Ontwerp van wet - Regelen inzake de verlening van uitkeringen en bijzondere voorzieningen aan burger-oorlogsslachtsoffers (Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945)

Nr. 2

ONTWERP VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is regelen te stellen betreffende de verlening van uitkeringen en bijzondere voorzieningen aan burgeroorlogsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog en hun nagelaten betrekkingen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder Onze Minister verstaan Onze Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk.

S-CRM

7 vel

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

Artikel 2

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder burgeroorlogsslachtoffers verstaan: a. degene, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen bij met de krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden of is overleden; b. degene, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen door of in verband met handelingen of maatregelen welke door of namens de vijandelijke bezettende machten tegen hem werden gericht, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden of is overleden; c. degene, die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk letsel heeft opgelopen bij handelingen, welke door of namens de vijandelijke bezettende machten werden gericht tegen derden, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden of is overleden; d. degene, die in de naoorlogse jaren als burger lichamelijk letsel heeft opgelopen bij het ontploffen van munitie of ander oorlogstuig afkomstig uit de oorlogsjaren 1940-1945, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden of is overleden, tenzij het letsel is te wijten aan onvoorzichtigheid van de betrokkene; e. degene, die in de naoorlogse jaren in het voormalige Nederlandslndië als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen bij ongeregeldheden die zich nauw aansluitend aan de oorlog tot 27 december 1949 aldaar hebben voorgedaan en die naar aard en gevolgen vergelijkbaar zijn met de omstandigheden bedoeld onder a, b of c, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden of is overleden.

Artikel 3

  • Deze wet is van toepassing op: a. het burgeroorlogsslachtoffer, dat bij het oplopen van het letsel, bedoeld in artikel 2, Nederlander was dan wel Nederlands onderdaan in de zin van de toenmalige Wet van 10 februari 1910 (Stb. 55), mits hij de Nederlandse nationaliteit bezit en gedurende tenminste vijf jaren direct voorafgaande aan de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, onafgebroken hier te lande gevestigd is geweest; b. het burgeroorlogsslachtoffer, dat bij het oplopen van het letsel, bedoeld in artikel 2, als vreemdeling in Nederland gevestigd was, anders dan in opdracht van enige vijandelijke mogendheid, mits hij de Nederlandse nationaliteit bezit en tot de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, onafgebroken hier te lande gevestigd is gebleven; c. het burgeroorlogsslachtoffer, dat bij het oplopen van het letsel, bedoeld in artikel 2, als vreemdeling in het voormalige Nederlandslndië gevestigd was, anders dan in opdracht van enige vijandelijke mogendheid, mits hij de Nederlandse nationaliteit bezit en tot de datum van zijn komst naar Nederland, doch uiterlijk tot 1 april 1964, onafgebroken in het voormalige Nederlandslndië, in Indonesië of in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea gevestigd is gebleven en zich aansluitend daaraan in Nederland heeft gevestigd en tot de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, onafgebroken hier te lande gevestigd is gebleven; d. de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees van het burgeroorlogsslachtoffer, bedoeld onder a, b of c, mits zij de Nederlandse nationaliteit bezitten; e. de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees van het burgeroorlogsslachtoffer, bedoeld onder a, dat vóór de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, is overleden, mits de weduwe, weduwnaar en minderjarige volle wees de Nederlandse nationaliteit bezitten en gedurende tenminste vijf jaren, direct voorafgaande aan de datum van de aanvraag onafgebroken hier te lande gevestigd zijn geweest;

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

  • de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees van het burgeroorlogsslachtoffer, bedoeld onder b, dat vóór de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, is overleden, mits het burgeroorlogsslachtoffer tot het tijdstip van zijn overlijden onafgebroken in Nederland gevestigd is geweest en de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees de Nederlandse nationaliteit bezitten en sedert het overlijden van het burgeroorlogsslachtoffer tot de datum van de aanvraag onafgebroken hier te lande gevestigd zijn gebleven; g. de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees van het burgeroorlogsslachtoffer, bedoeld onder c, dat is overleden vóór 1 april 1964, mits het burgeroorlogsslachtoffer tot de datum van zijn overlijden onafgebroken in het voormalige Nederlandslndië, in Indonesië of in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea gevestigd is geweest en de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees de Nederlandse nationaliteit bezitten en sedert het overlijden van het burgeroorlogsslachtoffer tot hun komst naar Nederland, doch uiterlijk tot 1 april 1964, onafgebroken in genoemde gebieden gevestigd zijn gebleven en aansluitend daaraan zich in Nederland hebben gevestigd en tot de datum van de aanvraag onafgebroken hier te lande gevestigd zijn gebleven; h. de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees van het burgeroorlogsslachtoffer, bedoeld onder c, dat is overleden na 1 april 1964, mits het burgeroorlogsslachtoffer tot zijn komst naar Nederland, doch uiterlijk tot 1 april 1964, onafgebroken in het voormalige Nederlandslndië, in Indonesië of in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea gevestigd is geweest en zich aansluitend daaraan in Nederland heeft gevestigd en tot de datum van zijn overlijden onafgebroken hier te lande gevestigd is gebleven en de weduwe, weduwnaar en de minderjarige volle wees de Nederlandse nationaliteit bezitten en sedert het overlijden van het burgeroorlogsslachtoffer tot de datum van de aanvraag onafgebroken hier te lande gevestigd zijn gebleven. 2. Indien het burgeroorlogsslachtoffer, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, of diens nabestaanden, bedoeld in het eerste lid, onder f, g en h, tijdens hun onafgebroken verblijf in Nederland, of in het voormalige Nederlandslndië, Indonesië of het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea, de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, wordt een voortzetting van dat onafgebroken verblijf niet langer vereist, mits het burgeroorlogsslachtoffer of diens nabestaande de Nederlandse nationaliteit behoudt of tot zijn overlijden heeft behouden, met dien verstande dat zij in elk geval gedurende een periode van tenminste vijfjaren, direct voorafgaande aan de datum van de aanvraag hier te lande gevestigd zijn geweest. 3. Onder komst naar Nederland, bedoeld in het eerste lid, onder c, g en h, wordt mede verstaan het indienen van een verzoek om toestemming tot vestiging in Nederland waarop gunstig is beslist. 4. Onder afgebroken vestiging, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan vestiging, die niet onderbroken is door verblijf elders van langere duur dan één jaar.

Artikel 4

Behoudens in nader bij algemene maatregel van bestuur te regelen gevallen kunnen aan deze wet geen aanspraken worden ontleend door: a. degene, die op grond van zijn invaliditeit aanspraken ontleent aan de voor militairen geldende voorzieningen; b. degene die, op grond van zijn invaliditeit aanspraken ontleent aan de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1977, 493), de Wet buitengewoon pensioen zeeliedenoorlogsslachtoffers (Stb. 1977, 495) of de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Stb. 1977, 494); c. de weduwe, weduwnaar en minderjarige volle wees van de onder a en b bedoelde personen, indien en voorzover zij als nabestaanden aanspraken ontlenen aan de voorzieningen, bedoeld onder a en de wetten, genoemd onder b.

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

Artikel 5

Aan deze wet kunnen geen rechten worden ontleend door: a. degene, die blijkens opgave van Onze Minister van Justitie: 1e bij onherroepelijke uitspraak van een bijzondere strafrechter is veroordeeld; 2e bij een uitspraak van een Tribunaal, waarop fiat executie is verleend, de al dan niet voorwaardelijke oplegging van een bijzondere maatregel onderging; 3e bij een onherroepelijke beslissing van een orgaan van de bijzondere rechtspleging voorwaardelijk buiten vervolging is gesteld; 4e zich door de vlucht aan vervolging door een orgaan van de bijzondere rechtspleging heeft onttrokken; b. degene, die bij een onherroepelijke uitspraak van een met zuivering belast orgaan of college is ontzet van het recht ambten of bepaalde ambten te bekleden dan wel bepaalde beroepen of functies uit te oefenen of oneervol is ontslagen. Zonodig worden inlichtingen ingewonnen bij Onze Minister, hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur; c. degene, die zich tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd, onwaardig heeft gedragen. Zonodig worden inlichtingen ingewonnen bij Onze Minister van Justitie; d. de weduwe, weduwnaar en minderjarige volle wees van onder a en b bedoelde personen, indien en voor zover zij als nabestaanden rechten aan deze wet zouden hebben kunnen ontlenen en indien een der omstandigheden zoals omschreven onder a, b of c, zich niet zou hebben voorgedaan.

Artikel 6

De toepassing van deze wet berust bij de Commissie uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers, genoemd in artikel 45, verder in deze wet te noemen de Commissie.

HOOFDSTUK II. UITKERING EN BIJZONDERE VOORZIENINGEN § 1. Het recht op een uitkering

Artikel 7

Behoudens het bepaalde in artikel 9 heeft recht op een periodieke uitkering: a. het burgeroorlogsslachtoffer, dat vóór het bereiken van de leeftijd, waarop gelijksoortige valide personen in de regel hun werkzaamheden beëindigen, door zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, gedwongen werd of wordt zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf te beëindigen of blijvend te verminderen, indien en voorzover hij buiten staat is door of in verband met arbeid een inkomen te verwerven, gelijk aan het inkomen, dat hij uit vorenbedoeld beroep of bedrijf zou hebben genoten, indien hij niet invalide zou zijn geweest; b. het burgeroorlogsslachtoffer, dat vóór het tot uiting komen van zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, door of in verband met het volgen van onderwijs nog geen arbeid in beroep of bedrijf uitoefende, indien hij ten gevolge van die invaliditeit nimmer in staat is geweest door arbeid in beroep of bedrijf een inkomen te verwerven, dat in overeenstemming was met het niveau van het gevolgde onderwijs; c. het burgeroorlogsslachtoffer, dat door of in verband met zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, zijn werkzaanv heden in beroep of bedrijf tijdelijk moet onderbreken of verminderen, indien en voorzolang in de ten gevolge daarvan ontstane derving van inkomsten niet op andere wijze wordt voorzien;

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

  • de weduwe, alsmede de minderjarige volle wees van het burgeroorlogsslachtoffer, bedoeld onder a, b en c, indien dit is overleden ten gevolge van het letsel, bedoeld in artikel 2, danwei ten tijde van zijn overlijden in het genot was van een periodieke uitkering op grond van deze wet; e. de weduwe, alsmede de minderjarige volle wees van het burgeroorlogsslachtoffer, wiens overlijden plaats vond voordat het burgeroorlogsslachtoffer de leeftijd had bereikt, waarop gelijksoortige valide personen in de regel hun werkzaamheden beëindigen en het gevolg was van het letsel, bedoeld in artikel 2; f. de weduwe, alsmede de minderjarige volle wees van het burgeroorlogsslachtoffer, dat ten tijde van zijn overlijden in het genot was van een periodieke uitkering, anders dan op grond van deze wet, mits deze uitkering hem was toegekend in verband met het letsel, bedoeld in artikel 2; g. de weduwnaar van het burgeroorlogsslachtoffer, dat voldoet aan dezelfde voorwaarden, als omschreven onder d, e of f, indien zij als kostwinner kon worden aangemerkt.

Artikel 8

Recht op een garantie-uitkering heeft: a. het burgeroorlogsslachtoffer, dat ten tijde van het tot uiting komen van zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, de leeftijd heeft bereikt, waarop gelijksoortige valide personen in de regel hun werkzaamheden beëindigen, mits hij, indien hij die leeftijd nog niet zou hebben bereikt, door of in verband met die invaliditeit gedwongen zou zijn geweest zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf te beëindigen of blijvend te verminderen; b. het vrouwelijke burgeroorlogsslachtoffer, aan wie op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, geen periodieke uitkering kan worden toegekend, mits zij en haar echtgenoot of degene met wie zij duurzaam samenleeft gezamenlijk niet een inkomen, kinderbijslag daarin niet begrepen, kunnen verwerven, dat gelijk is aan of meer bedraagt dan de met toepassing van het bepaalde in artikel 24 vastgestelde uitkering.

Artikel 9

  • Een periodieke uitkering wordt niet toegekend aan het vrouwelijke burgeroorlogsslachtoffer, indien en voor zolang zij is gehuwd of deelgenoot is aan een vorm van duurzaam samenleven, tenzij zij kan worden aangemerkt als kostwinner dan wel duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot en niet deelgenoot is aan een andere vorm van duurzaam samenleven. 2. De periodieke uitkering aan de weduwe of weduwnaar van het burgeroorlogsslachtoffer wordt ten hoogste gedurende een tijdvak van twee jaren na de datum van het overlijden verleend, indien de weduwe of weduwnaar op dat tijdstip nog niet de leeftijd van 40 jaren heeft bereikt, tenzij deze arbeidsongeschikt is of een of meer minderjarige kinderen te haren of zijnen laste heeft. 3. Een periodieke uitkering aan de weduwe of weduwnaar van het burgeroorlogsslachtoffer wordt niet toegekend, indien het huwelijk is gesloten, nadat het burgeroorlogsslachtoffer, aan wie voordien een periodieke uitkering in de zin van deze wet was toegekend, de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, tenzij de echtgenoten reeds gedurende een periode van tenminste tien jaren met elkaar zijn gehuwd geweest of hebben samengeleefd. 4. Een periodieke uitkering wordt niet toegekend aan het mannelijke burgeroorlogsslachtoffer dat is gehuwd of deelgenoot is aan een vorm van duurzaam samenleven, indien aan zijn echtgenote of degene met wie hij duurzaam samenleeft een periodieke uitkering als kostwinner is toegekend. 5. Onze Minister kan nadere regelen stellen met betrekking tot hetgeen voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde moet worden verstaan onder een vorm van duurzaam samenleven, alsmede onder kinderen en onder te haren of zijnen laste.

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

§ 2. De grondslag

Artikel 10

  • Indien aanspraak bestaat op een periodieke uitkering, wordt de grondslag vastgesteld, waarnaar de uitkering wordt berekend. 2.a. Indien het burgeroorlogsslachtoffer voldoet aan het bepaalde in artikel 7, onder a, wordt de grondslag vastgesteld naar het inkomen uit arbeid, dat het burgeroorlogsslachtoffer ten tijde van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, in Nederland, ware hij niet invalide geweest, zou hebben genoten uit het door hem uitgeoefende beroep of bedrijf, waarin hij voor het eerst ten gevolge van zijn invaliditeit zijn werkzaamheden moest beëindigen of blijvend verminderen; b. indien het burgeroorlogsslachtoffer, bedoeld onder a, na het tot uiting komen van de invaliditeit tengevolge waarvan hij zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen of blijvend verminderen, arbeid heeft aanvaard in een ander beroep of bedrijf, kan, indien dat voor hem gunstiger is, de grondslag worden vastgesteld naar het inkomen, dat het burgeroorlogsslachtoffer ten tijde van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, in Nederland uit arbeid in laatstbedoeld beroep of bedrijf zou hebben genoten, indien hij zijn werkzaamheden door of in verband met zijn invaliditeit niet had moeten beëindigen of blijvend verminderen; c. Onder arbeid in een ander beroep of bedrijf, bedoeld onder b, wordt verstaan: arbeid, welke gedurende een aaneengesloten periode van tenminste drie jaren in de voor dat beroep of bedrijf gebruikelijke arbeidstijd is verricht; d. De Commissie kan, bij gemotiveerd besluit, van het bepaalde onder c afwijken indien naar haar oordeel de onverkorte toepassing daarvan, gelet op alle omstandigheden, in een individueel geval onredelijk zou zijn. 3. Indien het in hettweede lid bedoelde beroep of bedrijf buiten Nederland werd uitgeoefend, wordt bij de vaststelling van de grondslag, waarnaar de uitkering wordt berekend, rekening gehouden met het meest vergelijkbare beroep of bedrijf in Nederland, alsmede met (vak)opleiding, bekwaamheid en andere factoren, welke ter zake van belang kunnen zijn. 4. Bij de vaststelling van de grondslag, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid van inkomstenvermeerdering ten gevolge van bevordering of verhoging van de vakbekwaanv heid, uitbreiding van het bedrijf of andere dergelijke factoren. 5. Onze Minister bepaalt, wat onder inkomsten uit arbeid in beroep of bedrijf, bedoeld in het tweede lid, moet worden verstaan. 6. Indien het burgeroorlogsslachtoffer voldoet aan het bepaalde in artikel 7, onder b, wordt de grondslag vastgesteld met inachtneming van door Onze Minister te stellen regelen. 7. Indien het burgeroorlogsslachtoffer voldoet aan het bepaalde in artikel 7, onder c, wordt de grondslag vastgesteld op het bedrag, bedoeld in het achtste lid, onder a, tenzij de Commissie, rekening houdende met alle omstandigheden, in een individueel geval van oordeel is, dat een hogere grondslag gerechtvaardigd is. Deze grondslag kan niet op een hoger bedrag worden vastgesteld dan de grondslag die zou zijn vastgesteld, indien het burgeroorlogsslachtoffer zou voldoen aan het bepaalde in het tweede lid, onder a of b. 8. De grondslag, bedoeld in dit artikel, wordt bepaald op: a. tenminste het bedrag dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het minimumdagloon, bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals dat geldt op de datum van de vaststelling van de grondslag, met 21,75; b. ten hoogste het bedrag dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het maximumdagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet sociale verzekeringen, zoals dat geldt op de datum van de vaststelling van de grondslag, met 21,75.

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

  • De grondslag, waarnaar de uitkering aan de weduwe of weduwnaar bedoeld in artikel 7, onder d tot en met g, wordt berekend, wordt vastgesteld op hetzelfde bedrag als waarop de grondslag voor het burgeroorlogsslachtoffer zou zijn vastgesteld, indien hij op de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, nog in leven zou zijn geweest en op die datum voldaan zou hebben aan het bepaalde in artikel 7, onder a of b.

Artikel 11

Indien aanspraak bestaat op een garantie-uitkering wordt deze berekend naar het bedrag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder a.

Artikel 12

Het bepaalde in deze paragraaf is niet van toepassing indien de aanspraak betrekking heeft op een uitkering aan een minderjarige volle wees.

§ 3. De periodieke uitkering

Artikel 13

De periodieke uitkering bedraagt een percentage van de overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 vastgestelde grondslag.

Artikel 14

  • Het in artikel 13 bedoelde percentage bedraagt voor het burgeroorlogsslachtoffer dat de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt: a. 80, indien het burgeroorlogsslachtoffer is gehuwd, tenzij hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot; b. 75, indien het burgeroorlogsslachtoffer niet is gehuwd of duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot en minderjarige kinderen te zijnen laste heeft; c. 70, indien het burgeroorlogsslachtoffer als alleenstaande moet worden aangemerkt. 2. Het in artikel 13 bedoelde percentage bedraagt voor het burgeroorlogsslachtoffer met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd heeft bereikt: a. 65, indien het burgeroorlogsslachtoffer is gehuwd tenzij hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot; b. 60, indien het burgeroorlogsslachtoffer niet is gehuwd of duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot en minderjarige kinderen te zijnen laste heeft; c. 55, indien het burgeroorlogsslachtoffer als alleenstaande moet worden aangemerkt; 3. Bij overlijden van de echtgenoot van het burgeroorlogsslachtoffer blijft het uitkeringspercentage ongewijzigd tot en met de laatste dag van de maand, volgende op die, waarin het overlijden heeft plaatsgevonden.

Artikel 15

  • Behoudens het bepaalde in het derde lid bedraagt het in artikel 13 bedoelde percentage voor de nagelaten betrekking van het burgeroorlogsslachtoffer die de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt: a. 75, indien de weduwe of weduwnaar van het burgeroorlogsslachtoffer minderjarige kinderen te haren of zijnen laste heeft; b. 70, indien de weduwe of weduwnaar van het burgeroorlogsslachtoffer geen minderjarige kinderen te haren of zijnen laste heeft. 2. Het in artikel 13 bedoelde percentage bedraagt voor de nagelaten betrekking van het burgeroorlogsslachtoffer die de 65-jarige leeftijd heeft bereikt:

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

  • 55, indien de weduwe of weduwnaar van het burgeroorlogsslachtoffer minderjarige kinderen te haren of zijnen laste heeft; b. 50, indien de weduwe of weduwnaar van het burger oorlogsslachtoffer geen minderjarige kinderen te haren of zijnen laste heeft. 3. De uitkering aan de minderjarige volle wees van het burgeroorlogsslachtoffer wordt naar behoefte individueel bepaald. Bij de vaststelling van de uitkering wordt rekening gehouden met geëigende voorzieningen ter zake van kosten van onderwijs en opleiding. 4. De uitkering, berekend met toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onder a, bedraagt niet meer dan een bedrag ter grootte van 80% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, zevende lid, onder b, vermenigvuldigd met 3/4 en vermeerderd met een bedrag ter grootte van 20% van het pensioen krachtens de Algemene Weduwen-en Wezenwet, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van die wet. 5. De uitkering, berekend met toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onder b, bedraagt niet meer dan een bedrag ter grootte van 80% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, zevende lid, onder b, vermenigvuldigd met 5/7 en vermeerderd met een bedrag ter grootte van 20% van het pensioen krachtens de Algemene Weduwen-en Wezenwet, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van die wet.

Artikel 16

  • Indien een burgeroorlogsslachtoffer voldoet zowel aan het bepaalde in artikel 7, onder a, b of c, als aan het bepaalde in artikel 7, onder d, e, f of g, wordt de hoogste ingevolge deze paragraaf van toepassing zijnde uitkering verleend. 2. Alvorens over te gaan tot beoordeling welke van de twee van de in het eerste lid bedoelde uitkeringen de hoogste is, wordt voor de vergelijking de uitkering, berekend met toepassing van het bepaalde in artikel 15, vermeerderd met de toeslag voor niet-meetbare invaliditeitskosten, bedoeld in artikel 19.

Artikel 17

  • Indien en voor zolang het burgeroorlogsslachtoffer in staat is zich door arbeid een inkomen te verwerven, doch deze arbeid naar het oordeel van de Commissie om niet gegronde redenen niet of slechts ten dele verricht, wordt de grondslag waarnaar de uitkering wordt berekend, nader vastgesteld, rekening houdende met de mate van invaliditeit van het burgeroorlogsslachtoffer, waardoor diens vermogen om een inkomen te verwerven door of in verband met arbeid in beroep of bedrijf nadelig is beïnvloed. In een zodanig geval is bij toepassing van artikel 25, eerste tot en met zesde lid, het bepaalde in artikel 25, zevende lid, onder a, niet van toepassing. 2. De Commissie gaat niet over tot een nadere vaststelling van de grondslag, als bedoeld in het eerste lid, dan na advies te hebben ingewonnen van ter zake deskundige personen of organen. 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing, indien het burgeroorlogsslachtoffer buiten staat is 50% te verwerven van het inkomen dat hij verwierf uit de laatstelijk door hem verrichte arbeid in beroep of bedrijf.

Artikel 18

Bij verblijf van een alleenstaande of een echtpaar ter verpleging of verzorging in een daartoe bestemde inrichting, waarvan de kosten met toepassing van één der sociale verzekeringswetten worden betaald, wordt de periodieke uitkering, met ingang van het tijdstip waarop redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze verpleging of verzorging een langdurig karakter zal gaan dragen, doch in ieder geval na verloop van een jaar, nader bepaald op:

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

  • 12% van de overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 vastgestelde grondslag, voor een alleenstaande; b. 20% van de overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 vastgestelde grondslag, voor een echtpaar. De garantie-uitkering wordt in een zodanig geval berekend naar: c. 12% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, zevende lid, onder a, voor een alleenstaande; d. 20% van het bedrag, bedoeld in artikel 10, zevende lid, onder a, voor een echtpaar.

§ 4. Toeslagen

Artikel 9

  • Behoudens het bepaalde in het vijfde lid, wordt aan het burgeroorlogsslachtoffer, wiens invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, zijn vermogen om door arbeid een inkomen te verwerven nadelig beïnvloedt of zou hebben beïnvloed indien hij nog op inkomsten uit arbeid zou zijn aangewezen, een toeslag toegekend voor niet-meetbare invaliditeitskosten. 2. Indien aan het burgeroorlogsslachtoffer een periodieke uitkering is toegekend op grond van het bepaalde in artikel 7, onder a, b of c, wordt de hoogte van de toeslag, bedoeld in het eerste lid, bepaald op 5% van de overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 vastgestelde grondslag. 3. De hoogte van de toeslag, bedoeld in het eerste lid, wordt voor degene aan wie een periodieke uitkering is toegekend als nabestaande van een burgeroorlogsslachtoffer op grond van het bepaalde in artikel 7, onder d, e, f of g, en die tevens zelf als burgeroorlogsslachtoffer kan worden aan gemerkt, bepaald op 5% van het bedrag bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder a. 4. Een bedrag ter hoogte van de in het vorige lid bedoelde toeslag wordt, nadat dit is verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 26, eerste lid, toegekend aan: a. het burgeroorlogsslachtoffer aan wie op grond van het bepaalde in artikel 8 een garantie-uitkering is toegekend; b. het burgeroorlogsslachtoffer dat noch op een periodieke noch op een garantie-uitkering aanspraak kan maken op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste of vierde lid, juncto artikel 8, onder b. Dit bedrag wordt aangemerkt als een toeslag bedoeld in het eerste lid. 5. De toeslag voor niet-meetbare invaliditeitskosten wordt niet toegekend indien toepassing is gegeven aan het bepaalde in de artikelen 18, 31, vierde lid, of 40.

Artikel 20

  • Op de overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 vastgestelde uitkering wordt een toeslag verleend gelijk aan het bedrag van de ten laste van de uitkeringsgerechtigde blijvende premie van verzekering tegen ziektekosten, doch ten hoogste tot het bedrag van de premie, welke hij voor een vrijwillige ziekenfondsverzekering dan wel de bejaardenverzekering krachtens de Ziekenfondswet aan het ziekenfonds verschuldigd is of zou zijn. 2. Indien de in artikel 18 bedoelde kosten van verpleging of verzorging met toepassing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden betaald en de uitkeringsgerechtigde in die kosten een eigen bijdrage verschuldigd is, wordt op de overeenkomstig het bepaalde in dat artikel vastgestelde uitkering een toeslag verleend gelijk aan het bedrag van de eigen bijdrage.

Artikel 21

De periodieke uitkering van de uitkeringsgerechtigde, die de leeftijd van 65 jaren nog niet heeft bereikt, wordt vermeerderd met een toeslag wegens Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

de te zijnen laste blijvende premie, welke hij voor een vrijwillige ziekenfondsverzekering krachtens de Ziekenfondswet per maand verschuldigd is of zou zijn, indien en voor zover deze premie meer bedraagt dan het overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 14 en 15 vastgestelde percentage van het verschil tussen de grondslag en een door Onze Minister vast te stellen bedrag.

Artikel 22

  • Indien geen kinderbijslag uit welken hoofde of onder welke benaming ook wordt genoten, wordt op de overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 14 en 15 berekende uitkering een toeslag verleend voor de minderjarige kinderen waarvoor kinderbijslag zou worden ontvangen, indien de Algemene Kinderbijslagwet van toepassing zou zijn. 2. Deze toeslag beloopt een bedrag gelijk aan de kinderbijslag ingevolge de in het eerste lid genoemde wet.

Artikel 23

  • Aan de uitkeringsgerechtigde die de 65-jarige leeftijd heeft bereikt wordt een toeslag toegekend ter grootte van 20% van het bruto ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet, bedoeld in artikel 8, zesde lid, onder a, van die wet, indien de uitkeringsgerechtigde is gehuwd en van het bruto ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet, bedoeld in artikel 8, zesde lid, onder b, van die wet, indien de uitkeringsgerechtigde niet is gehuwd. 2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid, wordt niet toegekend indien artikel 8 of artikel 18 van toepassing is.

§ 5. De garantie-uitkering

Artikel 24

  • De garantie-uitkering bedraagt een percentage van het bedrag, bedoeld in artikel 11. 2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt: a. voor het burgeroorlogsslachtoffer, dat de leeftijd van 65 jaren nog niet heeft bereikt: 80; b. voor het burgeroorlogsslachtoffer, dat de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt: 1e. 65, indien hij is gehuwd, tenzij hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot; 2e. 55, indien hij niet is gehuwd of duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot en minderjarige kinderen te zijnen laste heeft; 3e. 45, indien hij als alleenstaande moet worden aangemerkt.

§ 6. Aanpassing van grondslagen en bedragen

Artikel 25

  • De grondslagen bedoeld in artikel 10, tweede, zesde, zevende en negende lid, worden telkens herzien met ingang van 1 januari en 1 juli. Bij een herziening met ingang van 1 januari onderscheidenlijk 1 juli worden, met inachtneming van het bij en krachtens het tweede lid bepaalde, de grondslagen verhoogd of verlaagd overeenkomstig het procentuele verschil tussen het indexcijfer der lonen op 31 oktober daaraan voorafgaande, onderscheidenlijk op 30 april daaraan voorafgaande, en het indexcijfer dat bij de laatste herziening is gehanteerd. 2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald: a. wat onder indexcijfer der lonen, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan;

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

  • welke componenten van het procentuele verschil, bedoeld in het eerste lid, bij de herziening buiten beschouwing dienen te blijven; c. welke componenten van het procentuele verschil, bedoeld in het eerste lid, op een andere wijze en in een andere mate dan bij de berekening van dat verschil is geschied bij de herziening in aanmerking worden genomen, een en ander op de wijze als bij en krachtens die maatregel wordt aangegeven. 3. De overeenkomstig de vorige leden herziene grondslagen treden in de plaats van de grondslagen, zoals die golden op de dag, voorafgaande aan de datum van ingang van de herziening. 4. Indien daartoe naar Ons oordeel een bijzondere aanleiding bestaat, kunnen de grondslagen, bedoeld in het eerste lid, bij algemene maatregel van bestuur met ingang van een bij die algemene maatregel van bestuur aan te geven datum worden herzien, waarbij kan worden bepaald, dat de herziening verschilt naar gelang de hoogte van de grondslagen. De ingevolge het bepaalde in de vorige volzin herziene grondslagen treden in de plaats van de grondslagen, zoals die golden op de dag, voorafgaande aan de datum van ingang van de herziening, met dien verstande, dat die herziening voor de eerstvolgende toepassing van het eerste lid geacht wordt niet te hebben plaatsgevonden. 5. Indien een herziening als in het vorige lid bedoeld zou samenvallen met een herziening als bedoeld in het eerste lid, blijft laatsbedoelde herziening achterwege. 6. Indien de ontwikkelingen binnen de sociale verzekeringswetgeving daartoe naar Ons oordeel aanleiding geven, kunnen, in afwijking van het bepaalde in het eerste en vierde lid, de grondslagen bedoeld in het eerste lid, bij algemene maatregel van bestuur met ingang van een bij die algemene maatregel van bestuur aan te geven datum worden herzien. De ingevolge het bepaalde in de vorige volzin herziene grondslagen treden in de plaats van de grondslagen zoals die golden op de dag, voorafgaande aan de datum van ingang van de herziening. 7. De met toepassing van het bepaalde in een der voorgaande leden herziene grondslagen bedragen: a. niet minder dan het bedrag dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het minimumdagloon, bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals dat geldt op de datum van ingang van de herziening, met 21,75, en b. niet meer dan het bedrag dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het maximumdagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Coördinatiewet sociale verzekeringen, zoals dat geldt op de datum van ingang van de herziening, met 21,75. 8. Het bedrag, bedoeld in artikel 11, wordt telkens met ingang van 1 januari en 1 juli herzien en vastgesteld op het bedrag bedoeld in het zevende lid, onder a. 9. Het procentuele verschil, bedoeld in het eerste lid, alsmede de bedragen, bedoeld in de artikelen 10, achtste lid, onder a en b, 15, vierde en vijfde lid, en 21, alsmede de bedragen, bedoeld in het zevende lid, onder a en b van dit artikel worden door Onze Minister in de Nederlandse Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 26

  • Op de periodieke uitkering, met uitzondering van die bedoeld in artikel 18, vermeerderd met de in de artikelen 19, 21 en 23 genoemde toeslag wordt, na toepasssing van artikel 28, een bedrag ingehouden, dat gelijk is aan het bedrag van de premies welke een werkgever ingevolge de Ziektewet, de Werkloosheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering op het overeenkomstige loon van een werknemer, die verzekerd is ingevolge die wetten, inhoudt. 2. De garantie-uitkering, bedoeld in artikel 24, wordt, na toepassing van artikel 29, doch vóór toepassing van artikel 19, verminderd met het in het eerste lid bedoelde bedrag.

Tweede Kamer, zitting 181 -1982, 17376, nrs. 1-2

  • Indien ingevolge een der sociale verzekeringswetten een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt voor de toepassing van het eerste lid bij algemene maatregel van bestuur een gemiddeld percentage vastgesteld. 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de uitkering is vastgesteld met toepassing van artikel 15, derde lid. 5. Onze Minister kan nadere en zonodig afwijkende regelen stellen met betrekking tot de berekening van de ingevolge het eerste lid op de aldaar bedoelde uitkeringen in te houden bedragen.

Artikel 27

Het bedrag, bedoeld in artikel 28, vierde lid, onder a, wordt door Onze Minister herzien, indien en voorzover de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft. Het herziene bedrag wordt door Onze Minister in de Nederlandse Staatscourant bekend gemaakt.

§ 7. Verrekening van inkomsten

Artikel 28

  • Op de, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 13 tot en met 17 vastgestelde periodieke uitkering, vermeerderd met de toeslagen, bedoeld in de artikelen 19, 21 en 23, worden in mindering gebracht: a. de bruto-inkomsten van de uitkeringsgerechtigde uit tegenwoordige arbeid in beroep of bedrijf, na aftrek van de daarop drukkende verwervingskosten, voorzover deze inkomsten 20% van de grondslag waarnaar de uitkering is berekend te boven gaan; b. het pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet van de uitkeringsgerechtigde en van diens echtgenoot, indien en voorzover dit wordt genoten; c. de inkomsten uit vermogen van de uitkeringsgerechtigde en van diens echtgenoot; d. de overige inkomsten van de uitkeringsgerechtigde met uitzondering van kinderbijslag uit welken hoofde of onder welke benaming ook genoten. 2. Bij de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onder a, b en d, worden de jaarlijkse vakantie-uitkeringen van de uitkeringsgerechtigde voor 1/12 deel per maand op de uitkering in mindering gebracht. 3.a. Met inkomsten uit tegenwoordige arbeid worden gelijkgesteld uitkeringen ingevolge de Ziektewet, de Werkloosheidswet en de Wet Werkloosheidsvoorziening, alsmede de daarmede vergelijkbare uitkeringen welke worden verleend aan het overheidspersoneel; b. onder een uitkering ingevolge de Wet Werkloosheidsvoorziening bedoeld onder a, wordt verstaan een uitkering, welke ingevolge genoemde wet verstrekt wordt gedurende de uitkeringstermijn van twee jaar. 4.a. De inkomsten uit vermogen, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden berekend naar het vermogen dat de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot op het tijdstip van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, bezitten. Deze inkomsten worden bepaald op een nader door Onze Minister vast te stellen percentage per jaar van dat vermogen. Dit percentage wordt herzien indien naar zijn oordeel belangrijke wijzigingen in het rendement van de staatsleningen, zoals dat wordt gepubliceerd in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek, daartoe aanleiding geven. Van het aldus berekende bedrag wordt een bedrag vrijgelaten, waarvan de hoogte door Onze Minister wordt bepaald; b. indien na het tijdstip van de aanvraag aan de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot vermogensbestanddelen toevallen, wordt voor de berekening van de inkomsten uit vermogen, het vermogen met ingang van de datum waarop die vermogensbestanddelen zijn toegevallen, opnieuw vastgesteld;

Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17376, nrs. 1-2

  • wijziging van het vermogen, anders dan bedoeld onder b, geeft geen aanleiding tot herziening van de overeenkomstig dit lid onder a en b vastgestelde inkomsten, tenzij het vermogen, door oorzaken gelegen in factoren waarop de uitkeringsgerechtigde generlei invloed heeft kunnen uitoefenen, zodanig is verminderd, dat dit tot een klaarblijkelijke hardheid zou leiden. Bij de beoordeling hiervan wordt rekening gehouden met de totale vermogens-en inkomstenpositie van de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot. 5. Bij bedrijfsbeëindiging vindt het bepaalde in het eerste lid, onder c, en het vierde lid, van dat tijdstip af overeenkomstige toepassing. 6. Onze Minister kan nadere regelen stellen met betrekking tot de vaststelling van de inkomsten uit of in verband met arbeid in beroep of bedrijf en de daarop drukkende verwervingskosten, de overige inkomsten alsmede met betrekking tot de vaststelling en de taxatie van het vermogen.

Artikel 29

  • Op de overeenkomstig het bepaalde in artikel 24 vastgestelde garan-tie-uitkering worden in mindering gebracht alle bruto inkomsten, uit welken hoofde dan ook, van het burgeroorlogsslachtoffer en van diens echtgenoot of partner met uitzondering van de kinderbijslag krachtens de Algemene Kinderbijslagwet. 2. De inkomsten uit vermogen worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, vierde lid.

Artikel 30

  • Op de overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 vastgestelde uitkering, vermeerderd met de toeslag bedoeld in artikel 20, worden in mindering gebracht alle inkomsten van het burgeroorlogsslachtoffer en van diens echtgenoot. 2. De inkomsten uit vermogen worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, vierde lid.

§ 8. Bijzondere voorzieningen

Artikel 31

  • Indien het burgeroorlogsslachtoffer wegens zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, geneeskundige behandeling of verpleging behoeft, worden de daaraan verbonden ten laste van het burgeroorlogsslachtoffer blijvende noodzakelijke kosten volledig vergoed, tenzij het vierde lid van toepassing is. 2. De extra, ten laste van het burgeroorlogsslachtoffer blijvende, kosten voor noodzakelijke voorzieningen, die direct verband houden met de in het eerste lid bedoelde geneeskundige behandeling of verpleging worden eveneens volledig vergoed. 3. Een volledige vergoeding wordt tevens verleend in het geval dat een geneeskundige behandeling of verpleging kan bijdragen tot voorkoming van het verergeren van de invaliditeit, bedoeld in het eerste lid. 4. Indien de in het eerste lid bedoelde kosten betrekking hebben op verpleging of verzorging van een alleenstaande of een echtpaar in een daartoe bestemde inrichting en niet worden betaald met toepassing van een der sociale verzekeringswetten, worden deze kosten vergoed voorzover de inkomsten daartoe ontoereikend zijn. Van de inkomsten blijft buiten beschouwing een bedrag ter grootte van de met toepassing van het bepaalde in de artikelen 18 en 20, eerste lid, vastgestelde uitkering. 5. Een vergoeding ter zake van de kosten bedoeld in de voorgaande leden wordt slechts verleend voorzover deze niet ten laste kunnen worden gebracht van een ziekenfondsverzekering krachtens de Ziekenfondswet of

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

van een ziektekostenverzekering, indien een zodanige verzekering is of zou zijn afgesloten. De Commissie kan van het bepaalde in de voorgaande volzin afwijken, indien, gezien de individuele omstandigheden van de aanvrager, naar het oordeel van die Commissie daartoe gegronde redenen aanwezig zijn. 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld met betrekking tot de aard, de duur en de wijze van verstrekking van de voorzieningen bedoeld in de voorgaande leden.

Artikel 32

  • In de ten laste van het burgeroorlogsslachtoffer blijvende kosten van voorzieningen verband houdende met zijn invaliditeit, welke het gevolg is van het letsel, bedoeld in artikel 2, welke voorzieningen strekken tot verbetering van diens levensomstandigheden, kan een tegemoetkoming worden verleend. 2. De tegemoetkoming heeft ten hoogste betrekking op de in het eerste lid bedoelde kosten in zover deze, met inachtneming van de totale financiële omstandigheden van het burgeroorlogsslachtoffer en het levenspeil waarop hij placht te leven vóór het tot uiting komen van de in het eerste lid bedoelde invaliditeit, als bijzondere kosten moeten worden aangemerkt. 3. De tegemoetkoming in de bijzondere kosten, bedoeld in het tweede lid, wordt bepaald met inachtneming van de financiële draagkracht van het burgeroorlogsslachtoffer. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen gesteld met betrekking tot de bepaling van de financiële draagkracht van het burgeroorlogsslachtoffer alsmede zonodig met betrekking tot de aard, de duur en de wijze van verstrekking van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid.

§ 9. Aanvraag om erkenning

Artikel 33

  • Degene, die verwacht te eniger tijd aanspraken te kunnen ontlenen aan deze wet, kan bij de Commissie een schriftelijk verzoek indienen om als burgeroorlogsslachtoffer te worden erkend. 2. Het bepaalde in de artikelen 34 tot en met 38 is, voorzover ter zake van belang, van overeenkomstige toepassing.

§ 10. Aanvraag en toekenning van uitkering en bijzondere voorzieningen

Artikel 34

  • De beoordeling van de aanspraken op een uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming geschiedt naar aanleiding van een daartoe bij de Commissie schriftelijk ingediende aanvraag. 2. Op de aanvraag wordt de datum van ontvangst aangetekend. 3. De ontvangst van de aanvraag wordt de aanvrager schriftelijk bevestigd. Daarbij wordt voorlichting gegeven over de verdere procedure. 4. Onze Minister kan nadere regelen stellen met betrekking tot de bij de aanvraag over te leggen bescheiden.

Artikel 35

  • Alvorens op een aanvraag wordt beslist, wordt een rapport opgesteld omtrent de aard en de gevolgen van de oorlogscalamiteit en de levensomstandigheden van de betrokkene vóór, tijdens en na de oorlogsjaren 1940-1945. 2. Voorzover nodig wordt, alvorens op een aanvraag wordt beslist, een rapport opgesteld omtrent de financiële omstandigheden van de betrokkene.

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs.J-2

Dit rapport bevat in ieder geval gegevens, welke noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de grondslag bedoeld in artikel 10. 3. Het opstellen van de in het eerste en tweede lid bedoelde rapporten wordt opgedragen aan daartoe door de directie van het Algemeen Burgerlijk pensioenfonds aangewezen personen. 4. De Commissie geeft aanwijzingen omtrent de inhoud en samenstelling van de in het eerste en tweede lid bedoelde rapporten. 5. De Commissie kan in voorkomende gevallen bepalen dat op andere wijze in het opstellen van de in het eerste en tweede lid bedoelde rapporten wordt voorzien.

Artikel 36

  • Voorzover de aanvraag, bedoeld in artikel 34, is ingediend door of namens een burgeroorlogsslachtoffer, wordt door de geneeskundig adviseur, bedoeld in artikel 47, een medisch rapport opgesteld. Hij vermeldt daarin voorzover nodig zijn bevindingen over: a. de invaliditeit van het burgeroorlogsslachtoffer en het in artikel 2 bedoelde causaal verband; b. de relatie tussen de invaliditeit en het vermogen om een inkomen te verwerven; c. de in artikel 17 bedoelde graad van onvermogen om een inkomen te verwerven en d. de noodzaak van bijzondere voorzieningen bedoeld in paragraaf 8. 2. Het medisch rapport wordt niet opgesteld dan nadat de geneeskundig adviseur heeft kunnen kennisnemen van het rapport, bedoeld in artikel 35, eerste lid. 3. Voorzover de aanvraag, bedoeld in artikel 34, is ingediend door de weduwe, weduwnaar of minderjarige volle wees van het burgeroorlogsslachtoffer, wordt door de in het eerste lid bedoelde geneeskundig adviseur onderzocht of het overlijden van het burgeroorlogsslachtoffer het gevolg was van het letsel, bedoeld in artikel 2, danwei of de uit dit letsel ontstane invaliditeit hem nadelig beïnvloedde in zijn vermogen een inkomen te verwerven door arbeid in beroep of bedrijf. 4. Onverminderd hetbepaalde in artikel 5 van de Wet regelende de uitoefening der geneeskunst verstrekt de Geneeskundig Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid aan de geneeskundig adviseur, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a, desgevraagd de voor de vaststelling van het recht op een uitkering krachtens artikel 7, onder d tot en met g, van belang zijnde gegevens betreffende de doodsoorzaak van de vervolgde. Bij een zodanig verzoek om gegevens wordt het nummer van de akte van overlijden vermeld, dat wordt verstrekt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van overlijden. 5. De aanvrager is gehouden medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek indien de Commissie zulks noodzakelijk oordeelt. 6. Indien de aanvrager niet voldoet aan het bepaalde in het vijfde lid, wijst de Commissie de aanvraag af of herziet de Commissie de eerder genomen beslissing in het nadeel van de betrokkene.

Artikel 37

  • De Commissie neemt op elke aanvraag schriftelijk en met redenen omklede beslissing en vermeldt daarbij de artikelen van deze wet die toepassing hebben gevonden. 2. De beslissing wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende; daarbij wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift.

Artikel 38

  • De Commissie stelt de belanghebbende op diens verzoek in kennis van de gegevens die mede geleid hebben tot de in artikel 37 bedoelde

Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17376, nrs. 1-2

beslissing, tenzij deze gegevens geacht kunnen worden hem reeds op andere wijze bekend te zijn. 2. De Commissie kan in het belang van de geestelijke of lichamelijke gezondheid van de betrokken persoon, al dan niet op verzoek van de geneeskundig adviseur, bepalen, dat het kennis nemen van geneeskundige rapporten niet wordt toegestaan aan de belanghebbende persoonlijk maar uitsluitend aan een gemachtigde die hetzij arts, hetzij advocaat of procureur is, dan wel van de Commissie bijzondere toestemming heeft verkregen. 3. Indien de gegevens, bedoeld in het tweede lid, aan de gemachtigde ter kennis zijn gebracht, wordt hiervan door de Commissie binnen een termijn van ten hoogste drie maal vierentwintig uur aan de belanghebbende mededeling gedaan, onder vermelding van de datum waarop de gegevens zijn verstrekt. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de vergoeding welke verschuldigd is, indien afschrift wordt verstrekt van de op de beslissing betrekking hebbende bescheiden.

§11. Ingang en einde van de uitkering, toeslagen en bijzondere voorzieningen

Artikel 39

  • De uitkering, de toeslag, de vergoeding en tegemoetkoming gaan in: a. op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag daartoe is ingediend, tenzij het bepaalde onder b van toepassing is; b. voor de weduwe, weduwnaar of minderjarige volle wees, die aansluitend aan het overlijden van het burgeroorlogsslachtoffer, dat een uitkering ingevolge deze wet genoot, aanspraak op een uitkering maakt, op de eerste dag van de derde maand volgend op die, waarin het overlijden heeft plaatsgevonden. 2. De Commissie kan bij gemotiveerd besluit van het bepaalde in het eerste lid in het voordeel van de betrokkene afwijken, indien zij, rekening houdende met alle omstandigheden, een dergelijke afwijking in een individueel geval noodzakelijk acht. Onze Minister stelt te dien aanzien nadere regelen.

Artikel 40

  • De periodieke uitkering alsmede de garantie-uitkering, bedoeld in artikel 8, wordt beëindigd: a. bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde die een echtgenoot of minderjarige kinderen achterlaat: met ingang van de eerste dag van de derde maand volgend op die, waarin het overlijden heeft plaatsgevonden; b. bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde die geen echtgenoot of minderjarige kinderen achterlaat: met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die, waarin het overlijden heeft plaatsgevonden; c. bij huwelijk of het aangaan van een andere vorm van duurzaam samenleven van de vrouwelijke uitkeringsgerechtigde: met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die, waarin het huwelijk heeft plaatsgevonden of de samenleving is aangevangen, tenzij het vrouwelijke burgeroorlogsslachtoffer als kostwinner kan worden aangemerkt; d. bij het bereiken van de meerderjarigheid door de volle wees: met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die, waarin de meerderjarigheid wordt bereikt. 2. De toeslag, de vergoeding en tegemoetkoming worden beëindigd bij het overlijden van het burgeroorlogsslachtoffer met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin het overlijden heeft plaatsgevon den. 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt de garantie-uitkering, bedoeld in artikel 8, onder b, beëindigd bij ontbinding van het huwelijk of bij de beëindiging van het samenlevingsverband

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

anders dan door overlijden met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ontbinding is uitgesproken of de beëindiging heeft plaatsgevonden.

Artikel 41

  • De uitkeringsgerechtigde, die is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie maanden, tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting of tot enige zwaardere straf, of op bevel van de rechter ter beschikking van de Regering is gesteld, mits over de tijd gedurende welke hij zijn straf ondergaat of van regeringswege in zijn verpleging wordt voorzien, of gedurende welke hij zich door de vlucht van de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, derft het genot van de uitkering. 2. De Commissie is bevoegd het uitkeringsbedrag over die tijd geheel of ten dele aan of ten behoeve van de echtgenoot of minderjarige kinderen van de uitkeringsgerechtigde uit te betalen. 3. De Commissie is tevens bevoegd om, voorzover van de bevoegdheid in het tweede lid bedoeld, geen gebruik is gemaakt, de uitkeringsgerechtigde, die al of niet voorwaardelijk uit de gevangenis, of uit de Rijkswerkinrichting is ontslagen, of wiens verpleging van regeringswege is beëindigd, in het genot te stellen van een uitkering, ten bedrage van ten hoogste de helft van het niet uitgekeerde bedrag, tot een maximum van de helft van het jaarlijkse bedrag van de uitkering.

Artikel 42

Van alle rechten op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt terstond vervallen verklaard het burgeroorlogsslachtoffer of diens nabestaande, indien zij de Nederlandse nationaliteit verliezen.

§ 12. Bepalingen aan elke uitkering, toeslag, vergoeding en tegemoetkoming gemeen

Artikel 43

  • De belanghebbende is gehouden aanspraken op wettelijke voorzieningen geldend te maken, welke kunnen leiden tot een vermindering van de aanspraken op grond van deze wet. 2. Indien de belanghebbende niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, kan bij de vaststelling van de uitkering, toeslag, vergoeding en tegemoetkoming rekening worden gehouden met de in het eerste lid bedoelde aanspraken.

Artikel 44

  • Een uitkering, toeslag, vergoeding en tegemoetkoming is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding of beslag, faillissementsbeslag daaronder begrepen. 2. Volmacht tot ontvangst van de uitkering, toeslag, vergoeding en tegemoetkoming, in welke vorm of onder welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk. 3. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.

HOOFDSTUK III. TOEPASSING EN UITVOERING

Artikel 45

  • Er is een Commissie uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers, welke haar zetel heeft ter plaatse door Onze Minister te bepalen. 2. De Commissie bestaat uit ten hoogste vijf leden, onder wie een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

Tweede Kamerzitting 1981-1982, 17376, nrs. 1-2

  • Wij benoemen, schorsen en ontslaan de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden. 4. Tot plaatsvervangend voorzitter wordt door Ons benoemd een lid van de directie van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds. 5. Wij benoemen voor de plaatsvervangend voorzitter en voor elk der overige leden van de Commissie een plaatsvervangend lid, dat door Ons kan worden geschorst en ontslagen. De plaatsvervanger voor de plaatsvervangend voorzitter behoort eveneens tot de directie van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds. 6. Bij ontstentenis van zowel de voorzitter als de plaatsvervangend voorzitter worden de vergaderingen van de Commissie voorgezeten door de oudstbenoemde der overige leden en, indien deze leden bij hetzelfde besluit zijn benoemd, door degene die in het besluit het eerst is genoemd. 7. De Commissie richt haar werkzaamheden in naar een door haar zelf vastgesteld reglement.

Artikel 46

  • Aan de beslissingen van de Commissie werken tenminste drie leden of hun plaatsvervangers mede. 2. De Commissie kan onder behoud van haar verantwoordelijkheid en onder nader door haar te stellen regelen, welke de goedkeuring behoeven van Onze Minister, het nemen van beslissingen opdragen aan de secretaris, bedoeld in artikel 47. Een zodanige regeling wordt gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant. 3. De beslissingen door of namens de Commissie genomen worden aan Onze Minister ter kennis gebracht. 4. Onze Minister kan, indien hij daartoe aanleiding aanwezig acht, van de Commissie inzage vorderen van de bescheiden, die tot enige beslissing door of namens de Commissie genomen, hebben geleid. 5. Indien Onze Minister daartoe aanleiding aanwezig acht, verstrekte de Commissie hem op zijn verzoek schriftelijk inlichtingen omtrent de achtergronden en overwegingen die tot enige beslissing hebben geleid. 6. Onze Minister voert, indien hij daartoe aanleiding aanwezig acht, ter zake overleg met de Commissie. 7. Indien het in het zesde lid bedoelde overleg niet of niet geheel tot overeenstemming leidt, beslist de Commissie in hoeverre de oorspronkelijke beslissing blijft gehandhaafd. Hiervan doet de Commissie terstond en met redenen omkleed, schriftelijk mededeling aan Onze Minister. 8. Het bepaalde in het zesde en zevende lid vindt geen toepassing indien en voor zolang geen beslissing is genomen ter zake van een bezwaarschrift bedoeld in artikel 53 dan wel van een klaagschrift bedoeld in artikel 55, tenzij Onze Minister de Commissie om inlichtingen, bedoeld in het vijfde lid, heeft verzocht ter zake van een of meer onderdelen van een beslissing waartegen het bezwaarschrift of het klaagschrift zich niet richt.

Artikel 47

  • Voor de administratieve voorbereiding en uitwerking van de beslissingen wordt de Commissie bijgestaan door een secretaris en tenminste één geneeskundig adviseur. 2. De in het eerste lid bedoelde secretaris en diens plaatsvervanger worden door de directie van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, gehoord de Commissie, uit de in dienst van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds zijnde ambtenaren aangewezen. 3. De in het eerste lid bedoelde geneeskundig adviseur wordt door de directie van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, gehoord de Commissie, uit de in dienst van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds zijnde geneeskundigen aangewezen. 4. Het in artikel L 10 van de Algemene burgerlijke pensioenwet bedoelde personeel is mede werkzaam voor de Commissie.

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

HOOFDSTUK IV. VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN

Artikel 48

  • Een ieder is verplicht desgevraagd aan de Commissie alle inlichtingen te verstrekken die zij voor het vaststellen of het bestendigen van het recht van een burgeroorlogsslachtoffer of diens nabestaanden op een uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming noodzakelijk acht. 2. Indien de aanvrager niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, wijst de Commissie de aanvraag af, danwei herziet zij de eerder genomen beslissing in het nadeel van de betrokkene.

Artikel 49

  • Een ieder is verplicht desgevraagd aan de Commissie die gegevens te verstrekken, welke voorde uitvoering van de beslissingen van die Commissie noodzakelijk zijn. 2. Zolang de belanghebbende niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, wordt de beslissing niet uitgevoerd of wordt de uitvoering ervan geschorst. De Commissie doet hem hiervan mededeling. 3. Indien de belanghebbende eerst na twee jaar, nadat het recht op een uitkering, een vergoeding of een tegemoetkoming is vastgesteld de in het tweede lid bedoelde gegevens verstrekt, beslist de Commissie of, gelet op alle omstandigheden, de in de beslissing genoemde ingangsdatum kan worden gehandhaafd. Zonodig stelt de Commissie, in afwijking van het bepaalde in artikel 39, eerste lid, een nieuwe ingangsdatum vast. 4. Indien de belanghebbende eerst na twee jaar, nadat de uitvoering van de beslissing werd geschorst, de in het eerste lid bedoelde gegevens verstrekt, beslist de Commissie, rekening houdende met alle omstandigheden, of en zo ja in hoeverre de uitvoering van deze beslissing, voorzover deze betrekking heeft op de periode gedurende welke de uitvoering van de beslissing was geschorst, alsnog kan plaatsvinden.

Artikel 50

  • De belanghebbende, diens wettelijke vertegenwoordiger en de persoon aan wie de uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming wordt uitbetaald, zijn gehouden onverwijld aan de Commissie mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, die tot intrekking of verlaging van de uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming aanleiding zouden kunnen geven. 2. Het bepaalde in artikel 49, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 51

  • Alle ambtenaren, tot afgifte van uittreksels uit registers van de burgerlijke stand bevoegd, zijn gehouden aan de Commissie de door haar gevraagde uittreksels uit de registers kosteloos te verstrekken. 2. De gemeentebesturen zijn gehouden aan de Commissie de door haar gevraagde uittreksels uit het bevolkingsregister kosteloos te verstrekken.

Artikel 52

  • Onverminderd het bepaalde in de artikelen 48, 49 en 50, doet de belanghebbende aan wie een uitkering of tegemoetkoming wordt uitbetaald, al dan niet door tussenkomst van zijn wettelijke vertegenwoordiger, jaarlijks op een door de Commissie te bepalen tijdstip en wijze, opgave van alle door hem in het voorafgaande kalenderjaar, anders dan uit vermogen, genoten inkomsten, en indien zulks door de Commissie wordt verlangd, van de hoogte en samenstelling van zijn vermogen.

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

  • De Commissie kan, voorzover zulks naar haar oordeel nodig is, de financiële gegevens, die bij een aanvraag om een uitkering of tegemoetkoming zijn overgelegd, alsmede die welke op grond van het eerste lid zijn verstrekt, ter controle aan de Belastingdienst voorleggen. De Commissie is gehouden de belanghebbende van deze mogelijkheid in kennis te stellen.

HOOFDSTUK V. VOORZIENINGEN TEGEN DE BESLISSING

§ 1. Bezwaar

Artikel 53

  • Binnen een maand na de datum van verzending van enige beslissing ter zake van een uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming, kan de belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Commissie tenzij de beslissing betrekking heeft op een voorlopige vaststelling, bedoeld in artikel 58. 2. Voor de belanghebbende, die buiten Nederland is gevestigd, wordt de in het eerste lid genoemde termijn bepaald op drie maanden. 3. Een na de in het eerste onderscheidenlijk het tweede lid genoemde termijn ingediend bezwaarschrift wordt geacht tijdig te zijn ingekomen, indien de belanghebbende ten genoege van de Commissie aantoont dat hij het bezwaarschrift heeft ingediend binnen een maand na de dag, waarop hij redelijkerwijs van de bestreden beslissing heeft kunnen kennisnemen. 4. De Commissie is bevoegd bij gemotiveerde beslissing te verklaren dat een na de in het eerste onderscheidenlijk het tweede lid genoemde termijn ingekomen bezwaarschrift geacht wordt tijdig te zijn ontvangen, indien de belanghebbende redelijkerwijs geacht kan worden niet in verzuim te zijn geweest. 5. Indien een verzoek, bedoeld in artikel 38, schriftelijk is ingediend binnen de voor het indienen van een bezwaarschrift, op grond van het bepaalde in het eerste of tweede lid, geldende termijn, wordt deze termijn geacht opnieuw te zijn ingegaan op de datum van de verzending van de gevraagde gegevens. Het bepaalde in het derde en vierde lid is in een zodanig geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54

  • Alvorens op het bezwaarschrift een beslissing wordt genomen, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten. 2. De beslissing op het bezwaarschrift wordt met redenen omkleed. 3. De beslissing op het bezwaarschrift wordt bij aangetekende brief aan de belanghebbende gezonden. Daarbij wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid van beroep. 4. Het bepaalde in artikel 38 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot beslissingen op een bezwaarschrift.

§ 2. Beroep

Artikel 55

  • Binnen een maand na de datum van verzending van de beslissing bedoeld in artikel 54, kan de belanghebbende daartegen een klaagschrift indienen bij de Centrale Raad van Beroep. 2. Voor de belanghebbende, die buiten Nederland is gevestigd, wordt de in het eerste lid genoemde termijn bepaald op drie maanden. 3. Indien de belanghebbende schriftelijk een verzoek heeft ingediend, bedoeld in artikel 54, vierde lid, juncto artikel 38, binnen de voor het indienen van een klaagschrift op grond van het bepaalde in het eerste of tweede lid, geldende termijn, wordt deze termijn geacht opnieuw te zijn ingegaan op de datum van de verzending van de gevraagde gegevens.

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

Artikel 56

  • Binnen drie maanden na de datum van verzending van een beslissing van de Commissie kan Onze Minister in het belang van een goede uitvoering van deze wet, beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Onze Minister kan bepalen dat het beroep schorsende werking heeft. 2. Van het ingestelde beroep doet Onze Minister terstond mededeling aan de belanghebbende en aan de Commissie.

§ 3. Heffing van recht

Artikel 57

  • Behoudens in nader bij algemene maatregel van bestuur te regelen gevallen, wordt van degene, die bij de Commissie een bezwaarschrift of bij de Centrale Raad van Beroep een klaagschrift indient, ten behoeve van het Rijk een recht geheven. 2. Degene, die het verschuldigde recht niet voldoet is in het indienen van het bezwaarschrift of het klaagschrift niet ontvankelijk. 3. Het betaalde recht wordt aan degene, wiens bezwaren hetzij door de Commissie, hetzij in beroep door de Centrale Raad van Beroep geheel of gedeeltelijk gegrond worden verklaard, terugbetaald. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de hoogte en de heffing van het in het eerste lid bedoelde recht nadere regelen gesteld.

HOOFDSTUK VI. VOORLOPIGE EN DEFINITIEVE VASTSTELLING

Artikel 58

  • Indien de beschikbare gegevens de definitieve vaststelling van de uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming danwei van de hoogte van de op de uitkering in mindering te brengen bedragen nog niet mogelijk maken, kan de Commissie, in afwachting van toereikende gegevens, de uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming danwei de hoogte van de op de uitkering in mindering te brengen bedragen voorlopig vaststellen. 2. Zodra de in het eerste lid bedoelde toereikende gegevens bekend zijn, herziet de Commissie, indien nodig, zijn oorspronkelijke beslissing.

Artikel 59

  • De administratieve uitwerking van een beslissing van de Commissie in een berekeningsbeslissing draagt een voorlopig karakter. 2. In het kalenderjaar, volgend op het jaar, waarin de in het eerste lid bedoelde berekeningsbeslissing is afgegeven, wordt deze definitief vastgesteld. 3. Indien de definitieve vaststelling, bedoeld in het tweede lid, op grond van het ontbreken van de noodzakelijke gegevens niet binnen de aldaar genoemde termijn kan plaatsvinden, vindt deze plaats zodra bedoelde gegevens bekend zijn.

HOOFDSTUK VII. HERZIENING

Artikel 60

  • De Commissie is bevoegd een eenmaal genomen beslissing in het nadeel van betrokkene te herzien, indien haar alsnog blijkt of na kennisneming van enig feit, gegeven of omstandigheid op zichzelf of in samenhang met andere feiten, gegevens of omstandigheden, duidelijk wordt, dat de gronden waarop die beslissing was gebaseerd dermate onjuist of onvolledig

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

waren, dat de beslissing op die gronden niet kan worden gehandhaafd en de bekend geworden feiten, gegevens of omstandigheden onvoldoende grond bieden om de oorspronkelijke beslissing te dragen. 2. Indien, naar het oordeel van de Commissie, door de herzieningsbeslissing het recht op elke voorziening van deze wet zal moeten worden ontzegd, stelt de Commissie, alvorens tot herziening over te gaan, de betrokkene in de gelegenheid zijn belangen te verdedigen. 3. Indien de voor herziening vatbare beslissing rechtens verbindend is geworden door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, staat van de in het nadeel van betrokkene herziene beslissing direct beroep open bij die Raad. 4.a. Onze Minister kan de Commissie verzoeken een eenmaal genomen beslissing in het nadeel van betrokkene te herzien op grond van de haar in het eerste lid gegeven bevoegdheid; b. indien de Commissie van mening is aan het onder a bedoelde verzoek geen gevolg te kunnen geven, doet zij daarvan terstond schriftelijk en onder opgave van redenen mededeling aan Onze Minister; c. binnen drie maanden na de datum van verzending van de onder b bedoelde mededeling, kan Onze Minister, in het belang van een goede uitvoering van deze wet, beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Van het ingestelde beroep doet Onze Minister terstond mededeling aan de belanghebbende en aan de Commissie.

Artikel 61

  • Indien met terugwerkende kracht inkomsten worden ontvangen die, op grond van het bepaalde in de artikelen 28, 29 en 30 op de uitkering in mindering zouden zijn gebracht, waren zij genoten in de periode waarop zij betrekking hebben, dan herziet de Commissie haar op die periode betrekking hebbende oorspronkelijke beslissing. 2. Indien de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, zouden leiden tot een hogere financiële draagkracht, bedoeld in artikel 32, wordt deze draagkracht over de periode waarop die inkomsten betrekking hebben opnieuw vastgesteld. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing, indien de grondslag, bedoeld in artikel 10, met terugwerkende kracht op een hoger bedrag wordt vastgesteld. 3. Indien met terugwerkende kracht een voorziening wordt getroffen voor hetzelfde doel als waarvoor reeds ingevolge deze wet een vergoeding of tegemoetkoming werd verleend, herziet de Commissie haar oorspronkelijke beslissing.

HOOFDSTUK VIII. TERUGVORDERING EN VERREKENING

Artikel 62

Indien een ingevolge deze wet genomen beslissing in het nadeel van betrokkene wordt herzien, wordt, hetgeen teveel was uitbetaald, niet teruggevorderd of verrekend, tenzij: a. de herziening betrekking heeft op een beslissing die een voorlopig karakter droeg als bedoeld in de artikelen 58 en 59, dan wel b. toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 61, dan wel c. in de herzieningsbeslissing gemotiveerd is aangegeven dat van de feiten, gegevens en omstandigheden, bedoeld in artikel 60, eerste lid, niet kon worden kennisgenomen als gevolg van opzet of grove nalatigheid van betrokkene, dan wel d. betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald.

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

Artikel 63

Indien aan de uitkeringsgerechtigde, in afwachting van de toekenning van een uitkering, vergoeding of tegemoetkoming ingevolge deze wet, door burgemeester en wethouders een uitkering is verleend ingevolge de Algemene Bijstandswet, wordt de uitkering, vergoeding of tegemoetkoming ingevolge deze wet verminderd met de kosten van bijstand welke voor overeenkomstige voorzieningen zijn gemaakt over dezelfde periode waarover de uitkering, vergoeding of tegemoetkoming wordt verleend, terwijl de som welke in mindering wordt gebracht, wordt uitbetaald aan de betrokken gemeente.

HOOFDSTUK IX. BEKOSTIGING EN TOEZICHT

Artikel 64

De kosten, welke verband houden met de uitvoering en de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde, komen ten laste van het Rijk.

Artikel 65

Onze Minister houdt toezicht op de uitgaven, welke verband houden met de toepassing en uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde. Onze Minister stelt te dien aanzien nadere regelen.

HOOFDSTUK X. OVERGANGS-EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 66

De Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 en de krachtens dat besluit vastgestelde regelen worden ingetrokken.

Artikel 67

  • Degene, die in een periode liggende tussen de datum tot welke deze wet terugwerkt en de datum van het in werking treden van deze wet in het genot was van een periodieke of bijzondere uitkering krachtens de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, wordt geacht over die periode een periodieke uitkering, vergoeding of tegemoetkoming op grond van deze wet te hebben genoten. 2. Degene, die op de datum van het in werking treden van deze wet een periodieke of bijzondere uitkering ontvangt krachtens de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, wordt geacht met ingang van die datum een periodieke uitkering, vergoeding of tegemoetkoming op grond van deze wet te genieten.

Artikel 68

  • De opgrond van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 toegekende periodieke uitkering aan de personen, bedoeld in artikel 67, wordt door de Commissie ambtshalve en zonodig met ingang van de datum tot welke deze wet terugwerkt, opnieuw vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van deze wet. Indien de aldus berekende periodieke uitkering minder bedraagt dan de uitkering krachtens voornoemde regeling, wordt de uitkering bepaald op het bedrag dat op voormelde datum werd genoten. Onze Minister kan te dien aanzien nadere regelen stellen. 2. De op grond van de in het eerste lid genoemde regeling toegekende bijzondere uitkering, welke een periodiek karakter heeft, wordt door de

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

Commissie ambtshalve en zonodig met ingang van de in het eerste lid bedoelde datum opnieuw vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van deze wet. Het bepaalde in het eerste lid, tweede en derde volzin, is van overeenkomstige toepassing. 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing, indien ten aanzien van de personen, bedoeld in artikel 67, is gebleken dat zij, in verband met het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 5 geen aanspraken aan deze wet kunnen ontlenen.

Artikel 69

Voor degene die een aanvraag om een periodieke uitkering, garantie-uitkering of toeslag voor niet-meetbare invaliditeitskosten indient binnen drie maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet is geplaatst, gaat die uitkering of toeslag zonodig in op de datum tot welke deze wet terugwerkt, indien en voor zover de uitkering of toeslag welke wordt toegekend ingevolge deze wet, meer bedraagt dan zou zijn toegekend krachtens de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, indien daarop een beroep zou zijn gedaan.

Artikel 70

Degene, voor wie ingevolge het bepaalde in artikel 10 van de Rijksgroeps-regeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 een wachttijd was vastgesteld welke op de datum van het in werking treden van deze wet nog niet is verstreken dan wel is verstreken in de periode liggende tussen de datum tot welke de wet terugwerkt en de datum van het in werking treden van deze wet, wordt geacht met ingang van laatstbedoelde datum een aanvraag ingevolge deze wet te hebben ingediend waarop door de Commissie ambtshalve wordt beslist.

Artikel 71

Indien toepassing is gegeven aan artikel 10, eerste en vierde lid, van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 28, vierde lid, onder a, eerste volzin, bij de vaststelling van de inkomsten uit vermogen uitgegaan van het vermogen waarmede bij de vaststelling van de wachttijd, bedoeld in artikel 10 van die regeling, was rekening gehouden, verminderd met het vermogen dat geacht kan worden reeds te zijn ingeteerd en vermeerderd met vermogensbestanddelen die de betrokkene en zijn echtgenoot zijn toegevallen na de datum waarop de wachttijd was vastgesteld.

Artikel 72

  • Op de ten tijde van het in werking treden van deze wet bij burgemeester en wethouders van de gemeente, alwaar een aanvraag om een periodieke of bijzondere uitkering ingevolge de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 is ingediend dan wel aan welke de aanvraag is doorgezonden, in behandeling zijnde aanvragen en bezwaarschriften waarop nog niet is beslist, wordt een beslissing genomen door de Commissie. 2. Voor zover de aanvragen en bezwaarschriften betrekking hebben op een periode liggende vóór de datum tot welke deze wet terugwerkt, wordt door de Commissie met betrekking tot die periode een beslissing genomen op de voet van de bepalingen van de hoofdstukken I en II van de ingetrokken Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945.

Artikel 73

  • De ten tijde van het in werking treden van deze wet in behandeling zijnde beroepen, gericht tegen beslissingen ingevolge de Rijksgroepsrege-

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

ling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, waarop nog niet is beslist, worden voorzover betrekking hebbende op de periode liggende vóór de datum tot welke deze wet terugwerkt, op de voet van de bepalingen van genoemde regeling afgehandeld door de in de Algemene Bijstandswet genoemde beroepsinstanties. Beslissingen in beroep genomen worden aan de Commissie ter kennis gebracht. 2. Ten aanzien van de ingevolge de in het eerste lid bedoelde in beroep genomen beslissingen zijn de artikelen 67 tot en met 71 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 74

  • Met betrekking tot beslissingen op grond van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945, die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet nog niet in kracht van gewijsde zijn gegaan, kan uiterlijk binnen een maand na bedoeld tijdstip een bezwaarschrift worden ingediend bij de Commissie. 2. Het bepaalde in artikel 72, tweede lid, is van toepassing.

Artikel 75

Degene, die op de datum tot welke deze wet terugwerkt recht had op een toeslag, bedoeld in artikel XXXIII, eerste lid, van de Wet van 20 december 1979 (Stb. 711), behoudt deze toeslag voorzover en voorzolang hij krachtens die wet op die toeslag aanspraak maakt.

Artikel 76

In afwijking van het bepaalde in artikel 25 is voor de herziening van de grondslagen bedoeld in artikel 10, tweede, zesde, zevende en negende lid, per 1 januari 1982, het bepaalde ten aanzien van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 in artikel 5 van de Wet van 17 december 1981 (Stb. 737) van overeenkomstige toepassing.

Artikel 77

De in artikel 63 bedoelde uitbetaling aan de betrokken gemeente blijft achterwege in de gevallen waarin bijstand is verleend op grond van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945.

Artikel 78

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze wet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 79

In het belang van een goede uitvoering van deze wet kan Onze Minister nadere regelen stellen.

Artikel 80

De door Onze Minister krachtens deze wet vastgestelde regelen worden in de Nederlandse Staatscourant bekend gemaakt.

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2

Artikel 81

  • Omtrent ontwerpen tot wijziging van deze wet, alsmede ontwerpen van algemene maatregel van bestuur en door Onze Minister te stellen regelen ingevolge deze wet wordt de Commissie gehoord, alsmede de Stichting Burgeroorlogsgetroffenen. 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur en door Onze Minister te stellen regelen ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 25, 26, 27 en 28 van deze wet en op ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur en door Onze Minister te stellen regelen ter uitvoering van deze wet die op dezelfde datum als deze wet in werking dienen te treden.

Artikel 82

Deze wet kan worden aangehaald als Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945.

Artikel 83

Deze wet treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 1 juli 1981.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17376, nrs. 1-2