Artikelen bij COM(1996)496-1 - Versterking van het toezicht op en coördinatie van begrotingssituaties

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



TITEL 1 - Bespoediging van de procedure bij buitensporige tekorten


Artikel 1

1. Binnen drie maanden na de in artikel 4, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 3605/93 bepaalde termijnen voor het verstrekken van gegevens besluit de Raad overeenkomstig artikel 104 C, lid 6, of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. Indien de Raad overeenkomstig artikel 104 C, lid 6, besluit dat er een buitensporig tekort bestaat, richt bij terzelfder tijd overeenkomstig artikel 104 C, lid 7, aanbevelingen tot de betrokken Lid-Staat.

2. De mate waarin het overheidstekort de referentiewaarde overschrijdt, wordt overeenkomstig artikel 104 C, lid 2, onder a), tweede streepje, beschouwd als van uitzonderlijke en tijdelijke aard, als de overschrijding wordt veroorzaakt door een buitengewone gebeurtenis die de betrokken Lid-Staat niet kan beheersen en die grote gevolgen heeft voor de financiële positie van de totale overheid, of als zij wordt veroorzaakt door een ernstige economische neergang, met name in geval van een significant negatieve reële groei op jaarbasis. Als in het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het tekort de referentiewaarde overschrijdt, aan de buitengewone gebeurtenis of de ernstige economische neergang een einde komt of volgens de prognoses een einde zal komen, moet uit de door de Commissie opgestelde begrotingsprognoses blijken dat het tekort in dat volgende jaar tot beneden de referentiewaarde daalt.

Artikel 2

1. Binnen vier maanden nadat overeenkomstig artikel 104 C, lid 6, is besloten dat er een buitensporig tekort bestaat en overeenkomstig artikel 104 C, lid 7, aanbevelingen tot de betrokken Lid-Staat gericht zijn, besluit de Raad, na overeenkomstig artikel 104 C, lid 8, te hebben vastgesteld dat geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen is gegeven, zijn aanbevelingen openbaar te maken.

2. Om vast te stellen of aan zijn aanbevelingen overeenkomstig artikel 104 C, lid 7, effectief gevolg is gegeven kan de Raad zich bij zijn besluit baseren op officiële openbare besluiten van de Regering van de betrokken Lid-Staat. Als deze officiële openbare besluiten niet, voor zover noodzakelijk, door de nationale wetgevende macht zijn goedgekeurd binnen een termijn die de Raad in zijn aanbevelingen overeenkomstig artikel 104 C, lid 7, moet vaststellen, of als de besluiten tijdens de goedkeuringsprocedure substantieel worden gewijzigd, moet de Raad opnieuw beoordelen of effectief gevolg is gegeven aan zijn aanbevelingen.

Artikel 3

Binnen één maand na het besluit van de Raad overeenkomstig artikel 104 C, lid 8, dat geen effectief gevolg is gegeven aan zijn aanbevelingen, besluit de Raad overeenkomstig artikel 104 C, lid 9, de betrokken Lid-Staat aan te manen maatregelen te treffen om het tekort te verminderen.

Artikel 4

Als voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 104 C, lid 11, zal de Raad in de regel besluiten overeenkomstig artikel 104 C, lid 11, sancties op te leggen. Een dergelijk besluit wordt uiterlijk twee maanden na het besluit van de Raad om overeenkomstig artikel 104 C, lid 9, de betrokken Lid-Staat aan te manen maatregelen te treffen, genomen.

Artikel 5

De totale termijn tussen de in artikel 1 van deze verordening bedoelde termijnen voor het verstrekken van gegevens en een besluit van de Raad om de in artikel 4 van deze verordening bedoelde sancties op te leggen, mag niet langer zijn dan tien maanden.

Artikel 6

Uiterlijk twee maanden na de in Verordening (EG) nr. 3605/93 bepaalde termijnen voor het verstrekken van gegevens besluit de Raad om overeenkomstig artikel 104 C, lid 11, de sancties (afgezien van het opleggen van geldboetes, dat in artikel 9 van deze verordening geregeld wordt) aan te scherpen of overeenkomstig artikel 104 C, lid 12, zijn besluiten geheel of gedeeltelijk in te trekken.

TITEL 2 - Sancties


Artikel 7

Als de Raad overeenkomstig artikel 104 C, lid 11, besluit sancties op te leggen aan een Lid-Staat, wordt in de regel het deponeren van een niet-rentedragend bedrag verlangd. De Raad kan besluiten naast de verplichting een bedrag te deponeren maatregelen als bepaald in artikel 104 C, lid 11, eerste en twee streepje, toe te passen.

Artikel 8

Als het buitensporige tekort het gevolg is van niet-naleving van het in artikel 104 C, lid 2, onder a), bepaalde criterium voor de tekortquote van de overheid, bestaat het te deponeren bedrag uit een vast bestanddeel gelijk aan 0,2 % van het BBP en een variabel bestanddeel gelijk aan een tiende van het verschil tussen het tekort, uitgedrukt als percentage van het BBP in het jaar waarin het tekort buitensporig werd geacht, en de referentiewaarde. Voor het gedeponeerde bedrag geldt per jaar een maximum van 0,5 % van het BBP.

Als het buitensporige tekort uitsluitend het gevolg is van niet-naleving van het in artikel 104 C, lid 2, onder b), bepaalde criterium voor de tekortquote van de overheid, bestaat het te deponeren bedrag uit een vast bestanddeel gelijk aan 0,2 % van het BBP.

Artikel 9

Als naar het oordeel van de Raad het buitensporige tekort in de twee navolgende jaren niet is gecorrigeerd, wordt het aanvankelijk gedeponeerde bedrag in de regel omgezet in een boete. De Raad kan besluiten naast deze boete maatregelen toe te passen als bepaald in artikel 104 C, lid 11, eerste en twee streepje, mits laatstgenoemde maatregelen niet reeds ten tijde van het opleggen van de sancties zijn toegepast. Terzelfder tijd wordt van de Lid-Staat verlangd opnieuw een niet-rentedragend bedrag te deponeren, dat wordt berekend volgens de bepalingen van artikel 8 van deze verordening.

Artikel 10

Overeenkomstig artikel 104 C, lid 12, kan de Raad besluiten de in artikel 104 C, lid 11, eerste en tweede streepje, bedoelde sancties geheel of gedeeltelijk in te trekken, indien en voor zover de betrokken Lid-Staat aanzienlijke, maar nog onvoldoende vooruitgang bij de correctie van het buitensporige tekort boekt.

Artikel 11

Indien het besluit dat er een buitensporig tekort bestaat, wordt ingetrokken, trekt de Raad overeenkomstig artikel 104 C, lid 12, alle nog resterende sancties in. Boetes die overeenkomstig artikel 9 van deze verordening zijn opgelegd, worden niet aan de betrokken Lid-Staat terugbetaald.

Artikel 12

Bedragen als bedoeld in artikel 8 van deze verordening worden gedeponeerd bij de Commissie. De rente op de gedeponeerde bedragen en de in artikel 9 van deze verordening bepaalde boetes behoren tot de middelen van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1999.


Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

(1) PB nr. L 332 van 31. 12. 1993, blz. 7.