Artikelen bij COM(2023)88 - Wijziging van Verordening (EU) 2019/1242 wat betreft de aanscherping van de CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en de integratie van rapporteringsverplichtingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1
Wijziging van Verordening (EU) 2019/1242

Verordening (EU) 2019/1242 wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 1 wordt vervangen door:

“Artikel 1

Onderwerp en doel

1. Bij deze verordening worden CO2-emissieprestatievoorschriften voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen vastgesteld, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in Verordening (EU) 2018/84218 vastgestelde doelstelling van de Unie om haar broeikasgasemissies te verlagen en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs19, en om een goede werking van de interne markt te waarborgen.

2. Bij deze verordening worden de vereisten vastgesteld voor het rapporteren van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die in de Unie worden geregistreerd.”.

2) Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

“1. Deze verordening is van toepassing op nieuwe voertuigen van de volgende categorieën waarvoor overeenkomstig Verordening (EU) 2018/858 een typegoedkeuring of een individuele goedkeuring is verleend of waarvoor overeenkomstig artikel 2, lid 3, van die verordening geen typegoedkeuring vereist is:

a) M2 en M3;

b) N1, indien de voertuigen niet onder Verordening (EU) 2019/631 vallen, N2 en N3;

c) O3 en O4.

Voor de toepassing van deze verordening worden die voertuigen zware bedrijfsvoertuigen genoemd. De in de punten a) en b) bedoelde voertuigen worden gemotoriseerde zware bedrijfsvoertuigen genoemd.

De in deze verordening aangehaalde voertuigcategorieën hebben betrekking op de voertuigcategorieën als gedefinieerd in artikel 4 van en bijlage I bij Verordening (EU) 2018/858.”;

b) lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i) de eerste alinea wordt vervangen door:

“2. De in lid 1 bedoelde voertuigen worden voor de toepassing van deze verordening beschouwd als nieuwe zware bedrijfsvoertuigen in een bepaalde rapporteringsperiode indien zij in die periode voor het eerst in de Unie worden geregistreerd en niet eerder buiten de Unie geregistreerd zijn.”;

ii) de volgende alinea wordt toegevoegd:

“Lid 1 is niet van toepassing op voertuigen die voor het eerst zijn geregistreerd voor een periode van ten hoogste één maand en die uitsluitend zijn geregistreerd met het oog op overbrenging naar een land buiten de Unie.”;

c) de volgende leden 4, 5 en 6 worden toegevoegd:

“4. Onverminderd artikel 2, lid 3, van Verordening (EU) 2017/2400 gelden de CO2-emissiedoelstellingen van artikel 3 bis van deze verordening niet voor goedgekeurde voertuigen die onder artikel 2, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2018/858 vallen, tenzij de fabrikant ervoor kiest die voertuigen mee te tellen in de berekening van zijn specifieke CO2-emissies en -doelstellingen bij het rapporteren van het voertuig overeenkomstig deel B van bijlage IV bij deze verordening.

5. De CO2-emissiedoelstellingen van artikel 3 bis gelden niet voor andere voertuigen dan de in lid 4 bedoelde voertuigen die zijn geregistreerd voor gebruik door de burgerbescherming, de brandweer of de ordehandhavingsdiensten of bij dringende medische zorgverlening, indien een lidstaat dat in het registratie- en rapporteringsproces aangeeft, waarbij in de overeenkomstig deel A van bijlage IV gerapporteerde gegevens wordt bevestigd dat het doel van het voertuig niet in gelijke mate door een emissievrij voertuig kan worden bereikt en het dus in het openbaar belang is om een voertuig met een verbrandingsmotor te registreren om dat doel te bereiken.

6. De rapporteringsverplichtingen van de artikelen 13 bis tot en met 13 septies zijn ook van toepassing op voertuigen waarvoor de CO2-emissiedoelstellingen overeenkomstig de leden 4 en 5 van dit artikel niet gelden.”.

3) Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a) punt 1 wordt vervangen door:

“1. “referentiewaarden van de CO2-emissies”: het overeenkomstig punt 3 van bijlage I bepaalde gemiddelde van de specifieke CO2-emissies in de referentieperiode van alle nieuwe zware bedrijfsvoertuigen in elke subgroep voertuigen;”;

b) de volgende punten 3 bis en 3 ter worden ingevoegd:

“3 bis. “rapporteringsperiode”: de periode van 1 juli van een bepaald jaar tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar;

3 ter. “referentieperiode”: de rapporteringsperiode voor een bepaald jaar ten aanzien waarvan de wettelijke reductieverplichtingen voor een bepaalde subgroep voertuigen in deze verordening zijn gespecificeerd;”;

c) punt 5 wordt vervangen door:

“5. “specifieke CO2-emissiedoelstelling”: de CO2-emissiedoelstelling van een individuele fabrikant die ieder jaar overeenkomstig punt 4 van bijlage I voor de voorgaande rapporteringsperiode wordt vastgesteld;”;

d) punt 9 wordt vervangen door:

“9. “werkvoertuig”: een zwaar bedrijfsvoertuig dat bestemd is om voor specifieke taken te worden gebruikt en dat volgens de door de lidstaten gerapporteerde informatie in zijn conformiteitscertificaat aan de criteria van punt 1.2 van bijlage I voldoet;”;

e) punt 10 wordt geschrapt;

f) de volgende punten 10 bis en 10 ter worden ingevoegd:

“10 bis. “rapporteur”: een entiteit die verantwoordelijk is voor het rapporteren van informatie aan de Commissie;

10 ter. “bepaling voor een zwaar bedrijfsvoertuig”: de bepaling van de CO2-emissies of de inputparameters van een zwaar bedrijfsvoertuig overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2017/2400, of de beoordeling van de prestaties ervan met betrekking tot de invloed op de CO2-emissies en het brandstofverbruik overeenkomstig artikel 8 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1362 van de Commissie;”;

g) punt 11 wordt vervangen door:

“11. “emissievrij voertuig”: de volgende voertuigen:

a) een gemotoriseerd zwaar bedrijfsvoertuig met CO2-emissies van maximaal 5 g/(t∙km) of 5 g/(p∙km), als bepaald overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2017/2400;

b) een gemotoriseerd zwaar motorvoertuig dat aan de voorwaarden van punt 1.1.4 van bijlage I bij deze verordening voldoet, indien overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2400 geen CO2-emissies zijn bepaald;

c) een aanhangwagen die is uitgerust met een voorziening waarmee de aandrijving ervan actief wordt ondersteund en die geen verbrandingsmotor heeft of een verbrandingsmotor heeft die minder dan 5 g CO2/kWh uitstoot, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad en de uitvoeringsmaatregelen uit hoofde daarvan of VN/ECE-Reglement nr. 49;”;

h) punt 12 wordt vervangen door:

“12. “emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig”: een zwaar bedrijfsvoertuig dat geen emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig is, met specifieke CO2-emissies die minder dan de helft bedragen van de gemiddelde referentie-CO2-emissies van alle voertuigen in de subgroep voertuigen waartoe het zware bedrijfsvoertuig behoort, zoals bepaald overeenkomstig punt 2.3.4 van bijlage I;”;

i) de volgende punten 16 tot en met 23 worden ingevoegd:

“16. “primair voertuig van een zwaar bedrijfsvoertuig”: een primair voertuig als gedefinieerd in artikel 3, punt 22, van Verordening (EU) 2017/2400, waaraan voor simulatiedoeleinden een generieke carrosserie wordt toegewezen die overeenkomt met de werkelijk carrosserie van het zware bedrijfsvoertuig wat betreft de configuratie van de vloer (hoog/laag) en de verdiepingen (enkel of dubbel) en eventuele andere parameters;

17. “voltooid voertuig”: een voltooid voertuig als gedefinieerd in artikel 3, punt 26, van Verordening (EU) 2018/858;

18. “compleet voertuig”: een compleet voertuig als gedefinieerd in artikel 3, punt 27, van Verordening (EU) 2018/858;

19. “terreinvoertuig”: een terreinvoertuig als gedefinieerd in deel A, punt 2.1, van bijlage I bij Verordening (EU) 2018/858;

20. “voertuig voor speciale doeleinden”: een voertuig voor speciale doeleinden als gedefinieerd in artikel 3, punt 31, van Verordening (EU) 2018/858;

21. “terreinvoertuig voor speciale doeleinden”: een terreinvoertuig voor speciale doeleinden als gedefinieerd in deel A, punt 2.3.1, van bijlage I bij Verordening (EU) 2018/858;

22. “conformiteitscertificaat”: een certificaat van overeenstemming als gedefinieerd in artikel 3, punt 5, van Verordening (EU) 2018/858;

23. “overheidsopdracht”, in het kader van openbare aanbestedingsprocedures, tenzij anders bepaald: zowel een overheidsopdracht als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/24/EU, “opdrachten” als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2014/25/EU, als “concessies” als gedefinieerd in artikel 5, punt 1, van Richtlijn 2014/23/EU.”;

j) de volgende alinea wordt toegevoegd:

“Voor de toepassing van deze verordening wordt onder “een groep van onderling verbonden fabrikanten” verstaan: een fabrikant en de met hem verbonden ondernemingen.

Onder “verbonden onderneming” wordt verstaan:

a) ondernemingen waarin de fabrikant direct of indirect:

i) de bevoegdheid heeft om meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen, of

ii) de bevoegdheid heeft om meer dan de helft van de leden te benoemen van de raad van toezicht, de beheerraad of de organen die de onderneming juridisch vertegenwoordigen, of

iii) het recht heeft de zaken van de onderneming te beheren;

b) ondernemingen die direct of indirect de in punt a) bedoelde rechten of bevoegdheden over de fabrikant hebben;

c) ondernemingen waarin een onderneming als bedoeld in punt b) direct of indirect de in punt a) bedoelde rechten of bevoegdheden heeft;

d) ondernemingen waarin de fabrikant samen met een of meer van de in de punten a), b) en punt c) bedoelde ondernemingen, of waarin twee of meer van de in de punten a), b) en c) bedoelde ondernemingen samen de in punt a) bedoelde rechten of bevoegdheden hebben;

e) ondernemingen waarbij de in punt a) bedoelde rechten of bevoegdheden gezamenlijk in handen zijn van de fabrikant of een of meer van de in de punten a) tot en met d) bedoelde met hem verbonden ondernemingen en een of meer derde partijen.”.

4) De volgende artikelen 3 bis tot en met 3 quater worden ingevoegd:

“Artikel 3 bis
CO2-emissiedoelstellingen

1. De gemiddelde CO2-emissies van het wagenpark van nieuwe gemotoriseerde zware bedrijfsvoertuigen van de Unie, met uitzondering van voertuigen voor speciale doeleinden, terreinvoertuigen, terreinvoertuigen voor speciale doeleinden en werkvoertuigen, worden verminderd met de volgende percentages ten opzichte van de gemiddelde CO2-emissies in de rapporteringsperiode van het jaar 2019:

a) voor de subgroepen voertuigen 4-UD, 4-RD, 4-LH, 5-RD, 5-LH, 9-RD, 9-LH, 10-RD en 10-LH met 15 % voor de rapporteringsperioden van de jaren 2025 tot en met 2029;

b) voor alle subgroepen voertuigen met 45 % voor de rapporteringsperioden van de jaren 2030 tot en met 2034;

c) voor alle subgroepen voertuigen met 65 % voor de rapporteringsperioden van de jaren 2035 tot en met 2039;

d) voor alle subgroepen voertuigen met 90 % voor de rapporteringsperioden van 2040 en de jaren daarna.

2. De subgroepen voertuigen dragen overeenkomstig punt 4.3 van bijlage I bij tot die CO2-emissiedoelstellingen.

3. De CO2-emissies van het wagenpark van nieuwe aanhangwagens van de Unie worden verbeterd overeenkomstig punt 4.3 van bijlage I.


Artikel 3 ter
Doelstelling voor emissievrije stadsbussen

1. Voor de in punt 4.2 van bijlage I bedoelde voertuigen, houden fabrikanten zich aan het minimumaandeel emissievrije voertuigen in hun wagenpark van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen, zoals vastgesteld in punt 4.3 van bijlage I. Voor nieuwe stadsbussen is het aandeel emissievrije voertuigen vanaf de rapporteringsperiode van het jaar 2030 100 %.

2. De lidstaten kunnen besluiten een beperkt deel van de in elke rapporteringsperiode geregistreerde stadsbussen vrij te stellen van de verplichting van dit artikel door aan te tonen dat het doel van het voertuig vanwege de sociaal-economische kosten en baten op een specifiek terrein of onder specifieke weersomstandigheden niet in gelijke mate door een emissievrij voertuig kan worden bereikt en het dus in het openbaar belang is om voor het bereiken van dat doel een niet-emissievrij voertuig te registreren.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het maximumaandeel voertuigen dat een lidstaat kan vrijstellen te bepalen en te bepalen welke sociaal-economische kosten en baten van het gebruik van een voertuig op een specifiek terrein of onder specifieke weersomstandigheden een in de voorgaande alinea bedoelde vrijstelling rechtvaardigen.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen om te voorzien in gemeenschappelijke technische specificaties voor het gebruik van de in dit artikel bedoelde voertuigen, met inbegrip van normen inzake:

a) de technische en open interoperabiliteit tussen de oplaad- en tankinfrastructuur en de voertuigen, wat fysieke verbindingen en de uitwisseling van communicatie betreft;

b) het veilig en beveiligd delen en gebruiken van de gegenereerde gegevens.

Artikel 3 -  quater Openbare aanbestedingsprocedures

1. Aanbestedende diensten of instanties baseren de gunning van overheidsopdrachten voor de aankoop of het gebruik van in artikel 3 ter bedoelde voertuigen op de meest voordelige inschrijving, met inbegrip van de beste prijs-kwaliteitverhouding en de bijdrage van de inschrijving tot de leveringszekerheid, in overeenstemming met het toepasselijke internationale recht.

2. De bijdrage van de inschrijving aan de leveringszekerheid wordt onder meer beoordeeld op basis van:

a) het aandeel van de producten of inschrijvingen uit derde landen, als bepaald overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad;

b) de invoering door derde landen van een beperkende of verstorende maatregel ten aanzien van dergelijke voertuigen of van de technische en open interoperabiliteit tussen de oplaad- en tankinfrastructuur en de voertuigen;

c) de beschikbaarheid van essentiële reserveonderdelen voor de werking van de apparatuur waarop de aanbesteding betrekking heeft;

d) een verbintenis van de inschrijver dat eventuele wijzigingen in diens toeleveringsketen tijdens de uitvoering van de opdracht geen nadelige gevolgen zullen hebben voor de uitvoering van de opdracht;

e) een certificaat of documentatie waaruit blijkt dat de organisatie van de toeleveringsketen van de inschrijver deze in staat stelt aan de vereiste inzake leveringszekerheid te voldoen.

3. Overeenkomstig artikel 3 ter wordt aan de bijdrage van de inschrijver aan de leveringszekerheid in de gunningscriteria een gewicht van 15 tot 40 % toegekend. ”.


5) In artikel 4, eerste alinea, wordt punt a) vervangen door:

“a) de gerapporteerde gegevens over nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant die in de voorgaande rapporteringsperiode zijn geregistreerd, en”.

6) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

“1. Vanaf 1 juli 2020 en in elke daaropvolgende rapporteringsperiode tot en met de rapporteringsperoiode van het jaar 2029 bepaalt de Commissie voor elke fabrikant de factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen voor de voorgaande rapporteringsperiode.

In de factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen wordt rekening gehouden met het aantal emissievrije en emissiearme zware bedrijfsvoertuigen in het wagenpark van de fabrikant en met en de CO2-emissies daarvan.”;

b) lid 3 wordt vervangen door:

“3. Voor de rapporteringsperioden van 2025 tot en met 2029 wordt de factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen bepaald op basis van een benchmark van 2 % overeenkomstig punt 2.3.2 van bijlage I.”;

c) lid 4 wordt vervangen door:

“4. De factor voor emissievrije en emissiearme voertuigen kan de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant met maximaal 3 % verlagen. De bijdrage tot die factor van emissievrije voertuigen van categorie N die niet tot de subgroepen voertuigen 4-UD, 4-RD, 4-LH, 5-RD, 5-LH, 9-RD, 9-LH, 10-RD of 10-LH behoren, kan de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant met maximaal 1,5 % verlagen.”.

7) Artikel 6 wordt vervangen door:

“Artikel 6

Specifieke CO2-emissiedoelstellingen van een fabrikant

Voor de rapporteringsperiode van het jaar 2025 en voor elke daaropvolgende rapporteringsperiode bepaalt de Commissie voor elke fabrikant een specifieke CO2-emissiedoelstelling voor de voorgaande rapporteringsperiode. Die doelstelling wordt bepaald overeenkomstig punt 4.1 van bijlage I.”.

8) De volgende artikelen 6 bis en 6 ter worden ingevoegd:

“Artikel 6 bis
Overdracht van voertuigen tussen fabrikanten

1. Voor de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van fabrikanten overeenkomstig artikel 4 en punt 2.2 van bijlage I mogen afzonderlijke voertuigen worden overgedragen tussen fabrikanten, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) voor alle overdrachten moet de aanvraag door de overdragende en de ontvangende fabrikant samen worden ingediend;

b) voor de overdracht van andere voertuigen dan emissievrije voertuigen moeten de overdragende en de ontvangende fabrikant tot een groep van onderling verbonden fabrikanten behoren;

c) voor overdrachten van emissievrije voertuigen tussen fabrikanten die niet tot een groep van onderling verbonden fabrikanten behoren mag het aantal emissievrije voertuigen dat aan een fabrikant wordt overgedragen niet meer bedragen dan 5 % van alle nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van die fabrikant die in een bepaalde rapporteringsperiode zijn geregistreerd.

De fabrikanten delen de overdrachtsverzoeken mee aan de Commissie door middel van de door de Commissie verstrekte elektronische hulpmiddelen.

2. Indien de Commissie van oordeel is dat aan de voorwaarden voor overdracht is voldaan, neemt zij het overgedragen voertuig niet in aanmerking voor de berekening van de relevante waarden voor de overdragende fabrikant, maar neemt zij dat voertuig in aanmerking voor de berekening van de relevante waarden voor de ontvangende fabrikant.

Artikel 6 -  ter Vrijstelling voor fabrikanten die weinig voertuigen produceren

1. Indien er in een bepaalde rapporteringsperiode minder dan honderd nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van een fabrikant zijn geregistreerd, worden de gemiddelde specifieke CO2-emissies als bedoeld in artikel 4 en punt 2.7 van bijlage I en de specifieke CO2-emissiedoelstellingen als bedoeld in artikel 6 en punt 4.1 van bijlage I voor die rapporteringsperiode vastgesteld op “0”.

2. De waarden van de gemiddelde specifieke CO2-emissies en de specifieke CO2-emissies voor de desbetreffende fabrikanten en rapporteringsperioden worden niet opgenomen in de publicatie als bedoeld in artikel 11.

3. De in lid 1 bedoelde vrijstelling wordt in een bepaalde rapporteringsperiode niet toegepast in een van de volgende gevallen:

a) op verzoek van de fabrikant;

b) indien de fabrikant verzoekt om een overdracht van voertuigen overeenkomstig artikel 6 bis;

c) indien de fabrikant deel uitmaakt van een groep van onderling verbonden fabrikanten die samen in die rapporteringsperiode meer dan honderd voertuigen hebben geregistreerd, of is verbonden met een andere fabrikant waarvoor de in lid 1 bedoelde vrijstelling niet geldt.

4. Fabrikanten die deel uitmaken van een groep als bedoeld in lid 3, punt c), stellen de Commissie ervan in kennis indien zij in een bepaalde rapporteringsperiode minder dan honderd voertuigen hebben geregistreerd.

5. Fabrikanten waarop de in lid 1 bedoelde vrijstelling niet van toepassing is, stellen de Commissie in elke rapporteringsperiode in kennis van alle met hen verbonden ondernemingen die aan de voorwaarden voor de in lid 1 bedoelde vrijstelling voldoen.

6. De fabrikanten voorzien de Commissie van de nodige informatie door middel van de door de Commissie verstrekte elektronische hulpmiddelen.”.

9) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1, eerste alinea, wordt de inleidende zin vervangen door:

“Om te bepalen of een fabrikant zijn specifieke CO2-emissiedoelstellingen in de rapporteringsperioden van de jaren 2025 tot en met 2039 heeft nageleefd, wordt rekening gehouden met zijn emissiekredieten en -schulden, bepaald overeenkomstig punt 5 van bijlage I, die overeenkomen met het aantal nieuwe zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant in een rapporteringsperiode, vermenigvuldigd met:”;

b) in lid 1, tweede alinea, wordt “2029” vervangen door “2039”;

c) in lid 1 wordt de derde alinea vervangen door:

“De emissieschulden worden in de rapporteringsperioden van de jaren 2025 tot en met 2039 verworven. De totale schuld van een fabrikant mag echter niet meer bedragen dan 5 % van de specifieke CO2-emissiedoelstelling van de fabrikant, vermenigvuldigd met het aantal zware bedrijfsvoertuigen van de fabrikant in die periode (“emissieschuldlimiet”).”;

d) in lid 1 wordt de vierde alinea vervangen door:

“De in de rapporteringsperioden van de jaren 2025 tot en met 2039 verworven emissiekredieten en -schulden worden, indien van toepassing, van de ene rapporteringsperiode op de andere overgedragen. Eventuele resterende emissieschulden worden echter weggewerkt in de rapporteringsperioden van de jaren 2029, 2034 en 2039.”;

e) lid 2 wordt vervangen door:

“2. Het CO2-emissiereductietraject wordt voor elke fabrikant overeenkomstig punt 5.1 van bijlage I bepaald op basis van de volgende lineaire trajecten:

a) tussen de referentie-CO2-emissies en de CO2-emissiedoelstellingen voor de rapporteringsperiode van het jaar 2025 of 2030: overeenkomstig artikel 3 bis, lid 1, punten a) en b);

b) tussen de CO2-emissiedoelstelling voor de rapporteringsperiode van het jaar 2025 en de CO2-emissiedoelstelling voor de rapporteringsperiode van het jaar 2030: overeenkomstig artikel 3 bis, lid 1, punt b);

c) tussen de CO2-emissiedoelstelling voor de rapporteringsperiode van het jaar 2030 en de CO2-emissiedoelstelling voor de rapporteringsperiode van het jaar 2035: overeenkomstig artikel 3 bis, lid 1, punt c), en

d) tussen de CO2-emissiedoelstelling voor de rapporteringsperiode van het jaar 2035 en de CO2-emissiedoelstelling voor de rapporteringsperiode van het jaar 2040: overeenkomstig artikel 3 bis, lid 1, punt d).”.

10) De volgende artikelen 7 bis en 7 ter worden ingevoegd:

Artikel 7 bis
Toeschrijving van voertuigen aan een fabrikant

Bij de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van artikel 4 en de specifieke CO2-emissiedoelstellingen van artikel 6 worden de in een bepaalde rapporteringsperiode geregistreerde voertuigen toegeschreven aan de volgende fabrikanten:

a) voertuigen van categorie N aan de voertuigfabrikant als gedefinieerd in artikel 3, punt 4a, van Verordening (EU) 2017/2400;

b) voertuigen van categorie M aan de primairevoertuigfabrikant als gedefinieerd in artikel 3, punt 29, van Verordening (EU) 2017/2400;

c) voertuigen van categorie O aan de voertuigfabrikant als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1362.

Artikel 7 -  ter Berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van voertuigen van categorie M

Voor voertuigen van categorie M geldt het volgende:

a) voor de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant in een subgroep, wordt een nieuw zwaar bedrijfsvoertuig van categorie M in aanmerking genomen met zijn specifieke CO2-emissies als compleet of voltooid voertuig in punt 2.2.2 van bijlage I, en wordt het niet in aanmerking genomen in punt 2.2.3 van bijlage I;

b) op verzoek van de in artikel 7 bis, punt b), bedoelde fabrikant en onder de voorwaarden van lid 3 wordt een nieuw zwaar bedrijfsvoertuig van categorie M echter in aanmerking genomen met de specifieke CO2-emissies van zijn primaire voertuig in punt 2.2.3 van bijlage I, en niet in aanmerking genomen in punt 2.2.2 van bijlage I;

c) een in punt b) bedoeld verzoek voor een nieuw zwaar bedrijfsvoertuig van categorie M is niet ontvankelijk indien de in artikel 7 bis, punt b), bedoelde fabrikant en de in artikel 3, punt 4a, van Verordening (EU) 2017/2400 bedoelde fabrikant van zijn complete of voltooide voertuig, onderling verbonden ondernemingen of dezelfde juridische entiteit zijn. Door een dergelijk verzoek te doen, verklaart de fabrikant dat aan deze voorwaarde is voldaan en dat hij aan de Commissie op verzoek ondersteunende informatie verstrekt;

d) de Commissie stelt, daarbij ondersteund door het Europees Milieuagentschap (EEA), de hulpmiddelen en procedurele richtsnoeren die fabrikanten nodig hebben om de in punt b) bedoelde verzoeken te doen tijdig in elektronische vorm beschikbaar.”.

11) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1, punt a), wordt “van 2025 tot 2029” vervangen door “vanaf 2025”;

b) lid 1, punt b), wordt geschrapt;

c) lid 2 wordt vervangen door:

“2. Een fabrikant wordt in de volgende gevallen geacht overtollige CO2-emissies te hebben:

a) wanneer in een of meer rapporteringsperioden van de jaren 2025 tot en met 2028, 2030 tot en met 2033 en 2035 tot en met 2038 de som van de emissieschulden verminderd met de som van de emissiekredieten hoger is dan de in artikel 7, lid 1, derde alinea, bedoelde emissieschuldlimiet;

b) wanneer in de rapporteringsperiode van de jaren 2029, 2034, 2039 en 2040 de som van de emissieschulden verminderd met de som van de emissiekredieten positief is;

c) wanneer vanaf de rapporteringsperiode van het jaar 2041 de gemiddelde specifieke CO2-emissies van de fabrikant hoger zijn dan zijn specifieke CO2-emissiedoelstelling.”.

12) Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

“1. Typegoedkeuringsinstanties en fabrikanten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de volgende afwijkingen van de gerapporteerde gegevens:

a) indien de CO2-emissiewaarden van zware bedrijfsvoertuigen tijdens het gebruik, gemeten bij overeenkomstig de procedure van artikel 13 van deze verordening uitgevoerde verificaties, afwijken van de waarden die zijn vermeld in conformiteitscertificaten of het klanteninformatiedossier als bedoeld in artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) 2017/2400;

b) indien fouten zijn vastgesteld als gevolg van foutieve inputgegevens of andere oorzaken bij het bepalen van de CO2-waarde;

c) indien fouten zijn vastgesteld bij de uitvoering van de CO2-monitoring en -rapportage;

d) alle andere afwijkingen dan de in de punten a), b) en c) genoemde afwijkingen.”;

b) lid 2 wordt vervangen door:

“2. De Commissie houdt bij de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant en van de referentie-CO2-emissies rekening met de in lid 1 bedoelde afwijkingen en overweegt de uit hoofde van artikel 11 vastgestelde besluiten dienovereenkomstig te wijzigen. De Commissie is niet verplicht afwijkingen in aanmerking te nemen indien de herberekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant of de referentie-CO2-emissies resulteren in een afwijking van minder dan 0,1 %.”.

13) Artikel 10 wordt vervangen door:

“Artikel 10
Beoordeling van de referentiewaarden van de CO2-emissies

1. Om te waarborgen dat de referentiewaarden van CO2-emissies van subgroepen voertuigen waarvoor een referentieperiode van het jaar 2024 of later overeenkomstig punt 3.2 van bijlage I als referentieperiode geldt robuust en representatief zijn, beoordeelt de Commissie de toepassing van de voorwaarden waaronder de referentiewaarden van de CO2-emissies werden bepaald, en bepaalt zij of deze emissies op oneigenlijke wijze zijn verhoogd, en indien dit het geval is op welke manier zij moeten worden gecorrigeerd.

2. Indien de Commissie concludeert dat alle of een deel van de referentie-emissies moeten worden gecorrigeerd, stelt zij overeenkomstig de in artikel 16, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure een uitvoeringshandeling vast waarbij die correcties worden aangebracht.”.

14) Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De lijst die uiterlijk op 30 april van het jaar na het jaar waarin een referentieperiode afloopt, moet worden bekendgemaakt, bevat de in die referentieperiode bepaalde referentie-CO2-emissies.”;

b) lid 2 wordt vervangen door:

“2. De Commissie wijzigt de uit hoofde van lid 1 vastgestelde uitvoeringshandelingen als volgt:

a) indien de in Verordening (EG) nr. 595/2009 bedoelde typegoedkeuringsprocedures worden gewijzigd en dit geen zodanige wijziging betreft van de waarden inzake de belasting en het aantal passagiers die worden gebruikt om de CO2-emissies te bepalen dat de CO2-emissies van de overeenkomstig dit lid gespecificeerde representatieve voertuigen met meer dan 5 g CO2/km toe- of afnemen:

i) worden de aangepaste referentie-emissies berekend overeenkomstig bijlage II, punt 1;

ii) worden de nieuwe waarden gepubliceerd als aanvulling op de voorgaande waarden, waarbij wordt aangegeven in welke rapporteringsperiode de waarden voor het eerst van toepassing zijn;

b) indien de bijlagen overeenkomstig artikel 14, lid 1, punten a) tot en met f), zijn gewijzigd:

i) worden de eerder bekendgemaakte referentie-CO2-emissies herberekend overeenkomstig bijlage I, rekening houdend met de parameters die overeenkomstig een van de punten a) tot en met f) van artikel 14, lid 1, zijn gewijzigd;

ii) wordt de herberekende reeks referentie-CO2-emissies bekendgemaakt en vervangt deze de vorige reeks referentie-emissies met ingang van de rapporteringsperiode waarin de gewijzigde parameters overeenkomstig een van de punten a) tot en met f) van artikel 14, lid 1, voor het eerst van toepassing zijn.”;

c) het volgende lid wordt toegevoegd:

“3. In geval van wijzigingen van de typegoedkeuringsprocedures als bedoeld in lid 2, punt a), wordt in de wijzigingsuitvoeringshandeling een methode gespecificeerd of vastgesteld om een of meer representatieve voertuigen van een subgroep voertuigen aan te wijzen op basis waarvan de in lid 2, punt a), bedoelde aanpassing wordt bepaald, met inbegrip van de statistische wegingen en de waarden voor de belasting en het aantal passagiers die moeten worden gebruikt om de CO2-emissies te bepalen, en rekening houdend met de krachtens deze verordening gerapporteerde monitoringgegevens en de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2017/2400 vermelde technische kenmerken van de voertuigen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.”.

15) Aan artikel 13, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:

“Indien de gegevens in de klanteninformatiedossiers, de conformiteitscertificaten en de afzonderlijke typegoedkeuringscertificaten niet overeenkomstig Verordening (EU) 2018/858 kunnen worden gecorrigeerd, geeft de verantwoordelijke typegoedkeuringsinstantie een correctieverklaring af met de gecorrigeerde gegevens en zendt zij die verklaring toe aan de Commissie en de betrokken partijen.”.

16) De volgende artikelen 13 bis tot en met 13 septies worden ingevoegd:

“Artikel 13 bis
Monitoring en rapportering door de lidstaten

1. Met ingang van de rapporteringsperiode van het jaar [PB: gelieve jaar in te voegen: indien deze verordening vóór 1 juli in werking treedt, het jaar voorafgaand aan het jaar van inwerkingtreding van de verordening; indien de inwerkingtreding na 30 juni in werking treedt, het volgende jaar] monitoren de lidstaten de in deel A van bijlage IV vermelde gegevens in verband met nieuwe zware bedrijfsvoertuigen die voor het eerst in de Unie worden geregistreerd.

Met ingang van 2020 rapporteren de bevoegde autoriteiten van de lidstaten elk jaar uiterlijk op 30 september de gegevens van de vorige rapporteringsperiode van 1 juli tot en met 30 juni aan de Commissie, volgens de in bijlage V beschreven rapporteringsprocedure.

2. De bevoegde instanties die belast zijn met het monitoren en rapporteren van gegevens in overeenstemming met deze verordening, zijn de instanties die door de lidstaten zijn aangewezen overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EU) 2019/631.

3. De verplichting van dit artikel geldt voor voertuigen die zijn ontworpen en gebouwd of aangepast voor gebruik door de burgerbescherming, de brandweer of de ordehandhavingsdiensten, tenzij zij uit hoofde van andere bepalingen zijn vrijgesteld.

4. De verplichting van dit artikel geldt voor voertuigen die zijn geregistreerd voor gebruik door de burgerbescherming, de brandweer of de ordehandhavingsdiensten en bij dringende medische zorgverlening en voor voertuigen die zijn geregistreerd voor gebruik door de strijdkrachten, ongeacht of zij van artikel 3 bis zijn vrijgesteld, tenzij zij uit hoofde van andere bepalingen zijn vrijgesteld.

Artikel 13 ter
Rapportering door fabrikanten of andere entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de bepaling van de CO2-emissies van een zwaar bedrijfsvoertuig

1. Fabrikanten of andere entiteiten die verantwoordelijk zijn de bepaling van een zwaar bedrijfsvoertuig en voor wie de verplichtingen van artikel 9 van Verordening (EU) 2017/2400 of artikel 8 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1362 gelden, rapporteren de gegevens van het nieuwe zware bedrijfsvoertuig overeenkomstig de bepalingen van deel B van bijlage IV.

Uiterlijk op 30 september van elk jaar rapporteren zij die gegevens voor elk nieuw zwaar bedrijfsvoertuig overeenkomstig de rapporteringsprocedure van bijlage V aan de Commissie, met een datum van bepaling of beoordeling die valt binnen de rapporteringsperiode die eindigt op 30 juni.

Dit lid is niet van toepassing op fabrikanten of andere entiteiten die overeenkomstig artikel 6 ter zijn vrijgesteld.

2. Fabrikanten of andere entiteiten in de zin van lid 1 wijzen een contactpunt aan voor de rapportering van gegevens overeenkomstig deze verordening.

3. De rapporteringsverplichting uit hoofde van artikel 13 bis, leden 3 en 4, geldt voor fabrikanten en andere entiteiten in de zin van lid 1.

Artikel 13 quater
Centraal register voor gegevens over zware bedrijfsvoertuigen

1. De Commissie houdt een centraal register (hierna “het register” genoemd) bij voor de overeenkomstig de artikelen 13 bis en 13 ter gerapporteerde gegevens van zware bedrijfsvoertuigen.

Het register is openbaar toegankelijk, met uitzondering van de in bijlage V, punt 3.2.2, vermelde gegevens.

De waarde van gegevensvermelding 23 van deel B, punt 2, van bijlage IV wordt openbaar gemaakt in de vorm van een schaal als gespecificeerd in deel C van bijlage IV.

2. Het register wordt namens de Commissie beheerd door het EEA.

Artikel 13 quinquies
Monitoring van de resultaten van controletests op de weg

1. De Commissie monitort indien beschikbaar de resultaten van tests op de weg die in het kader van Verordening (EG) nr. 595/2009 zijn uitgevoerd ter verificatie van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen.

2. De Commissie is bevoegd deze verordening bij een overeenkomstig artikel 17 vastgestelde gedelegeerde handeling aan te vullen met de gegevens die de bevoegde instanties van de lidstaten voor de toepassing van lid 1 van dit artikel moeten rapporteren.

Artikel 13 sexies
Kwaliteit van de gegevens

1. De bevoegde instanties en de fabrikanten zijn verantwoordelijk voor de juistheid en de kwaliteit van de gegevens die zij overeenkomstig de artikelen 13 bis en 13 ter rapporteren. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van eventuele fouten in de gerapporteerde gegevens.

2. De Commissie verifieert zelf de kwaliteit van de overeenkomstig de artikelen 13 bis en 13 ter gerapporteerde gegevens.

3. Wanneer de Commissie op fouten in de gegevens wordt gewezen of als gevolg van haar eigen verificatie discrepanties in de dataset vaststelt, neemt zij waar passend de nodige maatregelen om de gegevens in het in artikel 13 quater vermelde register te corrigeren.

4. De Commissie kan de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde verificatie- en correctiemaatregelen bij uitvoeringshandeling bepalen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 16 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 13 septies
Administratieve boetes

1. De Commissie kan een administratieve boete opleggen indien:

a) zij constateert dat de door de fabrikant krachtens artikel 5 van deze verordening gerapporteerde gegevens afwijken van de gegevens van het gegevensdossier van de fabrikant of het op grond van Verordening (EG) nr. 595/2009 afgegeven typegoedkeuringscertificaat, en de afwijking het gevolg is van opzet of ernstige nalatigheid;

b) de gegevens niet binnen de overeenkomstig artikel 5, lid 1, toepasselijke termijn worden ingediend en de vertraging niet naar behoren te verantwoorden is.

Voor het verifiëren van de in punt a) bedoelde gegevens pleegt de Commissie overleg met de bevoegde goedkeuringsinstanties.

De administratieve boetes zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend en bedragen niet meer dan 30 000 EUR per zwaar bedrijfsvoertuig waarop de afwijkende of vertraagde gegevens als bedoeld in de punten a) en b) betrekking hebben.

2. In aanvulling op deze verordening stelt de Commissie overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast op basis van de in lid 3 van dit artikel vastgelegde beginselen teneinde de procedure en de methoden voor de berekening en de inning van de lid 1 van dit artikel bedoelde boetes vast te stellen.

3. De in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen zijn in overeenstemming met de volgende beginselen:

a) de door de Commissie vastgestelde procedure eerbiedigt het recht op behoorlijk bestuur, en met name het recht om te worden gehoord en het recht op toegang tot het dossier, zulks met inachtneming van de legitieme belangen inzake vertrouwelijkheid en het handelsgeheim;

b) bij het berekenen van de passende administratieve boete baseert de Commissie zich op de beginselen van doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikking, en houdt zij in voorkomend geval rekening met de ernst en gevolgen van de afwijking of vertraging, het aantal bij de afwijkende of vertraagde gegevens betrokken zware bedrijfsvoertuigen, de goede trouw van de fabrikant, de mate van zorgvuldigheid en medewerking van de fabrikant, de herhaling, frequentie of duur van de afwijking of de vertraging, en eerdere sancties die aan dezelfde fabrikant zijn opgelegd;

c) administratieve boetes worden zonder onnodige vertraging geïnd door betalingstermijnen vast te stellen en in voorkomend geval te voorzien in de mogelijkheid om betalingen in verschillende termijnen en fasen op te splitsen.

4. De bedragen van de administratieve boetes worden beschouwd als ontvangsten voor de algemene begroting van de Unie.”.

17) Artikel 14 wordt vervangen door:

“Artikel 14
Wijziging van de bijlagen

1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de volgende elementen van bijlage I, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, de ontwikkeling van de goederenlogistiek, de nodige aanpassingen naar aanleiding van de toepassing van deze verordening en wijzigingen van de onderliggende typegoedkeuringswetgeving, met name de Verordeningen (EU) 2018/858 en (EU) 595/2009:

a) de criteria voor de definitie van subgroepen voertuigen in punt 1.1;

b) de criteria voor de definitie van werkvoertuigen in punt 1.2;

c) de criteria voor de operationele bereiken van verschillende aandrijftechnologieën in punt 1.3;

d) de lijst van missieprofielen in punt 1.4;

e) het gewicht van missieprofielen in punt 2.1;

f) de belasting, het aantal passagiers, de massa van de passagiers, de technisch toelaatbare maximale belasting, het technisch toelaatbare maximumaantal passagiers en de vrachtvolumes van de subgroepen voertuigen sg in punt 2.5;

g) de in tabel 2.6 vermelde waarden voor de jaarlijks afgelegde afstand.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de volgende elementen van bijlage IV:

a) de gegevensvereisten van de delen A en B, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, de nodige aanpassingen naar aanleiding van de toepassing van deze verordening en wijzigingen van de onderliggende typegoedkeuringswetgeving, met name de Verordeningen (EU) 2018/858 en (EU) 595/2009;

b) de schalen in deel C, om deze te actualiseren of aan te passen, teneinde rekening te houden met veranderingen in het ontwerp van zware bedrijfsvoertuigen en ervoor te zorgen dat de schalen geschikt blijven voor informatie- en vergelijkbaarheidsdoeleinden.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de volgende elementen van bijlage V:

a) afstemming van de monitoring- en rapporteringsprocedure van bijlage V op de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van deze verordening, en aanpassing van die procedure aan de technische vooruitgang;

b) wijziging van punt 3.2 door toevoeging van gegevens die nieuw aan het register zijn toegevoegd.”.

18) Artikel 15 wordt vervangen door:

“Artikel 15
Evaluatie

In 2028 verricht de Commissie een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met het resultaat van deze evaluatie.

Het verslag gaat zo nodig vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening.”.

19) Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 2 wordt de eerste zin vervangen door:

“De in artikel 3 ter, artikel 11, lid 2, artikel 13, lid 4, tweede alinea, artikel 13 quater, lid 3, artikel 13 quinquies, lid 2, artikel 13 sexies, lid 4, artikel 13 septies, lid 2, en artikel 14, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie overgedragen voor een termijn van vijf jaar met ingang van [PB: gelieve de datum van inwerkingtreding van deze verordening in te voegen].”;

b) in lid 3 wordt de eerste zin vervangen door:

“Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 2, artikel 13, lid 4, tweede alinea, artikel 13 quater, lid 3, artikel 13 quinquies, lid 2, artikel 13 sexies, lid 4, artikel 13 septies, lid 2, en artikel 14, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken.”;

c) in lid 6 wordt “artikel 11, lid 2, artikel 13, lid 4, tweede alinea, en artikel 14, lid 1” vervangen door: “artikel 11, lid 2, artikel 13, lid 4, tweede alinea, artikel 13 quater, lid 3, artikel 13 quinquies, lid 2, artikel 13 septies, lid 2, en artikel 14, lid 1”.

20) De bijlagen I, II en III bij Verordening (EU) 2019/1242 worden vervangen door de tekst in bijlage I bij deze verordening.

21) De tekst in bijlage II bij deze verordening wordt toegevoegd als de bijlagen IV, V en VI bij Verordening (EU) 2019/1242.

Artikel 2
Intrekking van Verordening (EU) 2018/956

Verordening (EU) 2018/956 wordt ingetrokken met ingang van [PB: gelieve de datum van toepassing in te voegen].

Verwijzingen naar Verordening (EU) 2018/956 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI bij deze verordening.

Artikel 3
Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli [PB: gelieve kalenderjaar in te voegen = jaar van de eerste 1 juli na de inwerkingtreding van deze handeling].

Verordening (EU) 2019/1242, in de op 30 juni [PB: gelieve kalenderjaar in te voegen = jaar van de eerste 1 juli na de inwerkingtreding van deze handeling] toepasselijke versie, en Verordening (EU) 2018/956, in de op 30 juni [PB: gelieve kalenderjaar in te voegen = jaar van de eerste 1 juli na de inwerkingtreding van deze handeling] toepasselijke versie, blijven echter van toepassing voor rapporteringsperioden voorafgaand aan [PB: gelieve datum in te voegen = datum van toepassing].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.