Artikelen bij COM(2022)339 - Raadsstandpunt inzake aanpassing van Verordening 805/2004 m.b.t. toepassen van de regelgevingsprocedure met toetsing aan artikel 290 VwEU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 11.7.2022

COM(2022) 339 final

2016/0399(COD)


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

overeenkomstig artikel 294, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

over het

standpunt van de Raad over de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 805/2004 wat betreft de toepassing van de regelgevingsprocedure met toetsing teneinde deze aan te passen aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie


2016/0399 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

overeenkomstig artikel 294, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

over het

standpunt van de Raad over de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 805/2004 wat betreft de toepassing van de regelgevingsprocedure met toetsing teneinde deze aan te passen aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

1. Achtergrond

Indiening voorstel bij het Europees Parlement en de Raad
(document COM(2016) 798 final – 2016/0399 COD):
13 maart 2017
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing:17 april 2019
Vaststelling van het standpunt van de Raad:28 juni 2022

2. Doel van het voorstel van de Commissie

Dit voorstel beoogt de aanpassing aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de EU van drie handelingen 1 op het gebied van justitie die nog steeds verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing.

3. Opmerkingen over het standpunt van de Raad

Het standpunt dat de Raad in eerste lezing heeft goedgekeurd, komt volledig overeen met het akkoord dat op technisch niveau is bereikt en is bevestigd in een e-mail van 8 juni 2022 tussen de diensten van het Europees Parlement en van de Raad, en dat door de Commissie werd gefaciliteerd. Trialogen werden niet noodzakelijk geacht. De voornaamste punten van dit akkoord houden het volgende in:

–Hoewel het oorspronkelijke voorstel van de Commissie op drie handelingen betrekking had, ziet de compromistekst uitsluitend op de aanpassing van Verordening (EG) nr. 805/2004. De twee andere handelingen, Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad 2 en Verordening (EG) nr. 1393/2007 3 , zijn inmiddels ingetrokken en komen derhalve in de definitieve overeengekomen tekst niet voor.

–De overwegingen 1 en 2 over de wijzigingen die bij het Verdrag van Lissabon zijn ingevoerd met betrekking tot handelingen die de Commissie kan vaststellen, zijn in overeenstemming gebracht met de overwegingen van Verordening (EU) 2019/1243 4 .

–Er zijn twee overwegingen voorgesteld om de toepasselijkheid van de verordening met betrekking tot respectievelijk Denemarken en Ierland te verduidelijken.

–De enige bepaling in Verordening (EG) nr. 805/2004 die voorziet in het gebruik van de regelgevingsprocedure met toetsing zal worden afgestemd op gedelegeerde handelingen, zoals de Commissie had voorgesteld.

–De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor verlengbare perioden van vijf jaar, in combinatie met de verplichting voor de Commissie om negen maanden voor het verstrijken van elke termijn verslag uit te brengen over de wijze waarop zij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De Commissie had oorspronkelijk een bevoegdheidsdelegatie met een onbepaalde looptijd voorgesteld, maar de beperking van de duur is in overeenstemming met hetgeen is overeengekomen voor veel andere op elkaar afgestemde bevoegdheidsdelegaties, onder meer voor de twee andere dossiers die in het Commissievoorstel waren opgenomen en die inmiddels zijn ingetrokken en vervangen door andere handelingen.

De Commissie steunt het op technisch niveau bereikte akkoord.

4. Conclusie

De Commissie gaat akkoord met het standpunt van de Raad.


(1) Twee van de drie handelingen zijn inmiddels vervangen door andere handelingen; zie punt 3 hieronder.
(2) Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1), zoals vervangen door Verordening (EU) 2020/1783 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (bewijsverkrijging) (herschikking) (PB L 405 van 2.12.2020, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79), zoals vervangen door Verordening (EU) 2020/1784 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken) (PB L 405 van 2.12.2020, blz. 40).
(4) Deze verordening past 64 handelingen aan waarvan de aanpassing werd voorgesteld in COM(2016) 799.