Artikelen bij COM(2023)416 - Bodemmonitoring en -veerkracht (richtlijn bodemmonitoring)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2023)416 - Bodemmonitoring en -veerkracht (richtlijn bodemmonitoring).
document COM(2023)416
datum 5 juli 2023


Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Doel en onderwerp

1. De richtlijn heeft tot doel een solide en samenhangend kader voor bodemmonitoring voor alle bodems in de hele Unie tot stand te brengen en de bodemgezondheid in de Unie voortdurend te verbeteren met het oog op gezonde bodems tegen 2050 en het behoud van de gezonde staat van bodems, zodat zij meerdere ecosysteemdiensten kunnen leveren op een schaal die toereikend is om te voldoen aan de ecologische, maatschappelijke en economische behoeften, de gevolgen van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies kunnen voorkomen en beperken, de weerbaarheid tegen natuurrampen en de voedselzekerheid kunnen vergroten en de bodemverontreiniging kunnen beperken tot niveaus die niet langer als schadelijk voor de menselijke gezondheid en het milieu worden beschouwd.

2. Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld betreffende:

a) monitoring en evaluatie van bodemgezondheid;

b) duurzaam bodembeheer;

c) verontreinigde locaties.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op alle bodems op het grondgebied van de lidstaten.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1) “bodem”: de bovenste laag van de aardkorst die begrensd is door het vaste gesteente en het aardoppervlak, en die bestaat uit minerale deeltjes, organisch materiaal, water, lucht en levende organismen;

2) “ecosysteem”: een dynamisch complex van levensgemeenschappen van planten, dieren en micro-organismen en hun niet-levende omgeving, die in een onderlinge wisselwerking een functionele eenheid vormen;

3) “ecosysteemdiensten”: de indirecte bijdragen van ecosystemen aan de economische, sociale, culturele en andere voordelen die mensen uit die ecosystemen halen;

4) “bodemgezondheid”: de fysieke, chemische en biologische staat van de bodem die bepalend is voor zijn vermogen om als vitaal leefsysteem te functioneren en ecosysteemdiensten te leveren;

5) “duurzaam bodembeheer”: bodembeheerpraktijken die de door de bodem geleverde ecosysteemdiensten in stand houden of versterken zonder afbreuk te doen aan de functies die deze diensten mogelijk maken en zonder nadelige gevolgen te hebben voor andere milieuaspecten;

6) “bodembeheerpraktijken”: praktijken die van invloed zijn op de fysische, chemische of biologische eigenschappen van een bodem;

7) “beheerde bodems”: bodems waar bodembeheerpraktijken worden toegepast;

8) “bodemdistrict”: het door die lidstaat overeenkomstig deze richtlijn afgebakende deel van het grondgebied van een lidstaat;

9) “beoordeling van de bodem”: de evaluatie van de gezondheid van de bodem op basis van de meting of schatting van bodemdescriptoren;

10) “verontreinigde locatie”: een afgebakend gebied bestaande uit een of meer waarnemingspunten met een bevestigde aanwezigheid van bodemverontreiniging als gevolg van antropogene puntbronactiviteiten;

11) “bodemdescriptor”: een parameter die een fysisch, chemisch of biologisch kenmerk van de bodemgezondheid beschrijft;

12) “land”: het aardoppervlak dat niet door water is bedekt;

13) “bodembedekking”: de fysieke en biologische bedekking van het aardoppervlak;

14) “natuurlijk landschap”: een gebied waar menselijke activiteiten de primaire ecologische functies en soortensamenstelling niet wezenlijk hebben gewijzigd;

15) “halfnatuurlijk landschap”: een gebied waar ecologische assemblages wezenlijk door menselijke activiteiten zijn gewijzigd wat hun samenstelling, evenwicht of functie betreft, maar dat een potentiële hoge waarde behoudt in termen van biodiversiteit en de ecosysteemdiensten die het levert;

16) “kunstmatig land”: land dat wordt gebruikt als platform voor bouw en infrastructuur, als directe bron van grondstoffen of als archief voor historisch erfgoed ten koste van het vermogen van de bodem om andere ecosysteemdiensten te leveren;

17) “ruimtebeslag”: de omzetting van natuurlijk en halfnatuurlijk landschap in kunstmatig land;

18) “overdrachtsfunctie”: een wiskundige regel die het mogelijk maakt de waarde van een meting, uitgevoerd volgens een andere methode dan een referentiemethode, om te zetten in de waarde die zou worden verkregen door de bodemmeting met behulp van de referentiemethode uit te voeren;

19) “het betrokken publiek”: het publiek dat gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van bodemaantasting of dat belang heeft bij de besluitvormingsprocedures met betrekking tot de uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met inbegrip van landeigenaren en landgebruikers evenals van niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu en die aan de vereisten van de nationale wetgeving voldoen;

20) “bodemverontreiniging”: de aanwezigheid van een chemische stof in de bodem in een concentratie die schadelijk kan zijn voor de menselijke gezondheid of het milieu;

21) “verontreinigende stof”: een stof die bodemverontreiniging kan veroorzaken;

22) “regeneratie”: een opzettelijke activiteit die gericht is op het omkeren van bodemaantasting om de bodem weer in gezonde staat te brengen;

23) “risico”: de mogelijkheid dat schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens of het milieu optreden als gevolg van blootstelling aan bodemverontreiniging;

24) “bodemonderzoek”: een proces om de aanwezigheid en concentratie van verontreinigende stoffen in de bodem te beoordelen, dat gewoonlijk in verschillende stadia wordt uitgevoerd;

25) “geografisch uitdrukkelijke gegevens”: informatie waarnaar wordt verwezen en die wordt opgeslagen op een wijze die het mogelijk maakt deze met specifieke precisie en nauwkeurigheid in kaart te brengen en te lokaliseren;

26) “bodemsanering”: een regeneratie-activiteit die de concentraties van verontreinigende stoffen in de bodem vermindert, isoleert of immobiliseert.

Artikel 4

Bodemdistricten

1. De lidstaten bakenen op hun gehele grondgebied bodemdistricten af.

Het aantal bodemdistricten voor elke lidstaat komt ten minste overeen met het aantal territoriale eenheden op NUTS 1-niveau die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 1059/2003.

2. Bij de vaststelling van de geografische omvang van bodemdistricten kunnen de lidstaten rekening houden met bestaande bestuurlijke eenheden en streven zij naar homogeniteit binnen elk bodemdistrict wat de volgende parameters betreft:

a) het bodemtype zoals gedefinieerd in de World Reference Base for Soil Resources74;

b) de klimatologische omstandigheden;

c) de milieuzone zoals beschreven in het Alterra-rapport 228175;

d) landgebruik of bodembedekking zoals gebruikt in het kader van het Lucas-programma (Land Use/Cover Area Frame Survey).

Artikel 5

Bevoegde autoriteiten

De lidstaten wijzen op het gepaste niveau de bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor het nakomen van de verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgelegd.

De lidstaten wijzen voor elk overeenkomstig artikel 4 afgebakende bodemdistrict één bevoegde autoriteit aan.


Hoofdstuk II

Monitoring en evaluatie van de bodemgezondheid

Artikel 6

Kader voor monitoring van bodemgezondheid en ruimtebeslag

1. De lidstaten stellen op basis van de overeenkomstig artikel 4, lid 1, afgebakende bodemdistricten een monitoringkader vast om ervoor te zorgen dat de gezondheid van de bodem regelmatig en nauwkeurig wordt gemonitord overeenkomstig dit artikel en de bijlagen I en II.

2. De lidstaten monitoren de bodemgezondheid en het ruimtebeslag in elk bodemdistrict.

3. Het monitoringkader wordt gebaseerd op het volgende:

a) de in artikel 7 bedoelde bodemdescriptoren en bodemgezondheidscriteria;

b) de overeenkomstig artikel 8, lid 2, te bepalen bodembemonsteringspunten;

c) de overeenkomstig lid 4 door de Commissie verrichte bodemmeting, in voorkomend geval;

d) de in lid 5 bedoelde teledetectiegegevens en -producten, in voorkomend geval;

e) de in artikel 7, lid 1, bedoelde indicatoren voor ruimtebeslag en bodemafdekking.

4. De Commissie verricht, met instemming van de betrokken lidstaten, regelmatig bodemmetingen van ter plaatse genomen bodemmonsters, op basis van de desbetreffende descriptoren en methoden als bedoeld in de artikelen 7 en 8, ter ondersteuning van de monitoring van de bodemgezondheid door de lidstaten. Wanneer een lidstaat overeenkomstig dit lid instemt met de bodembemonstering ter plaatse, zorgt hij ervoor dat de Commissie deze kan uitvoeren.

5. De Commissie en het Europees Milieuagentschap (EEA) maken gebruik van bestaande ruimtegebaseerde gegevens en producten die worden geleverd in het kader van de Copernicus-component van het bij Verordening (EU) 2021/696 vastgestelde ruimtevaartprogramma van de Unie om mogelijke producten voor teledetectie in de bodem te onderzoeken en te ontwikkelen, teneinde de lidstaten te ondersteunen bij het monitoren van de relevante bodemdescriptoren.

6. De Commissie en het EEA zetten, op basis van bestaande gegevens en binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, een digitaal portaal voor bodemgezondheidsgegevens op dat in een ruimtelijk formaat met geografische referenties toegang biedt tot ten minste de beschikbare bodemgezondheidsgegevens die afkomstig zijn van:

a) de metingen van de bodem zoals bedoeld in artikel 8, lid 2;

b) de metingen van de bodem zoals bedoeld in lid 4 van dit artikel;

c) de in lid 5 van dit artikel bedoelde gegevens en producten voor teledetectie in de bodem.

7. Het in lid 6 bedoelde digitale portaal voor bodemgezondheidsgegevens kan ook toegang bieden tot andere bodemgezondheidsgerelateerde gegevens dan de in dat lid bedoelde gegevens indien die gegevens zijn gedeeld of verzameld met de formaten of methoden die de Commissie overeenkomstig lid 8 heeft vastgesteld.

8. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om formaten of methoden vast te stellen voor het delen of verzamelen van de in lid 7 bedoelde gegevens of voor de opname van die gegevens in het digitale portaal voor bodemgezondheidsgegevens. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 7

Bodemdescriptoren, criteria voor een gezonde bodemgesteldheid en indicatoren voor ruimtebeslag en bodemafdekking

1. Bij de monitoring en beoordeling van de bodemgezondheid hanteren de lidstaten de in bijlage I vermelde bodemdescriptoren en bodemgezondheidscriteria.

Bij het monitoren van ruimtebeslag hanteren de lidstaten de in bijlage I bedoelde indicatoren voor ruimtebeslag en bodemafdekking.

2. De lidstaten kunnen de bodemdescriptoren en de in deel A van bijlage I bedoelde bodemgezondheidscriteria aanpassen overeenkomstig de specificaties in deel A, tweede en derde kolom, van bijlage I

3. De lidstaten bepalen de organische verontreinigende stoffen voor de bodemdescriptor met betrekking tot bodemverontreiniging als bedoeld in deel B van bijlage I.

4. De lidstaten stellen voor de in deel B van bijlage I opgenomen bodemdescriptoren bodemgezondheidscriteria vast overeenkomstig de bepalingen in deel B, derde kolom, van bijlage I.

5. De lidstaten kunnen voor monitoringdoeleinden aanvullende bodemdescriptoren en indicatoren voor ruimtebeslag vaststellen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de facultatieve descriptoren en indicatoren die zijn opgenomen in de delen C en D van bijlage I (“aanvullende bodemdescriptoren” en “aanvullende indicatoren voor ruimtebeslag”).

6. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de vaststelling of aanpassing van bodemdescriptoren, indicatoren voor ruimtebeslag en bodemgezondheidscriteria overeenkomstig de leden 2 tot en met 5.

Artikel 8

Metingen en methoden

1. De lidstaten bepalen de bemonsteringspunten aan de hand van de in deel A van bijlage II beschreven methode.

2. De lidstaten voeren bodemmetingen uit door op de in lid 1 bedoelde bemonsteringspunten monsters van de bodem te nemen en gegevens te verzamelen, te verwerken en te analyseren om het volgende te bepalen:

a) de waarden van de bodemdescriptoren zoals vastgesteld in bijlage I;

b) in voorkomend geval, de waarden van de aanvullende bodemdescriptoren;

c) de waarden van de in deel D van bijlage I vermelde indicatoren voor ruimtebeslag en bodemafdekking.

3. De lidstaten passen het volgende toe:

a) de methoden voor het bepalen of schatten van de waarden van de bodemdescriptoren in deel B van bijlage II;

b) de minimale methodologische criteria voor het bepalen van de waarden van de indicatoren voor ruimtebeslag en bodemafdekking in deel C van bijlage II;

c) eventuele door de Commissie overeenkomstig lid 6 vastgestelde voorschriften.

De lidstaten mogen andere methoden toepassen dan die welke zijn vermeld in de eerste alinea, punten a) en b), op voorwaarde dat gevalideerde overdrachtsfuncties beschikbaar zijn, zoals vereist in deel B, vierde kolom, van bijlage II.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat de eerste bodemmetingen uiterlijk op... (OP: please insert the date = 4 years after date of entry into force of the Directive) zijn verricht.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat ten minste om de 5 jaar nieuwe bodemmetingen worden verricht.

De lidstaten zorgen ervoor dat de waarden van de indicatoren voor ruimtebeslag en bodemafdekking ten minste elk jaar worden geactualiseerd.

6. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II teneinde de daarin vermelde referentiemethoden aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, met name wanneer de waarden van bodemdescriptoren kunnen worden bepaald door middel van teledetectie als bedoeld in artikel 6, lid 5.

Artikel 9

Beoordeling van de bodemgezondheid

1. De lidstaten beoordelen de bodemgezondheid in al hun bodemdistricten op basis van de gegevens die zijn verzameld in het kader van de in de artikelen 6, 7 en 8 bedoelde monitoring voor elk van de in de delen A en B van bijlage I opgenomen bodemdescriptoren.

De lidstaten houden ook rekening met de gegevens die zijn verzameld in het kader van de in artikel 14 bedoelde bodemonderzoeken.

De lidstaten zorgen ervoor dat de beoordelingen van de bodemgezondheid ten minste om de 5 jaar worden uitgevoerd en dat de eerste beoordeling van de bodemgezondheid uiterlijk op (OP: please insert the date = 5 years after date of entry into force of the Directive) is verricht.

2. Een bodem wordt overeenkomstig deze richtlijn als gezond beschouwd wanneer aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de waarden van alle in deel A van bijlage I opgenomen bodemdescriptoren voldoen aan de daarin vastgestelde en, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 7 aangepaste criteria;

b) de waarden van alle in deel B van bijlage I opgenomen bodemdescriptoren voldoen aan de overeenkomstig artikel 7 vastgestelde criteria (“gezonde bodem”).

In afwijking van de eerste alinea wordt bij de beoordeling van de bodem in een in de vierde kolom van bijlage I vermeld gebied geen rekening gehouden met de waarden die voor dat gebied in de derde kolom zijn opgenomen.

De bodem is ongezond wanneer aan ten minste één van de in de eerste alinea vermelde criteria niet is voldaan (“ongezonde bodem”).

3. De lidstaten analyseren de waarden van de in deel C van bijlage I vermelde bodemdescriptoren en beoordelen of er sprake is van een kritiek verlies van ecosysteemdiensten, rekening houdend met de relevante gegevens en de beschikbare wetenschappelijke kennis.

De lidstaten analyseren de waarden van de in deel D van bijlage I vermelde indicatoren voor ruimtebeslag en bodemafdekking en beoordelen het effect ervan op het verlies van ecosysteemdiensten en op de doelstellingen en streefcijfers die zijn vastgesteld in het kader van Verordening (EU) 2018/841.

4. Op basis van de overeenkomstig dit artikel uitgevoerde beoordeling van de bodemgezondheid stelt de bevoegde autoriteit, in voorkomend geval in overleg met lokale, regionale en nationale autoriteiten, in elk bodemdistrict vast in welke gebieden sprake is van ongezonde bodems en stelt zij het publiek daarvan overeenkomstig artikel 19 in kennis.

5. De lidstaten zetten een mechanisme op voor vrijwillige bodemgezondheidscertificering voor landeigenaren en ‑beheerders overeenkomstig de voorwaarden van lid 2.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om het formaat van de bodemgezondheidscertificering te harmoniseren. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21 bedoelde onderzoeksprocedure.

6. De lidstaten delen de in de artikelen 6 tot en met 9 bedoelde bodemgezondheidsgegevens en ‑beoordelingen op verzoek mee aan de betrokken landeigenaren en landbeheerders, met name ter ondersteuning van de ontwikkeling van het in artikel 10, lid 3, bedoelde advies.

Hoofdstuk III

Duurzaam bodembeheer

Artikel 10

Duurzaam bodembeheer

1. Vanaf (OP: please insert the date = 4 years after date of entry into force of the Directive) nemen de lidstaten ten minste de volgende maatregelen, rekening houdend met het type, het gebruik en de gesteldheid van de bodem:

a) het vaststellen van duurzame bodembeheerpraktijken met inachtneming van de in bijlage III vermelde beginselen voor duurzaam bodembeheer, die geleidelijk op alle beheerde bodems moeten worden toegepast en, op basis van de resultaten van de overeenkomstig artikel 9 uitgevoerde bodembeoordelingen, van regeneratiepraktijken die geleidelijk op de ongezonde bodems in de lidstaten moeten worden toegepast;

b) het identificeren van bodembeheerpraktijken en andere praktijken die een negatieve invloed hebben op de bodemgezondheid en door bodembeheerders moeten worden vermeden.

Bij het vaststellen van de in dit lid bedoelde praktijken en maatregelen houden de lidstaten rekening met de in bijlage IV vermelde programma’s, plannen, streefdoelen en maatregelen, alsook met de meest recente wetenschappelijke kennis, met inbegrip van de resultaten van de missie van Horizon Europa voor een bodemdeal voor Europa.

De lidstaten identificeren synergieën met de in bijlage IV vermelde programma’s, plannen en maatregelen. De monitoringgegevens voor de bodemgezondheid, de resultaten van de beoordelingen van de bodemgezondheid, de in artikel 9 bedoelde analyse en de maatregelen voor duurzaam bodembeheer vormen de basis voor de ontwikkeling van de in bijlage IV vermelde programma’s, plannen en maatregelen.

De lidstaten zorgen ervoor dat de ontwikkeling van de in de eerste alinea bedoelde praktijken open, inclusief en doeltreffend verloopt en dat het betrokken publiek, met name landeigenaren en landbeheerders, wordt betrokken en in een vroeg stadium reële mogelijkheden krijgt om deel te nemen aan de uitwerking ervan.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat bodembeheerders, landeigenaren en relevante autoriteiten gemakkelijk toegang hebben tot onpartijdig en onafhankelijk advies over duurzaam bodembeheer, tot opleidingsactiviteiten en tot capaciteitsopbouw.

Ook nemen de lidstaten de volgende maatregelen:

a) het bevorderen van de bewustwording over de vele voordelen van duurzaam bodembeheer op middellange en lange termijn en de noodzaak om bodems op een duurzame manier te beheren;

b) het bevorderen van onderzoek naar en toepassing van holistische concepten voor bodembeheer;

c) het beschikbaar stellen van een regelmatig bijgewerkte inventarisatie van de beschikbare financieringsinstrumenten en ‑activiteiten ter ondersteuning van de uitvoering van duurzaam bodembeheer.

3. De lidstaten beoordelen regelmatig de doeltreffendheid van de overeenkomstig dit artikel getroffen maatregelen en herzien die maatregelen in voorkomend geval, rekening houdend met de in de artikelen 6 tot en met 9 bedoelde monitoring en beoordeling van de gezondheid van de bodem.

4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III teneinde de beginselen van duurzaam bodembeheer aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Artikel 11

Beginselen van mitigatie van ruimtebeslag

De lidstaten zorgen ervoor dat bij ruimtebeslag de volgende beginselen in acht worden genomen:

a) het verlies van het vermogen van de bodem om meerdere ecosysteemdiensten te leveren, waaronder voedselproductie, zoveel als technisch en economisch mogelijk is te vermijden of te beperken door:

i) het door het ruimtebeslag getroffen gebied zoveel mogelijk te beperken, en

ii) gebieden te selecteren waar het verlies van ecosysteemdiensten tot een minimum zou worden beperkt, en

iii) bij ruimtebeslag de negatieve gevolgen voor de bodem tot een minimum te beperken;

b) het verlies van bodemcapaciteit om meerdere ecosysteemdiensten te leveren zoveel mogelijk te compenseren.

Hoofdstuk IV

Verontreinigde locaties

Artikel 12

Risicogebaseerde aanpak

1. De lidstaten beheren de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu van verontreinigde locaties en mogelijk verontreinigde locaties en houden deze op een aanvaardbaar niveau, rekening houdend met de ecologische, sociale en economische gevolgen van de bodemverontreiniging en met de overeenkomstig artikel 15, lid 4, getroffen risicobeperkende maatregelen.

2. Uiterlijk tegen (OP: please insert the date =4 years after the date of entry into force of the Directive) stellen de lidstaten een risicogebaseerde aanpak vast voor:

a) de identificatie van mogelijk verontreinigde locaties overeenkomstig artikel 13;

b) het onderzoek van mogelijk verontreinigde locaties overeenkomstig artikel 14;

c) het beheer van verontreinigde locaties overeenkomstig artikel 15.

3. Het in lid 2 vastgestelde voorschrift doet geen afbreuk aan strengere eisen die voortvloeien uit de wetgeving van de Unie of de nationale wetgeving.

4. Het betrokken publiek krijgt in een vroeg stadium reële mogelijkheden om:

a) deel te nemen aan de vaststelling en concrete toepassing van de risicogebaseerde aanpak als omschreven in dit artikel;

b) informatie te verstrekken die relevant is voor de identificatie van mogelijk verontreinigde locaties overeenkomstig artikel 13, voor het onderzoek van mogelijk verontreinigde locaties overeenkomstig artikel 14 en voor het beheer van verontreinigde locaties overeenkomstig artikel 15;

c) te verzoeken om correctie van de informatie in het register voor verontreinigde locaties en mogelijk verontreinigde locaties overeenkomstig artikel 16.

Artikel 13

Identificatie van mogelijk verontreinigde locaties

1. De lidstaten zorgen voor een systematische en actieve aanwijzing van alle locaties waar bodemverontreiniging wordt vermoed op basis van bewijsmateriaal dat met alle beschikbare middelen is verzameld (“mogelijk verontreinigde locaties”).

2. Bij de aanwijzing van de mogelijk verontreinigde locaties houden de lidstaten rekening met de volgende criteria:

a) de exploitatie van een actieve of inactieve mogelijk verontreinigende risicoactiviteit;

b) de exploitatie van een activiteit als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU;

c) de exploitatie van een inrichting als bedoeld in Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad76;

d) de exploitatie van een activiteit als bedoeld in bijlage III bij Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad77;

e) het optreden van een ongeval, calamiteit, ramp, incident of lekkage waarbij mogelijk verontreiniging optreedt;

f) elke andere gebeurtenis die bodemverontreiniging kan veroorzaken;

g) alle informatie die voortkomt uit de overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 8 uitgevoerde monitoring van de bodemgezondheid.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a), stellen de lidstaten een lijst op van risicoactiviteiten waarbij mogelijk verontreiniging optreedt. Deze activiteiten kunnen op basis van wetenschappelijk bewijs verder worden ingedeeld aan de hand van het risico op bodemverontreiniging dat zij vormen.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat alle mogelijk verontreinigde locaties tegen (PB: OP: please insert date = 7 years after date of entry into force of the Directive) zijn aangewezen en naar behoren in het in artikel 16 bedoelde register zijn geregistreerd.

Artikel 14

Onderzoek van mogelijk verontreinigde locaties

1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle mogelijk verontreinigde locaties die overeenkomstig artikel 13 zijn aangewezen, aan bodemonderzoek worden onderworpen.

2. De lidstaten stellen voorschriften vast wat betreft de termijn, de inhoud, de vorm en de prioritering van het bodemonderzoek. Die voorschriften worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 12 bedoelde risicogebaseerde benadering en de in artikel 13, lid 2, tweede alinea, bedoelde lijst van risicoactiviteiten waarbij mogelijk verontreiniging optreedt.

De lidstaten kunnen in voorkomend geval situatierapporten en monitoringmaatregelen die overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU zijn uitgevoerd, als bodemonderzoek beschouwen.

3. De lidstaten stellen ook specifieke gebeurtenissen vast die aanleiding geven voor het openen van een onderzoek voordat de overeenkomstig lid 2 vastgestelde termijn is verstreken.

Artikel 15

Risicobeoordeling en beheer van verontreinigde locaties

1. De lidstaten stellen de specifieke methode vast voor het bepalen van de locatiespecifieke risico’s van verontreinigde locaties. Deze methode wordt gebaseerd op de in bijlage VI vermelde fasen en vereisten voor locatiespecifieke risicobeoordeling.

2. De lidstaten bepalen wat zij verstaan onder een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van de mens en voor het milieu als gevolg van verontreinigde locaties, rekening houdend met de bestaande wetenschappelijke kennis, het voorzorgsbeginsel, specifieke kenmerken van de locatie en het huidige en toekomstige landgebruik.

3. Voor elke verontreinigde locatie die overeenkomstig artikel 14 of op enige andere wijze is geïdentificeerd, voert de verantwoordelijke bevoegde autoriteit een locatiespecifieke beoordeling uit van het huidige en geplande landgebruik om vast te stellen of de verontreinigde locatie een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu vormt.

4. Op basis van de resultaten van de in lid 3 bedoelde beoordeling neemt de verantwoordelijke bevoegde autoriteit de nodige maatregelen om dat risico te beperken tot een aanvaardbaar niveau voor de menselijke gezondheid en het milieu (“risicobeperkende maatregelen”).

5. De risicobeperkende maatregelen kunnen de in bijlage V bedoelde maatregelen zijn. Bij de beslissing over passende risicobeperkende maatregelen houdt de bevoegde autoriteit rekening met de kosten, baten, doeltreffendheid, duurzaamheid en technische haalbaarheid van de beschikbare risicobeperkende maatregelen.

6. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen V en VI teneinde de lijst van risicobeperkende maatregelen en de voorschriften voor locatiespecifieke risicobeoordeling aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Artikel 16

Register

1. Uiterlijk op (OP: please insert date = 4 years after entry into force of the Directive) stellen de lidstaten overeenkomstig lid 2 een register op van verontreinigde en mogelijk verontreinigde locaties.

2. Het register bevat de in bijlage VII vermelde gegevens.

3. Het register wordt beheerd door de verantwoordelijke bevoegde autoriteit en wordt regelmatig herzien en geactualiseerd.

4. De lidstaten maken het register en de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie openbaar. De bevoegde autoriteit kan de openbaarmaking van informatie weigeren of beperken indien aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad78 is voldaan.

Het register wordt in de vorm van een onlinedatabank in een ruimtelijk formaat met geografische referenties beschikbaar gemaakt.

5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van het formaat van het register. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21 bedoelde onderzoeksprocedure.

Hoofdstuk V

Financiering, voorlichting van het publiek en rapportage door de lidstaten

Artikel 17

Financiering door Unie

Gezien de inherente prioriteit van de totstandbrenging van bodemmonitoring en duurzaam beheer en regeneratie van bodems, wordt de uitvoering van deze richtlijn ondersteund door bestaande financiële programma’s van de Unie overeenkomstig de toepasselijke regels en voorwaarden.

Artikel 18

Rapportage door de lidstaten

1. De lidstaten brengen om de vijf jaar in elektronische vorm verslag uit aan de Commissie en het EEA met de volgende gegevens en informatie:

a) de gegevens en resultaten van de overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 9 uitgevoerde monitoring en beoordeling van de bodemgezondheid;

b) een trendanalyse van de bodemgezondheid voor de in de delen A, B en C van bijlage I vermelde descriptoren en voor de in deel D van bijlage I vermelde indicatoren voor ruimtebeslag en bodemafdekking overeenkomstig artikel 9;

c) een samenvatting van de vooruitgang op het gebied van:

i) de toepassing van de beginselen van duurzaam bodembeheer overeenkomstig artikel 10;

ii) de registratie, de identificatie, het onderzoek en het beheer van verontreinigde locaties overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 16;

d) de gegevens en informatie in het in artikel 16 bedoelde register.

De eerste verslagen worden uiterlijk op (OP: please insert date = 5 years and 6 months after entry into force of the Directive) ingediend.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de Commissie en het EEA permanent toegang hebben tot de in lid 1 bedoelde informatie en gegevens.

3. De lidstaten bieden de Commissie online toegang tot:

a) een actuele lijst van ruimtelijke gegevens van hun bodemdistricten als bedoeld in artikel 4, uiterlijk op: (OP: please insert the date = 2 years and 3 months after date of entry into force of the Directive);

b) een actuele lijst van de bevoegde autoriteiten in artikel 5, uiterlijk op: (OP: please insert the date = 2 years and 3 months after date of entry into force of the Directive);

c) de in artikel 10 bedoelde maatregelen en duurzame bodembeheerpraktijken, uiterlijk op... (OP: please insert the date = 4 years and 3 months after date of entry into force of the Directive).

4. De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen tot vaststelling van het formaat en de modaliteiten voor het indienen van de in lid 1 bedoelde informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 19

Publieksvoorlichting

1. De lidstaten maken de gegevens die door de monitoring uit hoofde van artikel 8 en de beoordeling uit hoofde van artikel 9 van deze richtlijn zijn gegenereerd, toegankelijk voor het publiek, overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad79 voor geografisch uitdrukkelijke gegevens en overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn (EU) 2019/1024 voor overige gegevens.

2. De Commissie zorgt ervoor dat bodemgezondheidsgegevens die toegankelijk worden gemaakt via het in artikel 6 bedoelde digitale portaal voor bodemgezondheidsgegevens, beschikbaar zijn voor het publiek overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad80 en Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad81.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 18 van deze richtlijn bedoelde informatie beschikbaar en toegankelijk is voor het publiek overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG, Richtlijn 2007/2/EG en Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad82.

4. De openbaarmaking van de informatie uit hoofde van deze richtlijn kan worden geweigerd of beperkt indien aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 2003/4/EG is voldaan.

Hoofdstuk VI

Delegatie en comitéprocedure

Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in de artikelen 8, 10, 15 en 16 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 8, 10, 15 en 16 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig de artikelen 8, 10, 15 en 16 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 21

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Hoofdstuk VII

Slotbepalingen

Artikel 22

Toegang tot de rechter

De lidstaten zorgen ervoor dat leden van het publiek, in overeenstemming met het nationale recht, die daarbij voldoende belang hebben of stellen dat er inbreuk is gemaakt op een recht, in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van de beoordeling van de bodemgezondheid, de uit hoofde van deze richtlijn genomen maatregelen en elk nalaten van de bevoegde autoriteiten aan te vechten.

De lidstaten bepalen wat voldoende belang en inbreuk op een recht vormt, in overeenstemming met de doelstelling om het publiek ruime toegang tot de rechter te bieden. Voor de toepassing van lid 1 wordt elke niet-gouvernementele organisatie die zich inzet voor milieubescherming en voldoet aan de vereisten krachtens de nationale wetgeving, geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt en wordt hun belang voldoende geacht.

De in lid 1 bedoelde beroepsprocedures zijn eerlijk, billijk, tijdig en kosteloos of niet buitensporig kostbaar, en voorzien in passende en doeltreffende rechtsmiddelen, waaronder, indien nodig, stakingsbevelen.

De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over de toegang tot de in dit artikel bedoelde administratieve en gerechtelijke beroepsprocedures.

Artikel 23

Sancties

1. Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad, stellen de lidstaten voorschriften vast inzake de bij schendingen door natuurlijke en rechtspersonen van ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen toe te passen sancties, en zorgen zij ervoor dat die voorschriften ook worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2. De in lid 1 bedoelde sancties omvatten boetes die evenredig zijn met de omzet van de rechtspersoon of met het inkomen van de natuurlijke persoon die de schending heeft begaan. Het niveau van de boetes wordt zo berekend dat zij de voor de schending verantwoordelijke persoon daadwerkelijk de economische voordelen ontnemen die uit die schending voortvloeien. In het geval van een door een rechtspersoon begane schending zijn dergelijke boetes evenredig aan de jaaromzet van de rechtspersoon in de betrokken lidstaat, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s).

3. De lidstaten zorgen ervoor dat bij de op grond van dit artikel opgelegde sancties, waar van toepassing, naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende:

a) de aard, ernst en omvang van de schending;

b) de opzettelijke of nalatige aard van de schending;

c) de bevolking die of het milieu dat door de schending wordt getroffen, rekening houdend met de gevolgen van de overtreding voor de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tot stand te brengen.

4. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van de in lid 1 bedoelde voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarvan mee.

Artikel 24

Evaluatie en herziening

1. Uiterlijk op (OP :please insert the date = 6 years after the date of entry into force of the Directive) voert de Commissie een evaluatie van deze richtlijn uit om de vooruitgang in de richting van de doelstellingen ervan te beoordelen en na te gaan of de bepalingen ervan moeten worden gewijzigd om specifiekere voorschriften vast te stellen om ervoor te zorgen dat ongezonde bodems worden geregenereerd en dat alle bodems tegen 2050 gezond zijn. Bij deze evaluatie wordt onder meer rekening gehouden met de volgende elementen:

a) de ervaring die is opgedaan met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn;

b) de in artikel 18 bedoelde gegevens en informatie;

c) relevante wetenschappelijke en analytische gegevens, met inbegrip van de resultaten van door de Unie gefinancierde onderzoeksprojecten;

d) een analyse van wat er nog ontbreekt op weg naar gezonde bodems tegen 2050;

e) een analyse van de eventuele noodzaak om de bepalingen van deze richtlijn aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang aan te passen, met name wat betreft de volgende punten:

i) de definitie van gezonde bodems;

ii) de vaststelling van criteria voor bodemdescriptoren die zijn opgenomen in deel C van bijlage I;

iii) de toevoeging van nieuwe bodemdescriptoren voor monitoringdoeleinden.

2. De Commissie brengt verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de belangrijkste bevindingen van de in lid 1 bedoelde evaluatie.


Artikel 25

Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [OP: please insert date = 2 years after date of entry into force of the Directive] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 27

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.