Artikelen bij COM(1998)295 - Voorstel voor een richtlijn van de Raad ertoe strekkende in de EG een minimum van effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rente te garanderen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1 - Voorwerp

1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om op rente die wordt uitgekeerd aan natuurlijke personen met fiscale woonplaats in een andere lidstaat dan in die waar de uitkering door een uitbetalende agent geschiedt, een minimum van effectieve belastingheffing mogelijk te maken.

2. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn vereiste taken door de op hun grondgebied gevestigde, rente uitbetalende agent worden uitgevoerd, ongeacht de plaats van vestiging van de entiteit die van het rentegevende kapitaal debiteur is.

Artikel 2 - Coëxistentiemodel

1. De lidstaten kiezen voor de methode van hetzij verstrekking van gegevens aan de lidstaat van de fiscale woonplaats van de effectieve ontvanger van de uitkering, hierna 'informatiestelsel' genoemd, hetzij bronbelastingheffing, hierna 'bronbelastingstelsel' genoemd, overeenkomstig de artikelen 7 en 8.

2. Elke lidstaat past op alle rente-uitkeringen door een op zijn grondgebied gevestigde uitbetalende agent aan natuurlijke personen met fiscale woonplaats in een andere lidstaat een en hetzelfde stelsel toe.

Artikel 3 - Algemene definities

Voor de doeleinden van deze richtlijn:

a) wordt onder 'daadwerkelijke ontvanger' verstaan, elke natuurlijke persoon die een rente-uitkering voor eigen rekening ontvangt;

b) wordt onder 'uitbetalende agent' verstaan, elke deelnemer aan het economisch leven die voor de uitkering van rente rechtstreeks ten gunste van de daadwerkelijke ontvanger verantwoordelijk is, ongeacht of dit de debiteur zelf van het rentedragende kapitaal is, of degene die door de debiteur of de daadwerkelijke ontvanger met de uitkering van de rente is belast, voor zover de deelnemer aan het economisch leven binnen de Gemeenschap buiten de lidstaat waar de daadwerkelijke ontvanger zijn fiscale woonplaats heeft;

c) zijn, ingeval er moeilijkheden rijzen over de vraag in welke van tenminste twee lidstaten zich de 'fiscale woonplaats' van een daadwerkelijke ontvanger bevindt, de volgende criteria van toepassing:

i) de daadwerkelijke ontvanger wordt als ingezetene van de lidstaat waar bij over een permanente woonplaats beschikt, beschouwd; indien hij over een permanente woonplaats in verscheidene lidstaten beschikt, wordt hij als ingezetene van de lidstaat waarmee bij de nauwste persoonlijke en economische banden heeft (centrum van vitale belangen), beschouwd;

ii) indien niet kan worden bepaald in welke lidstaat de daadwerkelijke ontvanger het centrum van zijn vitale belangen heeft, of indien hij in geen enkele lidstaat over een permanente woonplaats beschikt, wordt hij als ingezetene van de lidstaat waar hij gewoonlijk verblijft, beschouwd;

iii) indien de daadwerkelijke ontvanger gewoonlijk in verscheidene lidstaten verblijft of indien hij in geen enkele lidstaat gewoonlijk verblijft, wordt hij als ingezetene van de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, beschouwd;

iv) indien het aan de hand van de criteria onder i), ii) en iii) moeilijk is te bepalen in welke van twee of meer lidstaten een daadwerkelijke ontvanger zijn fiscale woonplaats heeft, dienen de betrokken lidstaten binnen een redelijke termijn over de vaststelling van één enkele fiscale woonplaats overeenstemming te bereiken;

d) wordt onder 'bevoegde autoriteit' van een lidstaat verstaan, één van de in artikel 1, lid 5, van Richtlijn 77/799/EEG bedoelde autoriteiten.

Artikel 4 - Identificatie van de daadwerkelijke ontvangers

Elke lidstaat stelt voor de doeleinden van artikel 1 nadere regels vast om de uitbetalende agent in staat te stellen de daadwerkelijke ontvangers en hun fiscale woonplaats te identificeren en draagt zorg voor de toepassing van deze regels op zijn grondgebied.

Artikel 5 - Definitie van de rente

Voor de doeleinden van deze richtlijn wordt onder 'rente' verstaan:

a) de inkomsten uit vorderingen van enigerlei aard, waaraan al dan niet hypotheekgaranties of een clausule inzake deelneming in de winst van de debiteur zijn verbonden, en met name de inkomsten uit bewijzen van openbare schuld en obligatieleningen, met inbegrip van de daaraan verbonden premies en loten. Boetes voor te late betaling worden niet als rente beschouwd;

b) de aanwas van de hoofdsom van vorderingen ten aanzien waarvan bij overeenkomst is geregeld dat de opbrengst uitsluitend of ten dele uit deze aanwas van de hoofdsom bestaat, ongeacht de aard van deze aanwas. De in aanmerking te nemen rente bestaat in dit geval het door de uitbetalende agent bij de aflossing van de vordering uitgekeerde verschil tussen het afgeloste kapitaal en de uitgifteprijs van de overeenkomstige waardepapieren;

c) de opbrengsten die worden uitgekeerd door instellingen voor collectieve belegging in effecten in de zin van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad (4) die meer dan 50 % van hun activa rechtstreeks of onrechtstreeks in vorderingen of overeenkomstige waardepapieren beleggen;

d) het verschil tussen de prijs die bij de aflossing van de bewijzen van deelgerechtigdheid in de in punt c) bedoelde instellingen wordt verkregen, en de uitgifteprijs van diezelfde bewijzen van deelgerechtigdheid, of, indien deze bewijzen van deelgerechtigdheid na de uitgifte zijn verkregen, de door de daadwerkelijke ontvanger betaalde aankoopprijs.

Artikel 6 - Territoriale werkingssfeer

Deze richtlijn is van toepassing op rente welke wordt betaald door een uitbetalende agent die is gevestigd op het grondgebied waarop het Verdrag krachtens zijn artikel 227 van toepassing is.

Artikel 7 - Het informatiestelsel

1. De lidstaat van de uitbetalende agent die vóór het informatiestelsel heeft gekozen, deelt aan de lidstaat waar de daadwerkelijke ontvanger van de rente zijn fiscale woonplaats heeft, de in lid 2 bedoelde gegevens mee die voor de correcte vaststelling van de door hem aan die andere lidstaat verschuldigde belastingen op het inkomen noodzakelijk zijn.

2. De door de bevoegde autoriteiten van de eerste lidstaat aan die van de tweede lidstaat verstrekte gegevens bestaan tenminste uit de opgave van het bedrag van de uitgekeerde rente, de datum van deze uitkering, de identificatie van de daadwerkelijke ontvanger en de door hem opgegeven woonplaats.

3. De verstrekking van de gegevens geschiedt automatisch en gebeurt tenminste eenmaal per jaar, binnen zes maanden na het einde van het voorgaande kalenderjaar voor in de loop van dat kalenderjaar verrichte rente-uitkeringen.

4. Voor de in het kader van deze richtlijn te verstrekken gegevens is artikel 8 van Richtlijn 77/799/EEG niet van toepassing.

Artikel 8 - Het bronbelastingstelsel

1. De lidstaat van de uitbetalende agent die vóór het bronbelastingstelsel heeft gekozen, heeft een bronbelasting van tenminste 20 % op de door de uitbetalende agent aan de daadwerkelijke ontvanger uitgekeerde rente. In de Gemeenschap mag op rente die aan de daadwerkelijke ontvangers wordt uitgekeerd, geen enkele andere bronbelasting worden geheven.

2. De bronbelasting wordt niet geheven wanneer de daadwerkelijke ontvanger aan de uitbetalende agent een certificaat overlegt dat overeenkomstig artikel 9 door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van zijn fiscale woonplaats op zijn naam is gesteld en waarin wordt verklaard dat deze daadwerkelijke ontvanger die autoriteit van de te ontvangen rente op de hoogte heeft gesteld. Wanneer het bedrag van de uitgekeerde rente hoger is dan het in het certificaat vermelde bedrag, wordt op het verschil tussen beide bedragen bronbelasting geheven.

3. Deze richtlijn belet niet dat lidstaten die vóór het bronbelastingstelsel hebben gekozen, ook gegevens kunnen verstrekken waarin in het kader van hun nationale bepalingen of in dat van hun bilaterale overeenkomsten met andere lidstaten is voorzien.

Artikel 9 - Certificaatafgifte

De bevoegde autoriteiten van elke lidstaat zijn op grond van de gegevens die hen wordt verstrekt door hun fiscaal-ingezetenen, daadwerkelijk ontvanger zijnde van hen door een uitbetalende agent verschuldigde rente, tot afgifte van een certificaat verplicht. Dit certificaat vermeldt de identificatie van de daadwerkelijke ontvanger en van de uitbetalende agent, het bedrag van de te ontvangen rente en de datum van de uitkering. Het certificaat wordt de werkelijke ontvanger die erom heeft verzocht, binnen een termijn van twee maanden na diens verzoek afgegeven.

Artikel 10 - Afschaffing van dubbele belasting

1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om elke dubbele belasting van de onder deze richtlijn begrepen rente af te schaffen.

2. Wanneer in de lidstaat van de uitbetalende agent, op de door een daadwerkelijke ontvanger ontvangen rente bronbelasting is geheven kent de lidstaat van de fiscale woonplaats van deze daadwerkelijke ontvanger hem een belastingkrediet toe dat gelijk is aan het bedrag van de bronbelasting, ten belope van de op zijn grondgebied voor dergelijke rente verschuldigde belasting. Ingeval de in de lidstaat van de uitbetalende agent effectief geheven bronbelasting een hoger bedrag beloopt dan het aan de daadwerkelijke ontvanger door de lidstaat van zijn fiscale woonplaats toegekende belastingkrediet, betaalt de lidstaat van de uitbetalende agent het verschil rechtstreeks aan de daadwerkelijke ontvanger terug.

3. Met betrekking tot de rente-uitkeringen zoals omschreven in artikel 5, punten c) en d):

a) ingeval de lidstaat van de uitbetalende agent vóór het informatiestelsel heeft gekozen, kent de lidstaat van de fiscale woonplaats van de daadwerkelijke ontvanger deze, ten belope van de op zijn grondgebied voor dergelijke rente verschuldigde belasting, een belastingkrediet toe, dat gelijk is aan de belastingen die bij de instellingen voor collectieve belegging op de met de aan deze daadwerkelijke ontvanger uitgekeerde rente overeenkomende inkomsten effectief zijn geheven;

b) ingeval de lidstaat van de uitbetalende agent vóór het bronbelastingstelsel heeft gekozen, vermindert de uitbetalende agent de in artikel 8 bedoelde bronbelasting in een mate die overeenkomst met de belastingen die bij de instellingen voor collective belegging op de met de aan de daadwerkelijke ontvanger uitgekeerde rente overeenkomende inkomsten effectief zijn geheven. In dit geval kent de lidstaat van de fiscale woonplaats van de daadwerkelijke ontvanger deze ten belope van de op zijn grondgebied voor dergelijke rente verschuldigde belasting een belastingkrediet toe dat het totaal van de effectief op de rente geheven belastingen dekt.

4. Wanneer in een derde staat, zonder mogelijkheid tot terugbetaling, op rente die over een in een lidstaat gevestigde uitbetalende agent aan een daadwerkelijke ontvanger met fiscale woonplaats in een andere lidstaat is uitgekeerd, bronbelasting is geheven, vermindert de voor het bronbelastingstelsel gekozen hebbende lidstaat van de uitbetalende agent, het bedrag van de bronbelasting op genoemde rente met dat van de reeds geheven bronbelasting.

Artikel 11 - Onderhandelingen met derde landen

De Gemeenschap opent met haar voornaamste handelspartners hetzij bi-, hetzij multilaterale onderhandelingen om te kunnen waarborgen dat op de in deze richtlijn bedoelde inkomsten uit spaargelden die door in de betrokken derde landen gevestigde uitbetalende agenten aan fiscaal-ingezetenen van de lidstaten worden uitgekeerd, effectief belasting wordt geheven.

Artikel 12 - Omzetting

1. De lidstaten dragen zorg voor aanneming en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om uiterlijk op 31 december 1999 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen deze bepalingen toe met ingang van 1 januari 2001.

Wanneer de lidstaten de in de eerste alinea bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. In hun mededeling nemen zij een concordantietabel op welke de met elk van de artikelen van deze richtlijn overeenkomende nationale maatregelen die van kracht zijn of worden ingevoerd, behelst. De lidstaten verstrekken voorts het adres van en verdere gegevens betreffende hun bevoegde autoriteiten.

Artikel 13 - Heronderzoek

Vóór 1 januari 2004 dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de werking van deze richtlijn. Op grond van dit verslag stelt de Commissie de Raad in voorkomend geval de wijzigingen op de richtlijn voor die noodzakelijk zouden zijn om voor betere effectieve belastingheffing op de inkomsten uit spaargelden alsmede voor wegneming van ongewenste concurrentieverstoringen zorg te dragen.

Artikel 14 - Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 15 - Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB L 178 van 8.7.1988, blz. 5.

(2) PB C 2 van 6.1.1998, blz. 1.

(3) PB L 336 van 27.12.1977, blz. 15.

(4) PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3.


BIJLAGE


BESLUIT VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN van . . . op het gebied van de belastingregeling voor spaargelden


DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

BEVESTIGENDE dat, om rekening te houden met de noodzaak de concurrentiepositie van de financiële markten wereldwijd in stand te houden, het aangewezen is dat de elementen waarover in de tekst inzake een belastingregeling voor spaargelden in het kader van de conclusies van de Raad Ecofin van 1 december 1997 overeenstemming werd bereikt, in een zo ruim mogelijk verband worden ingevoerd;

ERKENNENDE dat het op 20 mei 1998 door de Commissie ingediende voorstel voor een richtlijn om een minimum van effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rente in de Gemeenschap te garanderen, op de genoemde elementen is gebaseerd;

ONDER BEVESTIGING VAN het akkoord dat in de Raad Ecofin van 1 december 1997 werd bereikt over het feit dat de lidstaten zich ertoe zouden moeten verbinden om parallel met de bespreking van het genoemde voorstel voor een richtlijn de invoering van met de maatregelen van de richtlijn gelijkwaardige maatregelen te bevorderen in derde landen alsmede in hun afhankelijke of geassocieerde gebieden of in gebieden waar de lidstaten een bijzondere verantwoordelijkheid of fiscale voorrechten hebben en die niet binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen,

BESLUITEN:

Artikel 1

Met inachtneming van hun respectieve bevoegdheden en van die van de Gemeenschap verbinden de lidstaten zich ertoe om parallel met de bespreking van het op 20 mei 1998 door de Commissie ingediende voorstel voor een richtlijn om een minimum van effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rente in de Gemeenschap te garanderen, de invoering van gelijkwaardige maatregelen in derde landen met betrekking tot rente-uitkeringen aan ingezetenen van de Gemeenschap te bevorderen.

Artikel 2

Lidstaten die afhankelijke of geassocieerde gebieden hebben of die een bijzondere verantwoordelijkheid of fiscale voorrechten in andere gebieden hebben, verbinden zich ertoe in voorkomend geval in het kader van hun constitutionele bepalingen de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat bepalingen betreffende rente-uitkeringen aan ingezetenen van de Gemeenschap die gelijkwaardig zijn met de bepalingen van de richtlijn wanneer deze eenmaal is vastgesteld, in die gebieden kunnen worden toegepast.