaat.

2. De Commissie kan, rekening houdend met de ernst van de vastgestelde tekortkomingen, bezoeken ter plaatse aan de betrokken lidstaat organiseren om de uitvoering van het actieplan te controleren.

3. De betrokken lidstaat brengt binnen de in deze aanbevelingen vastgestelde termijn verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van de in lid 1 bedoelde aanbevelingen. Indien de Commissie er na deze termijn niet van overtuigd is dat de lidstaat volledig aan de aanbevelingen voldoet, kan zij verdere maatregelen nemen overeenkomstig artikel 22, lid 3.

4. De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad op gezette tijden op de hoogte van de vooruitgang die de betrokken lidstaat heeft geboekt.

HOOFDSTUK 6 - OPERATIONELE EN TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 16 - Operationele en technische bijstand door het Agentschap

1. De lidstaten kunnen het Agentschap verzoeken om bijstand bij de uitvoering van hun verplichtingen inzake asiel, met name wanneer hun asiel- en opvangstelsels onder onevenredige druk staan.

2. De lidstaten dienen bij de uitvoerend directeur een verzoek om bijstand in, met een beschrijving van de situatie en het doel van het verzoek. Het verzoek gaat vergezeld van een nauwkeurige beschrijving van de behoeften. De uitvoerend directeur evalueert en coördineert de verzoeken om bijstand en keurt deze goed. Ieder verzoek wordt aan een grondige en betrouwbare beoordeling onderworpen, op basis waarvan het Agentschap een reeks maatregelen als bedoeld in lid 3 kan formuleren en voorstellen, waarmee aan de behoeften van de betrokken lidstaat kan worden voldaan.

3. Het Agentschap organiseert en coördineert gedurende een beperkte termijn een of meer van de volgende operationele en technische maatregelen:

(a)de lidstaten helpen bij de identificatie en registratie van onderdanen van derde landen;

(b)de behandeling faciliteren van verzoeken om internationale bescherming die in behandeling zijn bij de verantwoordelijke nationale autoriteiten;

(c)bijstand verlenen aan de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming;

(d)de initiatieven van de lidstaten voor technische samenwerking bij de behandeling van verzoeken om internationale bescherming faciliteren;

(e)de informatieverstrekking inzake de procedure voor internationale bescherming ondersteunen;

(f)de lidstaten advies geven inzake het opzetten en beheren van opvangfaciliteiten, en daarbij voor coördinatie zorgen, met name wat betreft noodhuisvesting, vervoer en medische bijstand;

(g)bijstand bieden bij het herplaatsen of overbrengen van begunstigden van internationale bescherming in de Unie;

(h)tolkdiensten verlenen;

(i)de lidstaten helpen ervoor te zorgen dat alle noodzakelijke kinderrechten en waarborgen ter bescherming van het kind gegarandeerd zijn;

(j)deelnemen aan de ondersteuningsteams voor migratiebeheer in hotspotgebieden zoals bedoeld in Verordening nr. XXX/XXX 23 .

4. Het Agentschap financiert of medefinanciert de in lid 3 bedoelde activiteiten uit zijn begroting overeenkomstig de voor het Agentschap geldende financiële regels.

5. De uitvoerend directeur evalueert het resultaat van de operationele en technische maatregelen en dient binnen 60 dagen na het eind van deze maatregelen bij de raad van bestuur gedetailleerde evaluatieverslagen in. Het Agentschap verricht een volledige vergelijkende analyse van de resultaten, die wordt opgenomen in het in artikel 65 bedoelde jaarlijkse activiteitenverslag.

Artikel 17 - Asielondersteuningsteams

1. Het Agentschap zendt asielondersteuningsteams uit naar de lidstaten om overeenkomstig artikel 16 operationele en technische bijstand te bieden.

2. De asielondersteuningsteams bestaan uit deskundigen die tot het eigen personeel van het Agentschap behoren, deskundigen van de lidstaten of deskundigen die de lidstaten naar het Agentschap hebben gedetacheerd.

3. Op voorstel van de uitvoerend directeur besluit de raad van bestuur bij absolute meerderheid van zijn stemgerechtigde leden over het profiel van de deskundigen en het totale aantal deskundigen dat aan de asielondersteuningsteams ter beschikking dient te worden gesteld. Dezelfde procedure geldt voor eventuele navolgende wijzigingen in de profielen van de deskundigen en hun totale aantal.

4. Via een pool van nationale deskundigen, opgebouwd op basis van de verschillende vastgestelde profielen, dragen de lidstaten bij aan de asielondersteuningsteams door deskundigen aan te wijzen die beantwoorden aan de verlangde profielen.

5. Het Agentschap stelt een lijst van tolken op die deel uitmaken van de asielondersteuningsteams. De lidstaten helpen het Agentschap bij het vinden van tolken voor de lijst van tolken. De lidstaten mogen ervoor kiezen de tolken uit te zenden of per videoconferentie beschikbaar te stellen.

6. De bijdrage die de lidstaten leveren wat betreft eigen deskundigen of deskundigen die naar het Agentschap worden gedetacheerd voor het volgende jaar, wordt vastgesteld op basis van jaarlijkse bilaterale onderhandelingen en overeenkomsten tussen het Agentschap en de lidstaten. Op grond van deze overeenkomsten zorgen de lidstaten ervoor dat de deskundigen onmiddellijk inzetbaar zijn, tenzij zij worden geconfronteerd met een uitzonderlijke situatie waardoor de uitvoering van nationale taken aanzienlijk in het gedrang komt.

7. De lidstaten zien erop toe dat de deskundigen die zij ter beschikking stellen, voldoen aan door de raad van bestuur gevraagde profielen en aantallen. De duur van de inzet wordt bepaald door de lidstaat van herkomst en bedraagt ten minste 30 dagen.

8. Het Agentschap draagt bij tot de asielondersteuningsteams met veldwerkdeskundigen die tot het eigen personeel behoren en tolken.

Artikel 18 - Asielinterventiepool

1. Voor de toepassing van artikel 22 zet de raad van bestuur op voorstel van de uitvoerend directeur een asielinterventiepool op met een reserve van deskundigen die rechtstreeks ter beschikking staan van het Agentschap. De lidstaten stellen daartoe jaarlijks niet minder dan 500 deskundigen ter beschikking van het Agentschap.

2. De raad van bestuur besluit op voorstel van de uitvoerend directeur met een meerderheid van drie vierde van de stemgerechtigde leden over de profielen van de deskundigen en over het aandeel van iedere lidstaat in de asielinterventiepool. Dezelfde procedure geldt voor eventuele navolgende wijzigingen in de profielen van de deskundigen en hun totale aantal.

3. Via een pool van nationale deskundigen, opgebouwd op basis van de verschillende vastgestelde profielen, dragen de lidstaten bij aan de asielinterventiepool door deskundigen aan te wijzen die beantwoorden aan de verlangde profielen. De duur van de inzet wordt bepaald door de lidstaat van herkomst en bedraagt ten minste 30 dagen.

Artikel 19 - Operationeel plan

1. De uitvoerend directeur en de gastlidstaat komen een operationeel plan overeen. Het operationele plan is bindend voor het Agentschap, de gastlidstaat en de deelnemende lidstaten.

2. In het operationele plan worden in detail de voorwaarden voor het verlenen van operationele en technische bijstand en voor het inzetten van asielondersteuningsteams of deskundigen van de asielinterventiepool vermeld, waaronder:

(a)een beschrijving van de situatie met de modus operandi en de doelstellingen van de inzet, inclusief de operationele doelstelling;

(b)de verwachte duur van de inzet;

(c)de locatie in de gastlidstaat waar de asielondersteuningsteams of deskundigen van de asielinterventiepool worden ingezet;

(d)de logistieke regelingen, met inbegrip van informatie over de arbeidsomstandigheden en de omgeving op de locatie waar de asielondersteuningsteams of deskundigen van de asielinterventiepool worden ingezet;

(e)een gedetailleerde en duidelijke beschrijving van de taken en bijzondere instructies voor de asielondersteuningsteams of deskundigen van de asielinterventiepool, met inbegrip van de nationale en Europese databanken die zij mogen raadplegen en de uitrusting die zij in de gastlidstaat mogen gebruiken of bij zich mogen hebben;

(f)de samenstelling van de asielondersteuningsteams of de deskundigen die uit de asielinterventiepool worden ingezet;

(g)de gebruikte technische uitrusting, met inbegrip van specifieke vereisten, zoals gebruiksvoorwaarden, vervoer en andere logistieke aspecten, en financiële voorzieningen;

(h)specifieke informatie over de taken die de asielondersteuningsteams en deskundigen van de asielinterventiepool mogen verrichten met betrekking tot verzoeken om internationale bescherming, met inbegrip van de behandeling van dergelijke verzoeken, evenals een verwijzing naar het toepasselijke nationale recht en Unierecht;

(i)een meldings- en evaluatieregeling met ijkpunten voor het evaluatieverslag en de uiterste datum voor het indienen van het definitieve evaluatieverslag;

(j)de modaliteiten voor de samenwerking met derde landen, andere organen en instanties van de Unie of internationale organisaties;

(k)procedures voor het doorverwijzen van personen die internationale bescherming nodig hebben, slachtoffers van mensenhandel, niet-begeleide minderjarigen en personen in een kwetsbare situatie naar de verantwoordelijke nationale autoriteiten met het oog op passende bijstand.

3. Gezien lid 2, onder e), geeft de gastlidstaat de deskundigen van de asielondersteuningsteams of de asielinterventiepool toestemming Europese databanken te raadplegen, en de gastlidstaat kan de deskundigen toestemming geven zijn nationale databanken te raadplegen overeenkomstig het nationaal en Unierecht inzake toegang tot en raadpleging van deze databanken en naargelang wat nodig is voor het verwezenlijken van de doelstellingen en het uitvoeren van de taken die in het operationele plan zijn vastgelegd.

4. Voor wijzigingen of aanpassingen van het operationele plan is de instemming van de uitvoerend directeur en de gastlidstaat vereist. Het Agentschap zendt onmiddellijk een kopie van het gewijzigde of aangepaste operationele plan toe aan de deelnemende lidstaten.

Artikel 20 - Procedure voor het inzetten van asielondersteuningsteams

1. Indien nodig kan de uitvoerend directeur onmiddellijk deskundigen van het Agentschap uitzenden om de situatie in de om bijstand verzoekende lidstaat te beoordelen. De uitvoerend directeur stelt de raad van bestuur onmiddellijk in kennis van ieder verzoek om inzet van een asielondersteuningsteam.

2. De uitvoerend directeur neemt uiterlijk drie werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek een beslissing over het verzoek om een asielinterventieteam in te zetten. De uitvoerend directeur stelt de om bijstand verzoekende lidstaat en de raad van bestuur tegelijkertijd schriftelijk in kennis van zijn beslissing, met vermelding van de belangrijkste redenen ervoor.

3. De uitvoerend directeur houdt bij het bepalen van de samenstelling van ieder asielondersteuningsteam rekening met de bijzondere omstandigheden waarmee de om bijstand verzoekende lidstaat wordt geconfronteerd en de beoordeling van de behoeften door de lidstaat. Het asielondersteuningsteam wordt samengesteld overeenkomstig het operationele plan.

4. De uitvoerend directeur en de gastlidstaat stellen een operationeel plan op binnen drie werkdagen na de datum waarop beslist is om de asielondersteuningsteams in te zetten.

5. Zodra overeenstemming is bereikt over het operationele plan, verzoekt de uitvoerend directeur de lidstaten om binnen uiterlijk zeven werkdagen deskundigen uit te zenden. De uitvoerend directeur maakt bekend hoeveel deskundigen van de lidstaten worden verlangd, en welke profielen deze deskundigen dienen te hebben. Deze informatie wordt schriftelijk verstrekt aan de nationale contactpunten, onder vermelding van de voor hun inzet geplande datum. Er wordt de nationale contactpunten tevens een kopie van het operationele plan verstrekt.

6. De uitvoerend directeur schort de inzet van de asielondersteuningsteams op of beëindigt deze indien niet langer aan de voorwaarden voor het uitvoeren van de operationele en technische maatregelen wordt voldaan of de gastlidstaat het operationele plan niet naleeft.

Artikel 21 - Ondersteuningsteams voor migratiebeheer

1. Wanneer een lidstaat verzoekt om operationele en technische versterking door ondersteuningsteams voor asielbeheer als bedoeld in artikel 17 van Verordening nr. XXX/XXX of wanneer er ondersteuningsteams voor migratiebeheer worden ingezet in hotspotgebieden als bedoeld in artikel 18 van Verordening nr. XXX/XXX, garandeert de uitvoerend directeur de coördinatie van de activiteiten van het Agentschap in de ondersteuningsteams voor migratiebeheer met de Commissie en andere relevante agentschappen van de Unie, en met name met het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie.

2. De uitvoerend directeur start in voorkomend geval de procedure voor het inzetten van asielondersteuningsteams of deskundigen van de asielinterventiepool overeenkomstig de artikelen 17 en 18. De operationele en technische versterking die de asielondersteuningsteams of deskundigen van de asielinterventiepool bieden in het kader van de ondersteuningsteams voor migratiebeheer, kan het volgende omvatten:

(a)de screening van onderdanen van derde landen, met inbegrip van hun identificatie, registratie en, indien de lidstaten daarom verzoeken, het nemen van hun vingerafdrukken;

(b)de registratie van verzoeken om internationale bescherming en, indien de lidstaten daarom verzoeken, de behandeling van dergelijke verzoeken;

(c)het verstrekken van informatie over asielprocedures, met inbegrip van herplaatsing en specifieke bijstand, aan verzoekers of potentiële verzoekers die in aanmerking kunnen komen voor herplaatsing.

Artikel 22 - Onevenredige druk op het asiel- en opvangstelsel

1. Wanneer de asiel- en opvangstelsels van een lidstaat onder onevenredige druk staan die gepaard gaat met uitzonderlijke en dringende behoeften, organiseert en coördineert het Agentschap op verzoek van de betrokken lidstaat of op eigen initiatief een uitgebreide reeks operationele en technische maatregelen als bedoeld in artikel 16 en zet het deskundigen van de in artikel 18 bedoeld asielinterventiepool in, evenals deskundigen die tot het eigen personeel van het Agentschap behoren, om de asiel- en opvangstelsels op korte termijn te versterken.

2. De deskundigen van de asielinterventiepool worden ingezet volgens de procedure van artikel 20, gesteld dat vanuit iedere lidstaat binnen drie werkdagen na de datum waarop de uitvoerend directeur en de om bijstand verzoekende lidstaat het operationele plan zijn overeengekomen, deskundigen worden ingezet. De lidstaten kunnen zich niet beroepen op de uitzondering van artikel 17, lid 6.

3. Wanneer in geval van onevenredige druk op de asiel- en opvangstelsels een lidstaat het Agentschap niet om operationele en technische bijstand verzoekt of de door het Agentschap aangeboden bijstand niet aanvaardt of onvoldoende onderneemt om de druk aan te pakken, of wanneer een lidstaat niet voldoet aan de in artikel 15, lid 3, bedoelde aanbevelingen van de Commissie, en de asiel- en opvangstelsels daardoor niet meer doeltreffend werken en de werking van het CEAS in gevaar komt, kan de Commissie aan de hand van een uitvoeringshandeling een besluit aannemen waarin een of meer van de in artikel 16, lid 3, vermelde maatregelen worden vastgesteld die het Agentschap moet nemen ter ondersteuning van de betrokken lidstaat. De uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 64 bedoelde onderzoeksprocedure.

4. Voor de toepassing van lid 3 stelt de uitvoerend directeur binnen twee werkdagen na de datum van goedkeuring van het besluit van de Commissie de acties vast die nodig zijn voor de praktische uitvoering van de maatregelen die in het besluit van de Commissie zijn vastgesteld. Daarnaast komen de uitvoerend directeur en de betrokken lidstaat het operationele plan overeen.

5. Het Agentschap zet onverwijld, en in ieder geval binnen drie dagen na de vaststelling van het operationele plan, de noodzakelijke deskundigen van de asielinterventiepool in, evenals deskundigen die tot het eigen personeel van het Agentschap behoren. Indien nodig wordt de inzet van deskundigen van de asielinterventiepool onmiddellijk aangevuld met asielondersteuningsteams.

6. De betrokken lidstaat verleent onmiddellijk zijn medewerking aan het Agentschap en onderneemt de nodige actie voor het faciliteren van de uitvoering van het besluit en de praktische uitvoering van de maatregelen die zijn vervat in het besluit en het operationele plan.

7. De lidstaten stellen de deskundigen van de asielinterventiepool ter beschikking zoals bepaald door de uitvoerend directeur.

Artikel 23 - Technische uitrusting

1. Onverminderd de verplichting voor de lidstaten om het Agentschap de faciliteiten en uitrusting ter beschikking te stellen die het nodig heeft om de noodzakelijke operationele en technische bijstand te kunnen bieden, kan het Agentschap in de lidstaten eigen uitrusting inzetten voor zover de asielondersteuningsteams of de deskundigen van de asielinterventiepool daaraan behoefte hebben en voor zover dit tot aanvulling strekt van de uitrusting die de lidstaten of andere agentschappen van de Unie al ter beschikking hebben gesteld.

2. Het Agentschap kan op basis van een besluit van de uitvoerend directeur, in overleg met de raad van bestuur, technische uitrusting aanschaffen of leasen. Elke aanschaf of leasing van uitrusting wordt aan een grondige behoefteanalyse en kosten-batenanalyse onderworpen. De uitgaven hiervoor worden opgenomen in de begroting van het Agentschap, die door de raad van bestuur wordt vastgesteld, overeenkomstig de voor het Agentschap geldende financiële regels.

Artikel 24 - Nationaal contactpunt

Elke lidstaat wijst een nationaal contactpunt aan dat is belast met de communicatie met het Agentschap over alle aangelegenheden die de in de artikelen 16 en 22 bedoelde operationele en technische bijstand betreffen.

Artikel 25 - Coördinerend functionaris van het Agentschap

1. Het Agentschap garandeert de operationele uitvoering van alle organisatorische aspecten, met inbegrip van de aanwezigheid van personeel van het Agentschap en de inzet van asielondersteuningsteams of deskundigen van de asielinterventiepool, gedurende het verstrekken van de operationele en technische bijstand als bedoeld in de artikelen 16 en 22.

2. De uitvoerend directeur wijst een of meer deskundigen van het personeel van het Agentschap aan om op te treden of te worden ingezet als coördinerend functionaris ten behoeve van de in lid 1 genoemde doeleinden. De uitvoerend directeur deelt de gastlidstaat mee wie is aangewezen.

3. De coördinerend functionaris bevordert de samenwerking en coördinatie tussen de gastlidstaat en de deelnemende lidstaten. De coördinerend functionaris heeft met name tot taak:

(a)op te treden als intermediair tussen het Agentschap, de gastlidstaat en de deskundigen van de asielondersteuningsteams of deskundigen van de asielinterventiepool, en namens het Agentschap bijstand te bieden met betrekking tot alle voorwaarden voor hun inzet;

(b)toe te zien op de correcte uitvoering van het operationele plan;

(c)namens het Agentschap op te treden inzake alle aspecten van de inzet van de asielondersteuningsteams of deskundigen van de asielinterventiepool, en aan het Agentschap over deze aspecten verslag uit te brengen;

(d)aan de uitvoerend directeur verslag uit te brengen indien het operationele plan niet naar behoren wordt uitgevoerd.

4. De uitvoerend directeur kan de coördinerend functionaris toestemming verlenen te helpen bij het oplossen van geschillen met betrekking tot de uitvoering van het operationele plan en de inzet van asielondersteuningsteams of deskundigen van de asielinterventiepool.

5. De coördinerend functionaris aanvaardt bij de uitvoering van zijn taken uitsluitend instructies van de uitvoerend directeur.

Artikel 26 - Wettelijke aansprakelijkheid

1. Wanneer de deskundigen van een asielondersteuningsteam of van de asielinterventiepool optreden in een gastlidstaat, is die lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht aansprakelijk voor de schade die zij tijdens hun operaties veroorzaken.

2. Indien deze schade het gevolg is van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag, kan de gastlidstaat zich tot de lidstaat van herkomst of het Agentschap wenden met het oog op de terugbetaling van de bedragen die de gastlidstaat namens de lidstaat van herkomst of het Agentschap aan de slachtoffers of hun rechthebbenden heeft uitgekeerd.

3. Onder voorbehoud van de uitoefening van zijn rechten tegenover derden doet elke lidstaat afstand van al zijn vorderingen tegen de gastlidstaat of elke andere lidstaat met betrekking tot de door hem geleden schade, tenzij de schade door grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag is veroorzaakt.

4. Geschillen tussen lidstaten of met het Agentschap in verband met de toepassing van de leden 2 en 3 die niet kunnen worden beslecht door wederzijdse onderhandelingen, worden overeenkomstig artikel 273 van het Verdrag door de betrokkenen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorgelegd.

5. Kosten ten gevolge van tijdens de inzet aan de uitrusting van het Agentschap veroorzaakte schade worden gedekt door het Agentschap, onder voorbehoud van de uitoefening van zijn rechten tegenover derden, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag.

Artikel 27 - Strafrechtelijke aansprakelijkheid

Tijdens de inzet van een asielondersteuningsteam of deskundigen van de asielinterventiepool worden de deskundigen, wat betreft tegen of door hen gepleegde strafbare feiten, op dezelfde wijze behandeld als functionarissen van de gastlidstaat.

Artikel 28 - Kosten

1. Het Agentschap dekt de kosten die de lidstaten maken door deskundigen voor inzet in de asielondersteuningsteams of in het kader van de asielinterventiepool ter beschikking te stellen, en met name:

(a)de reis van de lidstaat van herkomst naar de gastlidstaat en vice versa;

(b)vaccinaties;

(c)bijzondere verzekeringen;

(d)gezondheidszorg;

(e)dagvergoedingen, met inbegrip van verblijfskostenvergoedingen;

(f)de technische uitrusting van het Agentschap;

(g)honoraria van deskundigen.

2. De raad van bestuur stelt gedetailleerde regels vast met betrekking tot de betaling van de dagvergoeding aan deskundigen die door de lidstaten naar de asielondersteuningsteams worden gedetacheerd, en werkt deze indien nodig bij.

HOOFDSTUK 7 - INFORMATIE-UITWISSELING EN GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 29 - Systemen voor informatie-uitwisseling

1. Het Agentschap kan alle nodige maatregelen nemen om de uitwisseling van voor zijn taken relevante informatie met de Commissie en de lidstaten en, indien van toepassing, met de relevante agentschappen van de Unie, te faciliteren.

2. Het Agentschap ontwikkelt en beheert in samenwerking met het bij Verordening (EU) nr. 1077/2011 24 ingestelde Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) een informatiesysteem waarmee deze actoren gerubriceerde informatie en de in de artikelen 31 en 32 bedoelde persoonsgegevens kunnen uitwisselen overeenkomstig Besluit 2013/488/EU van de Raad 25 en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie 26 .

Artikel 30 - Gegevensbescherming

1. Het Agentschap past bij de verwerking van persoonsgegevens Verordening (EG) nr. 45/2001 toe.

2. De raad van bestuur stelt maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 45/2001 door het Agentschap, onder meer betreffende de benoeming van de functionaris voor gegevensbescherming van het Agentschap. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

3. Onverminderd de artikelen 31 en 32 kan het Agentschap voor administratieve doelen persoonsgegevens verwerken.

4. De doorgifte van door het Agentschap verwerkte persoonsgegevens en de verdere overdracht van in het kader van deze verordening verwerkte persoonsgegevens door lidstaten aan de autoriteiten van derde landen of aan derden, met inbegrip van internationale organisaties, zijn niet toegestaan.

Artikel 31 - Doel van de verwerking van persoonsgegevens

1. Het Agentschap mag persoonsgegevens uitsluitend verwerken voor de volgende doelen:

(a)het verstrekken van operationele en technische bijstand overeenkomstig artikel 16, lid 3, en artikel 21, lid 2;

(b)het verrichten van aselecte controle van specifieke zaken ten behoeve van de monitoringexercitie als bedoeld in artikel 13;

(c)het behandelen, op verzoek van de lidstaten, van verzoeken om internationale bescherming van kinderen of kwetsbare personen, als bedoeld in artikel 13, lid 2, en artikel 16, lid 3, onder b), en c);

(d)het faciliteren van de informatie-uitwisseling met de lidstaten, het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, Europol of Eurojust, overeenkomstig artikel 36 en in het kader van de informatie die wordt verkregen bij de uitvoering van de in artikel 21, lid 2, vermelde taken;

(e)het analyseren van informatie over de asielsituatie overeenkomstig artikel 4.

2. Iedere verwerking van persoonsgegevens gebeurt met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en is strikt beperkt tot de persoonsgegevens die nodig zijn voor de in lid 1 bedoelde doelen.

3. De lidstaten of andere agentschappen van de Unie die het Agentschap persoonsgegevens verstrekken, mogen alleen gegevens aan het Agentschap doorgeven voor de in lid 1 bedoelde doelen. Iedere verdere verwerking van bewaarde persoonsgegevens voor andere dan de in lid 1 bedoelde doelen, is niet toegestaan.

4. De lidstaten of andere agentschappen van de Unie kunnen op het moment dat de persoonsgegevens worden doorgegeven, algemene of specifieke toegangs- of gebruiksbeperkingen vaststellen, ook met betrekking tot het doorgeven, wissen of vernietigen. Wanneer na de gegevensverstrekking duidelijk wordt dat dergelijke beperkingen nodig zijn, stellen zij het Agentschap daarvan in kennis. Het Agentschap houdt zich aan deze beperkingen.

Artikel 32 - Verwerking van persoonsgegevens die worden verzameld gedurende het verlenen van operationele en technische bijstand

1. Het gebruik door het Agentschap van persoonsgegevens die het heeft verzameld of die aan het Agentschap zijn doorgegeven door de lidstaten of door eigen personeel gedurende het verlenen van operationele en technische bijstand aan de lidstaten, wordt beperkt tot de naam, de geboortedatum, het geslacht, de nationaliteit, het beroep of de opleiding, de vingerafdrukken en een gedigitaliseerde foto van de onderdanen van derde landen.

2. Het Agentschap kan de in lid 1 bedoelde persoonsgegevens verwerken in de volgende gevallen:

(a)indien nodig voor de identificatie en registratie als bedoeld in artikel 16, lid 3, onder a);

(b)indien nodig voor het faciliteren van de behandeling van verzoeken om internationale bescherming die in behandeling zijn bij de verantwoordelijke nationale autoriteiten als bedoeld in artikel 16, lid 3, onder b);

(c)indien nodig voor het verlenen van bijstand aan de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming als bedoeld in artikel 16, lid 3, onder c);

(d)indien nodig voor het verlenen van bijstand bij het herplaatsen of overbrengen van begunstigden van internationale bescherming in de Unie als bedoeld in artikel 16, lid 3, onder g);

(e)indien de gegevens aan het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, Europol of Eurojust moeten worden toegezonden, omdat deze actoren deze gegevens nodig hebben voor de uitvoering van hun taken overeenkomstig hun respectieve mandaten en overeenkomstig artikel 30;

(f)indien toezending aan de autoriteiten van de lidstaten of de immigratie- of asieldiensten noodzakelijk is voor gebruik overeenkomstig de nationale wetgeving en nationale en Unievoorschriften inzake gegevensbescherming;

(g)indien nodig voor de analyse van informatie over de asielsituatie.

3. De persoonsgegevens worden verwijderd zodra zij zijn doorgezonden aan het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten, Europol of Eurojust of aan de verantwoordelijke autoriteiten van de lidstaten, of zodra zij zijn gebruikt voor het analyseren van informatie over de asielsituatie. De opslagtermijn is in ieder geval niet langer dan 30 dagen na de datum waarop het Agentschap de betrokken gegevens heeft verzameld of ontvangen. Het mag op geen enkel moment mogelijk zijn om op basis van de resultaten van de analyse van informatie over de asielsituatie een natuurlijke persoon te identificeren.

HOOFDSTUK 8 - SAMENWERKING DOOR HET AGENTSCHAP

Artikel 33 - Samenwerking met Denemarken

Het Agentschap faciliteert de operationele samenwerking met Denemarken, waaronder de uitwisseling van informatie en beste praktijken op zijn werkterrein.

Artikel 34 - Samenwerking met geassocieerde landen

1. Het Agentschap staat open voor de deelname van IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland.

2. De aard, de omvang en de wijze van deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het Agentschap worden verder geregeld door de relevante werkafspraken. Deze werkafspraken omvatten bepalingen met betrekking tot de deelname aan initiatieven van het Agentschap, financiële bijdragen, deelname aan de vergaderingen van de raad van bestuur en personeel. Wat personeelszaken betreft, voldoen deze werkafspraken in elk geval aan het Statuut.

Artikel 35 - Samenwerking met derde landen

1. Met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met zijn activiteiten, en voor zover nodig is voor het verrichten van zijn taken, faciliteert en bevordert het Agentschap de operationele samenwerking tussen de lidstaten en derde landen, in het kader van het Uniebeleid inzake externe betrekkingen, onder meer met betrekking tot de bescherming van de grondrechten, en in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden. Het Agentschap en de lidstaten dragen normen en maatstaven uit die gelijkwaardig zijn aan die welke in de Uniewetgeving zijn vastgelegd, en leven deze na, ook bij het verrichten van activiteiten op het grondgebied van derde landen.

2. Het Agentschap kan samenwerken met de autoriteiten van derde landen die verantwoordelijk zijn voor terreinen die onder deze verordening vallen, met de steun van of coördinatie door delegaties van de Unie, met name met het oog op het bevorderen van de Unienormen inzake asiel en het ondersteunen van derde landen wat betreft deskundigheid en capaciteitsopbouw voor hun eigen asiel- en opvangstelsels, en met het oog op het uitvoeren van regionale ontwikkelings- en beschermingsprogramma's en andere acties. Het Agentschap kan deze samenwerking aangaan in het kader van werkafspraken die met de deze autoriteiten zijn vastgesteld overeenkomstig het Unierecht en -beleid. Het Agentschap verzoekt de Commissie om voorafgaande toestemming voor deze werkafspraken en brengt het Europees Parlement op de hoogte.

3. Het Agentschap kan met instemming van de gastlidstaat ambtenaren van derde landen uitnodigen om als waarnemer op te treden bij de operationele en technische maatregelen die in artikel 16, lid 3, worden uiteengezet, mits hun aanwezigheid de verwezenlijking van de doelstellingen van deze maatregelen niet in het gedrang brengt en de samenwerking en uitwisseling van beste praktijken kan bevorderen.

4. Het Agentschap coördineert de acties inzake hervestiging die de lidstaten of de Unie uitvoeren, waaronder informatie-uitwisseling, om tegemoet te komen aan de behoeften aan internationale bescherming van vluchtelingen in derde landen en solidariteit te tonen met hun gastlanden. Het Agentschap verzamelt informatie, houdt toezicht op hervestiging naar de lidstaten en ondersteunt de lidstaten bij hun capaciteitsopbouw op het gebied van hervestiging. Het Agentschap kan, onder voorbehoud van toestemming van het derde land en in overleg met de Commissie, een dergelijke informatie-uitwisseling of enige andere actie waarbij de lidstaten en een derde land betrokken zijn, ook coördineren op het grondgebied van dat derde land.

5. Het Agentschap neemt deel aan de uitvoering van internationale overeenkomsten die de Unie met derde landen heeft gesloten, in het kader van het Uniebeleid inzake externe betrekkingen, en met betrekking tot terreinen die onder deze verordening vallen.

6. Het Agentschap kan financiering van de Unie ontvangen overeenkomstig de bepalingen van de relevante instrumenten die het beleid inzake externe betrekkingen van de Unie ondersteunen. Het kan projecten voor technische bijstand in derde landen initiëren en financieren ten aanzien van aangelegenheden die onder deze verordening vallen.

Artikel 36 - Samenwerking met organen of instanties van de Unie

1. Het Agentschap werkt samen met de organen en instanties van de Unie waarvan de activiteiten verband houden met die van het Agentschap, met name het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, en die verantwoordelijk zijn voor aangelegenheden die onder deze verordening vallen.

2. Deze samenwerking vindt plaats in het kader van de werkafspraken die met deze organen zijn vastgesteld, na goedkeuring van de Commissie. Het Agentschap brengt het Europees Parlement van deze regelingen op de hoogte.

3. De samenwerking brengt synergie tot stand tussen de relevante organen van de Unie en voorkomt dubbel werk bij de activiteiten die zij elk uitvoeren overeenkomstig hun mandaat.

Artikel 37 - Samenwerking met de UNHCR en andere internationale organisaties

Het Agentschap werkt samen met internationale organisaties, met name de UNHCR, op gebieden die onder deze verordening vallen, in het kader van de werkafspraken die met deze organen zijn gemaakt, overeenkomstig het Verdrag en de bepalingen inzake de bevoegdheden van deze organen. De raad van bestuur besluit over de werkafspraken, die onderworpen zijn aan de voorafgaande goedkeuring van de Commissie.

HOOFDSTUK 9 - ORGANISATIE VAN HET AGENTSCHAP

Artikel 38 - Administratieve en bestuurlijke structuur

De administratieve en bestuurlijke structuur van het Agentschap omvat:

a) een raad van bestuur, die de in artikel 40 vastgestelde taken uitoefent;

b) een uitvoerend directeur, die de in artikel 46 vastgestelde taken uitoefent;

c) een plaatsvervangend uitvoerend directeur, als vastgesteld in artikel 47.

Artikel 39 - Samenstelling van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur bestaat uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie, die stemrecht hebben.

2. De raad van bestuur telt een vertegenwoordiger van het UNHCR, die geen stemrecht heeft.

3. Ieder lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is.

4. De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op het gebied van asiel, met inachtneming van hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. Alle partijen in de raad van bestuur trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken teneinde de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te verzekeren. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

5. De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur bedraagt vier jaar. Deze termijn is verlengbaar. Wanneer hun ambtstermijn afloopt of zij ontslag nemen, blijven de leden in functie totdat hun mandaat is verlengd of zij zijn vervangen.

Artikel 40 - Taken van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur:

a) zorgt voor de algemene aansturing van de activiteiten van het Agentschap en stelt ieder jaar het programmeringsdocument van het Agentschap vast met een meerderheid van twee derde van zijn stemgerechtigde leden en in overeenstemming met artikel 41;

b) stelt de jaarbegroting van het Agentschap vast met een meerderheid van twee derde van zijn stemgerechtigde leden en voert andere functies uit met betrekking tot de begroting van het Agentschap, overeenkomstig hoofdstuk 10;

c) keurt het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van het Agentschap goed en zendt dit jaarlijks vóór 1 juli toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer. Het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag wordt openbaar gemaakt;

d) stelt overeenkomstig artikel 53 de financiële regels vast die van toepassing zijn op het Agentschap;

e) neemt alle besluiten betreffende de uitvoering van de opdracht van het Agentschap, zoals omschreven in deze verordening;

f) stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast, die evenredig is aan het frauderisico en rekening houdt met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

g) stelt regels vast voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden;

h) stelt de in artikel 2, lid 3, genoemde communicatie- en verspreidingsplannen vast en werkt deze regelmatig bij, op basis van een behoefteanalyse;

i) stelt zijn reglement van orde vast;

j) oefent overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van het Agentschap de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag 27 ("het tot aanstelling bevoegde gezag");

k) stelt de toepasselijke uitvoeringsregels ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;

l) benoemt de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur, treedt op als tuchtraad ten aanzien van de uitvoerend directeur, en verlengt indien nodig zijn ambtstermijn of ontheft hem uit zijn functie overeenkomstig de artikelen 45 en 47;

m) neemt overeenkomstig artikel 65 een jaarverslag over de asielsituatie in de Unie aan. Dat verslag wordt ingediend bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

n) neemt alle besluiten over de ontwikkeling van de in deze verordening vermelde informatiesystemen en met name van de in artikel 8, lid 2, onder b), bedoelde portaalsite;

o) stelt de gedetailleerde regels ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast, overeenkomstig artikel 58;

p) stelt het personeelsbeleid van het Agentschap vast, overeenkomstig artikel 55;

q) stelt, na de Commissie om advies te hebben verzocht, het programmeringsdocument vast, overeenkomstig artikel 41;

r) neemt alle besluiten betreffende het opzetten en, waar nodig, het wijzigen van de interne structuren van het Agentschap;

s) zorgt voor een passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen in de interne en externe auditverslagen en beoordelingen, alsook van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);

t) stelt de operationele normen, indicatoren, richtsnoeren en beste praktijken vast die het Agentschap ontwikkelt overeenkomstig artikel 12, lid 2;

u) stemt in met de gemeenschappelijke analyse van informatie over landen van herkomst en beoordelingen van die analyse overeenkomstig artikel 10, leden 2 en 3;

v) stelt het programma voor de monitoring en beoordeling van de asiel- en opvangstelsels vast, overeenkomstig artikel 14, lid 1;

w) neemt het ontwerpverslag aan van het team van deskundigen dat de monitoringexercitie uitvoert, overeenkomstig artikel 14, lid 3;

x) stelt de aanbevelingen op na een monitoringexercitie, overeenkomstig artikel 14, lid 4;

y) bepaalt het profiel van de deskundigen en het totale aantal deskundigen die aan de asielondersteuningsteams ter beschikking dienen te worden gesteld, en besluit hierover, overeenkomstig artikel 17, lid 3;

z) bepaalt het profiel van de deskundigen en het totale aantal deskundigen die aan de asielinterventiepool ter beschikking dienen te worden gesteld, en besluit hierover, overeenkomstig artikel 18, lid 2;

aa)stelt een strategie voor de betrekkingen met derde landen of internationale organisaties vast met betrekking tot zaken waarvoor het Agentschap bevoegd is, alsmede werkafspraken met de Commissie voor de uitvoering daarvan;

bb)geeft machtiging tot het sluiten van werkafspraken overeenkomstig artikel 35.

2. De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die deze laatste op zijn beurt verder heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

3. De raad van bestuur kan een dagelijks bestuur opzetten, bestaande uit de voorzitter van de raad van bestuur, de twee vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur en drie andere leden van de raad van bestuur, om de raad van bestuur en de uitvoerend directeur bij te staan bij de voorbereiding van besluiten, de jaarlijkse en meerjarige programmering en activiteiten die door de raad van bestuur moeten worden vastgesteld. Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, kan het dagelijks bestuur namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige besluiten nemen, met name op het gebied van administratief beheer.

Artikel 41 - Meerjarige programmering en jaarlijks werkprogramma

1. Uiterlijk op 30 november van elk jaar stelt de raad van bestuur een programmeringsdocument vast dat de meerjarige en de jaarlijkse programmering bevat, op basis van een ontwerpvoorstel van de uitvoerend directeur, met inachtneming van het advies van de Commissie en voor de meerjarige programmering, na raadpleging van het Europees Parlement. De raad van bestuur zendt dit document door naar het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.

Uiterlijk op 31 januari wordt jaarlijks een ontwerpversie van het programmeringsdocument toegestuurd aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; dit gebeurt ook met alle daarna bijgewerkte versies van dat document.

2. De meerjarige programmering omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering voor de middellange en lange termijn, met inbegrip van doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren. Het behelst ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen.

In de meerjarige programmering worden de strategische interventiegebieden vastgesteld en wordt uitgelegd wat er moet gebeuren om de doelstellingen te verwezenlijken. Hierin opgenomen worden ook de strategie voor de betrekkingen met derde landen of internationale organisaties, zoals bedoeld in respectievelijk artikel 34 en artikel 37, en de maatregelen in verband met die strategie, met een vermelding van de bijbehorende middelen.

De meerjarige programmering wordt door middel van jaarlijkse werkprogramma's uitgevoerd en wordt jaarlijks geactualiseerd. De meerjarige programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd, met name om rekening te houden met de resultaten van de in artikel 66 bedoelde evaluatie.

3. Het jaarlijkse werkprogramma bevat gedetailleerde doelstellingen en beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat ook een beschrijving van de te financieren activiteiten en een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere activiteit worden toegewezen, overeenkomstig de beginselen die gelden voor activiteitsgestuurde begroting en beheer. Het jaarlijks werkprogramma dient met de in lid 2 bedoelde meerjarige programmering te sporen. Het vermeldt duidelijk de taken die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt ten opzichte van het vorige begrotingsjaar.

4. De raad van bestuur past het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma aan wanneer het Agentschap een nieuwe taak krijgt toegewezen.

Iedere wezenlijke verandering van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld door middel van dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma geldt. De raad van bestuur kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om niet-wezenlijke veranderingen door te voeren in het jaarlijkse werkprogramma.

Artikel 42 - Voorzitter van de raad van bestuur

1. De raad van bestuur kiest uit zijn stemgerechtigde leden een voorzitter en een vicevoorzitter. De voorzitter en vicevoorzitter worden door de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur gekozen met een tweederdemeerderheid.

De vicevoorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze niet in staat is zijn taken te verrichten.

2. De ambtstermijn van de voorzitter en vicevoorzitter bedraagt vier jaar. Hun ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd. Indien tijdens hun ambtstermijn hun lidmaatschap van de raad van bestuur echter eindigt, loopt hun ambtstermijn op dezelfde datum als die van deze eindiging automatisch af.

Artikel 43 - Vergaderingen van de raad van bestuur

1. De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.

2. De uitvoerend directeur neemt aan de beraadslagingen deel, maar heeft geen stemrecht.

3. De vertegenwoordiger van het UNHCR neemt niet aan de vergadering deel wanneer de raad van bestuur de functies vervult die zijn beschreven in artikel 40, lid 1, onder l), o), p), q) en r), en in artikel 40, lid 2, noch wanneer de raad van bestuur besluit financiële middelen ter beschikking te stellen voor de activiteiten van het UNHCR die het Agentschap in staat stellen te profiteren van de deskundigheid van het UNHCR, zoals bedoeld in artikel 49.

4. De raad van bestuur houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van de voorzitter, van de Commissie of van één derde van zijn leden.

5. De raad van bestuur kan elkeen van wie het advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen.

6. Denemarken wordt uitgenodigd voor de vergaderingen van de raad van bestuur.

7. De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers kunnen zich overeenkomstig de bepalingen van het reglement van orde tijdens de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.

8. Het Agentschap vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.

Artikel 44 - Stemregels in de raad van bestuur

1. Tenzij anders bepaald, worden de besluiten van de raad van bestuur genomen met een meerderheid van alle stemgerechtigde leden.

2. Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid mag zijn plaatsvervanger diens stemrecht uitoefenen.

3. De voorzitter neemt aan de stemming deel.

4. De uitvoerend directeur neemt niet aan de stemming deel.

5. In het reglement van orde van de raad van bestuur wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name betreffende de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid.

Artikel 45 - Uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt aangeworven als tijdelijk functionaris van het Agentschap overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2. De uitvoerend directeur wordt benoemd door de raad van bestuur, uit een kandidatenlijst die door de Commissie wordt opgesteld na een open en transparante selectieprocedure. De uitvoerend directeur wordt benoemd op grond van zijn verdiensten en bewezen sterke bestuurs- en managementvaardigheden, alsmede zijn ruime ervaring op het gebied van migratie en asiel.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het Agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

3. Vóór de benoeming kan de door de raad van bestuur gekozen kandidaat worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden.

4. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Aan het einde van deze termijn stelt de Commissie een beoordeling op waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de resultaten van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het Agentschap.

5. Op grond van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de beoordeling als bedoeld in lid 4, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.

6. De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de uitvoerend directeur te verlengen. In de maand die voorafgaat aan de verlenging van zijn ambtstermijn kan de uitvoerend directeur worden gevraagd een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden.

7. Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

8. De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn functie worden ontheven bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie.

9. De raad van bestuur neemt besluiten over de benoeming van de uitvoerend directeur, de verlenging van diens ambtstermijn en de ontheffing van de uitvoerend directeur uit zijn functie met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

Artikel 46 - Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur beheert het Agentschap. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie en van de raad van bestuur, voert de uitvoerend directeur zijn taken op onafhankelijke wijze uit zonder instructies te vragen aan of te aanvaarden van enige regering, instelling, persoon of enig ander orgaan.

3. De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag uit over de uitoefening van zijn taken aan het Europees Parlement. De Raad kan de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de uitoefening van zijn taken.

4. De uitvoerend bestuurder treedt op als wettelijke vertegenwoordiger van het Agentschap.

5. De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de taken die bij deze verordening aan het Agentschap zijn toegekend. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met:

a) het dagelijks bestuur van het Agentschap;

b) het uitvoeren van de besluiten van de raad van bestuur;

c) het opstellen van het programmeringsdocument en het indienen daarvan bij de raad van bestuur na raadpleging van de Commissie;

d) het uitvoeren van het programmeringsdocument, en het uitbrengen van verslag over de uitvoering ervan aan de raad van bestuur;

e) het voorbereiden van het geconsolideerd jaarverslag over de activiteiten van het Agentschap en het ter goedkeuring indienen ervan bij de raad van bestuur;

f) het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en beoordelingen, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en het uitbrengen van verslag over de geboekte vooruitgang, twee keer per jaar aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van bestuur en het dagelijks bestuur;

g) het beschermen van de financiële belangen van de Unie, zonder afbreuk te doen aan de onderzoeksbevoegdheid van OLAF, door toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, waar nodig, het opleggen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties;

h) het opstellen van een fraudebestrijdingsstrategie voor het Agentschap en het ter goedkeuring voorleggen daarvan aan de raad van bestuur;

i) het opstellen van een ontwerp van de financiële regeling die van toepassing is op het Agentschap;

j) het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van het Agentschap en het uitvoeren van de begroting van het Agentschap;

k) de uitoefening jegens het personeel van het Agentschap van de bevoegdheden die zijn omschreven in artikel 55;

l) het nemen van alle besluiten over het beheer van de in deze verordening vermelde informatiesystemen en met name van de in artikel 8, lid 2, onder b), bedoelde portaalsite;

m) het nemen van alle besluiten betreffende het beheer van de interne structuren van het Agentschap;

n) het indienen van de gemeenschappelijke analyse bij de raad van bestuur, overeenkomstig artikel 10, lid 2;

o) het in het kader van de monitoring indienen van ontwerpverslagen en aanbevelingen bij achtereenvolgens de betrokken lidstaat en de raad van bestuur, overeenkomstig artikel 14, leden 3 en 4;

p) het evalueren, goedkeuren en coördineren van verzoeken om operationele en technische bijstand overeenkomstig artikel 16, lid 2, en artikel 20;

q) het waarborgen van de tenuitvoerlegging van het in artikel 19 bedoelde operationele plan;

r) het coördineren van de activiteiten van het Agentschap in de ondersteuningsteams voor migratiebeheer met de Commissie en andere relevante agentschappen van de Unie, overeenkomstig artikel 21, lid 1;

s) het waarborgen van de tenuitvoerlegging van het in artikel 22, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie;

t) het besluiten, in overleg met de raad van bestuur, over de aanschaf of leasing van technische uitrusting overeenkomstig artikel 23, lid 2;

u) het aanwijzen van een coördinerend functionaris van het Agentschap, overeenkomstig artikel 25, lid 1.

Artikel 47 - Plaatsvervangend uitvoerend directeur

1. De uitvoerend directeur wordt bijgestaan door een plaatsvervangend uitvoerend directeur.

2. De bepalingen van artikel 45 zijn van toepassing op de plaatsvervangend uitvoerend directeur.

Artikel 48 - Adviesforum

1. Het Agentschap onderhoudt een nauwe dialoog met maatschappelijke organisaties en relevante bevoegde organen die zich op lokaal, regionaal, nationaal, EU- of internationaal niveau bezighouden met asielbeleid. Hiertoe richt het Agentschap een adviesforum op.

2. Het adviesforum is een mechanisme voor het uitwisselen van informatie en het delen van kennis. Het zorgt voor een nauwe dialoog tussen het Agentschap en relevante organisaties en organen, als bedoeld in lid 1, en staat de uitvoerend directeur en de raad van bestuur bij in zaken die onder deze verordening vallen.

3. Het Agentschap nodigt het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, het UNHCR en andere relevante organisaties of organen als bedoeld in lid 1 uit om deel te nemen.

Op voorstel van de uitvoerend directeur besluit de raad van bestuur over de samenstelling en werkmethoden van het adviesforum, met inbegrip van thematische of geografische adviesgroepen, en over de wijze waarop informatie aan het adviesforum wordt doorgegeven.

4. Het adviesforum staat de uitvoerend directeur en de raad van bestuur bij in asielgerelateerde zaken, overeenkomstig de specifieke behoeften op gebieden die als prioritaire werkterreinen van het Agentschap zijn aangemerkt.

5. Het adviesforum heeft met name tot taak:

a) het doen van voorstellen aan de raad van bestuur over de in artikel 41 bedoelde jaarlijkse en meerjarige programmering;

b) het geven van feedback en het voorstellen van follow-upmaatregelen aan de raad van bestuur met betrekking tot het in artikel 65 bedoelde jaarverslag over de asielsituatie in de Unie; alsmede

c) het meedelen aan de uitvoerend directeur en de raad van bestuur van de resultaten en aanbevelingen van conferenties, studiebijeenkomsten en vergaderingen, alsook van de bevindingen van studies of veldwerk verricht door bij het adviesforum aangesloten organisaties of organen, die relevant zijn voor de werkzaamheden van het Agentschap.

6. Het adviesforum komt ten minste tweemaal per jaar bijeen.

HOOFDSTUK 10 - FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 49 - Begroting

1. Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap geraamd en vervolgens in de begroting van het Agentschap opgenomen.

2. De ontvangsten en uitgaven van het Agentschap moeten in evenwicht zijn.

3. Onverminderd andere middelen bestaan de ontvangsten van het Agentschap uit:

a) een in de algemene begroting van de Europese Unie opgenomen bijdrage van de Unie;

b) financiering van de Unie in de vorm van delegatieovereenkomsten of ad hoc-subsidies in overeenstemming met de in artikel 53 bedoelde financiële voorschriften en met de bepalingen van de relevante instrumenten die het beleid van de Unie ondersteunen;

c) eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;

d) eventuele bijdragen van de geassocieerde landen;

e) vergoedingen voor publicaties en andere door het Agentschap verrichte diensten.

4. De uitgaven van het Agentschap omvatten de bezoldiging van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur, en operationele uitgaven.

Artikel 50 - Vaststelling van de begroting

1. Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een voorlopige ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar, waarin de lijst van het aantal ambten is opgenomen, en zendt hij deze naar de raad van bestuur.

2. Op basis van dit voorlopig ontwerp stelt de raad van bestuur een voorlopige ontwerpraming vast van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar.

3. De voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap wordt ieder jaar uiterlijk op 31 januari aan de Commissie, het Europees Parlement en de Raad toegezonden.

4. De Commissie zendt de raming samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie naar de begrotingsautoriteit.

5. Op basis van de raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

6. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten goed voor de subsidie aan het Agentschap.

7. Zij stelt de personeelsformatie voor het Agentschap vast.

8. De begroting van het Agentschap wordt door de raad van bestuur vastgesteld. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.

9. De bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie 28 zijn van toepassing op alle bouwprojecten die significante gevolgen kunnen hebben voor de begroting van het Agentschap.

Artikel 51 - Uitvoering van de begroting

1. De uitvoerend directeur voert de begroting van het Agentschap uit.

2. De uitvoerend directeur zendt de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toe.

Artikel 52 - Indiening van de rekeningen en kwijting

1. Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van het Agentschap de voorlopige rekeningen toe aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer.

2. Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt het Agentschap het verslag over het budgettair en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Agentschap die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, toe aan de Rekenkamer.

3. Overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 29 maakt de uitvoerend directeur na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Agentschap, onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het Agentschap op en legt hij deze ter advies voor aan de raad van bestuur.

4. De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Agentschap.

5. Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar zendt de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen, samen met het advies van de raad van bestuur, toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

6. De definitieve rekeningen worden vóór 15 november van het volgende jaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

7. De uitvoerend directeur geeft de Rekenkamer uiterlijk op 30 september antwoord op haar opmerkingen. De uitvoerend directeur zendt dit antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.

8. De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op zijn verzoek, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van het Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.

9. Vóór 15 mei van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

Artikel 53 - Financiële regels

1. De financiële regels die van toepassing zijn op het Agentschap worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze regels zijn in overeenstemming met Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013, tenzij een afwijking van de bepalingen van die verordening specifiek vereist is voor de werking van het Agentschap en de Commissie daar vooraf toestemming voor heeft gegeven.

2. Het Agentschap kan subsidies verlenen in verband met het verrichten van de in artikel 2 bedoelde taken, overeenkomstig deze verordening of door delegering door de Commissie overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), punt iv), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 30 . De relevante bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie 31  zijn van toepassing.

HOOFDSTUK 11 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 54 - Rechtsstatus

1. Het Agentschap is een orgaan van de Unie. Het heeft rechtspersoonlijkheid.

2. Het Agentschap beschikt in alle lidstaten over de ruimste handelingsbevoegdheid die volgens de geldende wetgeving aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verwerven of vervreemden en in rechte optreden.

3. Het Agentschap is onafhankelijk met betrekking tot operationele en technische aangelegenheden.

4. Het Agentschap wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.

5. De vestigingsplaats van het Agentschap is Malta.

Artikel 55 - Personeel

1. Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie en de regels die door de instellingen van de Europese Unie zijn overeengekomen ter uitvoering van dat Statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Agentschap.

2. De raad van bestuur stelt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut passende bepalingen vast voor de tenuitvoerlegging van het Statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

3. Het Agentschap oefent met betrekking tot zijn personeel de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag en die de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het gezagsorgaan dat bevoegd is overeenkomsten te sluiten.

4. Het Agentschap mag ook gebruikmaken van gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van het Agentschap. Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap.

5. Het Agentschap kan personeel aanstellen voor werk ter plaatse in de lidstaten.

Artikel 56 - Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op het Agentschap en zijn personeel.

Artikel 57 - Talenregeling

1. De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad 32 zijn van toepassing op het Agentschap.

2. Onverminderd de besluiten die op grond van artikel 342 van het Verdrag worden genomen, worden het geconsolideerde jaarlijkse verslag over de activiteiten van het Agentschap en het programmeringsdocument in alle officiële talen van de instellingen van de Europese Unie opgesteld.

3. De voor het functioneren van het Agentschap vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 58 - Transparantie

1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die worden bijgehouden door het Agentschap.

2. Het Agentschap kan op eigen initiatief communiceren op de gebieden die onder zijn mandaat vallen. Het maakt het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag bekend en waarborgt met name dat het grote publiek en alle belanghebbende partijen snel objectieve, betrouwbare en begrijpelijke informatie omtrent zijn werk ontvangen.

3. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de gedetailleerde regels voor de toepassing van de leden 1 en 2 vast.

4. Alle natuurlijke personen of rechtspersonen hebben het recht zich in een van de officiële talen van de Unie schriftelijk tot het Agentschap te richten. Zij hebben het recht een antwoord in dezelfde taal te ontvangen.

5. Tegen besluiten van het Agentschap uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Ombudsman of kan een beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 van het Verdrag.

Artikel 59 - Fraudebestrijding

1. Teneinde de bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale handelingen te bevorderen, is Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 33 onverminderd van toepassing. Het Agentschap treedt toe tot het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en stelt de overeenkomstige voorschriften vast, die op al het personeel van het Agentschap van toepassing zijn, waarbij het gebruik maakt van het model in de bijlage bij dat akkoord.

2. De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Agentschap Uniemiddelen hebben ontvangen, audits te verrichten, zowel op basis van documenten als ter plaatse.

3. OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door het Agentschap gefinancierde overeenkomst 34 .

4. Onverminderd de leden 1, 2 en 3 omvatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Agentschap bepalingen die de Europese Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 60 - Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

1. Het Agentschap past de in Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 35 en 2015/444 van de Commissie vervatte veiligheidsvoorschriften van de Commissie toe 36 . Die voorschriften gelden met name voor de uitwisseling, de verwerking en de opslag van gerubriceerde gegevens.

2. Het Agentschap past tevens de veiligheidsbeginselen betreffende de behandeling van niet-gerubriceerde gevoelige gegevens toe, zoals die zijn vastgelegd in de besluiten bedoeld in lid 1 en door de Commissie ten uitvoer worden gelegd. De raad van bestuur stelt maatregelen vast voor de toepassing van die veiligheidsbeginselen.

Artikel 61 - Aansprakelijkheid

1. De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap wordt beheerst door de wet die op het betrokken contract van toepassing is.

2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in een door het Agentschap gesloten overeenkomst.

3. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid dient het Agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn diensten of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade te vergoeden.

4. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5. Op de persoonlijke aansprakelijkheid van zijn personeelsleden jegens het Agentschap zijn de bepalingen van toepassing van het statuut of van de regeling waaronder zij vallen.

Artikel 62 - Administratieve monitoring

Overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag zijn de activiteiten van het Agentschap onderworpen aan onderzoeken door de Europese Ombudsman.

Artikel 63 - Zetelovereenkomst en voorwaarden voor de werking

1. De regelingen betreffende de huisvesting van het Agentschap in de lidstaat van vestiging en de voorzieningen die deze lidstaat moet treffen, alsmede de bijzondere regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de werknemers van het Agentschap en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen het Agentschap en de lidstaat van vestiging, die gesloten wordt nadat de raad van bestuur deze heeft goedgekeurd.

2. De lidstaat van vestiging biedt optimale voorwaarden voor de goede werking van het Agentschap, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

HOOFDSTUK 12 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 64 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 37 .

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Indien het advies van het comité wordt verkregen door middel van een schriftelijke procedure, wordt deze procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, daartoe door de voorzitter van het comité wordt besloten of door twee derde van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

4. Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerp-uitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

5. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van toepassing.

Artikel 65 - Verslaglegging

1. Het Agentschap stelt elk jaar een verslag op over de asielsituatie in de Unie en houdt daarbij terdege rekening met reeds uit andere bronnen beschikbare informatie. In dit verslag evalueert het Agentschap met name de resultaten van de in het kader van deze verordening genomen maatregelen en maakt het een vergelijkende analyse van deze resultaten om de kwaliteit, de samenhang en de doeltreffendheid van het CEAS te verbeteren.

2. Het Agentschap zendt het jaarlijks activiteitenverslag toe aan de raad van bestuur, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De uitvoerend directeur dient voorts het jaarlijks verslag in bij het Europees Parlement.

Artikel 66 - Evaluatie en beoordeling

1. Uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens om de vijf jaar geeft de Commissie opdracht een evaluatie te maken ter beoordeling van, met name, de resultaten van het Agentschap met betrekking tot zijn doelstellingen, mandaat en taken. Bij de evaluatie wordt de impact van het Agentschap op de praktische samenwerking inzake asielkwesties en op de werking van het CEAS geëvalueerd. Bij de evaluatie wordt gekeken naar de vorderingen van het Agentschap binnen zijn mandaat en wordt beoordeeld of bijkomende maatregelen nodig zijn voor een daadwerkelijke solidariteit en een deling van de verantwoordelijkheden met de lidstaten die onder bijzondere druk staan.

Deze evaluatie richt zich in het bijzonder op de vraag of het mandaat van het Agentschap moet worden gewijzigd en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen. Bij de evaluatie zal ook worden onderzocht of de bestuurlijke structuur is toegesneden op de uitvoering van de taken van het Agentschap. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de standpunten van de belanghebbende partijen op zowel het niveau van de Unie als nationaal niveau.

2. De Commissie zendt het evaluatieverslag samen met haar desbetreffende conclusies toe aan het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur. De bevindingen van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

3. Bij elke tweede evaluatie overweegt de Commissie of het voortbestaan van het Agentschap nog gerechtvaardigd is in het licht van zijn doelstellingen, mandaat en taken, en kan zij voorstellen om deze verordening dienovereenkomstig te wijzigen of in te trekken.

Artikel 67 - Intrekking

1. Verordening (EU) nr. 439/2010 wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop de onderhavige verordening in werking treedt.

2. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening, overeenkomstig de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 68 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.