Artikelen bij COM(2023)366 - Betalingsdiensten en elektronischgelddiensten in de interne markt

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



TITEL I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1. Bij deze richtlijn worden regels vastgesteld met betrekking tot:

a) toegang tot het verrichten van betalingsdiensten en elektronischgelddiensten in de Unie door betalingsinstellingen;

b) toezichtbevoegdheden en -instrumenten voor de uitoefening van het toezicht op betalingsinstellingen.

2. De lidstaten kunnen de instellingen bedoeld in artikel 2, lid 5, punten 4 tot en met 23, van Richtlijn 2013/36/EU vrijstelling verlenen van de toepassing van het geheel of een deel van de bepalingen van deze richtlijn.

3. Tenzij anders bepaald, worden alle verwijzingen naar betalingsdiensten in deze richtlijn begrepen als betalings- en elektronischgelddiensten.

4. Tenzij anders bepaald, worden alle verwijzingen naar betalingsdienstaanbieders in deze richtlijn begrepen als betalingsdienstenaanbieders en elektronischgelddienstaanbieders.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(1) “lidstaat van herkomst”:

a) de lidstaat waar de betalingsdienstaanbieder zijn statutaire zetel heeft; of

b) indien de betalingsdienstaanbieder overeenkomstig zijn nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar de betalingsdienstaanbieder zijn hoofdkantoor heeft;

(2) “lidstaat van ontvangst”: de lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en waar de betalingsdienstaanbieder een agent, een distributeur of bijkantoor heeft, dan wel betalingsdiensten aanbiedt;

(3) “betalingsdienst”: een of meer in bijlage I vermelde bedrijfswerkzaamheden;

(4) “betalingsinstelling”: een rechtspersoon aan wie overeenkomstig artikel 13 vergunning is verleend om overal in de Unie betalingsdiensten of elektronischgelddiensten aan te bieden;

(5) “betalingstransactie”: een handeling door of voor rekening van de betaler of door of voor rekening van de begunstigde waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn;

(6) “uitvoering van een betalingstransactie”: het proces dat begint zodra de initiëring van een betalingstransactie is voltooid en eindigt zodra de geldmiddelen die zijn gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen beschikbaar zijn voor de begunstigde;

(7) “betalingssysteem”: een systeem voor de overmaking van geld met formele en gestandaardiseerde regelingen en gemeenschappelijke voorschriften voor de verwerking, clearing of afwikkeling van betalingstransacties;

(8) “exploitant van een betalingssysteem”: de rechtspersoon die juridisch aansprakelijk is voor de exploitatie van een betalingssysteem;

(9) “betaler”: hetzij een natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingsopdracht vanaf die betaalrekening plaatst, hetzij, bij ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke of rechtspersoon die een betalingsopdracht plaatst;

(10) “begunstigde”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beoogde uiteindelijke ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;

(11) “betalingsdienstgebruiker”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van een betalingsdienst of elektronischgelddienst gebruikmaakt;

(12) “betalingsdienstaanbieder”: een orgaan als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] of een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vrijstelling op grond van de artikelen 34, 36 en 38 van deze richtlijn is verleend;

(13) “betaalrekening”: een op naam van een of meer betalingsdienstgebruikers door een betalingsdienstaanbieder aangehouden rekening die wordt gebruikt voor de uitvoering van een of meer betalingstransacties en die het mogelijk maakt om geldmiddelen naar derden te verzenden en van derden te ontvangen;

(14) “betalingsopdracht”: door een betaler of begunstigde aan zijn betalingsdienstaanbieder gegeven instructie om een betalingstransactie uit te voeren;

(15) “betaalinstrument”: geïndividualiseerd(e) instrument(en) en/of een geheel van procedures, overeengekomen door de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder, waarmee een betalingsopdracht kan worden geïnitieerd;

(16) “rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder”: een betalingsdienstaanbieder die ten behoeve van een betaler een betaalrekening aanbiedt en beheert;

(17) “betalingsinitiatiedienst”: een dienst voor het plaatsen van een betalingsopdracht op verzoek van de betaler of de begunstigde, met betrekking tot een betaalrekening die bij een andere betalingsdienstaanbieder wordt aangehouden;

(18) “rekeninginformatiedienst”: een onlinedienst voor het verzamelen, hetzij rechtstreeks, hetzij via een aanbieder van technische diensten, en consolideren van informatie over een of meer betaalrekeningen die de betalingsdienstgebruiker bij een of meer rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders aanhoudt;

(19) “betalingsinitiatiedienstaanbieder”: een betalingsdienstaanbieder die betalingsinitiatiediensten aanbiedt;

(20) “rekeninginformatiedienstaanbieder”: een betalingsdienstaanbieder die rekeninginformatiediensten aanbiedt;

(21) “consument”: een natuurlijke persoon die, in betalingsdienstovereenkomsten die onder deze richtlijn vallen, voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepswerkzaamheden handelt;

(22) “geldtransfer”: een betalingsdienst waarbij, zonder opening van betaalrekeningen op naam van de betaler of de begunstigde, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld;

(23) “geldmiddelen”: centralebankgeld uitgegeven voor retailgebruik, giraal geld en elektronisch geld;

(24) “aanbieder van technische diensten”: een aanbieder van diensten die, hoewel zij geen betalingsdiensten zijn, noodzakelijk zijn om het aanbieden van betalingsdiensten te ondersteunen en waarbij de aanbieder van technische diensten op geen enkel moment in het bezit komt van de over te maken geldmiddelen;

(25) “gevoelige betalingsgegevens”: gegevens waarmee fraude kan worden gepleegd, waaronder persoonlijke beveiligingsgegevens;

(26) “werkdag”: een dag waarop de betalingsdienstaanbieder van de betaler of de begunstigde die betrokken is bij de uitvoering van een betalingstransactie geopend is voor de bij de uitvoering van een betalingstransactie vereiste werkzaamheden;

(27) “ICT-diensten”: ICT-diensten in de zin van artikel 3, punt 21, van Verordening (EU) 2022/2554;

(28) “agent”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij het aanbieden van betalingsdiensten voor rekening van een betalingsinstelling optreedt;

(29) “bijkantoor”: een bedrijfsvestiging die niet het hoofdkantoor is en die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid van een betalingsinstelling vormt en rechtstreeks alle of bepaalde handelingen verricht die eigen zijn aan de bedrijfswerkzaamheden van een betalingsinstelling; alle in eenzelfde lidstaat gelegen bedrijfsvestigingen van een betalingsinstelling met hoofdkantoor in een andere lidstaat worden alle tezamen als één bijkantoor beschouwd;

(30) “groep”: een groep van ondernemingen die onderling verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22, lid 1, punt 2 of punt 7, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad51, of ondernemingen zoals bedoeld in de artikelen 4, 5, 6 en 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 van de Commissie52, die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 10, lid 1, of in artikel 113, lid 6, eerste alinea, of artikel 113, lid 7, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(31) “acceptatie van betalingstransacties”: een door een betalingsdienstaanbieder verleende betalingsdienst waarbij met een begunstigde een overeenkomst wordt gesloten voor de acceptatie en de verwerking van betalingstransacties, waardoor een geldovermaking naar de begunstigde ontstaat;

(32) “uitgifte van betaalinstrumenten”: een door een betalingsdienstaanbieder aangeboden betalingsdienst waarbij een overeenkomst wordt gesloten om aan een betaler een betaalinstrument voor het initiëren en het verwerken van de betalingstransacties van de betaler te verstrekken;

(33) “eigen vermogen”: vermogen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 118, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met dien verstande dat ten minste 75 % van het tier 1-kapitaal bestaat uit tier 1-kernkapitaal als bedoeld in artikel 50 van die verordening en het tier 2-kapitaal ten hoogste een derde van het tier 1-kapitaal uitmaakt;

(34) “elektronisch geld”: elektronisch, waaronder magnetisch, opgeslagen monetaire waarde, vertegenwoordigd door een vordering op de uitgever, uitgegeven in ruil voor ontvangen geld ten behoeve van het verrichten van betalingstransacties, en aanvaard door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon dan de uitgever;

(35) “gemiddeld uitstaand elektronisch geld”: het gemiddelde totale bedrag van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het eind van elke kalenderdag in omloop is gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand;

(36) “distributeur”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die elektronisch geld distribueert of terugbetaalt voor rekening van een betalingsinstelling;

(37) “elektronischgelddiensten”: de uitgifte van elektronisch geld, het aanhouden van betaalrekeningen waarop eenheden van elektronisch geld worden opgeslagen en de overmaking van eenheden van elektronisch geld;

(38) “exploitant van geldautomaten” (ATM deployer): exploitanten van geldautomaten die geen betaalrekeningen beheren;

(39) “betalingsinstelling die elektronischgelddiensten aanbiedt”: een betalingsinstelling die diensten verricht in verband met de uitgifte van elektronisch geld, het aanhouden van betaalrekeningen waar eenheden van elektronisch geld worden opgeslagen en de overmaking van eenheden van elektronisch geld, ongeacht of zij ook een van de in bijlage I genoemde diensten aanbiedt.

TITEL II

BETALINGSINSTELLINGEN

HOOFDSTUK I

Vergunningverlening en toezicht

Afdeling 1

Algemene voorschriften

Artikel 3

Vergunningsaanvragen

1. De lidstaten schrijven voor dat andere ondernemingen dan die bedoeld in artikel 2, lid 1, punten a), b), d) en e), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] en andere dan natuurlijke of rechtspersonen aan wie een vrijstelling uit hoofde van de artikelen 34, 36, 37 en 38 van deze richtlijn is verleend, wanneer zij voornemens zijn betalingsdiensten als bedoeld in bijlage I of elektronischgelddiensten te verlenen, van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een vergunning moeten verkrijgen voor het verlenen van die diensten.

2. De in het eerste lid bedoelde vergunning is alleen vereist voor betalingsdiensten die de aanvragende betalingsinstellingen daadwerkelijk voornemens zijn te verlenen.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die een vergunning als bedoeld in lid 1 aanvragen, een vergunningsaanvraag overleggen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, samen met het volgende:

a) een programma van werkzaamheden waarin met name de categorie van voorgenomen betalingsdiensten wordt vermeld;

b) een bedrijfsplan met een budgetprognose voor de eerste drie boekjaren waarmee wordt aangetoond dat de aanvrager in staat is gebruik te maken van passende en evenredige systemen, middelen en procedures om op een gezonde basis te opereren;

c) bewijs dat de aanvrager over het in artikel 5 genoemde aanvangskapitaal beschikt;

d) voor de ondernemingen die voornemens zijn om diensten als bedoeld in bijlage I, punten 1 tot en met 5, en elektronischgelddiensten te verlenen, een omschrijving van de maatregelen die zijn genomen ter bescherming van de middelen van de betalingsdienstgebruikers overeenkomstig artikel 9;

e) een beschrijving van de governanceregelingen en internecontrolemechanismen van de aanvrager, waaronder administratieve procedures en procedures voor risicobeheersing en boekhouding, en een beschrijving van de regelingen van de aanvrager voor het gebruik van ICT-diensten als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van Verordening (EU) 2022/2554, waaruit blijkt dat die governanceregelingen, internecontrolemechanismen en regelingen voor het gebruik van ICT-diensten evenredig, passend, degelijk en adequaat zijn;

f) een beschrijving van de procedures voor het monitoren en afhandelen van veiligheidsincidenten en veiligheidsgerelateerde klachten van cliënten en voor de follow-up ervan, met inbegrip van een mechanisme voor het melden van incidenten dat rekening houdt met de kennisgevingsverplichtingen voor betalingsinstellingen die zijn vastgelegd in hoofdstuk III van Verordening (EU) 2022/2554;

g) een beschrijving van de procedures voor het opslaan, monitoren, traceren en beperken van de toegang tot gevoelige betalingsgegevens;

h) een beschrijving van de bedrijfscontinuïteitsregelingen, met daarin een duidelijke uiteenzetting van de kritieke bedrijfsactiviteiten, een beschrijving van de ICT-bedrijfscontinuïteitsplannen en de ICT-respons- en -herstelplannen, en een beschrijving van de procedure om de toereikendheid en efficiëntie van die ICT-bedrijfscontinuïteitsplannen en ICT-respons- en -herstelplannen regelmatig te testen en te evalueren, zoals voorgeschreven door artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) 2022/2554;

i) een beschrijving van de beginselen en definities voor het verzamelen van statistische gegevens over prestaties, transacties en fraude;

j) een beschrijving van het beveiligingsbeleid, met inbegrip van:

i) een gedetailleerde risicoanalyse met betrekking tot de betalings- en elektronischgelddiensten van de aanvrager;

ii) een beschrijving van de maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobeperking die worden genomen om de gebruikers van de betalingsdiensten afdoende te beschermen tegen de vastgestelde beveiligingsrisico’s, waaronder fraude en illegaal gebruik van gevoelige gegevens en persoonsgegevens;

iii) voor aanvragende instellingen die regelingen voor informatie-uitwisseling met andere betalingsdienstaanbieders willen sluiten voor de uitwisseling van informatie in verband met betalingsfraude als bedoeld in artikel 83, lid 5, van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten], de conclusies van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling als bedoeld in artikel 83, lid 5, van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] en uitgevoerd overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2016/679 en, in voorkomend geval, het resultaat van de voorafgaande raadpleging van de bevoegde toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 36 van die verordening;

k) voor aanvragende instellingen die zijn onderworpen aan de in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad53 en Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad54 neergelegde verplichtingen in verband met het witwassen van geld en terrorismefinanciering, een beschrijving van de interne controlemechanismen die de aanvrager heeft opgezet om die richtlijn en verordening na te leven;

l) een beschrijving van de organisatiestructuur van de aanvrager, met inbegrip van een beschrijving van:

i) het voorgenomen gebruik van agenten, distributeurs of bijkantoren;

ii) de minimaal jaarlijkse controles, ter plaatse en elders, van deze agenten, distributeurs en bijkantoren waartoe de aanvrager zich verbindt;

iii) de uitbestedingsregelingen;

iv) de deelname van de aanvrager aan een nationaal of internationaal betalingssysteem;

m) de identiteit van personen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, gekwalificeerde deelnemingen in de aanvrager bezitten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 36, van Verordening (EU) nr. 575/2013, alsmede de omvang van hun deelneming en het bewijs van hun geschiktheid om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de aanvrager te waarborgen;

n) de identiteit van de bestuurders en andere personen die belast zijn met het beheer van de aanvragende betalingsinstelling en, indien dienstig:

i) de identiteit van de personen die belast zijn met het beheer van de betalingsdienstactiviteiten van de betalingsinstelling;

ii) het bewijs dat de personen die belast zijn met het beheer van de betalingsdienstactiviteiten van de betalingsinstelling, bekend staan als betrouwbaar en beschikken over de nodige kennis en ervaring om betalingsdiensten uit te voeren, zoals bepaald door de lidstaat van herkomst van de aanvrager;

o) indien van toepassing, de identiteit van wettelijke auditors en auditkantoren als omschreven in artikel 2, punten 2 en 3, van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad55;

p) de rechtsvorm en de statuten van de aanvrager;

q) het adres van de statutaire zetel van de aanvrager;

r) een overzicht van de EU-rechtsgebieden waar de aanvrager een aanvraag voor een vergunning als betalingsinstelling indient of voornemens is in te dienen;

s) een afwikkelingsplan voor het geval van een faillissement, dat is aangepast aan de beoogde omvang en het beoogde bedrijfsmodel van de aanvrager.

Voor de toepassing van de punten d), e), f) en l) van de eerste alinea zien de lidstaten erop toe dat de aanvrager een beschrijving geeft van de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen om de belangen van zijn gebruikers te beschermen en de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van betalings- of elektronischgelddiensten te waarborgen.

Bij de in de eerste alinea, punt j), bedoelde maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobeperking wordt aangegeven op welke wijze de aanvrager een hoog niveau van digitale operationele weerbaarheid zoals voorgeschreven bij hoofdstuk II van Verordening (EU) 2022/2554 zal waarborgen, in het bijzonder wat betreft de software en ICT-systemen die worden gebruikt door de aanvrager of door ondernemingen waaraan de aanvrager zijn activiteiten uitbesteedt.

4. De lidstaten schrijven ondernemingen die een vergunningsaanvraag voor het aanbieden van de in bijlage I, punt 6, bedoelde betalingsdiensten indienen voor dat zij over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering beschikken voor de gebieden waarin zij diensten aanbieden, of over een andere vergelijkbare waarborg tegen aansprakelijkheid, teneinde te verzekeren dat:

a) zij gedekt zijn voor hun aansprakelijkheid die is bepaald in de artikelen 56, 57, 59, 76 en 78 van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten];

b) zij gedekt zijn voor de waarde van een eventueel eigen risico of drempelbedrag van de verzekering of de vergelijkbare waarborg;

c) zij de dekking van de verzekering of de vergelijkbare waarborg op continue basis monitoren.

5. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

a) de gegevens, met inbegrip van het bepaalde in de punten a), b), c), e), g) tot en met k), en r), van lid 3, die in een vergunningsaanvraag voor betalingsinstellingen aan de bevoegde autoriteiten moeten worden verstrekt;

b) een gemeenschappelijke beoordelingsmethode voor het verlenen van een vergunning als betalingsinstelling of voor de registratie als rekeninginformatiedienstaanbieder of als exploitant van geldautomaten in het kader van deze richtlijn;

c) wat moet worden verstaan onder een vergelijkbare waarborg als bedoeld in lid 4, eerste alinea, die verwisselbaar moet zijn met een beroepsaansprakelijkheidsverzekering;

d) de criteria voor de vaststelling van het minimumgeldbedrag van de in lid 4 bedoelde beroepsaansprakelijkheidsverzekering of andere vergelijkbare waarborg.

6. Bij het opstellen van de in lid 5 bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de EBA rekening met het volgende:

a) het risicoprofiel van de onderneming;

b) of de onderneming andere in bijlage I vermelde betalingsdiensten aanbiedt, of andere bedrijfswerkzaamheden heeft;

c) de omvang van de activiteiten van de onderneming;

d) de specifieke kenmerken van vergelijkbare waarborgen als bedoeld in lid 4 en de criteria voor de implementatie ervan.

De EBA dient die in lid 5 bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date = 1 year after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.


Artikel 4

Controle van de deelneming

1. Indien een natuurlijke persoon of rechtspersoon die heeft besloten hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 36, van Verordening (EU) nr. 575/2013, in een betalingsinstelling te verwerven of deze te vergroten, waardoor het percentage van de gehouden aandelen in het kapitaal of de stemrechten gelijk aan of hoger dan 20 %, 30 % of 50 % zal worden of de betalingsinstelling zijn dochteronderneming zal worden, stelt hij de bevoegde autoriteiten van die betalingsinstelling vooraf schriftelijk in kennis van zijn voornemen. Dit geldt tevens voor iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die besluit om hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming af te stoten of deze te verminderen waardoor het percentage van de gehouden aandelen in het kapitaal of de stemrechten minder dan 20 %, 30 % of 50 % zal bedragen of de betalingsinstelling niet langer zijn dochteronderneming zal zijn.

2. De kandidaat-verwerver van een gekwalificeerde deelneming in de betalingsinstelling verstrekt de bevoegde autoriteit informatie over de grootte van de voorgenomen deelneming, alsmede de relevante noodzakelijke informatie als bedoeld in artikel 23, lid 4, van Richtlijn 2013/36/EU.

3. De lidstaten schrijven voor dat indien de invloed die wordt uitgeoefend door een kandidaat-verwerver, zoals bedoeld in lid 1, een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de betalingsinstelling dreigt te belemmeren, de bevoegde autoriteiten hun bezwaren hiertegen kenbaar maken of andere passende maatregelen treffen om aan deze toestand een einde te maken. Die maatregelen kunnen bestaan uit aanmaningen, sancties tegen bestuurders of de personen die verantwoordelijk zijn voor het management van de desbetreffende betalingsinstelling, of schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten van de betalingsinstelling worden gehouden.

Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen die de in lid 2 bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven.

4. Wanneer een deelneming als bedoeld in lid 1 wordt verworven ondanks bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen de lidstaten, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de bijbehorende stemrechten wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig kunnen worden verklaard.

Artikel 5

Aanvangskapitaal

De lidstaten schrijven voor dat betalingsinstellingen, op het tijdstip waarop hun vergunning wordt verleend, over een aanvangskapitaal beschikken dat bestaat uit een of meer van de in artikel 26, punten 1, a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde elementen, en wel als volgt:

a) wanneer de betalingsinstelling alleen de in bijlage I, punt 5, bedoelde betalingsdienst verricht, bedraagt haar kapitaal te allen tijde ten minste 25 000 EUR;

b) wanneer de betalingsinstelling de in bijlage I, punt 6, bedoelde betalingsdienst verricht, bedraagt haar kapitaal te allen tijde ten minste 50 000 EUR;

c) wanneer de betalingsinstelling een van de in bijlage I, punten 1 tot en met 4, bedoelde betalingsdiensten verricht, bedraagt haar kapitaal te allen tijde ten minste 150 000 EUR;

d) wanneer de betalingsinstelling elektronischgelddiensten verricht, bedraagt haar kapitaal te allen tijde ten minste 400 000 EUR.

Artikel 6

Eigen vermogen

1. De lidstaten schrijven voor dat het eigen vermogen van de betalingsinstelling niet lager mag worden dan het bedrag van het in artikel 5 bedoelde aanvangskapitaal of het bedrag van het eigen vermogen als berekend in overeenstemming met artikel 7 voor betalingsinstellingen die geen elektronischgelddiensten aanbieden, of als berekend overeenkomstig artikel 8 voor betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden, naargelang welke drempel de hoogste is.

2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter voorkoming van het meervoudige gebruik van elementen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking komen wanneer de betalingsinstelling tot eenzelfde groep behoort als een andere betalingsinstelling, kredietinstelling, beleggingsonderneming, vermogensbeheerder of verzekeringsonderneming. Dit is eveneens van toepassing wanneer een betalingsinstelling een hybride karakter heeft en ook andere activiteiten dan het aanbieden van betalings- of elektronischgelddiensten uitvoert.

3. Indien de voorwaarden van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vervuld, kunnen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten besluiten artikel 7 of 8 van deze richtlijn, naargelang het geval, niet toe te passen op betalingsinstellingen die onder het geconsolideerde toezicht op de moederkredietinstelling uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU vallen.

Artikel 7

Berekening van het eigen vermogen voor betalingsinstellingen die geen elektronischgelddiensten aanbieden

1. Onverminderd de in artikel 5 neergelegde voorschriften voor het aanvangskapitaal, schrijven de lidstaten voor dat betalingsinstellingen, met uitzondering van de instellingen die alleen betalingsinitiatiediensten als bedoeld in bijlage I, punt 6, of alleen rekeninginformatiediensten als bedoeld in bijlage I, punt 7, of beide, aanbieden en van betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden, te allen tijde een eigen vermogen aanhouden dat wordt berekend overeenkomstig lid 2.

2. De bevoegde autoriteiten verlangen van betalingsinstellingen dat zij standaard methode B toepassen, zoals beschreven in punt b). De bevoegde autoriteiten kunnen echter besluiten dat betalingsinstellingen, gelet op hun specifieke bedrijfsmodel, in het bijzonder wanneer zij slechts een klein aantal transacties verrichten, die echter een hoge individuele waarde hebben, in plaats daarvan methode A of C toepassen. Voor de toepassing van de methoden A, B en C wordt het voorgaande jaar begrepen als de volledige periode van twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van de berekening.

a) Methode A

Het eigen vermogen van de betalingsinstelling bedraagt ten minste 10 % van de vaste kosten van het voorgaande jaar. De bevoegde autoriteiten mogen dit vereiste aanpassen in geval van een materiële wijziging in de werkzaamheden van de betalingsinstelling sinds het voorgaande jaar. Wanneer de betalingsinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend, bedraagt het eigen vermogen van de betalingsinstelling ten minste 10 % van de in haar bedrijfsplan geraamde vaste kosten, tenzij de bevoegde autoriteiten om een aanpassing van dit plan hebben verzocht.

b) Methode B

Het eigen vermogen van de betalingsinstelling beloopt een bedrag dat ten minste gelijk is aan de som van de volgende elementen, vermenigvuldigd met een schaalfactor k, zoals bedoeld in lid 3, waarbij het betalingsvolume een twaalfde is van het totale bedrag van de betalingstransacties die de betalingsinstelling het voorgaande jaar heeft verricht:

i) 4,0 % van het deel van het betalingsvolume tot 5 miljoen EUR,

plus

ii) 2,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 5 miljoen EUR tot 10 miljoen EUR,

plus

iii) 1 % van het deel van het betalingsvolume boven 10 miljoen EUR tot 100 miljoen EUR,

plus

iv) 0,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 100 miljoen EUR tot 250 miljoen EUR,

plus

v) 0,25 % van het deel van het betalingsvolume boven 250 miljoen EUR.

c) Methode C

Het eigen vermogen van de betalingsinstelling beloopt een bedrag dat ten minste gelijk is aan de relevante indicator als bedoeld in punt i), vermenigvuldigd met een multiplicator als bedoeld in punt ii), en nogmaals vermenigvuldigd met de schaalfactor k, zoals bedoeld in lid 3.

i) De relevante indicator is de som van het volgende:

1) rente-inkomsten;

2) rente-uitgaven;

3) ontvangen provisies en vergoedingen, en

4) overige bedrijfsopbrengsten.

Elk bestanddeel wordt meegeteld met het bijbehorende positieve of negatieve teken. Inkomsten uit buitengewone of ongewone posten mogen niet worden meegeteld bij de berekening van de relevante indicator. De uitgaven voor de uitbesteding van diensten die door een derde worden verricht, kunnen de relevante indicator verlagen indien de uitgaven voor rekening komen van een onderneming die onder het toezicht krachtens deze richtlijn valt. De relevante indicator wordt berekend op basis van de laatste twaalfmaandelijkse waarneming van het voorgaande boekjaar. De relevante indicator wordt berekend over het voorgaande boekjaar.

Desalniettemin mag het overeenkomstig methode C berekend eigen vermogen niet onder 80 % van het gemiddelde van de laatste drie boekjaren voor de relevante indicator dalen. Wanneer er geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, mogen er bedrijfsramingen worden gebruikt.

ii) De multiplicator is:

1) 10 % van het deel van de relevante indicator tot 2,5 miljoen EUR,

2) 8 % van het deel van de relevante indicator boven 2,5 miljoen EUR tot 5 miljoen EUR,

3) 6 % van het deel van de relevante indicator boven 5 miljoen EUR tot 25 miljoen EUR,

4) 3 % van het deel van de relevante indicator boven 25 miljoen EUR tot 50 miljoen EUR,

5) 1,5 % boven 50 miljoen EUR.

3. De schaalfactor k die bij methode B en methode C wordt gebruikt, is:

a) 0,5 wanneer de betalingsinstelling alleen de in bijlage I, punt 5, vermelde betalingsdienst aanbiedt;

b) 1 wanneer de betalingsinstelling een in bijlage I, punten 1 tot en met 4, vermelde betalingsdienst aanbiedt.

4. De lidstaten schrijven voor dat betalingsinstellingen, met uitzondering van de instellingen die alleen betalingsinitiatiediensten als bedoeld in bijlage I, punt 6, of alleen rekeninginformatiediensten als bedoeld in bijlage I, punt 7, of beide, aanbieden en de instellingen die alleen elektronischgelddiensten aanbieden, die ook de in artikel 10 bedoelde activiteiten verrichten, erop toezien dat het eigen vermogen dat wordt aangehouden voor de in bijlage I, punten 1 tot en met 5, vermelde diensten, niet wordt beschouwd als eigen vermogen dat wordt aangehouden voor de toepassing van artikel 10, lid 4, punt d), of voor andere diensten die niet onder deze richtlijn vallen.

5. De bevoegde autoriteiten kunnen, op basis van een beoordeling van de risicobeheersingsprocessen, de database van risicoverliezengegevens en het internecontrolesysteem van de betalingsinstelling, voorschrijven dat de betalingsinstelling een eigen vermogen aanhoudt dat tot 20 % hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de overeenkomstig lid 2 gekozen methode. De bevoegde autoriteiten kunnen de betalingsinstelling toestaan een eigen vermogen aan te houden dat tot 20 % lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de overeenkomstig lid 2 gekozen methode.

6. De EBA ontwikkelt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 ontwerpen van technische reguleringsnormen met betrekking tot de criteria om te bepalen wanneer het bedrijfsmodel van de betalingsinstelling van die aard is dat zij slechts een klein aantal transacties verricht, die evenwel een grote individuele waarde hebben, als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date = 1 year after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

 


Artikel 8

Berekening van het eigen vermogen voor betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden

1. Onverminderd de in artikel 5 neergelegde voorschriften voor het aanvangskapitaal, schrijven de lidstaten voor dat betalingsinstellingen die zowel betalingsdiensten als elektronischgelddiensten aanbieden, voor hun betalingsdiensten te allen tijde een eigen vermogen aanhouden dat wordt berekend overeenkomstig artikel 7.

2. Onverminderd de in artikel 5 neergelegde voorschriften voor het aanvangskapitaal, schrijven de lidstaten voor dat betalingsinstellingen die alleen elektronischgelddiensten aanbieden, te allen tijde een eigen vermogen aanhouden dat wordt berekend volgens methode D, zoals beschreven in punt 3.

3. Methode D: het eigen vermogen is voor het verlenen van elektronischgelddiensten ten minste gelijk aan 2 % van het gemiddeld uitstaande bedrag aan elektronisch geld.

4. De lidstaten verlangen dat betalingsinstellingen die zowel betalingsdiensten als elektronischgelddiensten aanbieden, te allen tijde een eigen vermogen aanhouden dat ten minste gelijk is aan de som van de in de leden 1 en 2 vermelde vereisten.

5. Wanneer het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren bekend is, staan de lidstaten betalingsinstellingen die zowel betalingsdiensten als elektronischgelddiensten aanbieden en die een van de in bijlage I genoemde werkzaamheden die geen verband houden met de elektronischgelddiensten of een van de in artikel 10, leden 1 en 4, genoemde werkzaamheden verrichten, toe hun vereiste eigen vermogen te berekenen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de elektronischgelddienst te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd. Wanneer de betalingsinstelling haar activiteiten niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt haar vereiste eigen vermogen berekend op basis van het geraamde uitstaande bedrag aan elektronisch geld zoals vermeld in haar programma van werkzaamheden, rekening houdend met alle aanpassingen aan dit plan die de bevoegde autoriteiten verlangen.

6. Artikel 7, leden 4 en 5, zijn van overeenkomstige toepassing op betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden.

Artikel 9

Beschermingsvoorschriften

1. De lidstaten schrijven voor dat een betalingsinstelling die betalingsdiensten als bedoeld in bijlage I, punten 1 tot en met 5, of elektronischgelddiensten aanbiedt, alle geldmiddelen die zij ter uitvoering van betalingstransacties van de betalingsdienstgebruikers of via een andere betalingsdienstaanbieder heeft ontvangen, of in voorkomend geval de geldmiddelen die zij in ruil voor uitgegeven elektronisch geld heeft ontvangen, op een van de volgende wijzen veiligstelt:

a) de geldmiddelen worden op geen enkel tijdstip vermengd met de geldmiddelen van een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de betalingsdienstgebruikers voor wier rekening de geldmiddelen worden aangehouden;

b) de geldmiddelen worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare waarborg van een verzekeringsmaatschappij of kredietinstelling die niet tot dezelfde groep behoort als de betalingsinstelling, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare waarborg, en dat betaalbaar is ingeval de betalingsinstelling niet in staat is haar financiële verplichtingen na te komen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a), moet de betalingsinstelling, wanneer zij de geldmiddelen aan het einde van de werkdag volgend op de dag waarop de middelen zijn ontvangen, nog aanhoudt en nog niet aan de begunstigde of aan een andere betalingsdienstaanbieder heeft overgemaakt, een van de volgende handelingen verrichten:

a) deze geldmiddelen worden gestort op hetzij een afzonderlijke rekening bij een kredietinstelling waaraan in een lidstaat vergunning is verleend, hetzij bij een centrale bank, veiliggesteld (naar goeddunken van die centrale bank);

b) deze geldmiddelen worden belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad als omschreven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst;

betalingsinstellingen vrijwaren deze geldmiddelen overeenkomstig het nationale recht in het belang van de betalingsdienstgebruikers tegen vorderingen van andere schuldeisers van de betalingsinstelling, in het bijzonder in het geval van insolventie.

2. Betalingsinstellingen vermijden het concentratierisico bij het beschermen van geldmiddelen van cliënten door ervoor te zorgen dat niet dezelfde beschermingsmethode wordt gebruikt voor het totaal van hun beschermde geldmiddelen van cliënten. Zij streven er met name naar om niet alle geldmiddelen van consumentengelden bij één kredietinstelling veilig te stellen.

3. Wanneer een betalingsinstelling uit hoofde van lid 1 geldmiddelen veilig moet stellen en een gedeelte van dat bedrag aan geldmiddelen voor toekomstige betalingstransacties moet worden gebruikt, terwijl het resterende bedrag voor andere diensten dan betalingsdiensten moet worden gebruikt, zijn de voorschriften van lid 1 ook van toepassing op het voor toekomstige betalingstransacties te gebruiken gedeelte van de geldmiddelen. Wanneer dat gedeelte variabel of niet van tevoren bekend is, staan de lidstaten de betalingsinstellingen toe dit lid toe te passen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor betalingsdiensten te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd.

4. Wanneer een betalingsinstelling elektronischgelddiensten verleent, hoeven geldmiddelen die zijn ontvangen voor de uitgifte van elektronisch geld niet veilig te worden gesteld totdat de betaalrekening van de betalingsinstelling daarvoor gecrediteerd is of totdat ze op een andere manier beschikbaar worden gesteld aan de betalingsinstelling in overeenstemming met de vereisten op het gebied van uitvoeringstermijnen die zijn vastgelegd in Verordening XXX [verordening betalingsdiensten]. Dergelijke middelen moeten in ieder geval niet later dan het einde van de werkdag volgende op de dag waarop de geldmiddelen zijn ontvangen, na de uitgifte van het elektronisch geld worden veiliggesteld.

5. Wanneer een betalingsinstelling voor de toepassing van lid 1 elektronischgelddiensten aanbiedt, zijn veilige activa met een lage risicograad activa die vallen in een van de categorieën die zijn opgenomen in tabel 1 van artikel 336, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 waarvoor het kapitaalvereiste voor het specifieke risico niet hoger ligt dan 1,6 %, terwijl andere in aanmerking komende activa, zoals gedefinieerd in artikel 336, lid 4, van die verordening, worden uitgesloten.

Voor de toepassing van lid 1, zijn veilige activa met een lage risicograad eveneens deelnemingsrechten in een instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) die enkel investeert in activa zoals gespecificeerd in de eerste alinea.

In buitengewone omstandigheden en wanneer dit voldoende gemotiveerd is, mogen de bevoegde autoriteiten, op basis van een evaluatie van de veiligheid, de looptijd, de waarde of andere risicofactoren van de activa zoals gespecificeerd in de eerste en tweede alinea, bepalen welke van deze activa niet als veilige activa met een lage risicograad worden beschouwd voor de toepassing van lid 1.

6. Een betalingsinstelling licht de bevoegde autoriteiten op voorhand in over elke substantiële wijziging in de maatregelen die zijn genomen voor de bescherming van geldmiddelen die zijn ontvangen in ruil voor betalingsdiensten en, in het geval van elektronischgelddiensten, voor uitgegeven elektronisch geld.

7. De EBA ontwikkelt technische reguleringsnormen inzake beschermingsvoorschriften, waarin met name kaders voor het beheersen van beschermingsrisico’s voor betalingsinstellingen worden vastgelegd om de bescherming van de geldmiddelen van gebruikers te waarborgen, en die eveneens voorschriften bevatten inzake scheiding, toewijzing, afstemming en berekening van de voorschriften inzake het beschermen van geldmiddelen.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date = 1 year after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.


Artikel 10

Werkzaamheden

1. Afgezien van het aanbieden van betalingsdiensten of elektronischgelddiensten mogen betalingsinstellingen de volgende werkzaamheden uitoefenen:

a) het verrichten van operationele en daarmee nauw samenhangende nevendiensten, zoals zorgen voor de uitvoering van betalingstransacties, valutawisseldiensten, bewaringsactiviteiten en de opslag en verwerking van gegevens;

b) de exploitatie van betalingssystemen;

c) andere bedrijfswerkzaamheden dan het aanbieden van betalingsdiensten of elektronischgelddiensten, met inachtneming van de toepasselijke Uniewetgeving en nationale wetgeving.

2. Betalingsinstellingen die een of meer betalingsdiensten of elektronischgelddiensten aanbieden, houden alleen betaalrekeningen aan die uitsluitend voor betalingstransacties worden gebruikt.

3. Geldmiddelen die betalingsinstellingen met het oog op het aanbieden van betalingsdiensten of elektronischgelddiensten van betalingsdienstgebruikers ontvangen, zijn geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2013/36/EU.

4. Betalingsinstellingen kunnen de in bijlage I, punt 2, bedoelde kredieten in verband met betalingsdiensten slechts verlenen indien is voldaan aan alle navolgende voorwaarden:

a) het krediet is een aanvullend krediet en wordt uitsluitend verleend in verband met de uitvoering van een betalingstransactie;

b) niettegenstaande de nationale voorschriften inzake kredietverlening door uitgevers van kredietkaarten, wordt het in verband met een betaling verleende krediet dat wordt uitbetaald overeenkomstig artikel 13, lid 6, en artikel 30, terugbetaald binnen een korte termijn die in geen geval meer dan twaalf maanden mag bedragen;

c) het krediet wordt niet verleend uit geldmiddelen die zijn ontvangen of die worden aangehouden voor het uitvoeren van betalingstransacties of uit geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers die zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld en die worden aangehouden overeenkomstig artikel 9, lid 1;

d) het eigen vermogen van de betalingsinstelling is te allen tijde en ten genoegen van de toezichthoudende autoriteiten in redelijke verhouding tot het totaalbedrag van de verleende kredieten.

5. Betalingsinstellingen trekken geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2013/36/EU aan.

6. Betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden, wisselen alle geldmiddelen, met inbegrip van contanten of giraal geld, die zij van betalingsdienstgebruikers ontvangen onverwijld voor elektronisch geld. Dergelijke geldmiddelen zijn noch deposito’s noch andere terugbetaalbare gelden die zijn ontvangen van het publiek in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2013/36/EG.

7. Deze richtlijn geldt onverminderd Richtlijn 2008/48/EG, ander toepasselijk Unierecht of nationale maatregelen met betrekking tot de niet bij deze richtlijn geharmoniseerde aspecten van de voorwaarden voor kredietverlening aan consumenten die in overeenstemming zijn met het Unierecht.

Artikel 11

Boekhouding en wettelijke controle

1. Richtlijn 86/635/EEG van de Raad56, Richtlijn 2013/34/EU en Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad57 zijn van overeenkomstige toepassing op betalingsinstellingen.

2. Tenzij zij krachtens Richtlijn 2013/34/EU, en, in voorkomend geval, Richtlijn 86/635/EEG, van die verplichting ontheven zijn, worden de jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen van betalingsinstellingen gecontroleerd door wettelijke auditors of auditkantoren zoals gedefinieerd in artikel 2, punten 2 en 3, van Richtlijn 2006/43/EG.

3. Met het oog op het toezicht schrijven de lidstaten voor dat betalingsinstellingen afzonderlijke boekhoudkundige gegevens verstrekken voor enerzijds betalingsdiensten en elektronischgelddiensten en anderzijds de werkzaamheden bedoeld in artikel 10, lid 1, waarover een auditverslag moet worden gemaakt. Dat verslag wordt in voorkomend geval door de wettelijke auditors of door een auditkantoor opgesteld.

4. De in artikel 63 van Richtlijn 2013/36/EU neergelegde verplichtingen zijn, met betrekking tot betalingsdiensten of elektronischgelddiensten, van overeenkomstige toepassing op de wettelijke auditor of de auditkantoren van betalingsinstellingen.

Artikel 12

Bewaren van gegevens

De lidstaten schrijven voor dat de betalingsinstellingen alle voor de toepassing van deze titel benodigde gegevens gedurende ten minste vijf jaar bewaren, onverminderd Richtlijn (EU) 2015/849 of ander toepasselijk Unierecht. Wanneer die gegevens persoonsgegevens bevatten, bewaren de betalingsinstellingen deze gegevens niet langer dan nodig is voor de toepassing van deze titel. Wanneer de vergunning van de betalingsinstelling overeenkomstig artikel 16 wordt ingetrokken, mogen gegevens die persoonsgegevens bevatten niet langer dan vijf jaar na de intrekking van de vergunning worden bewaard.

Artikel 13

Vergunningverlening

1. De lidstaten verlenen een vergunning aan een aanvragende betalingsinstelling voor de betalingsdiensten en elektronischgelddiensten die zij voornemens is aan te bieden, mits de aanvragende betalingsinstelling:

a) een in een lidstaat gevestigde rechtspersoon is;

b) de in artikel 3, lid 3, bedoelde informatie heeft verstrekt aan de bevoegde autoriteiten;

c) rekening heeft gehouden met de noodzaak om de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de aanvragende betalingsinstelling te waarborgen en te zorgen voor solide governancesystemen voor de betalingsdiensten of elektronischgelddiensten die zij voornemens is aan te bieden, waaronder:

i) een duidelijke organisatiestructuur met duidelijk omschreven, transparante en samenhangende verantwoordelijkheden;

ii) effectieve procedures voor de detectie, het beheer, de bewaking en verslaglegging van de risico’s waaraan de aanvragende betalingsinstelling blootstaat of bloot kan komen te staan;

iii) passende internecontrolemechanismen, zoals deugdelijke administratieve en boekhoudkundige procedures;

d) beschikt over het in artikel 5 bedoelde aanvangskapitaal;

e) voldoet aan artikel 3, lid 4.

De in punt c) bedoelde governancesystemen en controlemechanismen zijn breed opgevat en staan in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de betalingsdiensten of elektronischgelddiensten die de aanvragende betalingsinstelling voornemens is aan te bieden.

De EBA stelt richtsnoeren vast betreffende de in dit lid bedoelde systemen, processen en mechanismen.

2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst verlenen een vergunning indien de gegevens en bewijsstukken die bij de aanvraag gevoegd zijn, in overeenstemming zijn met alle voorschriften die zijn vastgelegd in artikel 3, en indien de bevoegde autoriteiten die de aanvraag hebben onderzocht alles overwegende tot een positief oordeel komen. Voordat zij een vergunning verlenen, kunnen de bevoegde autoriteiten zo nodig de nationale centrale bank of andere relevante overheidsinstanties raadplegen.

3. Een betalingsinstelling die overeenkomstig de nationale wetgeving van haar lidstaat van herkomst een statutaire zetel dient te hebben, heeft haar hoofdkantoor in dezelfde lidstaat als die waar zij haar statutaire zetel heeft, en voert daar een deel van haar betalingsdienst- en elektronischgeldactiviteiten uit. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de betalingsinstelling haar statutaire zetel moet hebben, verlangen echter niet dat de betalingsinstelling het merendeel van haar activiteiten uitoefent in het land waarin zij haar statutaire zetel zal hebben.

4. Wanneer de aanvragende betalingsinstelling ook andere werkzaamheden verricht die afbreuk doen of dreigen te doen aan de financiële soliditeit van de aanvragende betalingsinstelling of aan het vermogen van de bevoegde autoriteiten om te controleren of de aanvragende betalingsinstelling voldoet aan deze richtlijn, kunnen de bevoegde autoriteiten, als voorwaarde voor het verkrijgen van een vergunning, vereisen dat de aanvragende betalingsinstelling een aparte entiteit opzet voor het verlenen van de in bijlage I, punten 1 tot en met 6, bedoelde betalingsdiensten.

5. De bevoegde autoriteiten weigeren in de volgende gevallen een aanvragende betalingsinstelling een vergunning te verlenen:

a) indien die bevoegde autoriteiten, gelet op de noodzaak om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling te waarborgen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten die een gekwalificeerde deelneming bezitten;

b) indien er tussen de betalingsinstelling en natuurlijke of rechtspersonen nauwe banden bestaan, zoals omschreven in artikel 4, lid 1, punt 38, van Verordening (EU) nr. 575/2013, die de effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de bevoegde autoriteiten daadwerkelijk belemmeren;

c) indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op één of meerdere natuurlijke of rechtspersonen waarmee de betalingsinstelling nauwe banden heeft zoals omschreven in artikel 4, lid 1, punt 38, van Verordening (EU) nr. 575/2013, of moeilijkheden bij de handhaving van die wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen een belemmering vormen voor de effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de bevoegde autoriteiten.

6. De vergunning is geldig in alle lidstaten en stelt de betrokken betalingsinstelling in staat overal in de Unie de door de vergunning bestreken betalings- en elektronischgelddiensten aan te bieden, uit hoofde van de vrijheid van dienstverrichting of de vrijheid van vestiging.

Artikel 14

Mededeling van het besluit om een vergunning te verlenen of te weigeren

Binnen drie maanden na ontvangst van een in artikel 3 bedoelde vergunningsaanvraag of, wanneer die aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle in artikel 3, lid 3, bedoelde gegevens, delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager mee of de vergunning verleend dan wel geweigerd is. Wanneer de bevoegde autoriteit een vergunning weigert, omkleedt zij dit met redenen.

Artikel 15

Behoud van de vergunning als betalingsinstelling

De lidstaten schrijven voor dat betalingsinstellingen hun bevoegde autoriteit in kennis moeten stellen van wijzigingen in overeenkomstig artikel 3 verstrekte gegevens en geleverd bewijsmateriaal die van invloed kunnen zijn op de nauwkeurigheid van die gegevens of dat bewijsmateriaal.

Artikel 16

Intrekking van de vergunning als betalingsinstelling

1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst kunnen een aan een betalingsinstelling verleende vergunning alleen intrekken wanneer:

a) de betalingsinstelling binnen twaalf maanden nadat zij de vergunning heeft verkregen geen gebruik heeft gemaakt van die vergunning, of gedurende meer dan zes opeenvolgende maanden geen van de diensten heeft verricht waarvoor zij een vergunning heeft gekregen;

b) de betalingsinstelling uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van die vergunning;

c) de betalingsinstelling niet meer voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning, of de bevoegde autoriteit niet in kennis heeft gesteld van belangrijke ontwikkelingen in dit verband;

d) de betalingsinstelling de vergunning op grond van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze heeft verkregen;

e) de betalingsinstelling haar verplichtingen op het gebied van het voorkomen van witwassen of terrorismefinanciering uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 niet is nagekomen;

f) de permanente verlening van de betalingsdiensten of elektronischgelddiensten door de betalingsinstelling een bedreiging zou vormen voor de stabiliteit van of het vertrouwen in het betalingssysteem;

g) de betalingsinstelling verkeert in een van de in de nationale voorschriften voorziene situaties die aanleiding geven tot intrekking.

2. De bevoegde autoriteit omkleedt de intrekking van een vergunning met redenen en deelt deze mee aan de betrokkenen.

3. De bevoegde autoriteit maakt de intrekking van een vergunning openbaar, onder meer door vermelding in de registers of lijsten bedoeld in de artikelen 17 en 18.

Artikel 17

Register van betalingsinstellingen in de lidstaat van herkomst

1. De lidstaten beheren en onderhouden een openbaar elektronisch register van betalingsinstellingen, met inbegrip van overeenkomstig de artikelen 34, 36 en 38 geregistreerde entiteiten, en van hun agenten of distributeurs. De lidstaten zorgen ervoor dat dit register alle volgende informatie bevat:

a) de betalingsinstellingen waaraan in overeenstemming met artikel 13 een vergunning is verleend alsook hun agenten en distributeurs, indien van toepassing;

b) natuurlijke en rechtspersonen die zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 34, lid 2, artikel 36, lid 1, of artikel 38, lid 1, en hun agenten of distributeurs, indien van toepassing;

c) de in artikel 1, lid 2, bedoelde instellingen die krachtens de nationale wetgeving bevoegd zijn om betalings- of elektronischgelddiensten aan te bieden.

Bijkantoren van betalingsinstellingen worden in het register van de lidstaat van herkomst ingeschreven indien deze bijkantoren diensten aanbieden in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst.

2. Het in lid 1 bedoelde openbare register:

a) vermeldt de betalings- en elektronischgelddiensten en de respectieve merken waarvoor de betalingsinstelling een vergunning heeft, of waarvoor de natuurlijke of rechtspersoon is geregistreerd;

b) omvat de agenten of distributeurs, al naargelang, via welke de betalingsinstelling betalings- of elektronischgelddiensten, met uitzondering van de uitgifte van elektronisch geld, verleent en specificeert de diensten die deze agenten of distributeurs namens de betalingsinstelling verrichten;

c) vermeldt de andere lidstaten waarin de betalingsinstelling actief is en omvat de datum waarop deze paspoortactiviteiten van start zijn gegaan.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsinstellingen zijn ingeschreven in het in lid 1 bedoelde register, afzonderlijk van natuurlijke en rechtspersonen die overeenkomstig artikel 34, 36 of 38 zijn ingeschreven, en dat het desbetreffende register door het publiek kan worden geraadpleegd, online toegankelijk is en onverwijld wordt bijgewerkt.

4. De bevoegde autoriteiten voeren de data van de vergunning of de registratie, elke intrekking van een vergunning, opschorting van een vergunning en elke intrekking van een registratie op grond van artikel 34, 36 of 38 in het openbaar register in.

5. De bevoegde autoriteiten stellen de EBA onverwijld in kennis van de redenen voor de intrekking van een vergunning of registratie, de opschorting van een vergunning of registratie, of van vrijstellingen op grond van artikel 34, 36 of 38.

Artikel 18

EBA-register

1. De EBA beheert en onderhoudt een elektronisch centraal register van betalingsinstellingen, met inbegrip van overeenkomstig de artikelen 34, 36 en 38 geregistreerde entiteiten, en hun agenten of distributeurs en bijkantoren, indien van toepassing. Dat elektronisch centraal register bevat de overeenkomstig lid 3 door de bevoegde autoriteiten gemelde gegevens. De EBA is verantwoordelijk voor de accurate weergave van die gegevens.

2. De EBA maakt het elektronische centrale register gratis voor het publiek toegankelijk op haar website, en maakt de geregistreerde gegevens eenvoudig toegankelijk en opzoekbaar.

3. De bevoegde autoriteiten verstrekken de gegevens die overeenkomstig artikel 17 in hun nationale openbare registers worden opgenomen uiterlijk binnen één werkdag nadat zij die gegevens in de nationale openbare registers hebben opgenomen aan de EBA.

4. De bevoegde autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens die in hun nationale registers zijn opgenomen en aan de EBA worden verstrekt, en voor het actualiseren ervan. De in het register opgenomen ondernemingen krijgen de mogelijkheid om eventuele onnauwkeurigheden met betrekking tot zichzelf recht te zetten.

5. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen inzake de werking en het onderhoud van het in lid 1 bedoelde elektronische centrale register en inzake toegang tot de gegevens daarin om te waarborgen dat alleen de relevante bevoegde autoriteit of de EBA de in het register opgenomen gegevens kan wijzigen.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date= 18 months after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

6. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen inzake de bijzonderheden en de structuur van de gegevens die krachtens lid 1 moeten worden gemeld, met inbegrip van de gegevensnormen en -formats, zoals uiteengezet in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/410 van de Commissie58.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [OP please insert the date= 18 months after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

7. De EBA ontwikkelt, beheert en onderhoudt een centrale, machineleesbare lijst van de betalingsdienstaanbieders die de in bijlage I, punten 6 en 7, vermelde betalingsdiensten verlenen, op basis van de meest recente gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde EBA-register en op basis van het register van kredietinstellingen van de EBA uit hoofde van artikel 8, lid 2, punt j), van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Die lijst bevat de naam en identificator van die betalingsdienstaanbieders en hun vergunningstatus.


Afdeling 2

Dienstverlening via agenten, distributeurs, bijkantoren en uitbesteding

Artikel 19

Dienstverlening via agenten

1. Betalingsinstellingen die voornemens zijn via agenten betalingsdiensten te verlenen, verstrekken de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat alle volgende gegevens:

a) naam en adres van de agent;

b) een actuele beschrijving van de interne controlemechanismen die de agent zal toepassen met het oog op de naleving van Richtlijn (EU) 2015/849;

c) de identiteit van de bestuurders en de andere managers van de agent en, wanneer de agent geen betalingsdienstaanbieder is, het bewijs dat die personen deskundig en betrouwbaar zijn met het oog op hun taken;

d) de betalingsdiensten die de betalingsinstelling verleent en waarvoor de agent is gemachtigd;

e) indien van toepassing, de unieke identificatiecode of het unieke identificatienummer van de agent.

2. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde gegevens de betalingsinstelling meedelen of de agent is ingeschreven in het in artikel 17 bedoelde register. Zodra de inschrijving in het register is voltooid, kan de agent betalingsdiensten beginnen aan te bieden.

3. Wanneer de bevoegde autoriteiten, voordat zij de agent in het in artikel 17 bedoelde register inschrijven, van oordeel zijn dat de in lid 1 bedoelde gegevens onjuist zijn, nemen zij verdere maatregelen om de gegevens te verifiëren.

4. Wanneer de bevoegde autoriteiten er na het verifiëren van de in lid 1 bedoelde gegevens niet van overtuigd zijn dat die gegevens correct zijn, weigeren zij de agent in te schrijven in het in artikel 17 bedoelde register en stellen zij de betalingsinstelling daarvan onverwijld in kennis.

5. De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen die in een andere lidstaat betalingsdiensten wensen te verlenen door een agent in te schakelen, of voornemens zijn in andere een lidstaat dan hun lidstaat van herkomst betalingsdiensten te verlenen via een agent die gevestigd is in een derde lidstaat, de in artikel 30 vastgestelde procedures volgen.

6. De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen hun betalingsdienstgebruikers in kennis stellen van het feit dat een agent namens hen optreedt.

7. De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst onverwijld en overeenkomstig de procedure van de leden 2, 3 en 4 in kennis stellen van elke wijziging ten aanzien van de dienstverlening via agenten, alsook van de verhoging van het aantal agenten.

Artikel 20

Distributeurs van elektronischgelddiensten

1. De lidstaten staan toe dat betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden elektronisch geld overmaken en terugbetalen via distributeurs.

2. De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen die voornemens zijn elektronischgelddiensten te verlenen via een distributeur de in artikel 19 vastgestelde eisen mutatis mutandis toepassen.

3. Wanneer de betalingsinstelling voornemens is elektronischgelddiensten te verlenen in een andere lidstaat door beroep te doen op een distributeur, zijn de artikelen 30 tot en met 33, met uitzondering van artikel 31, leden 4 en 5, van deze richtlijn, met inbegrip van de gedelegeerde handelingen die overeenkomstig artikel 30, lid 5, van deze richtlijn zijn vastgesteld, van overeenkomstige toepassing op die betalingsinstelling.

Artikel 21

Bijkantoren

1. De lidstaten schrijven voor dat betalingsinstellingen die voornemens zijn in een andere lidstaat betalingsdiensten te verlenen door een bijkantoor te vestigen, of voornemens zijn in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst betalingsdiensten te verlenen via een bijkantoor dat gevestigd is in een derde lidstaat, de in artikel 30 vastgestelde procedures volgen.

2. De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen voorschrijven dat de bijkantoren die namens hen optreden, de betalingsdienstgebruikers daarvan in kennis stellen.


Artikel 22

Entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed

1. De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen die voornemens zijn operationele taken in het kader van de betalings- of elektronischgelddienstverlening uit te besteden, de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis stellen.

De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen geen belangrijke operationele taken, waaronder ICT-systemen, op zodanige wijze uitbesteden dat daardoor wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de interne controle van de betalingsinstelling en aan het vermogen van de bevoegde autoriteiten om te controleren en na te gaan of de betalingsinstelling alle in deze richtlijn neergelegde verplichtingen nakomt.

Een operationele taak is belangrijk wanneer het gebrekkig of niet uitvoeren ervan de betalingsinstelling wezenlijk zou hinderen bij de continue naleving van de voorschriften die aan haar vergunning verbonden zijn, of van de andere verplichtingen waaraan zij uit hoofde van deze richtlijn is onderworpen, of indien hierdoor wezenlijk afbreuk zou worden gedaan aan haar financiële resultaten of aan de soliditeit of continuïteit van de betalings- of elektronischgelddienstverlening.

De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsinstellingen bij de uitbesteding van belangrijke operationele taken voldoen aan alle volgende voorwaarden:

a) de uitbesteding resulteert niet in het delegeren door de directie van haar verantwoordelijkheid;

b) de relatie van de betalingsinstelling met haar cliënten en de verplichtingen die zij uit hoofde van deze richtlijn jegens hen heeft, blijven onveranderd;

c) er wordt geen afbreuk gedaan aan de voorwaarden waaraan de betalingsinstelling moet voldoen om een vergunning te verkrijgen en deze te behouden;

d) geen van de andere voorwaarden waaronder de vergunning aan de betalingsinstelling is verleend, wordt tenietgedaan of gewijzigd.

2. De lidstaten zien erop toe dat de betalingsinstellingen de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst onverwijld in kennis stellen van elke wijziging met betrekking tot de dienstverlening via entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed.

Artikel 23

Aansprakelijkheid

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de betalingsinstellingen die een beroep doen op derden voor het uitvoeren van operationele taken, redelijke maatregelen nemen opdat aan de voorschriften van deze richtlijn wordt voldaan.

2. De lidstaten schrijven voor dat de betalingsinstellingen volledig aansprakelijk blijven voor alle handelingen van hun werknemers of van de agenten, distributeurs, bijkantoren of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed.

Afdeling 3

Bevoegde autoriteiten en toezicht

Artikel 24

Aanwijzing van bevoegde autoriteiten

1. De lidstaten wijzen ofwel overheidsinstanties, ofwel lichamen die erkend zijn bij de nationale wetgeving of door overheidsinstanties die bij de nationale wetgeving daartoe uitdrukkelijk zijn gemachtigd, inclusief nationale centrale banken, aan als de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van een vergunning aan en het uitoefenen van bedrijfseconomisch toezicht op betalingsinstellingen die de taken waarin deze titel voorziet moeten uitoefenen. De lidstaten wijzen geen betalingsinstellingen, kredietinstellingen of postcheque- en girodiensten aan als bevoegde autoriteiten.

De bevoegde autoriteiten zijn onafhankelijk van economische organisaties en vermijden belangenconflicten.

De lidstaten verstrekken de naam en contactgegevens van de overeenkomstig de eerste alinea aangewezen bevoegde autoriteit aan de Commissie.

2. De lidstaten zien erop toe dat de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten alle bevoegdheden bezitten die nodig zijn voor de vervulling van hun taken.

De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten over de nodige middelen beschikken om hun taken uit te oefenen, met name wat betreft specifiek personeel.

3. De lidstaten die meer dan één bevoegde autoriteit hebben aangewezen voor onder deze titel vallende aangelegenheden, of die bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op kredietinstellingen als bevoegde autoriteiten hebben aangewezen, zien erop toe dat die autoriteiten nauw samenwerken om zich doeltreffend van hun respectieve taken te kwijten.

4. De taken van de op grond van lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten behoren tot de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.

5. Lid 1 strekt er niet toe dat de bevoegde autoriteiten gehouden zijn tot het uitoefenen van toezicht op andere bedrijfswerkzaamheden van de betalingsinstellingen dan het aanbieden van betalingsdiensten en de in artikel 10, lid 1, punt a), bedoelde werkzaamheden.

Artikel 25

Toezicht

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de controles waarbij de bevoegde autoriteiten nagaan of het bepaalde in deze titel voortdurend wordt nageleefd, proportioneel en passend zijn en aansluiten bij de risico’s waaraan de betalingsinstellingen blootstaan.

Teneinde na te gaan of het bepaalde in deze titel wordt nageleefd, zijn de bevoegde autoriteiten gerechtigd, met name, de volgende maatregelen te nemen:

a) van de betalingsinstelling verlangen dat zij alle gegevens verstrekt die zij nodig hebben om de naleving te controleren; daarbij wordt de doelstelling van het verzoek, voor zover van toepassing, nader omschreven, alsmede de termijn waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt;

b) inspecties ter plaatse te verrichten in de bedrijfsruimten van de betalingsinstelling, agenten, distributeurs of bijkantoren die onder de verantwoordelijkheid van de betalingsinstelling betalings- of elektronischgelddiensten aanbieden, of in de bedrijfsruimten van entiteiten waaraan taken worden uitbesteed;

c) aanbevelingen, richtsnoeren en, voor zover van toepassing, bindende administratieve maatregelen uitvaardigen;

d) een vergunning op grond van artikel 16 schorsen of intrekken.

2. Onverminderd artikel 16 en nationale strafrechtelijke bepalingen schrijven de lidstaten voor dat hun bevoegde autoriteiten jegens betalingsinstellingen of de personen met feitelijke zeggenschap over de bedrijfswerkzaamheden van betalingsinstellingen die de bepalingen tot omzetting van deze richtlijn overtreden, sancties of maatregelen kunnen opleggen die specifiek gericht zijn op het beëindigen van geconstateerde inbreuken en het wegnemen van de oorzaken van dergelijke inbreuken.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 5, artikel 6, leden 1 en 2, artikel 7 en artikel 8, zien de lidstaten erop toe dat de bevoegde autoriteiten de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen kunnen nemen om ervoor te zorgen dat betalingsinstellingen over voldoende kapitaal beschikken, met name wanneer de andere activiteiten dan betalings- of elektronischgelddiensten afbreuk doen of dreigen te doen aan de financiële soliditeit van de laatstgenoemde.

Artikel 26

Beroepsgeheim

1. Onverminderd de gevallen die onder het nationale strafrecht vallen, zorgen de lidstaten ervoor dat alle personen die voor de bevoegde autoriteiten werkzaam zijn of zijn geweest, en alle deskundigen die namens de bevoegde autoriteiten optreden, gebonden zijn aan het beroepsgeheim.

2. De overeenkomstig artikel 28 uitgewisselde gegevens vallen onder de verplichting inzake beroepsgeheim van zowel de delende als de ontvangende autoriteit ter bescherming van individuele en zakelijke rechten.

3. Bij de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten mutatis mutandis rekening houden met de artikelen 53 tot en met 61 van Richtlijn 2013/36/EU.

Artikel 27

Beroep op de rechter

1. De lidstaten zien erop toe dat beroep op de rechter mogelijk is tegen besluiten die de bevoegde autoriteiten jegens een betalingsinstelling nemen uit hoofde van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld.

2. Lid 1 is ook van toepassing in geval van nalatigheid.

Artikel 28

Samenwerking en uitwisseling van informatie

1. De bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten werken onderling samen en werken in voorkomend geval samen met de ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten, de EBA en andere relevante bevoegde autoriteiten die zijn aangewezen krachtens de op betalingsdienstaanbieders toepasselijke Unierecht of nationale recht.

2. De lidstaten staan toe dat informatie wordt uitgewisseld tussen hun bevoegde autoriteiten en:

a) de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van vergunningen aan de aanvragende betalingsinstellingen en het uitoefenen van toezicht op betalingsinstellingen;

b) de ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten, in hun hoedanigheid van monetaire en voor toezicht bevoegde autoriteit, alsmede, in voorkomend geval, andere overheidsinstanties die met het toezicht op betalings- en afwikkelingssystemen zijn belast;

c) andere relevante autoriteiten die zijn aangewezen krachtens deze richtlijn en ander op betalingsdienstaanbieders toepasselijk Unierecht, waaronder Richtlijn (EU) 2015/849;

d) de EBA, bij de uitoefening van haar taak om bij te dragen tot de doeltreffende en samenhangende werking van de toezichtmechanismen als bedoeld in artikel 1, lid 5, punt a), van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 29

Schikking van meningsverschillen tussen de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten

1. Een bevoegde autoriteit van een lidstaat die van oordeel is dat in een specifiek geval de grensoverschrijdende samenwerking met de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat zoals bedoeld in artikel 28, 30, 31, 32 of 33, niet in overeenstemming is met de voorwaarden in die bepalingen, kan het geval verwijzen naar de EBA en de EBA om bijstand verzoeken overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

2. Wanneer de EBA om bijstand krachtens lid 1 is verzocht, neemt zij zo spoedig mogelijk een besluit uit hoofde van artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA mag de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, van die verordening ook op eigen initiatief bijstaan bij het bereiken van overeenstemming. In elk van beide gevallen schorten de betrokken bevoegde autoriteiten hun beslissingen op in afwachting dat uit hoofde van artikel 19 van die verordening een schikking wordt getroffen.

Artikel 30

Aanvraag om het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting uit te oefenen

1. De lidstaten zien erop toe dat elke betalingsinstelling die voor het eerst betalings- of elektronischgelddiensten in een andere lidstaat dan haar lidstaat van herkomst wil verlenen, waaronder via een vestiging in een derde lidstaat, op grond van het recht van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting, de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst de volgende gegevens meedeelt:

a) de naam, het adres en, waar van toepassing, het vergunningsnummer van de betalingsinstelling;

b) de lidstaat of lidstaten waarin de betalingsinstelling voornemens is werkzaamheden uit te oefenen en de geplande datum waarop de werkzaamheden in die lidstaat van start moeten gaan;

c) de betalings- of elektronischgelddienst(en) die de betalingsinstelling voornemens is te verlenen;

d) wanneer de betalingsinstelling voornemens is een agent of distributeur in te schakelen, de in artikel 19, lid 1, en artikel 20, lid 2, bedoelde gegevens;

e) wanneer de betalingsinstelling voornemens is een bijkantoor in te schakelen:

i) de in artikel 3, lid 3, punten b) en e), bedoelde gegevens, met betrekking tot de werkzaamheden inzake betalings- of elektronischgelddiensten in de lidstaat van ontvangst;

ii) een beschrijving van de organisatiestructuur van het bijkantoor;

iii) de identiteit van de bestuurders van het bijkantoor.

De lidstaten zien erop toe dat de betalingsinstellingen die voornemens zijn operationele taken in het kader van de betalings- of elektronischgelddienstverlening uit te besteden aan andere entiteiten in de lidstaat van ontvangst, de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis stellen.

2. Binnen een maand na ontvangst van alle in lid 1 bedoelde gegevens zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst die gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst. Wanneer de diensten via een derde lidstaat worden verleend, is de lidstaat die in kennis moet worden gesteld de lidstaat waarin de diensten worden verleend aan de betalingsdienstgebruikers.

Binnen een maand na ontvangst van de gegevens van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, beoordelen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst deze gegevens, waarna zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de relevante gegevens bezorgen inzake de voorgenomen levering van betalings- of elektronischgelddiensten door de betrokken betalingsinstelling in het kader van de uitoefening van het recht van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting. Indien de instelling voornemens is een agent of distributeur in te schakelen of een bijkantoor op te zetten, delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst alle gronden tot ongerustheid mee wat betreft het witwassen van geld of de financiering van terrorisme in de zin van Richtlijn (EU) 2015/849. Alvorens dit te doen, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst contact op met de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 7, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/849 om te bepalen of er sprake is van dergelijke gronden.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst die het niet eens zijn met de beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in kennis van de redenen van hun gebrek aan overeenstemming.

Wanneer de beoordeling door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in het licht van de gegevens die zij van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst hebben gekregen niet gunstig is, weigert de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de agent, het bijkantoor of de distributeur in te schrijven in het register, of trekt zij de inschrijving in voor zover deze al was verricht.

3. Binnen drie maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde gegevens, delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hun besluit mee aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en aan de betalingsinstelling.

Vanaf de inschrijving in het in artikel 17 bedoelde register kan de agent, de distributeur of het bijkantoor zijn werkzaamheden in de betrokken lidstaat van ontvangst aanvatten.

De lidstaten zien erop toe dat de betalingsinstelling de aanvangsdatum van de activiteiten die de agent, de distributeur of het bijkantoor namens de betalingsinstelling uitvoert in de betrokken lidstaat van ontvangst, meedeelt aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daarvan in kennis.

4. De lidstaten zien erop toe dat de betalingsinstelling de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst onverwijld in kennis stelt van elke wijziging van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde gegevens, waaronder een verhoging van het aantal agenten, distributeurs, bijkantoren of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed in de lidstaat van ontvangst waarin de betaalinstelling actief is. De in de leden 2 en 3 bepaalde procedure is van toepassing.

5. De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarmee overeenkomstig dit artikel het kader voor de samenwerking en de uitwisseling van de gegevens tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst wordt vastgesteld. In deze ontwerpen van technische reguleringsnormen worden de methoden, middelen en wijzen van samenwerking voor het aanmelden van grensoverschrijdend werkzame betalingsinstellingen vastgesteld, en met name de omvang en de verwerking van de te verstrekken gegevens, met inbegrip van gemeenschappelijke terminologie en standaardmeldingsformulieren, teneinde een consistent en efficiënt meldingsproces te waarborgen.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.


Artikel 31

Toezicht op de uitoefening, door betalingsinstellingen, van het recht van vestiging en het recht tot het vrij verrichten van diensten

1. Bij het verrichten van de controles en het treffen van de nodige maatregelen als bepaald in deze titel met betrekking tot de agent, de distributeur of het bijkantoor van een betalingsinstelling die op het grondgebied van een andere lidstaat is gevestigd, werken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst samen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, waaronder door het aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mee te delen wanneer zij voornemens zijn op het grondgebied van die lidstaat van ontvangst een inspectie ter plaatse uit te voeren.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst kunnen het uitvoeren van inspecties ter plaatse bij de betrokken betalingsinstelling delegeren aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.

2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten van ontvangst kunnen voorschrijven dat betalingsinstellingen die agenten, distributeurs of bijkantoren op hun grondgebied hebben, periodiek verslag over de op het grondgebied van die lidstaten verrichte werkzaamheden aan hen uitbrengen.

Die verslagen worden verlangd voor informatieve en statistische doeleinden en, voor zover de agenten, distributeurs of bijkantoren betalings- of elektronischgelddiensten aanbieden, teneinde te controleren of de titels II en III van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] worden nageleefd. Deze agenten, distributeurs of bijkantoren zijn onderworpen aan voorschriften met betrekking tot het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 26 bedoelde voorschriften.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst kunnen betalingsinstellingen ad hoc om gegevens verzoeken wanneer die autoriteiten over bewijsmateriaal beschikken dat deze titel of titel II of III van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] niet worden nageleefd.

3. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst verstrekken elkaar alle essentiële of relevante informatie, in het bijzonder wanneer er sprake is van inbreuken of vermoedelijke inbreuken door een agent, een distributeur of een bijkantoor, en wanneer deze inbreuken zijn begaan bij het uitoefenen van het recht tot het vrij verrichten van diensten. De bevoegde autoriteiten delen desgevraagd alle relevante gegevens mee, evenals op eigen initiatief alle essentiële gegevens, onder meer over het naleven van de in artikel 13, lid 3, vastgestelde voorwaarden door de betalingsinstelling.

4. De lidstaten kunnen voorschrijven dat betalingsinstellingen die via agenten op hun grondgebied werkzaam zijn en waarvan het hoofdkantoor zich in een andere lidstaat bevindt, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijzen met het oog op adequate communicatie en verslaglegging met inachtneming van de titels II en III van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten], en met het oog op het faciliteren van het toezicht door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst en lidstaten van ontvangst, onder meer door het desgevraagd aan de bevoegde autoriteiten verstrekken van documenten en gegevens.

5. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter specificatie van de criteria die moeten worden toegepast bij het bepalen, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, van de omstandigheden waarin de aanwijzing van een centraal contactpunt zoals bedoeld in lid 4 passend is, en van de taken van die contactpunten.

In die ontwerpen van technische reguleringsnormen wordt met name rekening gehouden met:

a) de totale omvang en waarde van de door de betalingsinstelling in lidstaten van ontvangst verrichte transacties;

b) de categorie van betalingsdiensten die wordt aangeboden;

c) het totaal aantal in de lidstaat van ontvangst gevestigde agenten.

De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.


Artikel 32

Maatregelen bij niet-naleving, waaronder voorzorgsmaatregelen

1. Wanneer een bevoegde autoriteit van een lidstaat van ontvangst van mening is dat een betalingsinstelling die agenten, distributeurs of bijkantoren heeft op haar grondgebied deze titel of titel II of III van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] niet naleeft, stelt die bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan onverwijld in kennis.

Na de krachtens de eerste alinea ontvangen informatie te hebben beoordeeld, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst onverwijld alle passende maatregelen teneinde ervoor te zorgen dat de betrokken betalingsinstelling een einde maakt aan de niet-naleving. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst deelt die maatregelen onverwijld mee aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst en aan de bevoegde autoriteiten van alle andere betrokken lidstaten.

2. In noodsituaties, wanneer onmiddellijk moet worden opgetreden tegen een ernstige dreiging voor de collectieve belangen van de betalingsdienstgebruikers in de lidstaat van ontvangst, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, parallel aan de grensoverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en in afwachting dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst maatregelen nemen als omschreven in artikel 31, voorzorgsmaatregelen nemen.

3. Alle in lid 2 bedoelde voorzorgsmaatregelen zijn passend en in verhouding met de beoogde bescherming tegen een ernstige dreiging voor de collectieve belangen van de betalingsdienstgebruikers in de lidstaat van ontvangst. Die maatregelen resulteren niet in een bevoordeling van betalingsdienstgebruikers van de betalingsinstelling in de lidstaat van ontvangst ten opzichte van betalingsdienstgebruikers van de betalingsinstelling in andere lidstaten.

Voorzorgsmaatregelen zijn tijdelijk en worden beëindigd wanneer de onderkende ernstige dreigingen zijn weggenomen, onder meer met de bijstand van of in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst of met de EBA, als bepaald in artikel 29, lid 1.

4. Wanneer dat verenigbaar is met de noodsituatie, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van alle andere betrokken lidstaten, de Commissie en de EBA vooraf en in ieder geval zo spoedig mogelijk in kennis van de voorzorgsmaatregelen die uit hoofde van lid 2 zijn genomen en van de motivering daarvoor.

Artikel 33

Omkleding met redenen en mededeling

1. Elke overeenkomstig artikel 25, artikel 30, artikel 31 of artikel 32 door de bevoegde autoriteiten genomen maatregel die sancties of een beperking van de uitoefening van het recht tot het vrij verrichten van diensten of de vrijheid van vestiging inhoudt, wordt naar behoren verantwoord en aan de betrokken betalingsinstelling meegedeeld.

2. De artikelen 29, 30 en 32 gelden onverminderd de verplichting die de bevoegde autoriteiten uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 en Verordening (EU) 2015/847, met name artikel 47, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849 en artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2015/847, hebben om erop toe te zien dat of te controleren of de voorschriften van die rechtshandelingen worden nageleefd.


HOOFDSTUK II

Vrijstellingen en kennisgevingen

Artikel 34

Facultatieve vrijstellingen

1. De lidstaten kunnen vrijstelling verlenen of toestaan dat hun bevoegde autoriteiten vrijstelling verlenen aan natuurlijke of rechtspersonen die de in bijlage I, punten 1 tot en met 5 bedoelde betalingsdiensten aanbieden of elektronischgelddiensten aanbieden, van de toepassing van een deel of het geheel van de procedures en de voorwaarden die zijn vastgelegd in hoofdstuk I, afdelingen 1 tot en met 3, met uitzondering van de artikelen 17, 18, 24, 26, 27 en 28, indien:

a) in het geval van betalingsdiensten, het maandelijkse gemiddelde van de totale waarde van de betalingstransacties die de voorgaande twaalf maanden door de betrokken persoon zijn verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor hij volledig aansprakelijk is, niet hoger is dan een door de lidstaat vastgesteld maximumbedrag dat in ieder geval niet meer dan 3 miljoen EUR bedraagt, of

b) in het geval van elektronischgelddiensten, de totale bedrijfsactiviteiten een gemiddeld bedrag aan uitstaand elektronisch geld genereren dat niet hoger is dan een bovengrens die door de lidstaat wordt vastgelegd, maar in geen geval hoger ligt dan 5 miljoen EUR, en

c) in het geval van betalings- en elektronischgelddiensten, geen van de met de leiding of de exploitatie van het betalingsdienstenbedrijf belaste natuurlijke personen veroordeeld is wegens strafbare feiten in verband met het witwassen van geld, terrorismefinanciering of andere financiële misdrijven.

Voor de toepassing van deze alinea, punt a), is de beoordeling of de grens is overschreden gebaseerd op het in het programma van werkzaamheden begrote totale bedrag aan betalingstransacties, tenzij de bevoegde autoriteiten een aanpassing van dat programma hebben verlangd.

Wanneer een betalingsinstelling die elektronischgelddiensten aanbiedt ook een betalingsdienst of een van de in artikel 10 bedoelde werkzaamheden aanbiedt en het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren bekend is, staan de bevoegde autoriteiten deze betalingsinstelling toe om punt b) van de eerste alinea toe te passen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de elektronischgelddiensten te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd. Wanneer een betalingsinstelling haar activiteiten niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt dit vereiste beoordeeld op basis van het geraamde uitstaande bedrag aan elektronisch geld als vermeld in haar programma van werkzaamheden, rekening houdend met alle aanpassingen van dit plan die de bevoegde autoriteiten hebben verlangd.

De lidstaten kunnen eveneens bepalen dat de toekenning van de facultatieve vrijstellingen afhankelijk is van een bijkomende voorwaarde, te weten een maximale opslagcapaciteit op het betaalinstrument of de betaalrekening van de consument waar het elektronisch geld is opgeslagen.

Een natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vrijstelling op grond van lid 1, eerste alinea, punt b), is verleend, mag enkel in overeenstemming met lid 1, eerste alinea, punt a), betalingsdiensten aanbieden die geen verband houden met elektronischgelddiensten.

2. De lidstaten schrijven voor dat een natuurlijke of rechtspersoon die is vrijgesteld van de toepassing van de in lid 1 bedoelde procedures en voorwaarden zich moet registreren bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst. De lidstaten bepalen aan de hand van de in artikel 3, lid 3, punten a) tot en met s), vermelde elementen van welke documentatie een dergelijk registratieverzoek vergezeld moet gaan.

3. De lidstaten verlangen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 2 dat hij zijn hoofdkantoor of vestigingsplaats heeft in de lidstaat waar hij zijn werkzaamheden daadwerkelijk ontplooit.

4. De personen die zijn vrijgesteld van de toepassing van de in lid 1 bedoelde procedures en voorwaarden worden behandeld als betalingsinstellingen. Artikel 13, lid 6, en de artikelen 30 tot en met 32 zijn niet van toepassing op die personen.

5. De lidstaten kunnen bepalen dat een natuurlijke of rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 2 alleen sommige van de in artikel 10 opgesomde activiteiten mag ontplooien.

6. De personen die zijn vrijgesteld van de toepassing van de in lid 1 bedoelde procedures en voorwaarden stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van elke verandering in hun situatie die relevant is voor de in dat lid gespecificeerde voorwaarden en brengen ten minste jaarlijks op een door de bevoegde autoriteiten vastgelegde datum verslag uit over het volgende:

a) het gemiddelde van de totale waarde van de betalingstransacties van de voorafgaande twaalf maanden wanneer zij betalingsdiensten aanbieden;

b) het gemiddeld uitstaand elektronisch geld wanneer zij elektronischgelddiensten aanbieden.

7. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen in kwestie, wanneer aan de in de leden 1, 3 of 5 van dit artikel gestelde voorwaarden niet langer voldaan is, binnen dertig kalenderdagen een vergunning aanvragen volgens artikel 13. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten over voldoende bevoegdheden beschikken om na te gaan of dit artikel voortdurend wordt nageleefd.

8. De leden 1 tot en met 6 van dit artikel doen geen afbreuk aan Richtlijn (EU) 2015/849 of aan nationale wetgeving inzake de bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering.

Artikel 35

Kennisgeving en informatieverstrekking

Een lidstaat die besluit een vrijstelling als bedoeld in artikel 34 te verlenen, stelt de Commissie in kennis van al het volgende:

a) zijn besluit om een dergelijke vrijstelling te verlenen;

b) elke latere wijziging van deze vrijstelling;

c) het aantal betrokken natuurlijke en rechtspersonen;

d) jaarlijks de totale waarde van de betalingstransacties die op 31 december van elk kalenderjaar zijn verricht, als bedoeld in artikel 34, lid 1, punt a), en van het totale bedrag aan uitstaand elektronisch geld dat is uitgegeven, als bedoeld in artikel 34, lid 1, punt b).

Artikel 36

Aanbieders van rekeninginformatiediensten

1. Voor natuurlijke of rechtspersonen die uitsluitend de in bijlage I, punt 7, bedoelde betalingsdienst aanbieden, geldt geen vergunningsstelsel, maar zij moeten zich bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst registreren voordat zij hun werkzaamheden aanvangen.

2. Een dergelijk registratieverzoek gaat vergezeld van de in artikel 3, lid 3, punten a), b), e) tot en met h), j), l), n), p) en q), bedoelde gegevens en documentatie.

Voor de toepassing van de in artikel 3, lid 3, punten e), f) en l), bedoelde documentatie geeft de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert een beschrijving van de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van zijn gebruikers te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van de betalingsdienst te waarborgen zoals bedoeld in bijlage I, punt 7.

3. Ten aanzien van de in artikel 3, lid 3, punt j), bedoelde maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobeperking wordt aangegeven op welke wijze de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert een hoog niveau van digitale operationele weerbaarheid zal waarborgen overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) 2022/2554, met name met betrekking tot technische beveiliging en gegevensbescherming, waaronder voor de software en ICT-systemen die worden gebruikt door de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert of de ondernemingen waaraan hij zijn activiteiten geheel of gedeeltelijk uitbesteedt.

4. De lidstaten schrijven voor dat de in lid 1 bedoelde personen als voorwaarde voor hun registratie beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor de gebieden waarin zij diensten aanbieden, of over een andere vergelijkbare waarborg, en dat zij ervoor zorgen dat:

a) zij gedekt zijn voor hun aansprakelijkheid ten aanzien van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder of de betalingsdienstgebruiker als gevolg van niet-toegestane of frauduleuze toegang tot of niet-toegestaan of frauduleus gebruik van een betaalrekeninginformatiedienst;

b) zij gedekt zijn voor de waarde van een eventueel eigen risico of drempelbedrag van de verzekering of een vergelijkbare waarborg;

c) zij de dekking van de verzekering of de vergelijkbare waarborg op continue basis monitoren.

5. De afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk I zijn niet van toepassing op de personen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde diensten verlenen. Afdeling 3 van hoofdstuk I is van toepassing op de personen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde diensten verlenen, met uitzondering van artikel 25, lid 3.

Als alternatief voor de aansluiting bij een beroepsaansprakelijkheidsverzekering zoals vereist in de leden 3 en 4, beschikken de in lid 1 bedoelde ondernemingen over een aanvangskapitaal van 50 000 EUR dat na aanvang van hun werkzaamheden als betalingsinstelling onverwijld kan worden vervangen door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

6. De in lid 1 van dit artikel bedoelde personen worden behandeld als betalingsinstellingen.

Artikel 37

Diensten waarbij in detailhandelszaken zonder aankoop contant geld wordt verstrekt

1. De lidstaten verlenen natuurlijke of rechtspersonen die onafhankelijk van een aankoop contant geld ter beschikking stellen in detailhandelszaken, een vrijstelling van de toepassing van deze richtlijn mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a) de dienst wordt ter plaatse verleend door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van zijn gewone activiteiten goederen of diensten aanbiedt;

b) het verstrekte contante bedrag bedraagt niet meer dan 50 EUR per opname.

2. Dit artikel laat Richtlijn (EU) 2015/849 of andere relevante Unie- of nationale wetgeving ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering onverlet.

Artikel 38

Geldopnamediensten die worden aangeboden door exploitanten van geldautomaten die geen betaalrekeningen beheren

1. Natuurlijke of rechtspersonen die geldopnamediensten aanbieden zoals bedoeld in bijlage I, punt 1, en die geen betaalrekeningen beheren en geen andere in bijlage I bedoelde betalingsdiensten verlenen, vallen niet onder de vergunningsplicht, maar registreren zich bij een bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst voordat zij van start gaan met hun werkzaamheden.

2. De in lid 1 bedoelde registratie gaat vergezeld van de in artikel 3, lid 3, punten a), b), e) tot en met h), j), l), n), p) en q), bedoelde gegevens en documentatie.

Voor de toepassing van de in artikel 3, lid 3, punten e), f) en l), bedoelde documentatie geeft de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert een beschrijving van de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van zijn gebruikers te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van de betalingsdienst te waarborgen zoals bedoeld in punt 1 van bijlage I.

Ten aanzien van de in artikel 3, lid 3, punt j), bedoelde maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobeperking wordt aangegeven op welke wijze de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert een hoog niveau van digitale operationele weerbaarheid zal waarborgen overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) 2022/2554, met name met betrekking tot technische beveiliging en gegevensbescherming, waaronder voor de software en ICT-systemen die worden gebruikt door de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert of de ondernemingen waaraan hij zijn activiteiten geheel of gedeeltelijk uitbesteedt.

3. De afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 1 zijn niet van toepassing op de personen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde diensten verlenen. Afdeling 3 van hoofdstuk 1 is van toepassing op de personen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde diensten verlenen, met uitzondering van artikel 25, lid 3.

4. De personen die de in lid 1 bedoelde diensten aanbieden, worden behandeld als betalingsinstellingen.


Artikel 39

Kennisgevingsplicht

1. De lidstaten schrijven voor dat dienstverleners die één van de of beide in artikel 2, lid 1, punten j), i) en ii), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] bedoelde activiteiten verrichten waarvoor de totale waarde aan tijdens de voorgaande twaalf maanden uitgevoerde betalingstransacties 1 miljoen EUR overschrijdt, de bevoegde autoriteiten in kennis stellen van de aangeboden diensten, waarbij wordt gespecificeerd uit hoofde van welke uitsluiting als bedoeld in artikel 2, lid 1, punten j), i) en ii), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] de activiteit geacht wordt te zijn verricht.

Op grond van deze kennisgeving neemt de bevoegde autoriteit een naar behoren met redenen omkleed besluit op basis van de in artikel 2, lid 1, punt j), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] bedoelde criteria, indien de activiteit niet als beperkt netwerk kan worden aangemerkt, en stelt zij de dienstaanbieder daarvan in kennis.

2. De lidstaten schrijven voor dat de dienstaanbieders die een activiteit als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt j), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten], verrichten, de bevoegde autoriteiten een kennisgeving sturen en de bevoegde autoriteiten jaarlijks een auditadvies verstrekken waaruit blijkt dat de activiteit wordt verricht met inachtneming van de in artikel 2, lid 1, punt j), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] vastgestelde maximumbedragen.

3. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten aan de EBA meedelen van welke diensten hun overeenkomstig lid 1 kennis is gegeven, met opgave van de uitsluiting uit hoofde waarvan de activiteit wordt verricht.

4. De beschrijving van de activiteit waarvan uit hoofde van de leden 2 en 3 kennis is gegeven, wordt openbaar gemaakt in de in de artikelen 17 en 18 bedoelde registers.

TITEL III

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN TECHNISCHE REGULERINGSNORMEN

Artikel 40

Gedelegeerde handelingen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 41 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 5, artikel 34, lid 1, en artikel 37 vermelde bedragen te actualiseren teneinde rekening te houden met inflatie.

Artikel 41

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 40 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

3. De in artikel 40 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5. Een overeenkomstig artikel 40 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. De termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 42

Volledige harmonisatie

1. Onverminderd artikel 6, lid 3, en artikel 34, kunnen de lidstaten, in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, geen andere bepalingen handhaven of vaststellen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat.

2. Een lidstaat die gebruikmaakt van de in artikel 6, lid 3, of artikel 34 bedoelde mogelijkheden stelt de Commissie daarvan in kennis, alsook van eventuele latere wijzigingen. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar voor het publiek via een website of op een andere gemakkelijk toegankelijke wijze.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsdienstaanbieders niet ten nadele van betalingsdienstgebruikers afwijken van de bepalingen van nationaal recht ter omzetting van deze richtlijn, tenzij laatstgenoemde bepalingen daarin uitdrukkelijk voorzien. Betalingsdienstaanbieders mogen evenwel besluiten betalingsdienstgebruikers gunstiger voorwaarden te bieden.

Artikel 43

Evaluatieclausule

1. Uiterlijk op [OP please insert the date = 5 years after entry into force of this Directive] dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, de ECB en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing en het effect van deze richtlijn, en met name over:

a) de adequaatheid van het toepassingsgebied van deze richtlijn, met name met het oog op een mogelijke uitbreiding ervan naar bepaalde diensten, waaronder de exploitatie van betalingssystemen en het verlenen van technische diensten, met inbegrip van de verwerking of de exploitatie van digitale portemonnees, die niet onder het toepassingsgebied vallen;

b) het effect van de herziening van Richtlijn 2014/49/EU op de bescherming van de geldmiddelen van cliënten door betalingsinstellingen.

De Commissie dient, in voorkomend geval, samen met haar verslag een wetgevingsvoorstel in.

2. Uiterlijk op [OP please insert the date = three years after the date of application of the PSR] dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, de ECB en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over het toepassingsgebied van deze richtlijn, met name met betrekking tot betalingssystemen, betalingsschema’s en technische dienstverleners. De Commissie dient, in voorkomend geval, samen met dat verslag een wetgevingsvoorstel in.


Artikel 44

Overgangsbepalingen

1. De lidstaten bieden betalingsinstellingen die uiterlijk op [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive ] een vergunning hebben gekregen overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn (EU) 2015/2366, de mogelijkheid om de betalingsdiensten waarvoor zij een vergunning hebben gekregen verder aan te bieden en uit te voeren zonder dat zij een vergunning hoeven aan te vragen overeenkomstig artikel 3 van deze richtlijn en zonder dat zij hoeven te voldoen aan de overige bepalingen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen tot [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive ].

De lidstaten verplichten dergelijke betalingsinstellingen zoals bedoeld in de eerste alinea ertoe de bevoegde autoriteiten alle gegevens te verstrekken die de bevoegde autoriteiten in staat stelt om uiterlijk op [P OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive] een van de volgende elementen kunnen beoordelen:

a) of die betalingsinstellingen voldoen aan titel II en, zo niet, welke maatregelen moeten worden genomen om naleving te waarborgen;

b) of de vergunning moet worden ingetrokken.

Aan betalingsinstellingen als bedoeld in de eerste alinea die na verificatie door de bevoegde autoriteiten aan titel II blijken te voldoen, wordt overeenkomstig artikel 13 van deze richtlijn een vergunning als betalingsinstelling verleend, en zij worden opgenomen in de in de artikelen 17 en 18 bedoelde registers. Wanneer die betalingsinstellingen uiterlijk op [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive ] niet aan de eisen van titel II van deze richtlijn voldoen, wordt het hun verboden om betalingsdiensten aan te bieden.

2. De lidstaten kunnen bepalen dat de in lid 1 bedoelde betalingsinstellingen automatisch een vergunning krijgen en in het in artikel 17 bedoelde register worden opgenomen indien de bevoegde autoriteiten over bewijs beschikken dat die betalingsinstellingen reeds voldoen aan de artikelen 3 en 13. De bevoegde autoriteiten informeren de betrokken betalingsinstellingen over een dergelijke automatische vergunning voordat de vergunning wordt verleend.

3. De lidstaten bieden natuurlijke of rechtspersonen aan wie uiterlijk op [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] een vrijstelling uit hoofde van artikel 32 van Richtlijn (EU) 2015/2366 is verleend en die betalingsdiensten verleenden als bedoeld in bijlage I bij die richtlijn, de mogelijkheid om een van de volgende acties te ondernemen:

a) die diensten te blijven verlenen in de betrokken lidstaat tot [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive];

b) een vrijstelling te verkrijgen op grond van artikel 34 van deze richtlijn, of

c) te voldoen aan de andere bepalingen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen.

Indien een in de eerste alinea bedoelde persoon niet uiterlijk op [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] een vergunning of vrijstelling uit hoofde van deze richtlijn heeft gekregen, is het hem verboden betalingsdiensten aan te bieden.

4. De lidstaten kunnen natuurlijke of rechtspersonen aan wie een vrijstelling uit hoofde van artikel 32 van Richtlijn (EU) 2015/2366 is verleend een vrijstelling uit hoofde van artikel 34 van deze richtlijn verlenen en deze personen in de in de artikelen 17 en 18 van deze richtlijn bedoelde registers inschrijven wanneer de bevoegde autoriteiten over bewijs beschikken dat aan de eisen van artikel 34 van deze richtlijn is voldaan. De bevoegde autoriteiten stellen de desbetreffende betalingsinstellingen daarvan in kennis.

Artikel 45

Overgangsbepaling – op grond van Richtlijn 2009/110/EG vergunde instellingen voor elektronisch geld

1. De lidstaten bieden in artikel 2, punt 1 van Richtlijn 2009/110/EG gedefinieerde instellingen voor elektronisch geld die vóór [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] overeenkomstig het nationale recht tot omzetting van Richtlijn 2009/110/EG hun werkzaamheden als instellingen voor elektronisch geld hebben aangevangen in de lidstaat waar hun hoofdkantoor zich bevindt overeenkomstig het nationale recht tot omzetting van Richtlijn 2009/110/EG, de mogelijkheid om deze werkzaamheden in de desbetreffende lidstaat of een andere lidstaat voort te zetten, zonder dat zij een vergunning uit hoofde van artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of hoeven te voldoen aan de overige bepalingen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen.

2. De lidstaten verplichten de in lid 1 bedoelde instellingen voor elektronisch geld ertoe de bevoegde autoriteiten alle informatie te verstrekken die deze bevoegde autoriteiten nodig hebben om uiterlijk op [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive] te beoordelen of die instellingen voor elektronisch geld voldoen aan deze richtlijn. Wanneer uit een dergelijke beoordeling blijkt dat die instellingen voor elektronisch geld niet voldoen aan die vereisten, besluiten de bevoegde autoriteiten welke maatregelen moeten worden genomen om de naleving te waarborgen, of om de vergunning in te trekken.

Instellingen voor elektronisch geld als bedoeld in de eerste alinea die na verificatie door de bevoegde autoriteiten aan titel II blijken te voldoen, krijgen overeenkomstig artikel 13 van deze richtlijn een vergunning als betalingsinstelling en worden opgenomen in de in de artikelen 17 en 18 bedoelde registers. Wanneer die instellingen voor elektronisch geld uiterlijk op [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive] niet aan de eisen van titel II voldoen, wordt het hun verboden om elektronischgelddiensten te verlenen.

3. De lidstaten kunnen toestaan dat instellingen voor elektronisch geld als bedoeld in lid 1 automatisch een vergunning als betalingsinstelling krijgen en worden opgenomen in het in artikel 17 bedoelde register wanneer de bevoegde autoriteiten over bewijs beschikken dat de desbetreffende instellingen voor elektronisch geld voldoen aan deze richtlijn. De bevoegde autoriteiten stellen de betrokken instellingen voor elektronisch geld daarvan in kennis voordat die automatische vergunning wordt verleend.

4. De lidstaten bieden rechtspersonen die vóór [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] hun werkzaamheden overeenkomstig het nationale recht tot omzetting van artikel 9 van Richtlijn 2009/110/EG hebben aangevangen, de mogelijkheid om deze werkzaamheden in de desbetreffende lidstaat voort te zetten in overeenstemming met die richtlijn tot [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive], zonder dat zij een vergunning uit hoofde van artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of hoeven te voldoen aan de overige bepalingen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen. De in lid 1 bedoelde instellingen voor elektronisch geld die in die periode geen vergunning of vrijstelling in de zin van artikel 34 van deze richtlijn hebben gekregen, wordt het verboden om elektronischgelddiensten te verlenen.

Artikel 46

Wijzigingen van Richtlijn 98/26/EG


Artikel 2 van Richtlijn 98/26/EG wordt als volgt gewijzigd:

(1) punt b) wordt vervangen door:

“b) “instelling”: een van de volgende:

– een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad*;

– een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1 van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad**, met uitsluiting van de instellingen bedoeld in artikel 2, lid 1, van die richtlijn;

– een overheidsinstantie of onderneming met overheidsgarantie;

– een onderneming met hoofdkantoor buiten de Unie waarvan de werkzaamheden overeenstemmen met die van kredietinstellingen of beleggingsondernemingen in de Unie [zoals omschreven in het eerste en tweede streepje],

die deelneemt aan een systeem en verantwoordelijkheid draagt voor het nakomen van de financiële verplichtingen die ontstaan uit overboekingsopdrachten binnen dat systeem;

– een betalingsinstelling als omschreven in artikel 2, punt 4, van Richtlijn XXX [PSD3], met uitzondering van betalingsinstellingen waaraan een vrijstelling op grond van de artikelen 34, 36 en 38 van die richtlijn is verleend,

die deelneemt aan een systeem dat behelst dat overboekingsopdrachten worden uitgevoerd in de zin van punt i), eerste streepje, en die de verantwoordelijkheid draagt voor het nakomen van de financiële verplichtingen die voortvloeien uit overboekingsopdrachten binnen dat systeem.

Indien een systeem volgens de nationale wetgeving onder toezicht staat en uitsluitend overboekingsopdrachten als bedoeld in punt i), tweede streepje, uitvoert, alsmede de uit dergelijke opdrachten voortvloeiende betalingen, kunnen de lidstaten bepalen dat ondernemingen die in dat systeem deelnemen en verantwoordelijkheid dragen voor het nakomen van de financiële verplichtingen die ontstaan uit overboekingsopdrachten binnen dat systeem, beschouwd kunnen worden als instellingen, op voorwaarde dat ten minste drie andere deelnemers aan dat systeem onder de in de eerste alinea genoemde categorieën vallen en dat zulks in het licht van het systeemrisico noodzakelijk is; ”;

(2) punt f) wordt vervangen door:

“f) “deelnemer”: een instelling, een centrale tegenpartij, een afwikkelende instantie, een clearinginstelling, een betalingssysteemexploitant of een clearinglid van een CTP waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 648/2012.

Naar gelang van de regels van het systeem kan eenzelfde deelnemer optreden als centrale tegenpartij, afwikkelende instantie of clearing house of alle of een deel van deze taken uitvoeren.

Een lidstaat kan een indirecte deelnemer voor de toepassing van deze richtlijn beschouwen als een deelnemer wanneer dat in het licht van het systeemrisico gerechtvaardigd is, hetgeen echter niets afdoet aan de verantwoordelijkheid van de deelnemer met behulp waarvan de indirecte deelnemer overboekingsopdrachten aan het systeem doorgeeft;”.

Artikel 47

Wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828

In bijlage I bij Richtlijn (EU) 2020/1828 wordt het volgende punt toegevoegd:

“(68) Verordening (EU) 20../….van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de toegang tot financiële gegevens en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010, (EU) nr. 1095/2010 en (EU) 2022/2554 (PB L [...], [...........], [blz. ..]).”

Artikel 48

Intrekking

Richtlijn (EU) 2015/2366 wordt ingetrokken met ingang [OP please insert the date = 18 months after entry into force of this Directive ].

Richtlijn 2009/110/EG wordt ingetrokken met ingang [OP please insert the date = 18 months after entry into force of this Directive ].

Alle verwijzingen naar Richtlijn (EU) 2015/2366 en naar Richtlijn 2009/110/EG in rechtshandelingen die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn of Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III bij deze richtlijn.

Artikel 49

Omzetting

1. De lidstaten stellen uiterlijk op [OP please insert the date = 18 months after of entry into force of this Directive ], en binnen [OP please insert the date = 6 months after entry into force of this Directive ] voor artikel 46 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast en maken deze bekend om te voldoen aan deze richtlijn. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

2. Zij passen die bepalingen toe vanaf [OP please insert the date = 18 months after entry into force of this Directive] en vanaf [OP please insert the date = 6 months after entry into force of this Directive ] voor artikel 46.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 50

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 51

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.