Memorie van toelichting - Voorstel van wet van de heren Lamberts en Roethof tot het wijzigen van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering

Nr. 3

A. Inleiding

Ruim drie maanden geleden kondigde de fractie van de P.v.d.A. de indiening aan van een initiatiefwetsontwerp over de abortus provocatus, met als grondgedachte: de arts moet buiten de strafwet blijven, de onbevoegde is strafbaar. Bij de bekendmaking werd de voorwaarde gesteld dat de werkzaamheden van de inmiddels door de Staatssecretaris ingeste'de commissie na verloop van die drie maanden niet tot enig resultaat zouden hebben geleid. Een dergelijk resuitaat werd van de zijde van de fractie van de P.v.d.A. niet verwacht. Nog ruim een jaar geleden is van onze kant instemming betuigd met het snel instellen van een dergelijke commissie na binnenkomst van het advies van de Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst. Er is helaas niet snel gehandeld; van de thans gedurende drie maanden werkzame commissie moet veeleer een vertragende werking bij de oplossing van deze nijpende problematiek worden gevreesd. Wij zien in het bestaan van deze commissie dan ook geen aanleiding om af te stappen van het voornemen een initiatiefontwerp in te dienen.

Met dit wetsontwerp wordt beoogd: -het sterk terugdringen van het onrustbarend hoge aantal illegale gevallen van abortus; -het waarborgen van de volksgezondheid waar medische ingrepen worden verricht; -het opheffen van rechtsonzekerheid; -het scheppen van grotere ruimte voor de beleving van de persoonlijke verantwoordelijkheid van de vrouw en van de arts door het wegnemen van wettelijke belemmeringen, die in brede kring als ongerechtvaardigd worden gevoeld.

De huidige strafwetgeving op het punt van de abortus is al enige jaren opnieuw heftig in discussie. Velen die met deze wetgeving direct te maken hebben, zitten er mee in de knoop. De kloof tussen hetgeen de wet voorschrijft en hetgeen feitelijk gebeurt, wordt wijder en wijder. Dit hangt samsn met de zedelijke opvattingen over abortus provocatus die in brede kring aan het veranderen zijn. Ter illustratie kan op de volgende feiten worden gewezen. Een aantal vrouwenorganisaties meent dat wetswijziging nodig is. De Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap heeft de uitslag van een enquête hierover gepubliceerd in „Vrouwenbelangen" van april 1969. De Centrale van Christelijk-Historische Vrouwengroepen heeft er in oktober 1969 een uitspraak over gedaan; het hoofdbestuur van het Vrouwenkon takt in de Partij van de Arbeid heeft op 28 november 1969 een verklaring ten gunste van wetsherziening uitgegeven. Een rapport van de Vereniging voor Psychiatrie en Neurologie stelt zich ook duidelijk op dit standpunt. (Medisch Contact van 13 februari 1970).

De Rotterdamse psychiater Prof. Ladee heeft in artikelen en beschouwingen pleidooien van dezelfde strekking gehouden. Een belangrijke uitspraak van hem is:

„Zoals bij ieder ander medisch probleem zullen uiteraard ook in de toekomst wel andere specialisten voor consult ingeschake'd worden. Gezien veel persoonlijke en achtergrondsproblematiek bij ongewenste zwangerschappen zullen stellig psychiater en maatschappelijk werker dikwijls goed te pas komen, maar na de huidige periode, waarin zij één en ander aan ervaring in dit betrekkelijk nieuw en voor velen nog onzeker en onbehaaglijk probleemgebied moeten hebben opgedaan zal men in principe nu reeds met nog wat meer recht en overtuiging aan de vrouw en haar huisarts, zonder geinstitutionaliseerd paternalisme moeten kunnen overlaten naar hun gezamenlijke weloverwogen bevindingen naar goeddunken te handelen.".

De tekst van ds strafwetgeving is niet aan het ver voortgeschreden proces van veranderende opvattingen aangepast en de hantering van de bestaande rechtsregels wordt steeds bezwaarlijker. Met de indiening van dit initiatiefwetsontwerp, waarbij wordt voorgesteld de wettelijke bepalingen over abortus ingrijpend te wijzigen, menen wij te voorzien in de noodzakelijke aanpassing van ons recht op dit punt.

B. Algemene aspecten Illegale abortus komt in Nederland op grote schaal voor; het aantal gevallen wordt geschat op twintigduizend tot zestigduizend per jaar. Ook als men uitgaat van de meest gematigde schattingen op dit punt -dr. P.E. Treffers noemde op 15 mei jl. in „Medisch Contact" het aantal abortusgevallen van 20000 eerder een maximum dan een minimum -dan nog betekent dit dat iedere dag ongeveer zestig vrouwen de grote geestelijke en lichamelijke risico's liever aanvaarden dan dat zij een kind ter wereld brengen dat door hen niet is gewenst. Abortering geschiedt in de regel door onbevoegden in een onhygiënische omgeving en dat levert een groot gevaar op voor de volksgezondheid. Wij achten dit een uitermate onverantwoorde toestand, waarin zo snel mogelijk verandering moet komen. Wij realiseren ons overigens zeer wel, dat ieder voorstel tot wetswijziging op dit gebied geen louter of zelfs overwegend wetstechnische procedure betreft, doch dat er een delicaat prob'eem wordt aangeroerd met tal van omstreden ethische aspecten. Wij menen desondanks, dat dit geen aanleiding mag zijn om van pogingen tot verbetering van de bestaande wetgeving af te zien. De betekenis van een zodanige wetswijziging zal vooral die velen uit alle levensbeschouwelijke kringen van de bevolking aanspreken, die tussen wet en rechtsbewustzijn een duidelijke relatie wensen te leggen. Immers niet alleen is het aantal abortussen gestegen, ook het oordeel over de wenselijkheid en geoorloofdheid van de abortus provocatus heeft zich gewijzigd. In brede kring, waar lange tijd abortus buiten medische indicatie in strikte zin, als ongeoorloofd werd beschouwd, is de opvatting gegroeid dat waar de vrouw de geboorte van het kind nadrukkelijk niet wenst, dan wel psychisch niet in staat moet worden geacht een zwangerschap te volbrengen, abortus in een vroeg stadium van de zwangerschap niet alleen geoorloofd, maar geboden kan zijn.

In een achterliggende periode was abortus provocatus s'echts mogelijk op strikt medische indicatie, d.w.z. wanneer het leven van de zwangere vrouw lichamelijk in gevaar kwam. Voor de rechter een eenvoudige zaak: hij behoefde slechts een medisch deskundige te raadplegen om te weten of daar-van sprake was geweest. Over wat a's medische indicatie gelden mocht, bestond destijds een grote mate van overeenstemming onder de artsen en iedere arts wist dan ook van te voren aan vve'ke risico's van vervolging hij zich in concrete gevallen b'ootstelde. Inmiddels is het begrip medische indicatie langzamerhand van karakter veranderd, waarbij geestelijke en sociale overwegingen hun intrede deden bij het hanteren van dit begrip. Over de begrenzingen van dit begrip medische indicatie heersen in medische kringen uiteenlopende opvattingen. De rechter heeft dientengevolge aan één medische deskundige geen houvast meer. Het feit, dat iemand arts is, maakt hem op zich zelf niet langer geschikt de rechter te adviseren bij het abortusvraagstuk voorzover het toepassing van de strafwet betreft. De rechter staat dan voor het dilemma om zich ofwel zo nauw mogelijk bij de tekst van de wet aan te sluiten -en die wetstekst bevredigt weinigen meer -of zijn persoonlijke inzichten bij elke concrete beslissing zwaar te laten meewegen. Dit dreigt een willekeurig element in de rechtsbedeling te zulten brengen en betekent voor de belanghebbenden een voortduren van de huidige situatie van rechtsonzekerheid. Ook bij de bevolking (getuige o.a. diverse televisie-uitzendingen) heerst een grote verscheidenheid van meningen; een bewuste onderbreking van zwangerschap wordt door de één als een ontoelaatbare inbreuk op het levensproces gezien, door de ander als een aanvaardbare correctie ervan. In een dergelijke situatie mag het niet de bedoeling van de wetgever zijn een keuze te doen, die in brede kringen van de bevolking beschouwd wordt als een ernstige inbreuk op eerbiediging van de menselijke persoonlijkheid. Veeleer zal de wetgever een verstandige terughoudendheid in acht moeten nemen en dienen te volstaan met het opheffen van zodanige belemmeringen, die in brede kringen als ongerechtvaardigd worden gevoeld. Daarmee wordt de bestaande rechtsonzekerheid weggenomen. Al'een dan ontstaat de mogelijkheid, dat in de toekomst noodsituaties worden vermeden en het eigen oordeel van de zwangere vrouw als meest betrokkene en dat van haar arts ten volle tot hun recht kunnen komen bij het afwegen van medische, geestelijke en sociale indicaties. Daarmee zal tevens voldaan zijn aan de verplichting van de wetgever om met zijn wetgeving voorwaarden te scheppen voor de grootst mogelijke rechtszekerheid. De bedoeling van het recht is immers de grootst mogelijke zekerheid te verschaffen naast de grootst mogelijke rechtvaardigheid. Wetten, die in brede kringen als onrechtvaardig ervaren worden en daarboven de rechtsonzekerheid in stand houden, voldoen niet aan die eis. Wij willen met het voorgaande niet betogen, dat wetgeving niet méér zou zijn dan constatering van feiten in het maatschappelijk verkeer. In een democratische rechtsstaat mag uiteraard van de burgers een loyale nakoming van wettelijke voorschriften verwacht worden, ook in die gevallen waarin het individuele oordeel in concrete gevallen anders luidt of anders nuanceringen vertoont. Daarbij dient wel een grens in acht genomen te worden, die in het begrip eerbiediging van de menselijke persoonlijkheid ligt opgesloten. De wet mag niet de uitdrukking zijn van het dwingend opleggen door een meerderheid van haar opvattingen aan een minderheid met andere inzichten. Dat geldt in het bijzonder waar het gaat om opvattingen die zozeer aan het individuele geweten gebonden zijn als die over abortus. Daar dient de overheid terughoudendheid te betrachten in wat zij verbiedt dan wel bindend voorschrijft. De wet dient óók eerbied af te dwingen, wil zij in het individuele geweten op een zekere weerklank kunnen rekenen. De huidige wetgeving inzake de abortus provocatus schiet naar onze mening in dit opzicht volstrekt tekort en dat geldt wel heel stellig ten aanzien van de tienduizenden vrouwen, die jaarlijks in ernstige gewetensnood komen te verkeren op gronden welke een wetgever niet mag beoordelen en ook niet kan beoordelen; met als feitelijk resultaat, dat operatieve ingrepen worden verricht door onbevoegden onder volstrekt onverantwoorde omstandigheden. De vraag is enerzijds meermalen opgeworpen of men het met dit wetsontwerp gestelde doel niet kan bereiken door eenvoudige schrapping van alle bepalingen, die thans op de abortus provocatus betrekking hebben dan wel anderzijds of aan wetswijziging wel behoefte bestaat, gezien de heersende jurisprudentie op het punt van de abortus. De eerste vraag beantwoorden wij ontkennend. Wij achten het uitoefenen van abor-tuspraktijken door onbevoegden een dusdanig kwaad, dat daarvoor een afzonderlijke strafbepaling, ook in de toekomst, in de wet op haar plaats is. Het inlassen van een dergelijke bepaling betekent dan wel, dat in de verdere wetstekst geen belemmeringen mogen worden opgenomen, die direct of indirect toepassing van de met voldoende waarborgen omklede, medisch verantwoorde, abortus in de weg mogen staan. Als voornaamste van die waarborgen zien wij de bepaling dat abortus slechts door de arts mag worden toegepast. Wat de beantwoording van de tweede vraag betreft is inderdaad bij herhaling gesteld, dat een wijziging van de abortuswetgeving eigenlijk overbodig zou zijn omdat de arts, die op medische indicatie een zwangerschap afbreekt, volgens de leer der materiële wederrechtelijkheid niet onder de strafbepalingen zal vallen. Vertaald wil dit dus zeggen, dat onder bepaalde omstandigheden een strafbaar feit niet gestrafd zal worden door het ontbreken van schuld of wederrechtelijkheid. In het ene geval spreekt men van een schulduitsluitingsgrond, in het andere geval van een rechtvaardigingsgrond. Niettemin kunnen wij met een dergelijke situatie geen vre-de hebben, omdat de positie van een behandelende arts, indien op het punt van de abortus niet tot wetswijziging wordt overgegaan, toch in hoge mate ongemakkelijk blijft. In de eerste plaats is er weinig jurisprudentie ter zake van abortus, waarbij een beroep op medische indicatie is gedaan. Onder dergelijke omstandigheden zal de gemiddelde arts de begrijpelijke neiging hebben om, ongeacht zijn persoonlijke opvattingen, de minst mogelijke strafrechtelijke risico's te nemen, ook in gevallen waarin uit medisch-ethisch oogpunt het innemen van een ander standpunt te verkiezen ware geweest. In de tweede plaats zijn er juridischtechnische bezwaren tegen het onveranderd laten van de huidige wetgeving, omdat in de literatuur meer bezwaar gemaakt wordt tegen uitbreiding van rechtvaardigingsgronden dan tegen uitbreiding van schulduits'uitingsgronden. In het laatste geval raakt men slechts de positie van de dader; in het eerste de verhouding tussen wetgever en rechter. Uitbreiding van rechtvaardigingsgronden immers betekent steeds wijziging van het objectieve recht en zou in een snel veranderende cultuursituatie - waarin wij leven -spoedig een element van willekeur in de strafrechtpleging kunnen introduceren (b.v. Hazewinkel-Suringa, 1968, blz. 212). In de derde en laatste plaats is ongetwijfeld het begrip medische indicatie verruimd sinds Minister Modderman er een beroep op deed („in 't algemeen is de genees-, heel-en verloskundige volkomen gedekt, zoo dikwerf hij handelt naar de regelen zijner kunst"), maar of dit betekent, dat ook de sociale indicatie mag worden gehanteerd, blijft op zijn minst genomen twijfelachtig. Twee vonnissen van de Amsterdamse Rechtbank oordelen in elk geval de sociale indicatie ongeoorloofd (Van Bemmelen-Van Hatuum, 1954, II, blz. 209 v.).

C. De arts Een belangrijk deel van de artsen is thans bereid de vanouds gehanteerde term medische indicatie uit te breiden tot een psychosociale indicatie en tot existentiële nood. Uit enquêtes onder huisartsen in het Westen des lands bleek dat zelfs in de grote steden waar abortusteams werken, een overgroot deel van deze huisartsen ontevreden was over de be-

staande mogelijkheden tot hulpverlening bij abortus provocatus. Ruim driekwart van deze huisartsen was van mening dat abortus provocatus ook op psychosociale indicatie verricht moet kunnen worden en dat de vrouw met een ongewenste zwangerschap zich in eerste instantie het best tot haar huisarts kan wenden. (Verwezen zij in dit verband naar een onderzoek van de Amstelveense arts H. O. Sigling onder Am-sterdamse huisartsen. Een verslag hiervan verscheen in „Huisarts en Wetenschap", nr. 10 van oktober '69, 12de jaargang onder de titel „Ongewenste zwangerschap; een onderzoek"). Tevens ziet men thans dat wanneer een team van artsen, waaronder een psychiater, eventueel aangevuld met een maatschappelijk werker, een voorstel tot abortus provocatus doet en deze uitvoert, het openbaar ministerie niet tot vervolging overgaat. Via dit soort teams komt de legale abortus de laatste jaren in ons land langzamerhand op gang in enige grote klinieken. Enkele tientallen gevallen per week hebben op deze wijze plaats. Nu is de kardinale vraag: moeten wij door middel van goede voorlichting aan artsen en bevolking deze ontwikkeling in de abortusproblematiek langzaam haar gang laten gaan, of zijn er redenen de huidige strafwet zó te wijzigen dat deze ontwikkeling sneller verloopt? Dat kan met name door de door vele artsen als een zwaard van Damocles gevoelde artikelen in de strafwet te wijzigen, in die zin, dat, wanneer de artsen medisch zorgvuldig optreden, zij niet meer vervolgd kunnen worden op grond van deze artikelen. Wij achten een keuze voor het alternatief in de vraagstelling hoogst noodzakelijk. Als door duidelijke wetswijziging artsen en in nood verkerende vrouwen weten waar zij aan toe zijn, kan de besluitvorming over de ingreep zich geheel bepalen tot de wezenlijk belangrijke factoren en wordt deze niet meer verkrampt door een mogelijke strafvervolging oo de achtergrond. Vele medici nemen nu nog ten aanzien van de abortus een „neetenzij" standpunt in. Dat is een houding vanuit de natuurlijke en respectabele afweer om leven in iedere vorm, dus ook in ongeboren vorm, te verstoren. Maar die afweer wordt mede beïnvloed door de huidige bepalingen van het strafrecht. Kernachtig wordt wel eens gesteld dat er een ontwikkeling wenselijk is naar een „jatenzij" standpunt. Wij spreken daarover geen oordeel uit. Wij stellen slechts dat in deze situatie de wetgever niet dwingend dient op te treden, maar vrijheid moet scheppen voor de beleving van de verantwoordelijkheid van de arts zoals hij die ziet. Dat betekent dat de arts bij het vraagstuk van de abortus definitief uit de sfeer van het strafrecht moet worden gehaald. Voor ons weegt daarbij ook het feit dat in ons land het aantal criminele abortus provocatus groot blijft en geen zichtbare neiging tot daling vertoont. Het aantal ongewenste zwangerschappen wordt op honderdduizend geschat en de aandrang tot zwangerschapsonderbreking zal dus groot blijven. Hierbij speelt nog een element van discriminatie van sociaal-economisch zwakkere vrouwen ten opzichte van meer welgestelden. Uit een onderzoek van mevrouw Damstra-Wijmenga uit Groningen (gepubliceerd in Medisch Contact van 15 augustus 1969) bleek dat ondanks het feit dat in een groot aantal gevallen indicaties tot zwangerschapsonderbreking in teamverband waren gesteld het merendeel van deze ingrepen niet in Nederland kon geschieden. Daarvoor moesten de vrouwen naar het buitenland gaan en hoge kosten maken.

D. Medische aspecten Als men tot de conclusie is gekomen dat wetswijziging nodig is, dan rijst de vraag: hoe zal dan in de praktijk de wenselijke gang van zaken zijn? Wij stellen dat abortus provocatus een geneeskundige behandeling is die volkomen past in het behandelingspatroon van de artsen, zowel de indicatiestelling als de technische uitvoering. Voorts menen wij dat men zich voor iedere geneeskundige behandeling, en dus ook in dit geval, eerst tot de huisarts dient te wenden. Deze zal samen met de patiënte beslissen of in eerste instantie wanneer zij om onderbreking van de zwangerschap vraagt, de echtgenoot, de ouders of de ver-wekker van de vrucht geraadpleegd moeten worden. Alleen op goede individueel te beoordelen gronden zal daarvan afgeweken worden. Vervolgens kunnen desgewenst in dat overleg tussen huisarts en patiënte, net als bij vergelijkbare belangrijke beslissingen, andere artsen of deskundigen geraadpleegd worden, b.v. een psychiater, een maatschappelijk werker of een zie!szorger. Mocht na dit diagnostisch onderzoek een beslissing volgen dat zwangerschapsonderbreking nodig is, dan zal zo nodig de technische hulp van de gynaecoloog worden gevraagd. De uitvoering

zal met

optimale technische voorzieningen omgeven moeten worden. Het is daarom te verwachten dat naar de huidige medische inzichten in vrijwel alle gevallen de ingreep in een ziekenhuis zal

geschieden. Nu kan men stellen dat zelfs dan ernstige complicaties kunnen optreden met in één op de zoveel duizend gevallen een dodelijke afloop. Dat geldt voor vrijwel iedere medische ingreep, maar de risico's zullen onvergelijkbaar veel kleiner zijn dan die, verbonden aan de heilloze methode van de illegale abortus, die vele slachtoffers maakt. Hoewel abortus provocatus een ernstige levenszaak is, behoort deze naar onze mening ingepast te worden in het stramien van de huidige geneeskunde, zonder afzonderlijke wettelijke waarborgen. Voor geen enkele medische ingreep gelden toegespitste wettelijke bepalingen. Zowel de indicatiestelling als de technische toepassing wordt aan de artsen overgelaten. Het medisch tuchtrecht blijft de mogelijkheid bieden om artsen die om welke reden dan ook het vertrouwen in de medische stand schenden of ondeskundig handelen, ter verantwoording te roepen. Een grotere openheid bij de toepassing van dit tuchtrecht vinden wij hoogst noodzakelijk maar het tot stand brengen daarvan valt buiten het kader van dit ontwerp van wet. Aparte bepalingen? Men kan zich zeer wel afvragen of naast het algemene uitgangspunt, nl. dat de arts buiten het strafrecht moet worden gebracht, aparte bepalingen met betrekking tot abortus provocatus in de wet moeten worden opgenomen. Wij bepalen ons tot vier hoofdpunten. 1. In de eerste plaats rijst de vraag of bij de wet bepaalde indicaties moeten worden gesteld. Met vrijwel ieder die zich in ons land met dit vraagstuk bezighoudt, menen wij dat het verstandig is dit niet te doen. Een eventuele opsomming wordt of zo ruim, dat alle denkbare indicaties van welke aard ook eronder vallen (en in dat geval is het waarachtiger haar geheel achterwege te laten) of beperkt, maar dan lijkt ontduiking van de wet na verloop van korte tijd opnieuw onvermijdelijk. De variatie van opvattingen is reeds thans zo groot, dat iedere opsomming door erkende deskundigen op alleszins achtenswaardige gronden bestreden kan worden. Wij stellen nadrukkelijk dat medische indicatie ten opzichte van alle geneeskundige problemen en dus ook van abortus, zowel een lichamelijke, een geestelijke als een maatschappelijke indicatie kan zijn. In de vier Scandinavische landen kent men geen bij de wet vastgestelde indicaties, in Engeland wèl. In de wet van 1967 is bepaald dat het toepassen van abortus provocatus niet strafbaar is op grond van een of meer van de volgende indicaties: 1. wanneer voortzetting van de zwangerschap het leven of de gezondheid van de vrouw in ernstige mate bedreigt, zowel tijdens de zwangerschap of baring als daarna door de verzorging van het kind; 2. wanneer er een ernstig risico bestaat dat een misvormd kind ter wereld zal komen; 3. wanneer het risico aanwezig is dat de gezondheid van de moeder of de sociale omstandigheden waaronder zij leeft een goede verzorging en opvoeding van het kind onmogelijk maken; 4. wanneer er gegronde vermoedens bestaan dat de zwangerschap het gevolg is van verkrachting.

Bij vergelijking met Engeland is voorzichtigheid geboden. De aard van het Engelse strafrecht brengt met zich mede, dat in de Engelse wetgeving eerder behoefte bestaat aan het scheppen van speciale strafuitsluitingsgronden voor speciale gevallen. Bovendien spreekt mogelijk hierbij een rol nog de omstandigheid, dat de Engelse wetgever rekening moet nouden met de eigenaardigheden van het juryproces. Daarbij dient nog bedacht, dat de in ons recht ver doorgevoerde scheiding privaatrecht en strafrecht in het Engelse recht veel minder scherp is. Dat brengt mee dat de bevoegdheid tot het aanspannen van een strafproces in Engeland niet uitsluitend is voorbehouden aan de overheid.

2. Vervolgens zou men kunnen overwegen een maximale termijn van duur der zwangerschap te stellen. Ook hier menen wij tot een ontkennend antwoord te moeten komen. In de Scandinavische landen is bij de wet geregeld, dat, wanneer een zwangerschapsduur van drie tot vijf maanden -variërend voor de verschillende landen -overschreden wordt, onderbreking van de zwangerschap aan het oordeel van een overheidsinstantie moet worden onderworpen. Het is duidelijk dat naarmate de zwangerschap verder is gevorderd, het onderbreken ervan een zwaardere ingreep is, die bij de betrokkenen meer weerstand zal oproepen. Ook onder Nederlandse artsen is het een bekend feit dat toenemende zwangerschapsduur een sterk remmende factor is bij het oordeel of abortus verantwoord is. Hoe verder de zwangerschap is voortgeschreden, hoe minder sociale factoren bij de beoordeling een rol zullen spelen. Het accent zal dan veel meer op lichamelijke indicaties (direct gevaar voor de moeder) liggen. Wij menen dat ook hier het oordeel van huisarts en specialist bepalend kan zijn, evenals dat bij andere ingrepen het geval is.

3. Een belangrijk punt is de vraag of bij de wet moet worden voorgeschreven dat de ingreep in een erkend ziekenhuis of inrichting dient te geschieden. Aanvankelijk hebben wij sterk overwogen een bepaling in deze zin op te nemen in het ontwerp van wet. De gedachte daarbij was dat dan maximale waarborgen voor een verantwoorde behandeling en een goed resultaat van de ingreep aanwezig zouden zijn. Bij nadere overdenking hebben wij het vastleggen hiervan in de voorgestelde wettelijke bepalingen laten vallen. Wij zijn van mening, zoals eerder uiteengezet, dat zeker bij de huidige techniek de abortusbehandeling in een ziekenhuis de beste waarborgen schept, maar de argumenten tegen het vastleggen van een verplichting hiertoe geven voor ons de doorslag. Gezien de opvattingen van de Nederlandse artsen en de wijze van praktijkuitoefening hoeft in redelijkheid niet te worden gevreesd dat door het ontbreken van een wettelijk voorschrift t.a.v. de behandeling in een ziekenhuis, zich bij de huidige medische stand van zaken een behandelingspraktijk buiten het ziekenhuis zal ontwikkelen. Voor geen enkele operatieve ingreep wordt bij de wet behandeling in een ziekenhuis voorgeschreven. Ook bij abortus kan dit aan het oordeel der deskundigen worden overgelaten. Er is geen reden aan te nemen dat medici bij abortus andere maatstaven zouden aanleggen. De medische ontwikkeling belooft de ingreep geleidelijk aan minder gecompliceerd te maken en dat geldt zeker als door een veranderende houding ten opzichte van de abortus de vrouw zich in een aanzienlijk vroeger stadium dan nu veelal gebeurd tot de arts wendt. Een verplichte behandeling in een ziekenhuis zou dan weer onzuivere elementen in de besluitvorming kunnen brengen, zoals vrees voor bekendheid in ruimere kring. Terwijl wij juist beogen de criminele abortus sterk terug te dringen, zou op die manier weer een stimulans kunnen ontstaan voor uitwijking naar deze verwerpelijke praktijken. Onder de tegenwoordige omstandigheden zien wij als praktisch gevolg van de beoogde wettelijke voorzieningen een vanzelf optredende uitbreiding van de bestaande gynaecologische afdelingen in ziekenhuizen of zo nodig de totstandkoming van abortusklinieken, die door de overheid zijn erkend.

4. Ten slotte zeggen wij nee op de vraag of bij de wet speciale abortusteams moeten worden voorgeschreven. Uit de praktijk in ons land, maar ook in Zweden, is bekend dat de zwangere vrouw in nood een zodanig team beschouwt als vierschaar, die haar angst inboezemt. Op nogal realistische wijze worden de bezwaren tegen de ingreep aan de vrouw voorgehouden en als dan toch tot abortus wordt besloten, zit de vrouw met een schuldcomplex. Ter voorkoming van dit pijnlijke proces zal zij eerder geneigd zijn de illegale weg te kiezen. Veel harmonieuzer zal de besluitvorming verlopen als de vrouw in overleg met de arts zelf de behoefte gevoelt of de noodzaak inziet van inschakeling van meerdere deskundigen. Samenvattend menen wij, na zorgvuldige afweging, dat vooral met het oog op voorkoming van criminele abortus en ook om het hele vraagstuk van de abortus in het moderne geneeskundige handelen te brengen allerlei vanzelfsprekende waarborgen niet in de wet moeten worden vastgelegd. Wij hebben het vertrouwen dat de vereiste waarborgen in de door ons geschetste opzet aanwezig zijn. Ten einde financiële begrenzingen van een gewonnen juridische vrijheid uit te sluiten, hebben wij overwogen ook een aanvulling van de Ziekenfondswet op te nemen. De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid heeft onder de huidige wettelijke bepalingen de bevoegdheid bij de Ziekenfondsverzekering medische hulp te beperken, de verstrekking ervan afhankelijk te stellen van door hem te stellen voorwaarden en te bepalen in welke gevallen en in welke mate de verzekerde bijdraagt in de kosten daarvan. Als de sociale verzekering voor wat betreft de medisch verantwoorde abortus niet of in beperkte mate zou worden toegepast, zouden juist de vrouwen in lagere inkomensgroepen daarvan de dupe worden. Wij vertrouwen er echter op dat beperkingen als die waartoe de wet de mogelijkheid openlaat, niet zullen worden toegepast. Mocht dit ontwerp tot wet worden verheven, maar het bedoelde vertrouwen worden beschaamd, dan zullen wij alsnog zodanige voorstellen indienen dat uit een gewijzigde opvatting van de verantwoordelijkheid van de arts ten aanzien van abortus de logische financiële consequenties worden getrokken. Ter afronding van dit hoofdstuk willen wij nadrukkelijk stellen dat de verruiming van de abortuswetgeving niet mag worden gezien als aanvulling van de geboortenbeperkende middelen. Het blijft een laatste oplossing voor noodgevallen. Primair dient de voorkoming van abortus en betere voorlichting over anticonceptie geïntensiveerd te worden. Het afwegen van enerzijds het verstoren van ongeboren leven tegenover anderzijds de plicht het lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn van de vrouw en ook van de nog op de wereld komende vrucht te bewaken, maakt dat de meeste mensen dit als een botsing van verantwoordelijkheden ondervinden. Waar abortus provocatus voor meer dan 80 pet. voorkomt bij gehuwde jonge vrouwen is dit op zichzelf reeds een waarschuwing dat er bij deze in nood verkerende vrouwen gestoorde relatiepatronen aanwezig zijn, die zowel in het gezin als geheel kunnen liggen, maar ook direct in de relatie met de echtgenoot, terwijl ook de instelling tegenover de sexualiteit als zodanig onjuist kan zijn. Hier ligt bepaald nog een grote taak voor allerlei bureaus die zich met levens-en gezinsmoeilijkheden en met anticonceptie bezighouden. Men kan zelfs zeggen dat de gehele geestelijke gezondheidszorg haar aandacht meer op deze preventie moet richten mede met het doel menselijke situaties die tot de vraag om abortus provocatus leiden te voorkomen. Nauw hierbij sluit de noodzaak aan van goede voorlichting over abortus provocatus en anticonceptie, mede door de overheid, een goede warenwetcontrole op anticonceptiemiddelen en het opnemen van de pil in het ziekenfondspakket. In Zweden is nagegaan (onderzoek Forssman en Thuwe, Medisch Contact 13 februari 1970) wat er gebeurde met de kinderen die geboren werden uit 120 zwangerschappen na afgewezen abortusverzoeken. Na statistische vergelijking met

120 andere Zweedse kinderen bleek, dat bij ongewenste kinderen het afwijkend maatschappelijk gedrag -afgemeten in bezoeken aan medisch-opvoedkundige bureaus, in opnemen in psychiatrische inrichtingen en in gegeven sociale hulp -meer dan het dubbele was van dat van de andere groep. Dit stemt tot nadenken. Er zijn op dit ogenblik in Nederland vele duizenden vrouwen met gestoorde relatiepatronen. De bestaande praktijk brengt voor deze grote groep van vandaag en morgen geen uitkomst. Gezondheid is niet alleen afwezigheid van ziekte maar een volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welbevinden. De voorgestelde wetswijziging achten wij daartoe een noodzakelijke bijdrage. Wij menen de oplossing van dit ernstige vraagstuk met vertrouwen aan de Nederlandse artspatiënt relatie te mogen toetsen, al willen wij herhalen dat vooral hier voorkómen beter is dan genezen. Aan de grote betekenis die wij toekennen aan de rol van de arts vloeit voort dat wij van mening zijn dat bij de artsenopleiding ruimere aandacht aan deze totale problematiek dienti te worden gegeven. Ten slotte menen wij nog, zonder dit in de wet te willen vastleggen, dat er over het gehele land regionaal verspreide bureaus moeten zijn die de onder 1 genoemde voorlichting kunnen geven en die tevens als ontvangstcentra kunnen optreden indien een vrouw bij haar huisarts geen gehoor vindt.

E. De wetswijzigingen

Bij de formulering van de voorgestelde wetswijzigingen hebben de volgende overwegingen een rol gespeeld: Ons Wetboek van Strafrecht kent op meerdere plaatsen bepalingen over de abortus provocatus: de artikelen 240bis en 25\bis, geplaatst in de titel „Misdrijven tegen de zeden", de artikelen 295 tot en met 299, geplaatst in de titel „Misdrijven tegen het leven" en artikel 45quater, geplaatst in de titel „Overtredingen betreffende de zeden". Artikel 240bis verbiedt het aanbieden, blijvend of tijdelijk afstaan, in handen geven of vertonen aan, of in tegenwoordigheid van, minderjarigen beneden achttien jaar, van enig middel tot verstoring van zwangerschap. Uit ditzelfde artikel zijn onlangs de analoge zinsneden ten aanzien van middelen tot voorkoming van zwangerschap geschrapt. Indien dit wetsvoorstel tot legalisering van de abortus enerzijds, doch strafbaarstelling van de door onbevoegden uit te oefenen abortuspraktijken anderzijds, wordt aangenomen, lijkt ook aan de hierbedoelde passages geen behoefte meer te bestaan. De desbetreffende middelen kunnen dan beschouwd worden als medische instrumenten, die in de normale uitoefening van de medische wetenschap worden gehanteerd en zich bij voorbeeld voor verpleegsters in niets kenmerkend zullen onderscheiden van andere medische apparatuur.

-Eenzelfde redenering geldt met betrekking tot artikel 45 quater, dat zelfs geheel kan vervallen, omdat het ook het tentoonstellen van enig middel tot verstoring van zwangerschap -b.v. op een medische vakbeurs - strikt genomen verbiedt. De artikelen 295 tot en met 299 worden vrijwel niet meer toegepast, aangezien de Hoge Raad de delictsomschrijving in dier voege interpreteert, dat het nog in leven zijn van de vrucht moet worden bewezen. Nu de gehele materie van de abortus dezerzijds opnieuw aan de orde wordt gesteld, lijkt het niettemin verstandig ze achtereenvolgens de revue te laten passeren. Ten aanzien van artikel 295, dat de vrouw strafbaar stelt, die opzettelijk de afdrijving of de dood van haar vrucht veroorzaakt of laat veroorzaken, wordt voorgesteld het af te schaffen. Toegepast wordt het niet meer, al zou het slechts zijn om de grote bewijsmoeilijkheden. Vermelding verdient bovendien, dat bij het wetsvoorstel inzake artikel 25\bis uitdrukkelijk door de regering is verklaard, dat men de vrouw zelf niet wenste te straffen. Men kan daaruit wel concluderen, dat dit beginsel over het algemeen is aanvaard.

Artikel 296 houdt zich bezig met het afdrijven of de dood van de vrucht zonder toestemming van de vrouw. Hier doen zich enkele vragen voor. De illegale „aborteur" zal zich zeker niet bezighouden met afdrijving zonder toestemming der vrouw. Nog afgezien van het feit, dat -met de middelen waarover de aborteur beschikt -een afdrijving zonder toestemming moeilijk denkbaar is, lijkt het niet waarschijnlijk, dat de aborteur zich daartoe zal willen lenen. Zijn „beroep" is al riskant, hij zal dat risico niet willen verhogen door uiterst laakbare handelingen in zeer dubieuze situaties. Mocht hier toch enige moeilijkheid kunnen rijzen dan wordt deze in de voor het (nieuwe) artikel \5\bis gekozen delictsomschrijving opgevangen. Voor de arts hoeft met betrekking tot de abortus zonder toestemming der vrouw geen andere regel te gelden dan ten aanzien van elke andere ingreep, verricht zonder toestemming van de patiënte. Daarom kan ook dit artikel vervallen. Artikel 297 vormt met artikel 251 bis de kern van de zaak. Beide artikelen stellen een ieder strafbaar, die met medeweten van de vrouw een zwangerschap onderbreekt. Voorgesteld wordt om zowel artikel 297 als artikel 251 bis af te schaffen en de essentie daarvan te omschrijven in een nieuw artikel 1516. De bedoeling daarvan is in de eerste plaats om de artsen van de strafbaarstelling uit te zonderen. Wat de delictsomschrijving betreft heeft artikel 25\bis niet het bezwaar van artikel 297, dat het wegens bewijsmoeilijkheden -het leven van de vrucht op het moment van de abortus moet juridisch zijn aangetoond -in de praktijk nooit meer wordt toegepast. Artikel 25 bis heeft wel het bezwaar, dat het doel van zwangerschapsonderbreking de vrouw bekend moet zijn. Vooral met de vordering van de medische techniek zou men zich situaties kunnen gaan voorstellen, waarbij de vrouw in dit opzicht zou zijn misleid. Daarom zijn in het nieuwe artikel 151 b de woorden van artikel 251 bis „te kennen gevende of de verwachting opwekkende, dat daardoor zwangerschap kan worden verstoord" vervangen door de ruimere formule „terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat daardoor zwangerschap kan worden verstoord.". Artikel 298 geeft de mogelijkheid van strafverhoging van de arts, de vroedvrouw en de apotheker. Nog afgezien van het feit, dat de arts nu in elk geval in deze opsomming dient te vervallen, lijkt deze vorm van strafverhoging wat uit de tijd. De rechter heeft steeds de vrijheid de straf af te sternmen op de bijzonderheden van het speciale geval. Ook artikel 298 kan dan worden afgeschaft. Als consequentie van dit alles zal de verwijzing naar de artikelen 296 en 297 in artikel 299 behoren te worden geschrapt. Schrapping van artikel 25 Ibis en invoering van een nieuw artikel 151 b heeft tot gevolg, dat eerstgenoemd artikel kan worden geschrapt onder de gronden voor voorlopige hechtenis, opgesomd in artikel 64 van het Wetboek van Strafvordering. Er lijkt geen aanleiding te bestaan om het nieuwe artikel 1516 daar alsnog in te voegen.

Het voorgestelde artikel 151b. Over de delictsomschrijving, waarbij de arts is uitgezonderd, is reeds gesproken. Wij menen, dat plaatsing in de titel „Misdrijven tegen de openbare orde" nog het meest verantwoord is. Onder de sexuele misdrijven hoort het artikel in ieder geval niet thuis. De gedachte, die destijds ten grondslag heeft gelegen aan de plaatsing in de titel „Misdrijven tegen de zeden" is. geweest, dat men van een verbod van de abortus provocatus een afnemen van de „onzedelijkheid" verwachtte. Aan deze gedachte lag hoogstwaarschijnlijk het beginsel ten grondslag, dat men door de vrouw bang te maken met de gedachte aan zwangerschap -die dan onder geen beding zou mogen worden verstoord -haar van die weg af zou kunnen houden en met haar de man. Wij achten deze opvatting ronduit verwerpelijk, nog daargelaten dat de bepaling -gezien de toeneming van het aantal abortussen -niet aan haar bedoelingen heeft beant-

woord. De gedachte, dat zwangerschap „straf op de zonde" zou zijn en daarmede tevens middel tot afschrikking, is moreel laakbaar en praktisch ten enenmale zonder effect. De reden, waarom verstoring van zwangerschap door onbevoegden verboden en strafbaar dient te blijven, ligt naar onze mening in het grote gevaar voor de gezondheid van de vrouw. Abortus provocatus door onbevoegden kan ernstig letsel met zich brengen. Als zodanig zou het misdrijf eenvoudig onder mishandeling begrepen kunnen worden, ware het niet dat de jurisprudentie van mishandeling eist, dat het oogmerk tot het toedienen van pijn of letsel aanwezig is. De abortus provocatus is echter niet gericht op het toebrengen van pijn of letsel. De vraag of de „onbevoegde" abortus dan niet onder lichamelijk letsel door schuld kan worden gerekend, menen wij ontkennend te moeten beantwoorden, omdat het causaal verband tussen de abortus en het letsel veelal niet kan worden aangetoond. Ten slotte zou men de vraag kunnen stellen of abortus provocatus niet eenvoudig onder het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst kan worden gebracht. Het blijft dan de vraag of abortus provocatus onder alle omstandigheden als uitoefenen van de geneeskunst kan worden beschouwd. Het gevaarlijke en dientengevolge laakbare van de „onbevoegde" abortus ligt in de aantasting van de lichamelijke integriteit met ernstig gevaar voor de gezondheid. Voor de abortus met toestemming ligt de nadruk op het gevaar voor de gezondheid, voor de abortus zonder toestemming op het tegen de wil der betrokkenen aantasten van de lichamelijke integriteit. Dit alles overwegende leek plaatsing van het artikel in de titel „Misdrijven tegen de openbare orde" nog het meest in overeenstemming met de achtergrond van waaruit wij tot strafbaarstelling zijn gekomen.

Artikelsgewijze toelichting Artikel I A. Het nieuw voorgestelde artikel 151b verenigt elementen in zich van de huidige artikelen 251 bis en 297 van het huidige Wetboek van Strafrecht. De bedoeling is het toepassen van abortus provocatus door onbevoegden strafbaar te stellen en daarmede de abortus op medisch verantwoorde wijze, door artsen, te legaliseren. De delictsomschrijving van het huidige artikel 25 Ibis is in dier voege gewijzigd, dat ook bij misleiding van de vrouw een strafbaar feit wordt gepleegd; het doel van zwangerschapsonderbreking behoeft de vrouw niet bekend te zijn. Aangezien de illegale abortus niet onder de sexuele misdrijven thuishoort en plaatsing onder mishandeling, lichamelijk letsel of onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde juridischtechnische bezwaren zou kunnen oproepen, is voor-gesteld het nieuwe artikel in te voegen onder de titel „Misdrijven tegen de openbare orde.".

B. Voorgesteld wordt om in artikel 240bis de passages omtrent zwangerschapsverstoring te doen vervallen, aangezien bij legalisering van de medisch verantwoorde abortus de gebruikte instrumenten kunnen worden gerekend te behoren tot het normale medische instrumentarium, dat zich ook voor bv. minderjarige verpleegsters in niets onderscheidt van andere medische apparatuur.

C. Aan artikel 251 bis bestaat na invoering van een nieuw artikel Ilb geen behoefte meer. De delictsomschrijving in het nieuwe artikel is enger voorzover de artsen worden uitgezonderd en ruimer voorzover niet langer de eis wordt gesteld, dat de bedoeling tot zwangerschapsverstoring de vrouw bekend hoort te zijn.

D. De artikelen 295 tot en met 297 kunnen vervallen na legalisering van de medisch verantwoorde abortus conform het nieuw voorgestelde artikel 1516. De desbetreffende artikelen hadden trouwens toch reeds het bezwaar, dat ze in de praktijk wegens bewijsmoeilijkheden niet meer werden toegepast. Voorgesteld wordt om ook artikel 298 te schrappen, dat de mogelijkheid opent van strafverhoging van arts, vroedvrouw en apotheker. De artsen zouden in deze opsomming toch al dienen te vervallen, doch in het algemeen lijkt de hierbedoelde vorm van strafverhoging verouderd.

E. Als consequentie van het laten vervallen van de artikelen 296 en 297 dient de verwijzing naar deze beide artikelen in het huidige artikel 299 te worden geschrapt.

F. Het tegenwoordige artikel 451quater omtrent het ten toonstellen van zwangerschapsverstorende middelen kan om overeenkomstige redenen als uiteengezet ten aanzien van artikel 240bis komen te vervallen.

Artikel II

Na invoering van het nieuw voorgestelde artikel 1516 bestaat dezerzijds geen behoefte meer om dit artikel op te sommen onder de gronden voor voorlopige hechtenis, genoemd in artikel 64 Wetboek van Strafvordering. Het daar thans genoemde en bij aanvaarding van dit initiatiefontwerp vervallen artikel 25 Ibis , eerste lid, moet worden geschrapt.

LAMBERTS

ROETHOF.