Artikelen bij COM(2019)282 - Toepassing van hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2015/847 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 19.6.2019

COM(2019) 282 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de toepassing van hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2015/847 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie


I.Inleiding


Verordening (EU) 2015/847 1 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie (hierna 'de verordening') en Richtlijn (EU) 2015/849 2 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering ("de antiwitwasrichtlijn") vormen samen een gemoderniseerd regelgevingskader om misbruik op de financiële markt te bestrijden door de veiligheid en integriteit van deze markt te waarborgen en de hoogste normen voor de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering te bevorderen (Anti-Money Laundering/Countering Terrorist Financing – AML/CFT).


De belangrijkste doelstelling van de verordening is om geldovermakingen transparanter te maken en zo witwassen en terrorismefinanciering beter te helpen voorkomen, opsporen en onderzoeken. Hiertoe legt de verordening aan betalingsdienstaanbieders een reeks verplichtingen op met betrekking tot de bij geldovermakingen te voegen informatie over de betalers en begunstigden. Nationale toezichthoudende autoriteiten zijn op hun beurt verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de toepasselijke bepalingen van de verordening door de betalingsdienstaanbieders.


Dit wordt geregeld in hoofdstuk IV van de verordening, dat een reeks bepalingen bevat inzake sancties en toezicht. Op grond van dit hoofdstuk moeten de lidstaten een regeling invoeren met administratieve sancties en maatregelen die van toepassing zijn op inbreuken op de verordening, zodat zowel natuurlijke personen als rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld. Daarnaast bevat dit hoofdstuk een opsomming van specifieke inbreuken waarvoor sancties moeten kunnen worden opgelegd. Het verplicht de nationale toezichthoudende autoriteiten bovendien om de sancties en maatregelen die zij opleggen bekend te maken, en voorziet in criteria voor de vaststelling van passende sancties. Hoofdstuk IV vereist ook dat er een effectief kader wordt ingesteld voor het melden van inbreuken en het toezicht op de naleving van de verordening.


Artikel 22, lid 2, van de verordening luidt als volgt: "Nadat de lidstaten overeenkomstig artikel 17, lid 3, de Commissie en het gemengd comité van de ESA's in kennis hebben gesteld van de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorschriften, legt de Commissie verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van hoofdstuk IV, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende gevallen."


Dit verslag is opgesteld met het oog op de toepassing van artikel 22, lid 2. In het eerste deel van het verslag wordt de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk IV van de verordening door de lidstaten beschreven. Er wordt nadruk gelegd op belangrijke horizontale aspecten van de uitvoering die in meerdere lidstaten zijn geconstateerd 3 . Het tweede deel van het verslag geeft een overzicht van de sanctiemaatregelen van de verschillende nationale toezichthoudende autoriteiten. Bij het opstellen van dit verslag heeft de Europese Commissie ("de Commissie") gebruik gemaakt van de op grond van artikel 17, lid 3, van de verordening ingediende kennisgevingen van de lidstaten, van de beoordeling van deze kennisgevingen, en van de mondelinge en schriftelijke inbreng van de lidstaten in het kader van de deskundigengroep voor de preventie van witwassen en terrorismefinanciering.


II.Uitvoering van hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2015/847 inzake sancties en toezicht


A.Algemene opmerkingen


Deze verordening is bindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Wat hoofdstuk IV betreft, voorziet de verordening echter in de mogelijkheid dat bepaalde uitvoeringsmaatregelen door de lidstaten moeten worden genomen. Daarom moesten de lidstaten de Commissie uiterlijk op 26 juni 2017 in kennis stellen van hun nationale regelgeving inzake administratieve sancties en maatregelen die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening. De Commissie heeft op basis van haar beoordeling van de ontvangen kennisgevingen geconcludeerd dat de uitvoering van de toepasselijke bepalingen door de lidstaten over het geheel genomen bevredigend is. Toch heeft de beoordeling ook een aantal tekortkomingen aan het licht gebracht.


B.Beoordeling van de uitvoering van de afzonderlijke bepalingen van hoofdstuk IV


a)Artikel 17 – Administratieve sancties en maatregelen


Artikel 17, lid 1, van de verordening bepaalt dat de lidstaten voorschriften moeten vaststellen met betrekking tot doeltreffende, evenredige en afschrikkende 4 administratieve sancties en maatregelen die van toepassing zijn op inbreuken op de verordening, en ervoor moeten zorgen dat deze worden uitgevoerd. Dergelijke sancties en maatregelen moeten stroken met de sancties in het kader van de antiwitwasrichtlijn. De Commissie heeft vastgesteld dat bijna alle lidstaten het hoofddeel van deze bepaling correct hebben uitgevoerd. Verscheidene lidstaten hebben de tweede zin van artikel 17, lid 1, echter niet correct uitgevoerd: hun nationale wetgeving voorziet ofwel niet in een of meerdere sancties in het kader van de antiwitwasrichtlijn, of ze stelt ontoereikende niveaus vast voor de beschikbare geldboeten. Met betrekking tot dat laatste werd vastgesteld dat sommige sancties inconsistent zijn met de antiwitwasrichtlijn of niet afschrikkend genoeg zijn.


Artikel 17, lid 1, tweede alinea, bepaalt dat de lidstaten kunnen besluiten geen regels vast te stellen voor administratieve sancties en maatregelen voor inbreuken op de verordening waarop krachtens hun nationale recht reeds strafrechtelijke sancties staan. Slechts enkele lidstaten hebben gebruik gemaakt van deze optie.


Artikel 17, lid 2, bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat administratieve sancties of maatregelen kunnen worden opgelegd aan de leden van het bestuurslichaam en aan alle andere natuurlijke personen die verantwoordelijk zijn voor de inbreuk op een krachtens de verordening aan een betalingsdienstaanbieder opgelegde verplichting. Bijna alle lidstaten hebben deze bepaling correct uitgevoerd.


Overeenkomstig artikel 17, lid 4, moeten de nationale toezichthoudende autoriteiten bij de uitoefening van hun taken in het kader van de verordening beschikken over alle nodige toezichts- en onderzoeksbevoegdheden. De verordening bevat geen nadere details, maar om als doeltreffend te kunnen worden beschouwd, moeten de beschikbare toezichts- en onderzoeksbevoegdheden het recht omvatten om informatie of documenten op te vragen bij betalingsdienstaanbieders, om onderzoeken te starten, plaatselijke inspecties uit te voeren, enz. Bijna alle lidstaten hebben deze bepaling correct uitgevoerd.


De tweede zin van artikel 17, lid 4, bepaalt dat de toezichthoudende autoriteiten bij de uitvoering van hun handhavingstaken moeten samenwerken en hun optreden coördineren. Dat is gezien de vaak grensoverschrijdende aard van witwassen en terrorismefinanciering cruciaal. Helaas hebben verschillende lidstaten deze samenwerkingsverplichting niet correct uitgevoerd. Het merendeel van de lidstaten heeft ook geen gevolg gegeven aan de coördinatieplicht die door de verordening is ingesteld. Enkele lidstaten hebben helemaal geen uitvoeringsmaatregelen genomen op dit gebied.


Artikel 17, leden 5 en 6, heeft betrekking op de aansprakelijkheid van rechtspersonen voor inbreuken die staan opgesomd in artikel 18 van de verordening 5 . Artikel 17, lid 5, bepaalt in het bijzonder dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor inbreuken die tot hun voordeel gepleegd zijn door personen die binnen de rechtspersoon een leidende functie bekleden. De verordening bevat voorts een lijst van alternatieve criteria die het mogelijk maken om vast te stellen of een natuurlijke persoon een leidende functie bekleedt 6 . Artikel 17, lid 6, bepaalt dat de lidstaten eveneens ervoor moeten zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer, als gevolg van een gebrek aan toezicht of controle door een in lid 5 van dit artikel bedoelde persoon, een van de in artikel 18 bedoelde inbreuken tot het voordeel van die rechtspersoon kon worden gepleegd door een persoon die onder diens gezag staat. Wat beide punten betreft, werden talrijke gevallen van onjuiste uitvoering vastgesteld. Verschillende lidstaten hebben deze artikelen helemaal niet uitgevoerd en andere hebben dat niet correct gedaan.


Overeenkomstig artikel 17, lid 7, moeten de toezichthoudende autoriteiten hun sanctiebevoegdheden direct uitoefenen, of in samenwerking met andere autoriteiten, onder hun verantwoordelijkheid door middel van delegatie aan die andere autoriteiten, of middels een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties. Aan de hand van de kennisgevingen heeft de Commissie vastgesteld dat de toezichthoudende autoriteiten van bijna alle lidstaten hun sanctiebevoegdheden direct kunnen uitoefenen en dat een groot aantal van hen hiertoe ook kan samenwerken met andere autoriteiten.


b)Artikel 18 – Specifieke bepalingen


Artikel 18 bevat vier specifieke inbreuken op de verordening waarvoor sancties moeten worden opgelegd, met name:

(a)herhaald of stelselmatig verzuim van een betalingsdienstaanbieder om de vereiste informatie over de betaler of de begunstigde te vermelden;

(b)herhaald, stelselmatig of ernstig verzuim van een betalingsdienstaanbieder om informatie te bewaren;

(c)verzuim van een betalingsdienstaanbieder om doeltreffende, op risico gebaseerde procedures toe te passen;

(d)ernstig verzuim van een intermediaire dienstverlener om de in de verordening vastgestelde bepalingen na te leven op het gebied van de opsporing van ontbrekende informatie over betaler of begunstigde en op het gebied van geldovermakingen met ontbrekende informatie over betaler of begunstigde.

Artikel 18 bepaalt dat de administratieve sancties en maatregelen die op deze inbreuken van toepassing zijn ten minste die moeten omvatten welke vermeld staan in artikel 59, leden 2 en 3, van de antiwitwasrichtlijn. 7  


Veel lidstaten zijn bij de uitvoering van deze bepaling verder gegaan dan wat op grond van artikel 18 vereist was, en leggen niet alleen voor de in dit artikel opgenomen inbreuken, maar voor alle in de verordening bedoelde inbreuken sancties op. Toch werden er verschillende gevallen van onjuiste uitvoering vastgesteld. Bepaalde lidstaten hebben in hun nationale wetgeving een of meer administratieve sancties en maatregelen zoals vastgesteld in het toepasselijke artikel van de antiwitwasrichtlijn, niet opgenomen of hebben te lage geldboeten vastgelegd.


c)Artikel 21 – Melding van inbreuken


Artikel 21, lid 1, van de verordening bepaalt dat de lidstaten doeltreffende mechanismen moeten invoeren om de melding van inbreuken op de verordening aan de nationale toezichthoudende autoriteiten aan te moedigen. Deze mechanismen moeten ten minste die omvatten welke worden genoemd in artikel 61, lid 2, van de antiwitwasrichtlijn inzake meldingen en bescherming van werknemers, beschuldigde personen en andere relevante personen 8 . Uit de beoordeling is gebleken dat verscheidene lidstaten noch deze bepaling, noch het toepasselijke artikel van de antiwitwasrichtlijn hebben uitgevoerd. Enkele lidstaten hebben een of meerdere van de in de antiwitwasrichtlijn bedoelde mechanismen niet ingevoerd in hun nationale wetgeving.


Artikel 21, lid 2, van de verordening verplicht betalingsdienstaanbieders ertoe om in samenwerking met de nationale toezichthoudende autoriteiten passende interne kanalen voor het melden van inbreuken in te voeren. Deze interne meldingskanalen moeten beveiligd, onafhankelijk, specifiek en anoniem zijn. De meeste lidstaten hebben specifieke bepalingen vastgesteld om dit artikel uit te voeren, maar toch werden er verschillende gevallen van onjuiste uitvoering vastgesteld. In de nationale wetgeving van bepaalde lidstaten ontbreken namelijk een of meer van deze waarborgen.


d)Artikel 22 – Toezicht


Krachtens artikel 22, lid 1, van de verordening moeten de lidstaten van hun nationale toezichthoudende autoriteiten verlangen dat zij toezicht uitoefenen om te zorgen voor de naleving van de verordening en om een doeltreffende melding van inbreuken aan te moedigen. De uitvoering van deze bepaling is over het algemeen wel bevredigend, maar in de wetgeving van verschillende lidstaten is het toezicht op de naleving nog niet opgenomen in het takenpakket van nationale toezichthoudende autoriteiten. Bijna alle autoriteiten zorgen er dankzij hun onderzoeks- en sanctiebevoegdheden wel op doeltreffende wijze voor dat de verordening wordt nageleefd.


C.Vastgestelde horizontale uitvoeringsproblemen


Bij de beoordeling van de uitvoering van hoofdstuk IV van de verordening heeft de Commissie bepaalde horizontale problemen vastgesteld die in verschillende lidstaten voorkomen.


Om te beginnen legt de uitvoeringswetgeving van verscheidene lidstaten de bevoegde autoriteiten niet duidelijk op dat ze met hun tegenhangers in andere lidstaten moeten samenwerken, ook al voorziet de verordening wel expliciet in die verplichting. De nationale wetgeving van bepaalde lidstaten geeft de toezichthoudende autoriteiten het recht om samen te werken, maar legt die samenwerking niet op. Daarnaast hebben enkele lidstaten deze verplichting verkeerd uitgevoerd: op nationaal niveau in plaats van over de grenzen heen. Verschillende lidstaten hebben bovendien geen uitvoering gegeven aan het deel van de bepaling dat betrekking heeft op de verplichting voor de bevoegde autoriteiten om hun grensoverschrijdende zaken te coördineren.


Er zijn ook verschillende tekortkomingen in de aansprakelijkheidsregeling voor rechtspersonen vastgesteld. Een algemene regeling die het mogelijk maakt rechtspersonen aansprakelijk te stellen kan niet worden beschouwd als een conforme uitvoering van artikel 17, leden 5 en 6, van de verordening. De verordening bepaalt dat rechtspersonen in twee uitdrukkelijk omschreven gevallen aansprakelijk kunnen worden gesteld: 1) wanneer een inbreuk wordt gepleegd door een persoon die een leidende functie binnen een rechtspersoon bekleedt en 2) wanneer de inbreuk wordt gepleegd als gevolg van een gebrek aan toezicht door een persoon met een leidende functie. Voor een correcte uitvoering moet er een duidelijk verband worden gelegd tussen het gedrag van een natuurlijke persoon met een leidende functie en de aansprakelijkheid van een rechtspersoon. Bovendien beperken de uitvoeringsbepalingen van sommige lidstaten deze aansprakelijkheid tot een kleinere groep personen dan op grond van de verordening vereist is, door bv. te verwijzen naar 'personen in het management'.


Wat specifieke inbreuken betreft waarvoor sancties moeten worden opgelegd, voorziet de wetgeving van bepaalde lidstaten alleen in sancties voor inbreuken die herhaaldelijk, systematisch of ernstig zijn. Een dergelijke uitvoering wordt echter als onjuist en onvolledig beschouwd, aangezien zij geen rekening houdt met artikel 18, onder c), met betrekking tot 'verzuim van een betalingsdienstaanbieder om in strijd met de artikelen 8 of 12 doeltreffende, op risico gebaseerde procedures toe te passen'.


Verschillende lidstaten hebben geen mechanismen opgezet die de melding van inbreuken aan de nationale toezichthoudende autoriteiten aanmoedigen. Het merendeel van de vastgestelde tekortkomingen heeft betrekking op de passende bescherming van de beschuldigde persoon die wordt verleend op grond van artikel 61, lid 2, onder c), van de antiwitwasrichtlijn.


De nationale wetgeving van verschillende lidstaten waarborgt ook niet expliciet het veilige en onafhankelijke karakter van de interne kanalen voor de melding van inbreuken. Bovendien kan het vertrouwelijk maken van de melding op zich niet als een correcte uitvoering van de anonimiteitsvereiste worden beschouwd. Bescherming door vertrouwelijkheid is immers niet hetzelfde als bescherming door anonimiteit. Daarenboven bepaalt artikel 21, lid 2, dat de interne meldingskanalen 'in verhouding moeten staan tot de aard en de omvang van de betrokken betalingsdienstaanbieders', maar bepaalde lidstaten hebben geen criteria vastgesteld die rekening houden met deze beide factoren.


Ten slotte verplichten afzonderlijke bepalingen van de verordening de nationale toezichthoudende autoriteiten ertoe om enerzijds toezicht uit te oefenen op de naleving en anderzijds te beschikken over onderzoeks- en sanctiebevoegdheden. De verplichting inzake naleving/toezicht omvat ook proactief toezicht, zelfs wanneer er geen informatie beschikbaar is over mogelijke inbreuken. Daarom verschilt de reikwijdte van deze verplichting van de plicht om vermeende inbreuken te onderzoeken en sancties op te leggen voor werkelijke inbreuken. De nationale uitvoeringsbepalingen kunnen dus alleen als correct worden beschouwd als ze al deze elementen omvatten.


III.Toepassing van hoofdstuk IV van de verordening door de nationale toezichthoudende autoriteiten


Naast een beoordeling van de uitvoering van de toepasselijke bepalingen van hoofdstuk IV heeft de Commissie een analyse van de praktische toepassing van deze bepalingen verricht aan de hand van een gerichte vragenlijst voor de lidstaten en een mondelinge bespreking met hun experts ter zake in het kader van de deskundigengroep voor de preventie van witwassen en terrorismefinanciering. Zesentwintig lidstaten hebben hun antwoorden op deze vragenlijst ingediend 9


Negentien toezichthoudende autoriteiten hebben, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties en maatregelen, gemeld dat er geen sanctiebesluit is vastgesteld voor inbreuken op de verordening. Drie toezichthoudende autoriteiten beschikken niet over specifieke gegevens over de maatregelen die in het kader van de verordening zijn genomen.


Volgens de input die de Commissie heeft ontvangen, hebben er tot dusver zeer weinig toezichthoudende autoriteiten sancties opgelegd voor inbreuken op de verordening. Enkele voorbeelden van autoriteiten die dat wel hebben gedaan, zijn die van Kroatië en Letland. De sancties die deze autoriteiten hebben opgelegd bestonden onder andere uit schriftelijke waarschuwingen en geldboeten.


Verschillende toezichthoudende autoriteiten, zoals die van Denemarken, Duitsland, Kroatië, Letland, Polen, Spanje en Tsjechië hebben met betrekking tot lopende onderzoeken en toezichtmaatregelen verslag uitgebracht over hun eigen lopende activiteiten.


Veel lidstaten hebben melding gemaakt van de uitvoering van de bekendmakingsplicht en enkele onder hen hebben gegevens verstrekt over de bekendmaking van sanctiebesluiten inzake het juridisch kader van AML/CFT. Het lage aantal sanctiebesluiten met betrekking tot de verordening heeft echter gevolgen voor het aantal toepasselijke bekendmakingen.


Verschillende toezichthoudende autoriteiten hebben met betrekking tot de modaliteiten voor bekendmaking gemeld dat een sanctiebesluit na de vaststelling ervan 'onmiddellijk', 'binnen 24 uur', of 'onverwijld' wordt bekendgemaakt. Bepaalde toezichthoudende autoriteiten verwezen naar het definitieve karakter van de besluiten als een bepalende factor voor de vertraging. Slechts dertien toezichthoudende autoriteiten maken sanctiebesluiten bekend waartegen beroep is aangetekend. Nog minder toezichthoudende autoriteiten maken besluiten tot het opleggen van onderzoeksmaatregelen bekend.


Met betrekking tot de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten verklaarden de meeste toezichthoudende autoriteiten dat ze hun tegenhangers zouden contacteren indien er een verband bestaat tussen een gemelde inbreuk en een andere lidstaat. De meeste van deze autoriteiten vulden echter aan dat ze in het kader van de verordening nog niet met een dergelijk geval te maken hadden gehad. Bovendien heeft geen enkele toezichthoudende autoriteit aan de verordening verbonden verzoeken om samenwerking ontvangen. Voorts heeft geen enkele toezichthoudende autoriteit aan de Commissie gemeld dat ze een sanctiebesluit had opgelegd of een grensoverschrijdende zaak in het kader van de verordening in behandeling had.


De meeste toezichthoudende autoriteiten hebben met betrekking tot de melding van inbreuken verklaard tot dusver geen meldingen over potentiële inbreuken op de verordening te hebben ontvangen. Eén van hen, de UK Financial Conduct Authority, heeft de Commissie wél in kennis gesteld van het feit dat ze alle drie mogelijke inbreuken op de verordening die aan hen gemeld waren, hebben doorgegeven aan de Europese Bankautoriteit.


Over het geheel genomen wijst de vragenlijst op een vrij bescheiden praktische toepassing van hoofdstuk IV van de verordening. Zoals de toezichthoudende autoriteiten van verschillende lidstaten echter terecht hebben opgemerkt, wordt zowel het informatieve karakter als de degelijkheid van de verzamelde gegevens beïnvloed door het feit dat de statistieken die gerelateerd zijn aan de verordening, moeilijk te analyseren zijn en door het feit dat deze rechtshandeling nog maar kort geleden in werking is getreden.


IV.Conclusie


De Commissie acht de uitvoering van hoofdstuk IV van de verordening door de lidstaten over het geheel genomen bevredigend. De vastgestelde tekortkomingen, zoals het horizontale probleem met betrekking tot grensoverschrijdende samenwerking, mogen echter niet terzijde worden geschoven. Het is van essentieel belang dat alle mazen in de wetgeving gedicht worden. Een doeltreffend sanctiebeleid is immers cruciaal om de naleving van de verordening te waarborgen.


Er werden geen belangrijke tekortkomingen vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van de toepasselijke bepalingen van de verordening. De antwoorden op de vragenlijst van de Commissie tonen de bereidheid van de nationale bevoegde autoriteiten om toezicht uit te oefenen in het kader van zowel de verordening als de antiwitwasrichtlijn. De bescheiden schaal van hun sanctie- en onderzoeksmaatregelen in het kader van de verordening zou het gevolg kunnen zijn van de algemene naleving van de wettelijke verplichtingen door de betalingsdienstaanbieders. Toch is het nodig om ook op lange termijn te blijven monitoren, zodat mogelijke tekortkomingen in het toezichtskader kunnen worden verholpen.


Gezien het vaak grensoverschrijdende karakter van witwassen en terrorismefinanciering is het van het grootste belang dat de in de verordening vastgestelde wettelijke verplichting voor de nationale toezichthoudende autoriteiten om samen te werken en hun optreden te coördineren correct wordt uitgevoerd en doeltreffend wordt toegepast in alle lidstaten.


De Commissie zal de lidstaten blijven ondersteunen bij de uitvoering en behoudt zich het recht voor om verdere maatregelen te nemen met het oog op de correcte uitvoering van de verordening door alle lidstaten. Het is eveneens essentieel dat de nationale toezichthoudende autoriteiten de verordening op doeltreffende wijze toepassen en hun handhavingsinspanningen opvoeren.

(1)

Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 1-18).

(2)

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73–117).

(3)

Dit laat de inbreukprocedures onverlet die de Commissie al tegen lidstaten heeft ingeleid of nog zal inleiden met betrekking tot de volledigheid en conformiteit van de nationale uitvoeringswetgeving, of de naleving of uitvoering van hun verplichtingen.

(4)

Bij de beoordeling van de doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikking van de sancties moet worden nagegaan of de sancties passend zijn om de naleving van het EU-recht te verzekeren en het beoogde doel te bereiken (doeltreffendheid), of de sancties de ernst van de inbreuk adequaat weergeven en niet verder gaan dan wat strikt noodzakelijk is om het beoogde doel te verwezenlijken (evenredigheid) en of de sancties overtreders/potentiële overtreders ervan weerhouden de inbreuk nogmaals/voor het eerst te plegen (afschrikking). 

(5)

Zie het volgende hoofdstuk van het verslag voor een lijst van inbreuken waarvoor op grond van artikel 18 sancties moeten worden opgelegd.

(6)

Overeenkomstig artikel 17, lid 5, kan het bekleden van een leidende functie binnen een rechtspersoon worden bepaald op basis van:

a) de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

b) de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen; of

c) de bevoegdheid om binnen de rechtspersoon zeggenschap uit te oefenen.

(7)

Artikel 59, leden 2 en 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 bepaalt dat de beschikbare administratieve sancties en maatregelen ten minste het volgende moeten omvatten:

(a)een publieke verklaring waarin de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;

(b)een bevel waarin wordt gelast dat de natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;

(c)indien een meldingsplichtige entiteit vergunningsplichtig is, de intrekking of schorsing van de vergunning;

(d)een tijdelijk verbod tegen elke persoon met managementverantwoordelijkheden in een meldingsplichtige entiteit of elke voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, om managementfuncties bij meldingsplichtige entiteiten uit te oefenen;

(e)maximale administratieve geldboeten van ten minste tweemaal het bedrag van het voordeel dat de inbreuk heeft opgeleverd, indien dat voordeel kan worden bepaald, of ten minste 1 000 000 EUR.

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat, wanneer de betrokken meldingsplichtige entiteit een kredietinstelling of een financiële instelling is, ook de volgende sancties kunnen worden toegepast:

(a)in het geval van een rechtspersoon, maximale administratieve geldboeten van ten minste 5 000 000 EUR of 10 % van de totale jaaromzet;

(b)in het geval van een natuurlijke persoon, maximale administratieve geldboeten van ten minste 5 000 000 EUR.

(8)

Artikel 61, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/849 bepaalt dat de mechanismen voor melding ten minste het volgende moeten omvatten:

(a)specifieke procedures voor het ontvangen van meldingen van inbreuken en de opvolging daarvan;

(b)passende bescherming van werknemers, of personen in een vergelijkbare positie, van meldingsplichtige entiteiten die inbreuken melden welke binnen de meldingsplichtige entiteit hebben plaatsgevonden;

(c)passende bescherming voor de beschuldigde persoon;

(d)bescherming van persoonsgegevens van zowel de persoon die de inbreuken meldt als de natuurlijke persoon die naar vermoed wordt voor een inbreuk verantwoordelijk zou zijn, in overeenstemming met de beginselen van Richtlijn 95/46/EG;

(e)duidelijke regels om ervoor te zorgen dat vertrouwelijkheid in alle gevallen is gegarandeerd met betrekking tot de persoon die de gepleegde inbreuken meldt, tenzij bekendmaking volgens het nationale recht voorgeschreven is in het kader van nader onderzoek of een daaropvolgende gerechtelijke procedure.

(9)

België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.